HET LOT No. 128713.
Feuilleton.
door Victor van Dijke.
-o-o-o-o-o-
Vervolg.
In de loop der eerste dagen kwamen er ontelbare bedelbrieven. Leny
gaf en gaf tot juffrouw Haan er zich mee bemoeide. Zo kon het niet
verder gaan, anders zou het geld gauw verdwenen zijn.
Leny luisterde naar de raad van de verstandige vrouw en zij over
legden nu samen, wat er gebeuren zou. Het stond bij Leny vast, dat zij
hier niet wilde blijven. Eerst wilde zij naar Londen.
Maar alleen en in die grote stad? Dat was niet naar de zin van
het meisje. Zij vroeg juffrouw Haan om met haar mee te gaan en de
eerste tijd bij haar te blijven. Later, als Leny kennissen had gekregen
mocht zij dan weer naar huis terugkeren, als het haar tenminste ergens
anders niet beviel.
Het was altijd de hartewens van juffrouw Haan geweest een groot
pension te beginnen, maar tot nu toe hadden haar steeds de nodige
geldmiddelen ontbroken, om dit plan uit te voeren. Ondanks haar tegen
stribbelen wilde Leny haar beslist het geld er voor geven en dit bedrag
werd op de spaarbank gezet voor de tijd, dat juffrouw Haan niet langer
bij Leny zou zijn en naar de stad terugkeerde.
Eerst zouden zij naar Londen gaan. Er werd ijverig gepakt en alles in
orde gemaakt. Juffrouw Haan had haar handen vol en Leny hielp haar
met alles, hoewel zij in haar opgewondenheid het meeste verkeerd deed.
Eindelijk was alles klaar en kon men vertrekken.
HOOFDSTUK VIL
Overal waar men om zich heen keek, bloeide en straalde de natuur
in de ontwakende lentepracht en geurde in de frisse Meilucht en in de
zonnestralen, die over de dennenbomen speelden, dwarrelden talrijke
kleine insecten, die zich in het zonnetje koesterden.
De koekoek riep van verre, de specht klopte tegen de stam van een
dikke boom, de kleine vogeltjes sprongen van tak tot tak om hun jon
gen voedsel te brengen.
Maar als men een beetje dieper het bos doordrong, was er niets meer
van de sprookjesachtige stilte en de toverkracht van het woud te vin
den. Daar, op de grote, open vlakte werden onbarmhartig de mooie,
grote dennenbomen geveld.
Een hele rij lorries reed ijverig op het smalspoor heen en weer en
enige honderden meters verder begon men reeds met het uithalen van
de grond.
Van Steenen, de pachter, was naar het landgoed verhuisd en nam
daar nu de betrekking van rentmeester waar; in het bos waren de ver
schillende installaties aangebracht, voor de ontginning van de bruinkool.
De onderzoekingen waren zeer gunstig verlopendoor het hele bos
heen liep een reusachtige bruinkoollaag, waarvan de ontginning een rijk
bestaan zou opleveren. De voorraad begon, volgens nauwkeurige bere
kening, reeds op acht meter diepte en strekte zich tot een diepte van
ongeveer dertig meter uit.
Het had niet lang geduurd, voordat alle formaliteiten vervuld waren
en Dr. Guus Simons de officiële toestemming had gekregen om met de
ontginning van de bruinkoollaag te mogen beginnen, die op zijn eigen
landgoed gelegen was.
Vanaf dat ogenblik werd er op Greenstone koortsachtig gewerkt. Men
begon eerst met de bomen te vellen en het hout te verkopen. Van het
geld, daarvoor ontvangen, konden de eerste aanschaffingen van machi
nes worden betaald.
Theo Visser was in zijn element en voelde zich zoveel als redder van
het landgoed. Hij bezocht persoonlijk de grootste ijzer- en machinefa
brieken en bereikte door zijn naam, dat men voor de nieuwe onderne
ming de nodige baggerpompen, leidingen en alle overige machinerieën
op crediet leverde, evenals de lorries en het werkspoor.
Snel was het hele aanzien van het landgoed veranderd. In het dorp
waren de arbeiders, machinisten, houthakkers ingekwartierd, terwijl daar
door de zaken vanzelf sprekend ook meer te doen hadden. Zogoed mo
gelijk trachtte men de arbeiders onderdak te verschaffen en waar dit
niet meer mogelijk bleek, werden barakken gebouwd. Zo gauw de hele
onderneming in werking was, zou men er toe overgaan nieuwe huizen
er bij te laten zetten. Juffrouw Mertens nam als vanzelf sprekend de
zorg van de maaltijden van de mannen in de barakken op zich en zij
was blij, zich geheel aan haar taak te kunnen wijden. Het kleine dorp
kwam op een geheel onverwachte wijze tot bloei. Zo goed als elke fa
milie had een of twee kostgangers, terwijl in het enige hotel, dat het
dorp rijk was, de ingeneurs woonden. Er kwam geld onder de mensen.
De een profiteerde van de ander en de stemming ten opzichte van den
landheer was volkomen omgeslagen. Men loofde en prees hem in alle
toonaardenmen vertelde, dat hij uit een heel ander hout gesneden was
dan zijn voorname ouders. Men had Dr. Guus Simons hier in de omge
ving vroeger weinig gezien en hem natuurlijk beoordeeld naar zijn ou
ders, die zich niet met de dorpelingen hadden ingelaten. De moeder
van Guus, die uit een adelijke familie stamde, had het beneden haar
waardigheid gevonden, zich om de mensen in het dorp te bekomen en
haar man stond zo onder haar invloed, dat hij zich al spoedig daarnaar
schikte.
Daarom was men zoveel te aangenamer verrast, toen Guus zich ont
popte als een prettig, openhartig mens, die zich veel in het dorp liet
zien en voor iedereen iets over had. Men kon over alles met hem geheel
vrijuit praten en hij luisterde ook naar de inzichten van andere mensen.
Het bleek, dat hij alles in het werk stelde om zijn landgoed te redden
en men was vol goeden wil om hem daarbij zoveel mogelijk Tehulpzaam
te zijn. Zelfs in de omliggende dorpen trachtte men hem te helpen,
waar men kon.
Het was niet mogelijk enige weilanden, die bij het landgoed behoor
den, onder de hamer te brengen, want men gebruikte deze landerijen
voor het bouwen van de barakken en het opslaan van de bruinkool.
Maar het dorp zelf had niets van zijn vriendelijke omgeving ingeboet.
Het eigenlijke kolengebied lag ongeveer zes kilometer van het dorp ver
wijderd. Guus wilde onder geen omstandigheid het hele bos laten rooi
en. Het deed hem al genoeg leed, die prachtige, trotse bomen onder de
bijlslagen van de houthakkers te zien vallenmaar daar waar het niet
absoluut nodig was, moesten de bomen behouden blijven.
Zijn schuldeisers hadden onmiddelijk een andere houding aangenomen.
Zij hadden nu de tijd met de betalingen, zij hadden het geld opeens
niet meer zo dringend nodig. Verschillende van hen boden zelfs aan,
het geld te laten staan, want zij hadden immers onderpand genoeg. On
der bedekte termen vroegen zij hem dan, of zij geen aandelen in de on
derneming konden krijgen. Doch Theo Visser stak daar een stokje voor.
„Wij nemen geen enkel mens in onze onderneming op", zei hij vastbe
raden. „Wij zullen het wel alleen klaarspelen. Pas maar op, het zal zo
lang niet meer duren voordat de schulden allemaal betaald zijn en wij
bovendien nog een aardig bedrag in kas hebben".
Beide vrienden waren als eigenaar van de onderneming ingeschreven.
Guus had er op gestaan, dat Theo mede-eigenaar werd. Hem alleen dank
te hij immers deze vondst. Zonder Theo zou zijn leven heel anders ver
lopen zijn.
(Wordt vervolgd.)
239. Hun geweren werden door de negers af
gerukt en spoedig waren de blanken gebon
den en als gevangenen meegenomen. Maar ze
werden niet naar de tempel teruggebracht. De
weg leidde juist dieper het woud in, een on
diepe beek werd doorgewaad; steeds verder
ging het, tot ze bij een dorp kwamen, waar
ze in een hut werden opgesloten.
240. Ondertussen was Rob door het meisje
naar de grijsaard gebracht, die hem enige tijd
scherp aankeek. „Welkom, jonge man," sprak
hij eindelijk met een vreemde tongval. „Wat
kom je hier doen?" Rob vertelde, hoe ze van
uit de vliegmachine de tempel gezien hadden
en nu alleen maar .wilden onderzoeken, wat dit
voor een gebouw was.
241. De oude man wilde Rob meer vragen
over de vliegmachine, maar plots stormde een
neger het vertrek binnen, die in zijn taal vlug
iets vertelde aan zijn meester. Rob vermoedde,
dat er iets niet in orde was met zijn vrien
den en dat was inderdaad zo. De grijsaard
gaf haastig een bevel aan de neger en deze
snelde het vertrek weer uit.