HET LOT No. 128713. Feuilleton. door Victor van Dijke. -o-o-o-o-o- Vervolg. En in deze dagen kwam zij tot een besluit, dat zij onmiddellijk ten uitvoer bracht. Zij schreef een brief aan Albert Visser. en nu weet U, wat er met me gebeurd is. Ik smeek U; helpt U me. Ik houd het hier niet langer uit, ik ga dood van heimwee naar Engeland. Ik heb geen cent meer tot mijn beschikking, om naar huis te komen. Als U mij het reisgeld voor wilt schieten, dan zal ik het U van mijn loon terugbetalen. Misschien hebt U ergens een plaats voor me, al is het dan ook niet mijn oude betrekking ik wil al les doen, wat U mij wilt voorleggen. U bent de enige in de hele wereld, die mij kan helpen en ik zal U eeuwig dankbaar zijn, als U mij hier uit dit leven verlost Leny leefde als in een koortsaanval, toen zij de brief verzonden had. Ze rekende uit, hoe lang het zou duren voor de brief daar op de fabriek was en wanneer zij antwoord zou kunnen hebben. Als alles vlug ging, kon zij tegen Pasen antwoord hebben. De paasdagen gingen voorbij. Er kwam geen brief. Het was, alsof zij hem niet geschreven had. Leny was vertwijfeld. Nu wist zij geen uit weg meer nu bleef haar niets anders over dan de dood". Haar verslagenheid was zo groot, dat zij het zelfs voor de Salonni's niet meer kon verbergen. Edith trok op zekeren dag Leny naar zich toe en vroeg, wat haar scheelde. Leny kon zich nu niet meer inhouden, zij snikte het uit en vertelde alles met horten en stoten. „U moet niet denken, dat ik ondankbaar ben, maar ik kan het hier niet meer uithouden, ik heb zo'n heimwee. Ik moet naar Engeland, al zou ik daar ook moeten verhongeren. Ach, was ik toch maar nooit van huis weggegaan". Tóen vertelde zij aan juffrouw Salonni, dat zij aan haar vroegere di recteur had geschreven, maar geen antwoord gekregen had en dat zij niets beters kon doen dan sterven. „Maar Leny, wat praat je nu voor onzin! Sterven! Zo'n jonge vrouw! Zo iets mag je zelfs niet denken, laat staan zeggen. Kom, je moet nog wat geduld hebben. Misschien komt er toch nog antwoord op je brief. Misschien was de directeur de stad uit met de feestdagen, daar weetje immers niets van. En als er geen antwoord komt, dan kan je immers nog eens schrijven." Leny was door de vriendelijke woorden een beetje gekalmeerd en haar vreugde kende geen grenzen meer toen dien zelfde middag de post een aangetekende brief uit Engeland voor haar bracht. Zij ging er mee naar haar kamer en durfde hem eerst niet open te maken. Wat zou hij brengen; uitkomst of een weigering?" Langzaam scheurde zij de enveloppe open en haalde de brief er uit. Het was een korte, zakelijke brief, waarin haar werd medegedeeld dat zij op het kantoor der fabriek terug kon komen en er was voldoende reisgeld bij ingesloten. Een ogenblik moest Leny tot zichzelf komen, toen rende zij naar be neden en riep naar Edith: „Ik mag terugkomen, ik heb reisgeld gekre gen. O, ik ben zo blij!" HOOFDSTUK XXV. Meneer Visser ontving Zaterdagsmorgens de brief van Leny. Hij las hem vluchtig door en stak hem in zijn zak, want hij moest weg naar Greenstone, want het huwelijk tussen Theo en Lucy zou de dag na Pa sen plaats hebben. In de trein las hij hem nog eens rustig over. „Ik ben benieuwd wat Theo hiervan zeggen zal", dacht hij bij zichzelf, want hij herinnerde zich, dat Theo hem naar de lotgevallen van het meisje had gevraagd. Hij had er echter niet bij verteld, waarom hij zo'n belang in haar stelde. Toen Albert Visser op Greenstone aankwam en zij rustig zaten te praten, haalde hij de brief te voorschijn, reikte hem Theo toe en zei; „Ik heb hier een brief, die je wei zal interesseren". Theo nam hem aan maar nauwelijks had hij de eerste bladzijde doorgevlogen of hij sprong op en zei tegen Guus: „Guus, jongen, je bent een geluksvogel, hier, lees", en hij drukte zijn vriend de brief in de hand. Meneer Visser, die er niets van begreep, vroeg: „Zou je me misschien willen vertellen, wat hij voor interesse bij dien brief van dat kleine ty- pistetje kan hebben? En nu vertelde Theo zijn vader hoe Guus en Le ny elkaar hadden leren kennen, hoe hij al haar bezittingen had gekregen en dat hij haar sindsdien kwijt geraakt was. Meneer Visser zette grote ogen op, toen hij dat hoorde. Guus had de brief gelezen en zei: „Ik ga dadelijk naar Genua, ik ga haar halen, het arme kind." „Maar Guus, en mijn huwelijk dan?" vroeg Theo, want Guus was een van de getuigen. Maar Guus antwoordde: „Theo, je kunt toch wel be grijpen, dat ik geen ogenblik rust meer heb, heus, probeer een andere getuige te vinden, maar ik moet weg." Nu mengde de heer Visser zich in het gesprek en zei: „Guus,jongen, laat je nu eens raden door een ouderen man. Laat Leny Winter rustig naar Engeland komen, ik zal haar schrijven dat ze terug kan komen op mijn kantoor en ik zal haar natuurlijk ook reisgeld sturen. Laat ze eerst weer gewoon aan het werk zijn en zodra ik je roep, kom je onmiddel lijk. Willen we dat afspreken. Het kan geen kwaad, dat zij nog een o- genblik op haar geluk moet wachten, maar laat zij eerst haar zelfver trouwen hebben teruggevonden". Guus beloofde zich aan dien raad te zullen storen, hoewel het hem moeite kostte, want hij verlangde met zijn hele hart naar haar. HOOFDSTUK XXVI. Sinds enige dagen had Leny haar oude plaatsje op kantoor weer in genomen. Zij was echter nog stiller dan vroeger en het was haar niet mogelijk met het vrolijke gepraat van de andere meisjes mee te doen. Zij had verteld, dat zij al haar geld kwijt was geraakt, maar tevens ver zocht, er geen vragen over te stellen. Later, als zij weer helemaal rustig was, zou zij alles wel vertellen. En haar collega's hadden dit verzoek gerespecteerd. Alleen Ans Heinsius, die nog al dikwijls haar mond voorbij praatte vroeg aan Leny of zij weer bij juffrouw Haan woonde. Leny schudde ontkennend het hoofd. Neen, dat had zij niet gewild, zij had geen dank van juffrouw Haan willen aanvaarden. Maar Ans, die eenmaal op haar praatstoel was, vertelde, dat juffrouw Haan in een mooi huis woonde en zes kamers heel goed verhuurd had, terwijl zij 's middags verschillende mensen te eten kreeg, zodat zij goed haar brood had. Ans vond, dat, waar zij dit alles aan Leny te danken had, dat het toch vanzelf sprekend was, dat Leny bij haar ging wonen, maar Leny haalde de schouders op, en ging er niet verder op in. Zij had een klein kamertje gehuurd in de buurt van haar kantoor en zorgde zo goed en kwaad als het ging voor zichzelf. Dit gesprek had Zaterdagsmorgens plaats gevonden en Leny, die ta melijk moe van kantoor was gekomen, had zich even op haar bed uit gestrekt, toen er aan haar kamerdeur werd geklopt. Op haar „binnen" geroep kwam juffrouw Haan de kamer in en riep„Maar Leny, wat moet ik daar van juffrouw Heinsius horen, ben je weer terug en heb je hier een kamer gehuurd, in plaats van dat je bij mij gekomen bent? Leny barstte in tranen los en juffrouw Haan huilde van de weeromstuit mee. Spoedig was het echter bedisseld, dat Leny met haar mee ging en zij kreeg een vriendelijke kamer, terwijl juffrouw Haan haar best deed het Leny zo prettig mogelijk te maken. Maar Leny werd steeds stiller. Het gevoel van heimwee, dat zij in Italië had, was hier niet weggegaan, want zij wist nu, dat het geen heimwee was, maar verlangen naar Guus, die zij door haar weigering van zich had gestoten. Leny vertelde haar alles wat haar overkomen was waarop deze vroeg, of zij de dieven bij de politie had aangegeven. Maar Leny schudde het hoofd en antwoordde: „Neen, daar had ik geen gele genheid meer voor, want toen ik de diefstal bemerkte, hadden zij al een veel te grote voorsprong. Daarbij kwam, dat ik immers helemaal geen papieren meer bezat, ik had dus mijn verhaal nooit waar kunnen maken en misschien hadden ze mij wel voor hun medeplichtige aangezien". (Wordt vervolgd). 23. Zelfs hadden ze het gewaagd om te trachten het gevaarlijke berg land over te klauteren waarachter, volgens verklaringen van enige in boorlingen, een geheimzinnig rijk moest liggen van een onbekend volk. Door gebrek aan amunitie en levensmiddelen en gekweld door koorts, moesten ze terugkeren. 24. Het avontuur had de nieuwsgierigheid van de drie ontdekkingsrei zigers zeer geprikkeld door al het vreemde dat ze gezien hadden en toen een film-maatschappij had aangeboden de drie reizigers weer uit te sturen in dienst van de Mij. en de expeditie met een moderne tank, uitrustte, waren de drie reizigers weer naar het vreemde land getrokken.

Krantenbank Zeeland

Noord-Bevelands Nieuws- en advertentieblad | 1936 | | pagina 4