HET LOT No. 128713.
Feuilleton.
door Victor van Dijke.
-o-o-o-o-o-
Vervolg.
Verdwaasd ging Leny zitten. Alles hadden ze van haar gestolen, alles,
niets hadden zij achter gelaten van haar helen rijkdom. Ook haar pa
pieren waren verdwenen. Daar stond ze met lege handen, zelfs zonder
enig geld. Daar stond zij machteloos. Ze wist, wat de mensen zouden
zeggen, dat dit haar straf was voor de hoogmoedswaanzin en haar zucht
om voor de buitenwereld te schitteren. Daardoor was zij ook in de han
den van die bandieten gevallen. Ze was nu weer straatarm. Hoe moest
zij het noodlot het hoofd bieden? Alleen haar pas hadden zij achterge
laten, maar daar had zij niet veel aan om haar vermogen terug te krij
gen. Zij had geen enkel bewijs, dat het geld op de bank van haar was)
niemand zou haar geloven, als zij bij een bank om geld vroeg, want zij
was haar legimitatiebewijs van de bank ook kwijt.
Hulpeloos en verslagen zat zij voor zich uit te staren. Niet alleen
haar hadden zij helemaal uitgeschud, maar zij wist nu ook, wie de an
dere diefstallen op het schip bedreven hadden. En zij durfde er geen
woord over te zeggen, anders zou men haar misschien nog voor me
deplichtige houden. Niemand zou immers willen geloven, dat zij met
die bandieten niets uitstaande had, dat zij zelf schandelijk bedrogen was
geworden.
Woedend sprong Leny op. Hoe zou zij zich kunnen rechtvaardigen?
Men had haar natuurlijk ook voor een bedriegster gehouden, als men te
weten zou komen, dat zij haar naam veranderd had. Dat was nu de straf
voor haar hoogmoed. Waarom had zij niet naar juffrouw Haan gelui
sterd, waarom had zij haar raadgevingen in de wind geslagen? Zij had
haar dadelijk voor Wil gewaarschuwd, maar Leny had niet naar haar
willen luisteren. En nu kreeg zij haar straf, een straf zo hard, dat zij
dacht er onder te breken.
Ach, had zij de hoofdprijs maar niet gewonnen, dan was haar dit al
les tenminste bespaard gebleven.
Wat nu? Steeds weer vroeg Leny zich dat af. Zij moest er voorzor
gen, dat zij haar hoofd niet verloor en dat zij er voor zorgde, dat nie
mand iets aan haar merkte. Niemand mocht zelfs maar vermoeden, dat
zij de dieven kende, dat zij zelfs met hen in relatie had gestaan. Zij
moest tot het eind van de reis blijven, die zij tot nu toe geweest was:
de rijke vrouw.
Het was een geluk dat het eerste gedeelte van de reis tot Ge
nua betaald was. Eerst daar vandaan zou men de reis voldoen. Maar
zij zou in Genua aan wal gaan. Leny rekende uit, hoeveel zij nog be
zat. Het was niet veel, ongeveer vijfhonderd francs Frans geld, een klei
ne briljanten-broche, haar grote briljantenhanger aan de platinaketting
en een mooie ring. Haar kleren kon zij niet meerekenen, dat was nau
welijks te gelde te maken.
De uren, die het nog duurde, voor het schip in Genua aankwam, bleef
zij bijna aldoor in haar hut. Ze verscheen slechts bij de maaltijden in
de eetzaal. Daar er onder de passagiers een gedrukte stemming hing
zeer velen waren voor grote bedragen bestolen lette men niet op het
veranderde, onzekere meisje; ieder had genoeg aan zichzelf.
Leny was blij, toen eindelijk Genua in zicht kwam.
Toen het schip aan de wal vastgemeerd werd, klopte haar hart toen
zij over de scheepstrap heen liep, zonder enige moeite kwam zij door
de pascontrole. Haar bagage zowel als de koffer van Wil had zij naar
het station laten zenden. Ze had gezegd, dat zij dadelijk wilde doorrei
zen naar Milaan, en dat zij in hotel „Bristol" zou gaan logeren, voor
het geval haar gezelschapsdame en haar secretaris naar haar mocht
vragen.
In werkelijkheid dacht Leny er niet aan om naar Milaan te gaan. Zij
moest het nog eens met zichzelf eens worden, wat zij zou gaan doen.
Ze liep door de straten van de grote stad en voelde zich als een blad,
dat door de wind voortgeblazen wordt, ze keek met brandende ogen
naar de mensen, die een taal spraken, welke zij niet kon verstaan. Ze
vond de wild gesticulerende mannen griezelig en schuwde de bewege
lijke, zwarte vrouwen met hun grote, flonkerende ogen.
Moedeloos sleepte Leny zich voort. Ze was doodsbang nu het avond
werd en waar zij nu in de oude stad terecht was gekomen met zijn
nauwe kromme straatjes en stegen, waar het duf en smerig rook.
Zij liep maar steeds verder door lanen, straten, over bruggen en door
donkere poorten; tussen de huizen hingen lijnen gespannen waarop
het wasgoed hing te drogen, kinderen krioelden door elkaar, katten la
gen voor de open huisdeuren in elkaar gerold te slapen, mannen en
vrouwen riepen elkaar grapjes toe, luid en krijsend.
Het was zwoel tussen de hoge huizenrijen, men kon er nauwelijks a-
dem halen, het scheen wel of er onweer in de lucht zat.
Leny's voorhoofd was nat van opwinding en angst, van het urenlange
heen en weer dwalen. Zij begon de aandacht van de mensen te trekken.
Bruine, half naakte kinderen kwamen bedelend naar haar toe, grepen
haar bij de arm. Vol afschuw trok Leny haar arm terug, zij gleed uit
en viel in een gat in de straat, waarbij haar tasje in een wijden boog
uit haar handen vloog. De kinderen wilden zich juist op de tas storten
toen een schelle vrouwenstem Leny weer tot zichzelf bracht. Zij zag,
dat de vrouw naar de kinderen toevloog en hun de tas uit de handen
trok. Daarna keerde zij zich naar Leny.
„Hebt U zich bezeerd?" vroeg zij in het Engels.
Zij wilde Leny helpen opstaan, maar deze zonk met een kreet van
pijn weer in elkaar. „Ik kan niet opstaan", kwam het stamelend over
haar lippen. Haar ogen vulden zich met tranen.
„Arm kind! Kom, leun maar op mij en probeer dan zo op te staan".
Het ging niet, de pijn was te erg.
„Wacht maar even, dan ga ik hulp halen!"
De vrouw richtte zich tot de omstaande kinderen en zei in het Itali
aans iets tegen hen. Een van hen liep weg en kwam later met een gro
te man terug, die na enige woorden van de vrouw Leny in de hoogte
tilde en haar een huis in de buurt binnendroeg, enige trappen op, waar
hij haar eindelijk op de divan neerzette.
De vreemde vrouw stond naast haar en zei vriendelijk en met een
behulpzame toon:
„Zo, rust U nu eerst maar wat uit, tot de dokter komt. Misschien is
het niet zo slim. Maar het is ook onbegrijpelijk, dat U als vreemde
linge hier 's avonds laat door de oude stad loopt".
„Ja, ik ben verdwaald. Ik wilde naar het station.
„Dan hebt U de verkeerde richting ingeslagen. Ik mag me we! even
voorstellen, ik ben Edith Salonni!"
„Ik weet niet hoe ik U moet bedanken, juffrouw Salonni! U bent zo
goed voor me. Ik heet Leny Winter."
„Ik hoefde niet eens Uw Uitroep van schrik te horen, toen U viel om
te weten, dat U een Engelse bent. Ik ben ook een Engelse, juffrouw
Winter. Ik heb mijn man in Engeland leren kennen, toen hij daar werk
te. Na ons trouwen zijn wij naar zijn vaderland teruggegaan, en ik heb
er geen spijt van gehad. Mijn Guide is heel goed voor me en ik ben
heel gelukkig met hem. Ik ben hier helemaal ingeburgerd en verlang he
lemaal niet naar Engeland terug."
Leny keek de vrouw aan. Zij was omstreeks veertig jaar oud, een grote,
slanke verschijning met glad achterover geborsteld, bruin haar, waar
door hier en daar ai zilveren draden liepen. Haar zachte huid was e-
nigszins gebruind en haar vriendelijke ogen keken iemand openhartig
aan.
Inpulsief strekte Leny haar hand uit. Ik dank U nogmaals, juffrouw
Salonni
Opeens vertrok zij haar gezicht. Zij had een hevige pijn in haar voet,
en zonk met een kreet achterover. Het was een geluk, dat even later
de dokter kwam.
De schoen moest losgesneden worden, het was onmogelijk hem van
de sterk gezwollen voet af te krijgen. Het bleek, dat zij haar enkel ge
broken had en pas toen de dokter er een vast verband omheen gelegd
had, werden de pijnen iets draaglijker.
Leny werd nu wat rustiger. De vraag drong zich echter bij haar op,
wat er met haar moest gebeuren. Maar juffrouw Salonni sneed alle vra
gen af door te zeggen: „U blijft bij ons als onze lieve gast".
(Wordt vervolgd).
17. Zelfs een dinosaurus is niet bestand tegen een moderne mitrailleur
en heel gauw lagen de beide kolossale beesten, die van geen wijken
weten wilden, ontzield in het water, dat hun lichamen langzaam mee
voerde.
18. Spoedig daalde de machine weer op het meer en Rob en zijn vriend
namen het meisje met zich mede. Vlak bij de vreemde wondervogel
gekomen rukte het verschrikte kind zich echter los en verdween tussen
de rotsen.