HET LOT No. 128713. Feuilleton. door Victor van Dijke. -o-o-o-o-o- Vervolg. Wat was dat? Had zijn gevoel hem dan toch niet bedrogen? Hij had deze beide mensen van het begin af aan niet vertrouwd. En al die ver velende voorvallen aan boord? Zouden zij daar meer van weten? Vlug haalde hij alles uit de tas en stalde het op tafel uit. Er kwamen bank biljetten te voorschijn, een chequeboek, oorkonden en een pasvanLeny Winter, geboren te Weenen De gedachten dwarrelden hem door het hoofd. Leny Winter heette zij dus en kwam uit Weenen. Dus niet Madeion Wintèro geen Frangai- se. Hoe had hij zich zo kunnen laten beetnemen? Nu wist hij ook hoe het kwam, dat zij met een licht accent Frans sprak. Ja, zij had hem ver teld, dat haar grootvader een Weener was geweest. Dat men bij haar thuis veel Duits, Frans en Engels had gesproken, dat zij lange tijd in deze landen had gewoond en dat zij daarom haar talen zo vlot sprak. Waarom had zij hem haar ware naam niet genoemd! Zij zag er zo eerlijk en trouw uit. Daar stak zeker deze Wil Noska achter, de gezel schapsdame en Vriendin. Zo iets was toch beneden haar waardigheid. Terwijl hij verder de inhoud naging kwam er opeens een ernstige trek over zijn gezicht. In de sigarettendoosjes zaten sieraden van allerlei aard; ringen, kettingen, armbanden. Doch dat was een bijkomstigheid. De hoofdzaak waren al de papieren die het vermogen van Leny uitmaakten. Guus zag nu, dat Leny op de zeventiende Maart een bankrekening had geopend tot een tamelijk hoog bedrag. En hij zag ook uit de afrekeningen van de bank, dat zij in dien korten tijd een ongehoord groot bedrag had verbruikt. Zij moest dus wel heel lichtzinnig met haar geld omspringen en het met volle handen weggooien. Had zij dan niemand, die zich iets aan haar gelegen liet lig gen? Die dat knappe jonge meisje, op de rechte weg hieid? Zij was niet slecht van karakter, dat wist Guus. Zover ging zijn men senkennis nog wel. Zij had zich op een onverantwoordelijke manier in handen gegeven van die twee twijfelachtige individuen, die met haar door de wereld reisden. En nu hadden deze bandieten kans gezien haar hele vermogen te stelen, ze hadden zich in het bezit gesteld van al de stukken, zonder welke Leny zonder middelen van bestaan was. Maar gelukkig dat die gauwdieven nu het nazien hadden en dat het toeval Leny had gehblpen, hem de tas in handen te spelen. Maar dat verander de nog niets aan de toestand, dat Leny op het ogenblik totaal zonder middelen was, en waarschijnlijk niet zou weten, hoe zij zich moest redden. Eigenlijk had zij een kleine straf wel verdiend, maar het mocht niet te lang duren en hij zou zo spoedig mogelijk moeten proberen haar gerust te stellen. Zijn warme, grote liefde voor deze vrouw overviel hem opnieuw en het enige wat hij zich bewust was, dat hij haar dadelijk te hulp moest snellen. Hij moest terug; de kapitein en de politie moesten gewaar schuwd worden. Die beide boeven waren natuurlijk niet meer aan boord teruggekeerd; die hadden vanuit Barcelona de vlucht genomen. Men moest dus alles in het werk stellen, hen op te sporen. Voor alles moest echter Leny gerustgesteld worden. De sneltrein vertrok echter pas de volgende morgen. Waarom hij geen vliegtuig gehuurd had was iets, dat hij zich later steeds weer op nieuw verweet, zonder daarmee de zaak te kunnen goedmaken. Toen hij, na een vreselijke reis in Barcelona aankwam, moest hij tot zijn ont zetting horen, dat het schip een uur geleden vertrokken was. Allerlei gedachten joegen door zijn hoofd. Dit stond echter bij hem vast, hij moest het schip zien te bereiken. Eerst liet hij zich de lijst geven aan het reisbureau van de mensen, die in Barcelona het schip voor goed verlaten hadden. Behalve de zijne, las hij nog de namen der Spaanse Officieren en enige passagiers, die hij niet kende. Van de Noska's stond er niets bij. Dus moesten zij zich nog aan boord bevinden en het was best mogelijk, dat Leny nog niets van haar verlies wist. Als hij haar nu in Genua zou kunnen opvangen, zou alles in orde zijn. Het schip deed er twee en dertig uur over om van Barcelona naar Genua te komen, hij had dus de tijd tot morgenmiddag dien zou hij goed kunnen gebrui ken. Eerst vloog Guus naar Marseille, waar hij na drie uur landde. Van Marseille uit ging hij met de rivierexpres; zijn zenuwen hielden het niet uit in Marseille werkloos te moeten wachten tot er een andere vlieg machine vertrok, die eerst veel later wegging. Toen onderweg de expres langs de rivierboot reed, kwam de gedach te bij hem op om in Monte-Carlo zijn reis te onderbreken en een beetje uit te rusten. Hij was doodmoe en kon haast niet meer denken. Het was zeker verstandiger, als hij naar een hotel ging en in een goed bed eerst eens behoorlijk uitsliep, dan zou hij de andere dag weer krachten ver zameld hebben. Als hij dan de volgende morgen uit Monte-Carlo ver trok kwam hij nog vroeg genoeg in Genua aan, om bij de aankomst van het schip aanwezig te zijn. En zo steeg Guus in Monte-Carlo uit en ging naar een behoorlijk hotel. HOOFDSTUK XX. In een hotel aan de haven van Marseille was een elegant paar uitge stegen, dat naar hun uiterlijk te oordelen eerder thuis hoorde in een lu xueus hotel, dan hier in een van de spelonken. De waard wijdde daar echter verder geen aandacht aan. Hij was gewend aan allerlei vreemde gasten en dacht alleen aan zijn voordeel. En dit echtpaar, dat zich on der de naam Tartou in het gastenboek had ingeschreven schenen geld genoeg te hebben. Zonder af te pingelen hadden zij dadelijk genoegen genomen met de ongehoord hoge prijs, die de waard gevraagd had voor een kamer, waarin alleen maar het hoognodige stond. Zij hadden zelfs nog vooruit betaald omdat zij de volgende morgen weer vroeg wilden ver trekken. Wil wierp haar hoed met een grote zwaai op het bed, toen Rob de kamerdeur achter zich op slot had gedraaid. Tot nu toe was alles naar wens gegaan. Zij hadden niets anders meegenomen van het schip dan de koffer van Wil en de actetas van Rob. Op deze wijze hadden zij ver meden argwaan te wekken. „Wat een geluk, zeg Rob, dat er vliegmachines bestaan, hoewel ik nog altijd een beetje luchtziek ben". „Ach, katje, dat spijt me. Kom maar bij me, dan zal ik je wel weer gezond kussen." Hij drukte haar zo vast in zijn armen, dat zij een kreet van pijn gaf. Hij liet haar nu weer los en zei: „Heb ik je pijn gedaan? Maar dat komt, omdat ik zo gelukkig ben, dat ik je weer eens eindelijk in mijn armen kan nemen. Ik heb er lang genoeg op moeten wachten, je hebt me half gek gemaakt met je mooie kleren. Jij jij „Uitscheiden, Rob. We hebben nu wat anders te doen. Laten we onze buit berekenen. Wat zal die tikjuffrouw een grote ogen opzetten, als zij haar loket opent. Nu, vind je me niet handig? Bewonder je mijn werk niet? Je zult toch moeten toegeven, dat ik op mijn gebied een genie ben Uitdagend stond zij voor hem. „Ja, je hebt gelijk, er is niemand, die je dat kan verbeteren, katje". Weer sloeg hij zijn armen om haar heen en kuste haar. Maar al spoe dig kwam de hebzucht weer bij haar/boven. Nuchter stootte zij haar man van zich af en nam de actetas van het bed, waar Rob hem op ge worpen had. „Kom, geef me vlug de sleutel! We kunnen nu de sieraden eindelijk eens rustig bekijken. He, ik verheug me nu al op de tijd, die er voor ons aanbreekt". Rob zocht in zijn vestzak naar het sleuteltje. Wil speelde een beetje met het slot en schrok, toen dit plotseling opensprong. Met gefronst voorhoofd bekeek zij de inhoud. Toen sprong ze met een schrille schreeuw in de hoogte. „Grote hemel, Wil, wat mankeer je ineens?" De geschrokken Rob liep naar haar toe en keek verslagen naar het geen zij te voorschijn haalde. Wil had een pyama, een boek, pantoffels, een reisnecessaire uit de tas gehaald en op de grond gegooid. Toen zocht zij verder, maar de tas was leeg. (Wordt vervolgd). 11. Tegen een rotswand geleund wachtten ze in anstige spanning de dingen af die komen zouden, en die lieten niet op zich wachten. Het hardnekkige beest had zijn prooi weer ontdekt en maakte zich gereed de stroom over te steken. Een nieuwe verschijning op het toneel be spoedigde de ontknoping. 12. Plotseling kwam een jong inlands meisje, in een kano gezeten, on bewust van het gevaar, van achter een rotsblok te voorschijn. Met de stroom mee peddelde ze met een flinke vaart recht op het ongure beest toe.

Krantenbank Zeeland

Noord-Bevelands Nieuws- en advertentieblad | 1936 | | pagina 4