HET LOT No. 128713.
Feuilleton
door Victor van Dijke.
-o-o-o-o-o-
Vervolg.
Ze begreep nu, dat zij nooit te voren van een man gehouden had.
Met een jaloerse liefde hing zij aan haar man, die alles met haar kon
doen, wat hij wilde. Rob had zijn vrouw al heel gauw, waar hij hebben
wilde en zo ontwikkelde zij zich als een oplichtster. Met kleine waren
huis- en hoteldiefstallen begon het. Toen zij zag, dat zij succes had,
begon zij er zelf plezier in te krijgen en werd steeds brutaler in haar
optreden. Haar uiterlijk en haar lieftalligheid waren haar beste bescher
mingen.
Overal waar de mooie vrouw verscheen, werd ze omringd door een
kring van mannelijke en vrouwelijke vrienden. Haar zacht uiterlijk, haar
onschuld, haar kinderlijkheid betoverde de mensen en men haalde haar
overal in de meest exclusieve kringen.
Zij werd op bals en feestelijkheden in intiemere kring uitgenodigd, en
niemand zou op de gedachten zijn gekomen, die bloeiende, jonge vrouw
van diefstal te beschuldigen, hoe vaak ook juwelen en andere kostbaar
heden op zulke feesten verdwenen. Het onschuldige gezicht van Wil en
haar optreden als iemand van de grote wereld, beschermden haar altijd
en overal.
Nooit liet zij zich te samen met haar man in het openbaar zien. Zij
woonden wel in het zelfde hotel, maar zelfs voor de hotelbedienden de
den zij, alsof zij elkaar niet kenden. Dat zij elkaar op haar kamer trof
fen, wist niemand en toen een kamermeisje Rob eens uit de kamer van
Wil zag komen, dacht zij aan een kleine liefdesgeschiedenis, zoals in de
hotels wel meer voorkomt.
Rob Noska was een knappe, elegante man. Hij ging voor zeer rijk
door en hij deed alles, om deze schijn ook te wekken. Dat hij vals
speelde, was zijn geheim en de oorzaak van zijn rijkdom.
Met koele berekening stond hij urenlang aan de baccara-tafel, vertrok
geen spier als hij 's avonds grote sommen verspeelde. Maar dan, als de
tijd daar was, probeerde hij zijn slag te slaan. Hij was zo gewiekst,
dat hij niet te ontmaskeren was.
Hij was vreselijk royaal, had grote sommen nodig, de duizenden vlo
gen hem door de handen. Daarom was hij blij, dat hij in Wil een help
ster had gevonden, die hij voor zijn doel kon gebruiken.
Scrupuleus waren zij geen van beidendaarin pasten zij ook won
derwel bij elkaar.
Jaren achtereen leefden zij op deze manier. In alle mondaine plaatsen
doken zij op, speelden overal het zelfde spelletje. En het was onbegrij
pelijk, dat ze tot nu toe nooit verdacht waren geweest.
Wil hield nog steeds van Rob met dezelfde jaloerse liefde zijn koe
le houding bond haar steeds vaster aan hemook hij hield van Wil en
van haar kattige aanhaligheid.
Maar nuttiger was zij voor hem als zijn helpster.
Zij waren reeds enige weken in Londen. De laatste winter was slecht
geweest, zij hadden geen enkele grote slag kunnen slaan, de mensen
hadden geen kapitaal meer, het was moeilijk aan geld te komen. En
daarbij glipte het weinigje, dat hij nog over had, door hun handen heen.
Een behoorlijk hotel konden zij niet meer betalen en tenslotte hadden
zij nog een onderdak gevonden in een Londens spelonk. Er moest spoe
dig iets gebeuren, de mensen in het hotel bekeken hen al met scheve
ogen, omdat hun rekening niet op tijd betaald was.
Zonder zich verder om Rob te bekommeren, had Wil haar toilet ge
maakt. Zij zag er betoverend uit in haar donkerblauw mantelcostuum
met de zilvervos en het kieine, chique hoedje. Hun garderobe hadden
zij zorgvuldig bewaardzonder dat waren zij verloren, dat wisten zij.
Een half uur later vervoegde Wil zich bij de portier van het hotel
„The King", een liftboy bracht haar naar de twede etage.
HOOFDSTUK XII.
Leny Winter was moe. Er waren reeds zes dames geweest, zonder
dat een van hen haar bijzonder bevallen was.
Zij wilde geen armelijke, stijve dame, die men de goede opvoeding
reeds aan het puntje van haar neus kon herkennen, maar die ook dode
lijk vervelend was en onmogelijk amusant kon zijn.
De ene was al burgelijker dan de andere; allen hadden zij haar als
een wonderdier aangekeken, alsof zij nog nooit een vrouw in een zwart
zijden japon hadden gezien.
Neen, die wilde zij niet hebben. Eigenlijk had zij geen zin om van
daag nog meer dames te ontvangen. Enfin, deze ene kon er dan nog
mee door. De naam klonk niet slecht: „Wil Noska". Misschien was zij
eindelijk degene, die zij zocht.
Zij keek verwonderd op, toen de nieuwe sollicitante voor haar stond.
Die zag er heel anders uit dan de overige dames. Onder het kleine, don
kerblauwe hoedje kwamen roodbruine lokken te voorschijn, die een fijn
gezichtje omlijstten. Het donkerblauwe costuum zat als gegoten, de he
le verschijning had iets voornaams en mondains. Gracieus, elegant, bij
na geraffineerd ja, zo ongeveer had zij zich haar gezelschapsdame
voorgesteld.
„Mevrouw
Wat klonk deze donkere stem mooihet was prettig er naar te luis
teren.
„Hebt U al eens meer een dergelijke betrekking bekleed, juffrouw
Noska vroeg zij na de kennismaking.
„Eigenlijk niet, Mevrouw! Ik heb zeer veel gereisd, maar altijd met fa
milieleden, ik was zo'n beetje gezelschapsdame bij hen".
„U bent geen Engelse
„Neen, ik ben een Poolse, maar ik heb jarenlang in Duitsland en
Frankrijk gewoond. Ik spreek even gemakkelijk Duits als Pools, Frans
Engels en Italiaans".
Leny was al besloten Wil Noska te engageren. Een gelukkig toeval
had deze vrouw naar haar toegezonden.
„Hoe oud bent U?"
„Dertig jaar, Mevrouw."
„Dertig jaar, O, ik had U voor veel jonger gehouden. Ja, kijkt U eens
ik wil het wel met U proberen".
„O, Mevrouw
„Ja, U bevalt me. Ik zoek geen ondergeschikte, maar een vriendin, die
bij mij past, die ik vertrouwen kan en die mij ook vriendschappelijk te
genover staat. Het komt mij voor, dat ik in U gevonden heb, wat ik
zoek".
„U maakt mij gelukkig, Mevrouw, door zoveel vriendelijkheid".
„Vertel U mij eens iets van Uw leven, zodat ik weet, met wie ik te
doen heb", vroeg Leny.
Wil Noska begon. Zij sprak over haar jeugd op het Poolse landgoed
van de liefde van haar vader, vertelde alles op zijn voordeligst. Toen
vertelde zij van haar stiefbroer Rob, die na den dood van haar vader
liefdevol voor haar gezorgd had, nu echter, door ongelukkige specula
ties al zijn geld verloren had en niet langer iets voor haar kon doen,
zodat zij gedwongen was, zelf haar brood te verdienen.
Leny Winter was zeer tevreden over hetgeen zij hoorde. Dat bevestig
de nog haar mening. Vlug werd alles geregeld en het salaris vastgesteld.
Leny Winter had haar gezelschapsdame iets over haar uiterlijke omstan
digheden verteld; dat zij ongetrouwd was en van haar leven zoveel mo
gelijk wilde genieten, dat zij van plan was, binnen afzienbaren tijd een
paar verre reizen te gaan maken.
(Wordt vervolgd.)
260. Omringd door de schare trouwe bedien
den werd de reis aangevangen. De oude tem
pel lag weer alleen en verlaten in de wilder
nis en twee olifanten, die beide Ama toebe
hoorden, voerden het gezelschap mee en zoch
ten hun weg door de wildernis.
261. Aan de avond van de dag waren ze al
een eind op weg en bereikten ze een dorp,
waar de negers hen vriendschappelijk ontvin
gen. Gul brachten ze hun blanke gasten levens
middelen en vruchten en 's nachts werd rustig
in het veilige dorp overnacht.
262. Rob en Ama waren de volgende morgen
weer vroeg samen op, om vruchten te zoeken.
Rob klom in een boom en plukte enige rijpe
vruchten af voor Ama, die zij handig opving.
Maar plotseling werd de idylle verstoord. Een
kwaadaardige buffel kwam plots met gebogen
kop op hen aanstuiven.