HET LOT No. 128713. Feuilleton door Victor van Dijke. -o-o-o-o-o- Vervolg. Theo Visser ging heenhij verliet de straatweg en kwam spoedig in het bos aan. Het was werkelijk een prachtig plekje op aardeEn de luchtWerkelijk als gemaakt voor een sanatorium. De pachter had ge lijk. Veerkrachtig liep de jongeman er doorheeneerst kwam er een stuk dicht bos, dan een open plek, daarna volgde weer een dicht ge deelte. Al peinzend had hij geen acht op de weg geslagen, daardoor struikelde hij over een boomwortel en gleed van de glooiing, die de weg maakte, enige meters naar beneden. In zijn val greep hij om zich heen en kon zich eindelijk aan een dikke tak vastgrijpen, en zich aan andere takken vastklemmend, klom hij weer naar boven. Hij had zich in het geheel niet bezeerd, alleen zijn kleren zaten onder het zand en vochtige aarde, welke hij afklopte. Maar van zijn mooie, bruine schoe nen was niet veel meer van hun oorspronkelijke kleur te zien. Theo stampte met zijn voeten op de grond om de aarde af te schud den. Eigenaardig! Waar kwam dat stof vandaan, waar de grond toch vochtig moest zijn van de vele regens, die de laatste tijd waren geval len Hij bukte zich. Wat vreemddaar waar hij naar beneden was getuimeld, liep een zwart-bruine streep over de grondin minder dan geen tijd kroop Theo weer naar beneden. Lieve hemelWat ont dekte hij daar Neen, dat was onmogelijk, maar het liet geen twijfel, dat was niets anders dan kolengruis. Hij was absoluut zeker van zijn zaak. Die smalle streep bij de oppervlakte van de aarde was een ver lopende bruinkoolader. Opeens schoot het door zijn gedachten„Zo, daarom wilde men dus het bos kopen, vandaar die interesse. Het was de heren niet om het mooie bos te doen of om de versterkende lucht, neen, het ging om heel andere dingen. Maar hij was er ook nog. De heren kopers hadden zich vergist. En Guus wist nog niets van zijn geluk afWist niet, dat het toeval hem zo'n geluk in de schoot had geworpen, dat de weg naar rijkdom daar voor hem open lag". Plotseling rende Theo de straatweg af naar Greenstone toe. Het zweet parelde op zijn voorhoofd, toen hij op het slot aankwam en de studeer kamer van Guus binnenstormde. Zijn vriend stond met gerimpeld voor hoofd midden in de kamer, zijn rijzweep nog in de hand. „Guus, jongen, wat voer je hier uit? Ik heb je overal gezocht!" „Maar Theo, waarom ben je me helemaal nagelopen Het spijt mij, heus". „Mij helemaal niet, Guusriep Theo uit, en zijn ogen sttaalden van vreugde. „Wat ben jij vrolijk, is er wat gebeurd „Ouwe jonge, ik weet, waarom die mensen uit Londen het bos van je wilden kopen „Theo, praat me niet over het bosHet is het laatste wat ik bezit. Ik ben er zo juist dwars doorheen gereden. Wat is het prachtig he Ik kan het niet over mijn hart verkrijgen, het te verkopen. Mijn vader heeft het ook nooit gedaan „Je bent een geluksvogel, Guus „Ben je wel helemaal goed bij je hoofd „Ja, ik ben alleen maar gelukkigDie heren wisten wel, waarom zij het bos wilden kopen. Maar zij zullen er met hun handen afblijven. Wij zijn ook niet van gisteren. Guus, je hebt er geen iedee van hoe rijk je wel bent". „Zo, nu daar ben ik benieuwd naar. Vertel mij maar wat er aan de hand isHeb je soms een schat gevonden „En wat voor een schat, daar zul je zeker van opkijken 1" Langzaam haalde Theo zijn zakdoek uit zijn zak, waarin hij een beetje van de zwarte aarde had gedaan. Hij spreidde de doek over de tafel uit. Er volgde een diepe stilte. Guus onderzocht de aarde, met wijsvinger en duim, toen met beide handen. Kreunend aanschouwde hij het wonder, zijn beide handen wa ren zwart geverfd. Toen hij zijn vriend opnieuw aankeek, lag er een blijde glans in zijn ogen. „Theoals dat waar is „Het is waar. Ik heb in het bos bruinkool gevonden „Wat doen we nu verder?" „Wij gaan onmiddellijk naar Londen en vertellen aan het Ministerie van Landbouw dadelijk van onze vondst. Misschien helpen ze ons dan we! aan het benodigde kapitaal om de laag te ontginnen". „Je vergeet helemaal, dat ik een arme drommel ben. Voor zulke on dernemingen is geld nodig, vreselijk veel geld". „En jij vergeet, dat je een rijke vriend hebt. Ik sta voor alles borg. Als alles goed gaat, ga ik naar mijn vader terug en verzoen me met hem. Je zult eens zien, hoe mijn vader lacht, als ik hem vertel, dat ik verstandig geworden benlaat mij alles voor je in orde maken". „Hemel nog aan toe, wat ben ik blij. Nu zul je wel gauw geholpen worden, daar ben ik zeker van". „Ik kan voorlopig nog niet aan het geluk geloven, TheoIk ben in de laatste tijd noga! sceptisch geworden. Het leven heeft mij te hard aangepakt, En voor alles moet ik zelf in het bos het wonder aanschou wen, de rest zullen wij dan wel vinden" „Ja, maar denk er aan, we moeten zorgen, dat je schuldeisers er niet achter komen, want dan zou het er voor ons wel eens leelijk kunnen uitzien. Wij hebben geen uur meer te verliezen en moeten vandaag nog op reis". „Zeg, wat ben jij toch onstuiming. Bedenk toch eens even „Er is nu geen tijd voor bedenkingenSta je eigen geluk niet in de weg, anders kan het je deur wel eens voorbijgaan. Deze keer laat ik je je zin niet doen. Geef mij deze zaak maar eens in handen". HOOFDSTUK V. Leny Winter ging, als iedere andere dag van het jaar naar haar kan toor. De laatste veertien dagen was het vlugge, schrandere meisje vol komen veranderd. Zij sprak haast geen woord meer en was ook niet meer ad remin de rusttijd zat zij strak voor zich uit te staren, alsof iets haar neerdrukte. Haar collega's keken haar hoofdschuddend van ter zijde aan, doch niemand waagde het, haar te storen. Slechts als zij onder elkaar waren, spraken zij hun vermoedens uit, waarom Leny er zo bleek en vertrok ken uitzag en waarom zij als het ware in elkaar kromp, als iemand iets tegen haar zei. Zij dachten natuurlijk aan een teleurgestelde liefde. Ook van haar werk deugde niet veel meer. Zij, die anders altijd zo vol plichtsbesef was, dat zelfs Gerrit Hofman niets op haar kon aan merken, typte nu de gekste dingen aan elkaar. Wat bezielde Leny toch Reeds veertien dagen achter elkaar trok de loterij, nog steeds was de hoofdprijs niet gevalleniédere dag verloor zij een stukje van haar hoop, met iedere dag zonk levens haar zelfver trouwen. Het bewustzijn, dat zij iets heel lichtzinnigs had 'gedaan, viel als een blok op haar en met ontzetting dacht zij aan de tijd van ontbe ring, die nu voor haar komen zou. Zij zou voorlopig niet voldoende kunnen eten, aan het betalen van de kamerhuur durfde zij eenvoudig niet eens te denken. Sinds enige dagen at zij niet anders dan droog brood en zo nu en dan een appel. Juffrouw Haan had haar al een paar maal om geld gevraagdLeny had haar toen gesmeekt niets meer te vragen en nog wat geduld te heb ben, later zou zij alles vertellen. Die goede vrouw zette haar iedere a- vond een kleinigheid voor, een of ander lekker hapje, en dat was het enige, waardoor zij nog iets krachtigs naar binnen kreeg. Het was een geluk, dat zij deze kostjuffrouw had gevonden, anders zou zij al lang van honger zijn omgekomen, nu zij helemaal geen geld meer had. (Wordt vervolgd.) 230. Ze gelaste de negers hun gevangene los te laten en ze gehoorzaamden direct. Nieuws gierig bekeek het meisje Rob en ook Rob vroeg zich af, wie die vreemde blanke jongedame was, die hier midden in het oerwoud woonde en zo'n grote macht had over deze bende wil de mannen. 231. Weer beval het meisje iets, en Robs banden werden los gemaakt en zijn geweer teruggegeven. Rob staarde het meisje aan en werd hoe langer hoe meer verbaasd. „Wie is U?" vroeg hij eindelijk. „Hoe komt U hierop deze eenzame plaats. Hebben deze negers U misschien gevangen genomen en hierheen ge bracht?" 232. „Dat is een vraag, die ik niet mag be antwoorden", sprak het meisje lachend. Ze sprak Engels, hoewel langzaam, alsof ze moei te had om de juiste woorden te vinden. "Kom maar mee, vervolgde ze, grootvader wacht al op U".

Krantenbank Zeeland

Noord-Bevelands Nieuws- en advertentieblad | 1936 | | pagina 4