DE VALSE AANKLACHT. Feuilleton Roman van de bekende schrijfster VIOLETTE CARR. -o-o-o-o-o-o- HOOFDSTUK I. Voor de kleine rechtzaal, waarin de gewone vergrijpen van de berg bewoners tegen de wet werden behandeld, waren de reusachtige gestal ten van den beklaagde, de getuigen a charge, en van Colani, een boer uit Pontresina, die eveneens als getuige was gedaagd, bijna te geweldig. De rechter, een oude man, die zelf in de bergen was opgegroeid en daarom ook in zijn hart de zwakheden van deze mannen volkomen kon meevoelen, begon met het verhoor. „Xaver Kernbacher". Hij keek in de stukken, die voor hem lagen. "Geboren in 1906 te München als zoon van gids te Pontresina, klopt dat?" „Ja, Edelachtbare". „U bent voor het gerecht gedaagd wegens stropen". „Dat klopt niet, Edelachtbare". Maar zijn woorden gingen vergezeld van een enigszins onzekere blik naar den ouden boer tegenover hem. „Thomas Infanger, douanebeambte, wat hebt U hierop te antwoorden". „Ik kwam van de Diavolezza naar beneden. Ik had 's nachts een paar smokkelaars vervolgd en ging naar Pontresina. Het was nog heel vroeg, de zon was juist opgegaan. Opeens hoorde ik een schot. He, dacht ik, daar is weer zo'n vervloekte stroper aan de gang. Het is schande, zo als ze steeds weer op de gemzen jagen. Ik liep dus in de richting, van waar ik het schot had gehoord. Ik had geluk, want het is niet gemak kelijk om in de bergen met hun echo's na te gaan, waar een schot van daan komt. Na ongeveer een half uur stond ik opeens voor Xaver Kern bacher, die op een rotsblok zat, aan de rand van de gletser. Hij was erg opgewonden en hijgde als iemand, die juist een lange bergtocht achter de rug heeft; hij had zijn rugzak afgedaan en was bezig een dode gems- bok over zijn schouders te gooien om het dier zo mee te nemen. Zo, zei ik, daar heb ik je. Toen werd hij woedend en als ik niet geflo ten had, zodat een van mijn collega's ter hulp was gekomen, om de man te overmeesteren, dan had hij zeker zijn geweer op mij gericht. We hebben toen hem en zijn geweer hier naar Samaden gebracht, evenals de dode bok, die daar ligt". „Xaver Kernbacher, wat hebt U hierop te anrwoorden?" „Dat het niet waar is." Thomas Infanger lachte. „Daar ligt zeker geen gemsbok, wel?" hoonde hij. „Waarom niet? Ik ontken niet, dat ik op de berg was, evenmin, dat ik de bok mee naar het dal had willen nemen." Weer lachte de gendarme. „Dan heeft de bok zeker zelfmoord gepleegd". „Hou je mond, Infanger. Ik weet wel, dat je mij er in wilt laten draai en, jij „Kalm, Kernbacher, geen beledigingen. Belediging van een ambtenaar in functie suste de rechter. „Dat weet ik wel, Edelachtbare. De zaak zit zo. Ik had juist twee he ren uit Zürich over de pas geleid en ging naar huis. Boer Colani weet, dat ik heel vroeg weggegaan ben, omdat ik vandaag nog een paar toe risten naar Diavolezza moet brengen. Ik heb het schot ook gehoord, waardoor de bok is doodgeschoten". „Heel waarschijnlijk", mompelde Infanger. „Ik liep naar de plaats vanwaar het schot had geklonken, maar zag niemand. Ik vermoed dat de man mij of de gendarme gezien heeft. Hoe dan ook, het beest lag dood op de sneeuw. Moest ik het laten liggen? Dat vond ik zonde. Daarom wilde ik hem over mijn schouders hangen en meenemen. En zeker niet voor mijzelf, want wat zou ik, een vrijge zel en altijd onderweg, met dat vlees moeten beginnen. Maar het boven laten liggen voor de roofvogels? Dat kon ik niet over mij verkrijgen. Verder is er niets gebeurd en ik zou wel willen weten, aan welke mis daad ik mij schuldig maak, als ik een dood dier mee naar het dorp neem". Infanger schudde het hoofd. „Smerige uitvluchten, Edelachtbare. Wij kennen Kernbacher het is een hartstochtelijk jager." „Dat wel, maar geen stroper," beet Kernbacher hem toe. „We proberen hem al geruimen tijd op heterdaad te betrappen." Kernbacher lachte hard. „Dat geloof ik wel, Infanger, want ik weet dat je op me loert en wil proberen me uit het zadel te wippen!" „Hebt U een vete tegen den gids, Infanger?" vroeg de rechter. „Ik zou niet weten waarom," antwoordde deze. „Ik weet het wel, en jij ook!" Dreigend stond de gids tegenover den douane, en de rechter wendde zich nu tot Colani, ook een reuzen kerel, die kaarsrecht voor hem stond. Een echte slimme boer met een energieken kop. „Meneer Colani, kent U Xaver Kernbacher?" „Jawel". „U staat bij ons als een eerlijk mens bekend". „Dat doet me plezier." „Wat denkt U van de kwestie?" Colani deed een paar stappen naar Kernbacher en keek hem strak aan. „Ik denk, dat een man, die de naam heeft, een uitstekend en betrouw baar gids te zijn, geen schooier is. Iemand, die zijn woord breekt, is een schooier!" „Wat heeft dat met de bok te maken?" vroeg de rechter verbaasd. „Kernbacher heeft mij zijn woord gegeven, dat hij geen stroper is en ik ben er zeker van, dat hij de waarheid heeft gesproken. Nietwaar?" „Ja," zei Kernbacher. Na een strakke blik op Kernbacher zei de boer: „Daarom geloof ik dat Kernbacher de bok gevonden en niet gescho ten heeft." De rechter keek de drie mannen strak aan. „Infanger, daar is niets aan te doen. Je was er niet bij, toen de man schoot. We moeten Kernbacher geloven. We hebben geen bewijzen Kern bacher, ik spreek U vrij. Niet omdat ik overtuigd ben van Uw onschuld maar omdat ik geen bewijzen heb. Wordt U echter ooit betrapt, dan gaat U naar Chur, achter slot en grendel. De bok wordt in beslag ge nomen. U kunt gaan!" Buiten stonden Infanger en Kernbacher tegenover elkaar. „Deze keer ben je door de mazen van het net heen geglipt, maar ik zal je in 'toog houden!" Xaver beefde van woede' „Dat raad ik je niet aan, Infanger!" beet hij hem toe. „Is dat een bedreiging?" „Neen, ik wil je alleen een goeden raad geven. Er bestaat nog ander jachtterrein, en er is één stroper, die mij in de weg komt „Houd je mond!" „Ik denk er niet aan. Je weet heel goed, wat ik bedoel, Infanger. Ik weet wel waarom je me haat, jij wil bij Fientje vrij spel hebben, en daarom „Het meisje weet zó wel wie Infanger is en wie „Zwijg anders „Wat anders?" De douane ging wijdbeens voor den gids staan. „Wat anders?" Onwillekeurig greep de jonge heethoofd naar zijn zak, waar een mes in zat, toen Colani tussenbeide kwam. „Ga even een eindje met mij mee, Kernbacher 1" „Ik kom." De beide mannen liepen naast elkaar, tot ze het dorp uit waren. „Ik moet eens met je praten, Kernbacher." „Ik dank U nog wel, dat U mij geholpen hebt." „Niet te danken. Maar ik wil je alleen zeggen, dat ik geloof, dat In fanger gelijk heeft." „Dat kunt U niet menen!" „Dat meen ik wel, maar de zaak is nu afgelopen, hoewel ik ben je nog altijd een antwoord schuldig op je aanzoek om mijn dochter." „Ja, meneer Colani." „Zet Fientje gerust uit je hoofd, ik geef geen toestemming". (Wordt vervolgd.) 31. Twee kolossale monsters, woedend over de ontsnapping van hun prooi, vielen verwoed aan en trokken zich weinig aan van de kogels uit het machinegeweer. De tank had het hard te verantwoorden, en de ma chine in de lucht kon evenmin veel uitrichten.

Krantenbank Zeeland

Noord-Bevelands Nieuws- en advertentieblad | 1936 | | pagina 10