HET LOT No. 128713.
Feuilleton.
door Victor van Dijke.
-o-o-o-o-o-
Vervolg.
Weer krijste zij akelig en op dat zelfde ogenblik vloog de tas naar
het hoofd van Rob
Als een furie rende zij door de kamer heen en weer.
„lij stommeling. Idioot! Dillettant van een dief, dat je bent. En ik,
ik heb me zo'n stommeling uitgezocht, heb me met zo'n stumper laten
trouwen, die het met veel moeite verkregen goed op een dergelijke ma
nier behartigt. Waar is het geld, he Waar is de rest
Haar gezicht was verwrongen van woede en haat. De man stond er
volkomen verslagen bij. En hij werd zo kwaad over de scheldwoorden,
die zijn vrouw hem naar het hoofd gooide, dat hij zich bijna niet meer
kon beheersen.
„Schreeuw niet zo tegen me. Kan ik het helpen, dat men aan boord
de tassen verruild heeft? Kan ik het helpen, dat die ezel van een dok
ter Simons precies zo'n tas had als ik?"
„Natuurlijk kan jij dat helpen. Waarom heb je dan je ogen, als je er
niet mee kijkt? Je had er op moeten letten, teen zij de bagage van Si
mons uit de hut haalden, dat zij de goede tas meenamen, stommeling!"
„Houd je mond, of ik sla hem dicht
De man brulde, razend van woede.
Als een kat sprong Wil op en ging vlak voor haar man staan.
„Wat, wil je mij slaan, jij jij En op dat ogenblik kwam haar
hand met een harde slag op zijn wang terecht, zodat hij achteruit sprong.
Zij vloog hem aan, trok hem aan het haar en krabde zijn gezicht
open. Opeens kwam zij weer tot zichzelf. Rob ging naar de wastafel en
bette zijn gezicht met een natte handdoek.
„Niemand dan jijzelf is aan dit alles schuld", zei hij tegen Wil. Als
jij niet zo'n haast had gemaakt en niet in Barcelona persé van het schip
weg had gewild, dan was alles heel anders gelopen!"
„Wil gaf geen antwoord, zij lag op het bed en snikte het uit.
Eindelijk zei ze zacht: „Mijn mooie geld. Gelukkig, dat ik tenminste
nog wat sieraden in mijn koffer heb. Je krijgt er geen stuiver van, reken
daar maar op. Ik heb er trouwens helemaal genoeg van om met je te
delen, wat ik bij elkaar krijg om jou maar steeds de mooie meneer te
laten spelen. Jij doet niets anders dan alles opmaken, wat ik met veel
moeite buit maak. Maar ik doe het niet meer."
„Goed, goed. Ik heb er niets tegen, dat wij van elkaar gaan. Ik zal
wel voor mijzelf weten te zorgen. Maar laten we dan tenminste geen
scene meer maken. Maar ik ben bang, dat jij het zonder mij niet lang
uithoudt, je zult gauw genoeg weer tam zijn, katje!"
Wil keek den man verachtelijk aan. Even zweeg ze, toen zei ze: „Het
heeft ook helemaal geen zin om scenes te maken, wij moeten de toe
stand onder de ogen zien". Ze was opgestaan, had haar koffer geopend
en bekeek de buitgemaakte sieraden. Daartussen lagen de vijfduizend
mark, die Wil het gemeenteraadslid afhandig had gemaakt.
„Nu, Rob
Toen hij niet antwoordde, keerde zij zich naar hem toe en zei:
„Ben je nog kwaad?"
„Wou je soms dat ik lachte, nadat je me zo toegetakeld hebt?"
Ze ging naar hem toe, bekeek zijn gezicht en vervolgde„Ja, je ziet
er vreselijk uit. Arme vent." Ze gaf hem een kus en zei toen„Kom la
ten wij ons maar uit de voeten maken. Misschien is het verstandig naar
Zwisterland te gaan. Hier komt men ons gemakkelijk op het spoor. In
ieder geval kunnen wij met de 5000 mark een tijdje vooruit. Wij kunnen
misschien de nachttrein nog halen, vind je ook niet?"
„Ik vind alles best, regel jij het maar, zoals je denkt dat het beste
is".
13. Dit nam zijn kans waar. Onverwacht stoof het vooruit en verbrij
zelde het bootje met een enkele beet van zijn sterke kaken. Het meisje
viel in het water en Rob greep haar vast en trok haar op het droge.
HOOFDSTUK XXI.
Leny sloeg de ogen open en kon zich het eerste ogenblik niet herin
neren waar ze was. Haar hoofd deed haar pijn, haar ogen lagen diep
in de kassen. Wat had zij toch Zij voelde zich lichamelijk en geeste
lijk ziek en trok huiverend de dekens weer over zich heen.
„Waar bleef Wil O ja, die was met Rob de stad in gegaan, zij had
haar toch zelf vrijaf gegeven. Leny keek op haar horloge. Ontstemd
richtte zij zich op. Lieve help, het was reeds over twaalf. Hoe lang had
zij dan wel geslapen
Zij wankelde toen zij haar bed uitstapte en naar de badkamer ging.
Zij moest zich vasthouden, om niet te vallen. Wat zou haar toch sche
len? De kamer danste voor haar ogen, en het leek of alle meubelen
naar haar toe kwamen. Ze voelde zich zo ziek als een hond. Na het
bad, dat haar een beetje had verkwikt, kleedde zij zich langzaam aan.
Toen zij op het dek kwam in de frisse lucht knapte zij een beetje op.
Ze at een kleinigheid en ging dan weer terug naar het dek, waar zij in
haar ligstoel plaats nam. Eerst lag zij daar alleen, toen zette zich een
oude dame naast haar, die een zwak voor Leny had.
„Maar Mevrouw Wintèro, wat is er met U aan de hand, bent U niet
aan wal gegaan?"
„Neen, Mevrouw, ik was zo moe van het bal, dat ik eens heerlijk uit
geslapen heb. Ik had echt behoefte aan rust!"
„Wij hebben allemaal een beetje veel te zien gehad de laatste tijd.
Men is oververmoeid. De rust op het schip doet werkelijk goed. Wat
zegt U overigens van onze dokter Simons, Mevrouw Wintèro?"
Leny keek haar verwonderd aan. Toen vroeg zij:
Wat is er dan met hem, Mevrouw?"
„Ach, weet U het nog niet? Hij heeft vanmorgen het schip verlaten
en is met de trein terug naar zijn huis gegaan."
Leny was doodsbleek geworden. Het was alsof plotseling de zon ach
ter de wolken verdween, alsof de hele wereld om haar heen grauw werd.
Het allerliefst was zij in tranen uitgebarsten. Ach, wat deed haar hart
haar een pijn.
Hij was vertrokken, was door haar weggestuurd. De enige mens, die
het goed met haar had gemeend, die van haar hield, die had zij weg
gestuurd. Zij had het geluk van zich gestoten. Nu was zij hem kwijt
voor altijd!
Eerst nu bemerkte zij, hoe diep de liefde in haar hart zat. Nu, juist
nu alles uit was 1 Nu ze hem nooit meer terug zou zien 1
Een hevige woordenwisseling deed haar opschrikken. Een van de pas
sagiers stond, woedend gesticulerend, naast een van de officieren.
„Ik wens ogenblikkelijk den kapitein te spreken. Het is ongehoord.
Alles is gestolen mijn vrouw
De twee mannen verwijderden zich. De oude dame boog zich een
weinig voorover en zei zachtjes:
„Het is werkelijk heel erg op deze reis. Er moet zich een dievenben
de onder de passagiers bevinden; het is anders niet te verklaren. Ik heb
reeds veel zeereizen gemaakt, maar er is nog nooit zo iets gepasseerd.
Vooral als men bedenkt, wat er allemaal zoek geraakt is."
„Ja, het is afschuwelijk. Een vreselijke gedachte lijkt het me, om met
zulke mensen samen de reis te maken. Ik ben blij, dat ik mijn geld en
de waardevolle sieraden in mijn safe opgeborgen heb, daar zullen de
dieven toch wel niet bij kunnen komen."
Leny praatte nog een paar minuten met de oude dame, toen zocht zij
haar hut weer op. Ze was blij, dat ze alleen was. Ze was heel erg be
droefd. Haar gedachten draaiden maar steeds om Guus. Hij was weg, en
zij was daar de schuld van. Als zij nu maar kon bedenken, hoe zij al
les weer in het reine kon brengen. Zij kwam eerst weer tot zichzelf,
toen de gong voor het diner ging. Toen bemerkte zij eigenlijk pas, dat
Wil nog niet terug was. Waar bleef zij zo lang? Dat was niet aardig
van haar, om niet op tijd voor het diner terug te zijn.
Leny knapte zich wat op en ging naar de eetzaal. Na het eten werd
zij door een paar jongelui in het gesprek gehaald, zodat zij een ogen
blik haar zorgen vergat.
Toen zij op haar horloge keek, was het bijna elf uur. Zij bemerkte
nu, hoe moe ze was. Ze stond op, nam afscheid van de mensen en ging
naar haar hut. Wil was zeker dadelijk naar bed gegaan, waarschijnlijk
was zij van het winkelen zo moe, dat zij geen kracht meer had om zich
bij het gezelschap aan te sluiten.
(Wordt vervolgd).
14. Het ondier kwam langzaam nader om korte metten met de vreemde
indringers te maken. Een kogel stuitte af op zijn gepantserde kop. On
dertussen verscheen een twede exemplaar van deze ongure beesten aan
de overzij.