DE VALSE AANKLACHT.
FeuMeton.
Roman van de bekende schrijfster VIOLETTE CARR.
-o-o-o-o-o-o-
Vervolg.
„Maar meneer Colani, Fientje en ik zijn het samen eens".
„Maar ik ben haar vader. Begrepen? Ik wil niet, dat mijn dochter
trouwt met een man, die achter de gemzen aan zit."
„U hebt toch gehoord dat Infanger gelogen heeft?"
„Infanger is een keurig mens. Waarom zullen we er nog langer over
praten. Je krijgt Fientje niet, en daarmee basta".
„En Infanger?"
Weer voelde Kernbacher zijn boosheid opkomen.
„Dat is een zaak waar je niets mee te maken hebt. Als Colani een
maal iets gezegd heeft, dan blijft 't daarbij. Er komt niets van tussen jou
en Fientje, denk daar aan. Goeden dag!"
„Colani, ik heb het niet gedaan! Ik heb de bok werkelijk gevonden,"
riep Kernbacher hem na.
„Ik was er niet bij, maar wat ik geloof, is mijn zaak. Als het vandaag
niet was, dan ken ik je genoeg, om te weten, dat je geen gems kunt
zien lopen zonder het geweer tegen je schouder te leggen. En dat ik je
vandaag geholpen heb, was niet om jou persoonlijk, maar alleen, omdat
ik zelf ook gids ben geweest en het gilde hoog wil houden."
De boer sloeg nu vlug een zijweg in en gaf Kernbacher daardoor te
verstaan, dat hij het gesprek als geëindigd beschouwde.
De jonge man keek hem na en schudde het hoofd. Zó onschuldig als
hij het had doen voorkomen, was hij niet, hoewel hij deze keer de bok
niet had geschoten. Wel was hij het dier gevolgd, met het geweer tegen
de schouder gedrukt, toen opeens een ander hem vóór was. Hij had te
gen de rechter de waarheid gesproken, maar
Die vervloekte gemzen! Waarom kwam die jachtkoorts toch steeds o-
ver hem. Eigenlijk had hij zijn woord, dat hij aan den ouden man ge
geven had, wél gebroken. Hij had immers willen schieten!
Zijn stemming sloeg om en hij beet de tanden op elkaar. Infanger!
Die wilde hem dus bij Fientje het gras voor de voeten wegmaaien! Toen
lachte hij plotseling hardop!
„Fientje". Hij zag haar voor zich ver weg op die stille mooie
Alm Sassal Masone, dicht onder de Paliigletser. Daar woonde ze en be
diende de laatste zomergasten. Het was een prachtige plaats, Sassal
Masone. Die grote sneeuwhut, die 's winters de douanen tot schuilplaats
diende en daar vlakbij het kleine huisje, met het terras, vanwaar men
een vrij uitzicht had over de Bernina, heel tot in Italië, terwijl aan de
andere kant dan de Palü steil omhoog rees.
Zijn gezicht was helemaal opgeklaard, toen hij aan Fientje dacht; vol
gens Beiersen aard, dien hij van zijn vader geëerfd had, stiet hij een
juichend gejodel uit, dat schallend door het dal klonk waarvan de echo's
tegen de bergwanden weerkaatsten.
Vandaag moest hij met een paar heren de diavolezza beklimmen. Ja,
de heren wilden daarna weer afdalen. Maar hij zou hun wel aan het
verstand brengen, dat het het beste zou zijn, over de Sassal Masone bij
het Alpen-gloeien, op de spoorlijn aan te gaan, en de trein te nemen,
die hen naar Pontresina terug zou brengen. Tegen de avond zou hij dan
bij Fientje kunnen zijn. Hij was er van overtuigd, dat het tussen Fientje
en Infanger nooit iets zou worden. Hij zag haar in gedachten al op haar
terras staan naar de bergen opkijkend, alsof ze hem naar beneden zag
klimmen. Dan kwam het weerzien en het was hem, alsof hij dat jonge
frisse meisje reeds in zijn armen had en haar liefkoosde, zoals alleen hij
dat maar kon. En zo, in gedachten verdiept kwam hij voor het hotel
aan, waar de toeristen reeds op hem stonden te wachten.
„U bent laat", zei een van hen.
„ja, ik kom zo juist van de Piz Rosa, maar het hindert niet. Het is
nog vroeg genoeg om naar Diavolezza te gaan. Bent U klaar?" En hij
nam, alsof hij in bed en niet de hele nacht op het pad was geweest,
de zware rugzak van de vreemdelingen op zijn schouders en liep voor
hen uit.
Toen hij het dorp verliet, zag hij, hoe Infanger juist de woning van Boer
Colani binnenging. Deze had Kernbacher eveneens gezien.
Infanger riep zijn vijand honend iets toe, maar Kernbacher zweeg en
sloeg hard met zijn stok op de grond. Toen sloeg hij een zijweg in,
liep met reuzen passen vooruit de berg op, alsof hij zijn boosheid wil
de wegtrappen en de beide heren, die van het kleine vooral niets had
den bemerkt, konden hem haast niet bijhouden.
Als men van Pontresina met de Bernina-spoorweg naar de Bernina
rijdt door vele tunnels om de sneeuwlawines te ontkomen, en dan rus
tig den berg oploopt, dan komt men op de Alm Sassal Masone.
Een zeldzaam mooi plekje op aarde. Dicht bij de Alp storten zich de
sneeuwmassa's van de Palü-gletser in het dal, laat men de ogen echter
ronddwalen, dan opent zich overal een prachtig vergezicht. Eerst ziet
men de Alp Glum met zijn hotel, dan het dal met de Berninastroompjes,
die zich vlak bij het stadje Poschiavo in een meer storten. Het is een
klein stukje van het Zwitserse berggebied, dat hier het Italiaanse land
binnendringt, terwijl links en rechts de grens over zich door het woeste
berglandschap van de Palü-gletser slingert. En tegen de helling van de
Alp staat een klein huis en daar vlakbij een flinke sneeuwhut.
De Alp is geen berg, waar veeteelt op grote schaal gedreven kan wor
den, en het slanke meisje met haar zwarte ogen, dat gedurende de zo
mermaanden hierboven woonde, Josephina Colani, de oudste dochter van
Boer Sigmund Colani uit Pontresina, moest dan ook in hoofdzaak voor
de vreemdelingen zorgen, die dagelijks op hun bergtochten langs haar
huisje kwamen en verkwikt door een goed glas wijn en een stevige
maaltijd genoten de toeristen van de schoonheid van het Graubiinder
berglandschap.
Maar 's winters, als de lawines naar beneden storten en slechts zel
den een bergbeklimmer naar boven komt, als de smokkelaars juist dan
hun waren trachten te vervoeren, dan dient de sneeuwhut op de trotse
Sassal Masone de douanebeambte als toevluchtsoord, wanneer hij door
een sneeuwstorm wordt overvallen.
Het was een prachtige herfstavond. Langzaam zonk de zon achter de
bergen en goot als afscheidsgroet haar laatste gouden stralen over de
besneeuwde bergtoppen. De laatste groep bergbeklimmers, die bij Fientje
hadden gerust, waren boven op het steile pad van de gletser aangeko
men en nu op weg naar de Glüm om het station van de bergtrein te
bereiken.
Het waren dames en heren in loden jassen, de rugzak over de schou
ders, de bergstok in de hand, die er naar verlangden om naar de hotels
te Pontresina en St. Moritz terug te keren om de dag in smoking en
avondjapon bij een goede jaszzband te besluiten.
Fientje was alleen. Ze had de glazen en flessen opgeruimd, haar die
ren gevoederd en verzorgd en daar stond ze nu op het terras en
keek naar de bergen. Ze moest lachen! Vandaag had een voorname dame
haar gevraagd hoe ze het hier in die eenzaamheid uithield. Waarom ze
niet verstandig was en wegging naar het vlakke land. ja, die dame had
haar zelfs een kaartje gegeven. Zij was de vrouw van een minister en
woonde te München, ze had verteld, dat ze al zo lang getracht had een
jong meisje uit de bergen voor haar huishouding te krijgen. Ze moest
maar bij haar in betrekking komen, dan was haar geluk verzekerd.
München? Waar zou dat ergens liggen? In ieder geval een heel eind
weg; maar aardrijkskunde was niet bepaald Fientje's beste vak. Het lach
je verdween ineens. Dat visitekaartje had haar gedachten een andere
richting gegeven.
München? Dat was toch immers de hoofdstad van Beieren en
Xaver had haar soms over Beieren gesproken. Dat was zijn eigenlijke
vaderland, hoewel hij reeds als klein kind met zijn vader en moeder
naar Zwitserland was gekomen. Xaver!
Fientje liep naar de rand van het terras. De zon was nu geheel ach
ter de bergen verdwenen, het alpenrood was weg. Koud en star staken
de bergtoppen tegen de avondhemel af. Beneden in het dal was het uit
zicht niet helder meer, over het meer van Pachiavo kwam een nevel op
zetten, die langzaam omhoog steeg en het hele dal vulde.
Boven de Piz Languard pakten zich zwarte wolken samen en heel in
de verte, boven de Italiaanse bergen weerlichtte het nu en dan.
De herfst was in aantocht, en het werd al vroeg donker. De wilde
bok, die naar beneden sprong, verdween weer even snel, het geloei van
de koeien klonk gedempt en de lichten van de hotels op de Glüm glin
sterden aan het eind van de Bernina spoorbaan, waar juist een trein uit
de tunnel te voorschijn kwam en langs de rotsen verder reed.
(Wordt vervolgd.)
32. Totdat onverwachte hulp kwam opdagen. Een enorme hagedis, nog
groter dan de beide dinosaurussen, schijnbaar verwoed over het lawaai
dat deze maakten, was op het strijdtoneel verschenen en viel een der
monsters aan. Een geweldige schermutseling ontstond.