DE VALSE AANKLACHT.
Feuilleton.
Roman van de bekende schrijfster VIOLETTE CARR.
-o-o-o-o-o-o-
Vervolg.
Versteend van schrik en afgrijzen zat hij daar, niet bij machte zich
te verroeren. Het was immers krankzinnig om te veronderstellen, dat hier
een menselijk wezen zou liggen 1 Hier bij deze afgelegen bergwand, waar
nooit toeristen kwamen. En dan toch zeker niet de dode, of althans do
delijk gewonde Infanger.
Toch stond hij op, hoewel bevend over al zijn leden. Nu hoorde hij
het toch heel duidelijk, er was geen twijfel meer mogelijk, deze ontzet
tende, klagelijke kreet, hoogstens drie of vier pas van hem af.
Zou het dan toch een mens zijn? Een smokkelaar, een verdwaalde
reiziger?
Xaver deed een paar stappen vooruit. Het was daar een punt van de
rots, die vooruitsprong, maar die diepe kloof, waar hij in lag, ging on
der de punt verder. Het was in werkelijkheid ook niets anders dan een
richel, een strookje zachter gesteente, dat de tand des tijds van de glad
de wand had afgebrokkeld. Een smalle zoom, nauwelijks drie a vier
voet breed, en daar naast, vele honderden meters glad naar beneden,
in de afgrond.
Terzijde van deze rotspunt was een kleine uitholling ontstaan. Hier
was het steen zo verweerd, dat er zelfs gras groeide, en zo was er tus
sen het ijs een kleine groene oase ontstaan. Hier, die paar schreden van
de plek waar hij geslapen had, zou hij veel beter hebben kunnen uit
rusten en toch hij stond daar en had het gevoel, dat zijn haren ten
berge rezen.
Weer hoorde hij diezelfde kreet, en nu zag hij in een hoek in elkaar
gedoken iets donkers, een levend wezen, dat steeds de kop ophief. Een
dier Xaver kon in het halfdonker niet zien of het een gems was of
misschien een wilde kat. Het hele lichaam was bijna zonder huid en
met vreselijke, bloedende wonden bedekt. Een kop met blinde ogen keek
zijn richting uit, als om hulp smekend voor dit vreselijk lijden! Het was
een ongelukkig dier, dat hier door een toeval was beland, dat hier niet
kon leven en ook nog niet sterven kon. Wat kon hij anders doen, dan
het arme, hulpeloze schepsel uit zijn lijden te helpen? Hij keek om zich
heen, nam een steen, sloot de ogen, om niet te zien, gooide, verbrijzel
de de doodelijk gewonde kop; toen stond hij stil, zuchtte; het gekreun was
verstomd; tot hij eindelijk keek, zag hij, dat het dier dood was. Een
bloedpas ontstond naast de verbrijzelde schedel. Bloed! En dit bloed
riep de herinnering weer bij hem wakker. De gems Thomas Infanger
hier dit dode dier. Had hij het recht te doden? Bloed! Bloed!
Hij leunde tegen de rotswand aan en hield zijn beide handen tegen
de ogen gedrukt. Moordenaar! Hij richtte zich op en schudde het hoofd.
Niet denken, nu niet denken! In hem kampte zijn jonge levenslust met
de stem van zijn geweten. Hij keek om zich heen. De enige weg, als
hij deze spleet zo noemen kon, ging over de plaats, waar het dode dier
lag. Hij kon de aanblik niet verdragen, wist dat hij in elkaar zou zak
ken van angst, als hij met zijn voet het dier zou aanraken. Met de punt
van zijn bergstok betastte hij het lichaam. Het dier was dood hij
schoof het naar de wand toe eindelijk gleed het over de rand de af
grond in. Weer kwam de angst over hem! Zo was gisterennacht Thomas
Infanger, een mens, dien hij had doodgeschoten, ook in de afgrond ge
stort. Hij moest weg, moest zijn krachten inspannen, zijn gedachten af
leiden, hij voelde, dat hij anders zeif nog in de diepte zou storten. De
zon was nu geheel opgekomen, op de nachtelijke sneeuwstorm volgde
een stralende dag. Wonderlijk schoon lag de hele bergpracht van de
Palii voor hem uitgespreid. Heel in de verte, nog nauwelijks te herken
nen, lag de Alp Sassal Masone, daarvoor echter rotsen en daartussen
een schitterende, glinsterende gletser. Om zijn hoofd waaide een zoele
wind, de lucht was helder. Zijn ogen verlustigden zich onwillekeurig aan
de pracht van deze machtige natuur. Het was hem, als waste deze schoon
heid de lelijke zwarte vlek uit zijn ziel weg.
Xaver zocht naar een mogelijkheid om verder te komen. Overal lag
bedriegelijke, verse sneeuw. Gevaarlijke sneeuwmassa's hadden zich ver
over de randen van de afgronden heengeschoven, en vielen hier en daar
naar beneden.
Terwijl hij langzaam zijn krachten terug voelde komen, maakte Xaver
zich gereed tot een verdere strijd met de bergen. Hij nam uit zijn rug
zak een stuk brood, dronk een slok brandewijn om warm te worden.
Hij had nog maar weinig voedsel, dat nog overgebleven was van giste
ren. Hij had immers 's nachts nog over de Diavolezza willen trekken.
Xaver kwam uit zijn schuilplaats te voorschijn en begon te klimmen,
rustig voetje voor voetje kroop hij tegen de steile helling op. Een hon
derd meter boven hem was het bergpad dat van Sassal Masone hierheen
liep en in verhouding gemakkelijk begaanbaar was. Hij kende het, en
ofschoon hij het nooit voor mogelijk had gehouden, dit pad vanuit de
afgrond te bereiken, moest hij het nu toch proberen. Gelukte het hem,
dan stonden hem twee mogelijkheden open: terug naar Sassal Masone
of weg naar Italië.
Hij had een rotspiek bereikt, en moest om verder te kunnen gaan o-
ver een afgrond heenspringen en zich weer tegen de volgende steilen
wand opwerken. Hij stond op de scherpe punt en tot zijn ontzetting
voelde Xaver, dat zijn knieën sidderden en zijn stap niet meer vast was.
Voor het eerst in zijn leven werd hij duizelig toen hij in de afgrond
keek. Hij waagde de sprong en kwam op een kleine uitstekende richel
terecht. Hij was blij, dat hij de wand bereikt had, stond stil, hield zich
aan een kleine struik vast, die uit een bergkloof te voorschijn kwam.
Nu het laatste stuk nog, ongeveer een vijftig meter naar boven.
Zijn blik zweefde naar boven daar hing een sneeuwklomp, ver
vooruitgeschoven, en het was nog slechts een kwestie van tijd dat deze
naar beneden zou storten. Plotseling gleed er een steen onder zijn voe
ten uit onwillekeurig gilde hij. Op hetzelfde ogenblik viel de sneeuw
klomp, trof Xaver, wiens voet naar een steun zocht, en bedolf hem. Het
was een kwestie van seconden! De sneeuw, die geen lawine veroor
zaakt had, had hem slechts het evenwicht doen verliezen, hij viel, maar
werd niet van de rand afgeduwd. In dit ogenblik van het grootste ge
vaar kwam de gescherpte tegenwoordigheid van geest van de bekwame
bergbeklimmer weer bij hem boven. Zijn ogen zagen een smalle kloof.
Hij had zichzelf geen rekenschap kunnen geven hoe het mogelijk was.
Zijn handen grepen toe, zijn voeten vonden een steunpunt, zijn lichaam
drukte hij tegen de bergwand. Zijn lichaam gleed langs de gladde wand
en kwam een tien meter lager dan hij eerst was, tot stilstand en met
bevende ledematen stond hij nu op een smal pad zag vlak voor zich
een breder stuk, een vooruitspringende vlakte, dacht niet verder na,
sprong er op en dacht, dat hij gered was. Toen zijn hart weer een beetje
rustiger klopte, keek hij om zich heen. Het plateau waarop hij stond
was ongeveer drie meter in het vierkant. In de rotswand ontdekte hij
zowaar een ijzeren haak, een bewijs, dat reeds eerder hier een bergbe
klimmer voorbij gekomen was. Een oude, verroeste haak, die reeds ja
ren geleden hier moest zijn aangebracht. Doch het pad, dat hier waar
schijnlijk eens langs gelopen had, was verdwenen, de steenbrokken in
de loop der jaren verweerd. Koelbloedig keek Xaver om zich heen. Hij
keek omhoog, keek over het plateau in de gapende afgrond. Hier was
zijn kunnen ten einde. Van hier uit kon hij zonder vreemde hulp niet
meer weg. Voor hem echter lag, heerlijk in haar bovenaardse schoonheid,
de glinsterende gletser van de Palü.
Fientje Collina bracht de dag in koortsachtige onrust door. Nooit was
het haar zo zwaar gevallen de gasten, die bij de hut kwamen, te be
dienen. Steeds weer klonken de vreselijke woorden van de douane haar
in de oren
„Xaver Kernbacher heeft Thomas Infanger doodgeschoten!"
Heel vroeg in de morgen kwamen mannen naar boven. Gendarmes en
berggidsen, die naar de gletser klommen om het lichaam van Infanger
te zoeken. Giori was niet bij hen.
Het werd middag eer de mannen terugkeerden. Gelukkig dat er van
daag door het schone weer nogal mensen over de Alm kwamen, zodat
Fientje handen vol werk had. En als de gedachten weer in haar opkwa
men, schudde zij ze af en probeerde te lachen.
Wat een onzin was het! Zeker, hij kon op een stuk wild geschoten
hebben, maar hoe kwam Thomas Infanger, die op weg was naar de
grens, daar boven? De muts? Wat zei die muts? Onzin Giori had spo
ken gezien.
Eindelijk kwamen de mannen. Onwillekeurig haalde Fientje verlicht
adem.. Zij droegen de meegenomen draagbaar over de schouders had
den dus de dode niet gevonden.
Toen kwamen zij de Alm op, waren vermoeid, dronken iets om zich
te verfrissen en Fientje stond in de nabijheid en luisterde naar hetgeen
zij vertelden.
„Infanger is in de afgrond gestort, nadat hij doodgeschoten was".
„Hij is eerst op het vooruitspringende deel terecht gekomen waar wij
zijn zakdoek gevonden hebben, die uit zijn zak is gevallen, en dan weer
verder in de afgrond terecht gekomen".
„Niemand zal hem kunnen vinden voor de volgende zomer. Misschien
eerst na jaren, als de gletser zo ver vooruitschuift, dat hij hem vrij
geeft".
De commissaris was juist van de Alp Grüin naar boven gekomen en
men overviel hem met vragen.
„Hebt U de dader reeds te pakken?"
Fientje's hart kromp ineen.
„Hij is de bergen in gevlucht. Waarschijnlijk zal hij vannacht met die
sneeuwstorm wel verongelukt zijn".
„Of hij is zijn eigen rechter geweest".
„Dat zou jammer zijn. Wij hebben verschillende getuigen, die kunnen
verklaren, dat hij Infanger haatte en dat hij reeds lang met moordplan
nen rondliep".
(Wordt vervolgd).
41. Een der monsters snelde de tank voorbij om allereerst met zijn
gewone, bekende vijanden af te rekenen. Gillend renden de inboorlingen
voor het ondier uit, over de ondiepe rivier.