HET LOT No. 128713.
Feuillelon.
door Victor van Dijke.
-o-o-o-o-o-
Vervolg.
De beide jonggezellen woonden tezamen op het landgoed. Zij waren
de eersten, die 's morgens het werk betraden en de laatsten, die het 's a-
vonds verlietenonvermoeid waren zij steeds bij het werk.
Zij hadden geluk gehad bij de keuze van hun ingeneurs en wérklie-
den. Ingeneur Blomming, de leider, was een bekwaam deskundige en
daarbij een prettig mens om mee om te gaan. Het duurde dan ook niet
lang of hij nam zijn intrek bij de twee vrienden op het huis. Ook hij
was ongetrouwd en er ontstond een hechte vriendschap tussen de drie
mannen.
Theo Visser ontwikkelde zich als een bekwaam koopmanzijn boek
houding mocht gezien worden. Zijn vader zou zeker verheugd geweest
zijn, als hij zijn zoon in deze nieuwe onderneming had kunnen zien wer
ken. Theo zelf was helemaal niet over zijn vader te spreken. Het erger
de hem vreselijk, dat deze zich helemaal niet om den weggelopen zoon
scheen te bekommeren; Guus had op zijn verzoek aan den ouden heer
geschreven, dat Theo op Greenstone woonde. „Dan behoeft hij zich niet
ongerust te maken, waar ik ergens uithang", had Theo er aan toege
voegd.
Het was eigenlijk onbegrijpelijk, dat zijn vader niets van zich liet ho
ren. De kwestie hinderde Theo meer dan hij wilde weten. En als hij
niet door die grote hoeveelheid werk volkomen in beslag was genomen,
zou hij waarschijnlijk al lang naar huis gegaan zijn.
Hierover dacht hij na, toen hij op zijn fiets naar het werk reed. Hij
droeg niets anders dan een wit overhemd met korte mouwen en een
flanellen sportbroek, vanwege de warmte, die sinds enige dagen heerste.
Hij moest, na het werk geïnspecteerd te hebben, naar het naburige
dorp, naar den grootgrondbezitter Lion. Hij ging in de plaats van Guus,
die vandaag onmogelijk weg kon. Lion had veel koren in voorraad en
sinds de velden op Greenstone zo verwaarloosd waren, was men op het
graan van anderen aangewezen. De zon brandde geduchtdaarbij was
het nog voor tienenop de terugweg zou de warmte wel helemaal on
dragelijk zijn. Theo vond het niet erg prettig om een bezoek te gaan
afleggen. Die meneer Lion had de naam een zonderling te zijn, waar
mee het niet gemakkelijk was zaken te doen. Maar ach, misschien viel
het nog wel mee. Daar. bij die grote muur moest het landgoed zijn.
Theo steeg van de fiets en liep de poort door.
Kakelende kippen, snaterende eenden liepen er door elkaareen waak
hond lag aan de ketting voor zijn hok en sloeg aan. Toen hij Theo
zag, hief hij de kop op en bromde alleen nog maar even.
Verder doodse stilte. Nergens was een menselijk wezen te ontdekken,
noch bij het grote herenhuis met de twee verdiepingen, noch in de bij
gebouwen.
Nu liep Theo door een tuindeur en kwam aan de achterkant van het
huis. Nog steeds niemand 1 Hemel 1 Hier scheen alles te slapenHij bel
de hard op zijn fietsbel, doch zonder resultaat.
„Hallo! Volk!"
Een stem, die heel uit de verte scheen te komen, antwoordde hem
„Hier is niemand thuis 1"
Theo keek onderzoekend naar de openstaande vensters, doch toen
hoorde hij een kirrend lachje achter zijn rug. Snel draaide hij zich om,
maar er was nergens iemand te zien, hoe hij ook rondkeek.
„Hier!" riep de stem. Toen keek Theo naar omhoog, vanwaar hij de
stem had horen komen. Midden tussen het gebladerte van een oude
kersenboom zat een meisje en toonde hem lachend haar mooie tanden.
Onder een bonte hoofddoek kwam een bloeiend, jong gezicht te voor
schijn met grote donkere ogen.
Theo Visser wist, wat hij te doen had. Bliksemsnel draaide hij zich
om, zette zijn fiets tegen het huis en maakte zich gereed om in de boom
te klimmen.
„He 1 daar benedenWat wilt U U wilt toch zeker niet bij mij in
de boom klauteren
„Natuurlijk, kleintje, wil ik datHet onderhoud is me een beetje te
vermoeiend, als ik steeds naar boven moet kijken".
„NeenBlijf maar, dan kom ik wel naar beneden. Maar vertel me
eerst eens wat doet U hier eigenlijk
„Beste kind ik zou graag meneer Lion willen spreken".
„Zo, meneer Lion In wat voor een aangelegenheid
„Wat hebt U daar mee te maken Het schijnt hier een mooie jan
boel te zijn, als de bedienden zich met de zaken van den heer gaan be
moeien. Maar misschien komt U nu heus naar beneden .en meldt U e-
ven aan den heer Lion, dat ik er ben. Men kan toch geen uren wach
ten, voor men iemand te spreken kan krijgen
„Van urenlang wachten kan geen sprake zijn, meneer. U bent hier
nog geen tien minuten. Ik heb U binnen zien komen".
„Misschien hebt U gelijk. Maar het duurt al lang genoeg en ik verzoek
U dringend mij eindelijk aan te dienen".
„Het heeft geen zin, dat ik U aandien, want meneer Lion is helemaal
niet thuis".
„Wat? Nu, dat had U mij ook wel eerder kunnen zeggen".
Het meisje antwoordde niet. Zij begon een bekend wijsje te neuriën.
Ontstemd keek Theo naar boven en op dat ogenblik trof een welgemik
te kers zijn voorhoofd.
„Geraakt 1 Fijn 1" riep het meisje uit.
Woedend keek Theo naar boven, maar zij lachte zo hartelijk en zag
er zo betoverend uit, dat Theo niet boos op haar kon blijven. Als zij
tenminste nog maar beneden was geweest, dan zou hij haar we! mores
geleerd hebben, maar zo
„Dus meneer, er is niemand thuis. U zult een andere keer moeten te
rugkomen".
„Daar denk ik niet aan, ik zal wachten tot meneer Lion thuiskomt.
Waar is hij eigenlijk heen
„Naar buiten, naar de landerijen. Het kan wel heel laat worden, als
het U maar niet te lang duurt".
„Ja, maar hij kan toch niet eeuwig wegblijven, wel
„Nu, dan zal ik maar langzaam naar beneden komen".
„Dat hield ik ook voor afgesproken", zei Theo een beetje spottend.
Hij had zich aan het brutale optreden van het meisje toch een beetje
geërgerd. Zij moest tot het dienstpersoneel behoren, want de vrienden
hadden gehoord, dat de heer Lion alleen woonde en dat zijn dochter in
een Zwitsers pensionaat was.
Men moest het hem tegelegenertijd eens aan het verstand brengen,
dat hij beter op zijn dienstpersoneel moest passen. Toen zag hij, hoe
het meisje met groot gemak uit de boom klom. Opeens bleef haar rok
aan een boomstronk haken en als hij niet tijdig toegesprongen was, zou
zij zeker gevallen zijnnu kon hij haar nog juist opvangen.
„He, wat jammer, ik had naar beneden willen springen 1"
„U zoudt U bezeerd hebben op de harde grond
„Wel neen, ik ben een goed turnster. En springen is mijn sterkste
zijde. Toe, U moest me nu eindelijk maar loslaten...."
Er kwam een verlegen blosje op haar gezicht, toen zij het knappe
mannengezicht, dat haar van het eerste ogenblik af hevig geïnfresseerd
had, zo dicht bij het hare zag.
„Maar omdat U het overigens weten zult, ik ben niet een van de be
dienden ik ben Lucy Lion.
(Wordt vervolgd.)
242. „Je vrienden zijn gevangen genomen,"
vertelde het meisje aan Rob. „Grootvader heeft
bevolen een olifant hier te brengen. Wij zul
len je vrienden te hulp komen. Rob glimlach
te dankbaar, en na de oude hoofdman eerbie
dig gegroet te hebben, snelde hij met zijn nieu
we vriendin naar de uitgang, waar een grote
olifant gereed stond.
243. Samen namen ze plaats in het zadel
waarna de verstandige kolossus gehoorzaam
naar het woud schreed, gevolgd door een troep
je bedienden. „We moeten ons haasten," zei
het meisje „want de negers zijn wreed en tot
alles in staat, wanneer wij er niet bij zijn".
244. „Waar wonen de wilden?" vroeg Rob,
„ik meende, dat zij allen vlak bij de tempel
huisden." „Neen", antwoordde Ama, zo heet
te het meisje, „zij beschouwen de tempel en
al wat er omheen ligt als een heilige plaats.
Ze denken, dat Grootvader een priester
is, omdat hij velen hunner van vreselijke ziek
ten genezen heeft. Daarom vereren ze hem en
gehoorzamen ons".