HET LOT No. 128713. F euiSieton. door Victor van Dijke. -o-o-o-o-o- Vervolg. Juffrouw Mertens was verlegen geworden. Uit blijdschap over het geld had zij de onvoorzichtigheid gehad, iets los te laten, wat moest zij nu doen Met bevende hand streek zij over haar hagelwitte schort en ant woordde toen„Ach, meneer Visser, dat kan ik U niet vertellen 1" „Toch wel, dat zie ik aan het puntje van Uw neus, U weet er alles van. U behoeft niet bang te zijn, wij zullen U slechts dankbaar wezen als U ons klare wijn schenkt en ons wilt helpen. Ik zelf zal mijn best doen, mijn vriend in alles behulpzaam te zijn, maar dat kan ik niet al leen, ik weet te weinig, wat er hier allemaal is voorgevallen Juffrouw Mertens dacht even na. Wat moest ze doen Als de rent meester zou merken, dat zij gekletst had, dan vloog zij er natuurlijk uit. „Nogmaals, U behoeft geen angst te hebben. Guus, weet je wat jij doet, ga jij naar den pachter en laat mij met juffrouw Mertens alleen, ik geloof, dat wij dan meer zullen bereiken!" Het gelukte Theo ook werkelijk om juffrouw Mertens aan het spreken te krijgen. Zij vertelde hem alles, wat zij op het hart had en Theo voel de, dat zijn argwaan tegen den rentmeester niet ongegrond was. Maar hetgeen hij hoorde, was erger dan zijn zwaarste vermoedens. Het zou niet gemakkelijk zijn, afdoende veranderingen aan te brengen, maar hij zou zich niet ontzien, om de zaak ineens goed aan te pakken. Hij bedankte de goede vrouw voor haar mededelingen en ging op staan de voet naar het kantoor van den rentmeester. HOOFDSTUK IV. „Hallo, waarde vriend, is meneer Simons soms bij U Van Steenen, de oude pachter, draaide een beetje nijdig zijn grijze hoofd om naar den indringer, keek over de balustrade van zijn waran da naar den jongeman, die hem doordringend aankeek. „Wat zegt U?" vroeg hij. „U bent toch van Steenen, de pachter?" „Om U te dienen, meneer 1" „Kunt U mij ook zeggen, of Dr. Simons bij U is, hij had toch met U afgesproken, dat hij komen zou „Meneer Simons is ongeveer twintig minuten geleden weer vertrok ken 1" „Dat is jammer. Ik ben hierheen gerend in de hoop hem nog te tref fen, maar misschien kan ik wel even met U praten, meneer van Stee nen. Ik weet van juffrouw Mertens, dat U hier al jarenlang pachter bent en het goed en eerlijk met meneer Simons meent, maar ik vraag mij toch af, waarom U de ogen van mijn vriend niet geopend hebt voorde rentmeester, die een oplichter en bedrieger is gebleken te zijn. Ik heb daar fraaie dingen ontdekt. Zo'n boekhouding heb ik nog nooit onder de ogen gehad. Het zijn onbegrijpelijke toestanden Van Steenen onderbrak hem met de vraag: „Zoudt U mij willen ver tellen wie U bent?" „Theo Visser, de beste vriend van meneer Simons. Hij heeft mij vol macht gegeven hier een beetje orde op de zaken te stellen. Begrijpt U „Zo, bent U een nieuwe pachter? Is Hehner er uitgegooid?" „Zegt U liever „er uit gevlogenEn wel op staande voet. Bedriegers en dronkelappen kunnen wij hier niet gebruiken. Trouwens hij is nog niet van mij af, want ik ben van plan een rechtelijke vervolging tegen hem te laten instellen, wegens verduistering en valsheid in geschriften. Het is hoofdzakelijk aan dezen boef te wijten, dat mijn vriend zo in de zor gen is gekomen." „Ja, ja, wij hebben het allemaal moeten aanzien en waren niet in staat er iets aan te veranderen." „Neem me niet kwalijk, maar een woord aan den vader van meneer Guus Simons en al deze knoeierijen waren toch onmiddellijk de kop in gedrukt „U schijnt er geen idee van te hebben, hoe de rechter was. Hij werd als was in de handen van den rentmeesterhij geloofde alles, wat de ze man tegen hem zei. Er was werkelijk niets tegen hem uit te richten. En meneer Guus liet zich helemaal niet zien. U begrijpt, dat men ook schriftelijk niets gedaan kreeg. Maar ik ben blij, dat ik nu eindelijk eens vrijuit kan spreken, ik heb al lang genoeg op een gelegenheid gewacht." Theo Visser had op een uitnodiging van den pachter op de waranda plaats genomenhij was nieuwsgierig, wat hij allemaal te horen zou krijgen. De man daar voor hem zag er goed en vertrouwenwekkend uit. „U kunt mij gerust vertrouwen, meneer van Steenen, want ik ben hier speciaal om mijn vriend te helpen." „Dus dan bent U niet de nieuwe rentmeester?" vroeg de man ver wonderd, terwijl hij Theo scherp aankeek. „Neen, die ben ik niet. Maar desondanks verzoek ik U mij alles te vertellen, wat U weet. Anders kan ik hem niet helpen." Van Steenen keek in het jonge gezicht, dat een ernstige indruk maak te. „Welnu, meneer Visser, ik zei U daar straks al, dat er met den ou den heer niets te beginnen was. Die geloofde strijk en zet alles wat Helmer vertelde. Hij zou een ieder gewantrouwd hebben, die probeer de hem de ogen te openen. Neen, de oude heer wilde bedrogen zijn. Hij wilde ook niets met het besturen van het landgoed te doen hebben. Feesten vieren, grote jachten organiseren, dat was zijn lust en zijn le ven. Gelooft U mij gerust, meneer Simons was tenslotte zelf de schuld van het verval van het landgoed. Van ons pachters wilde hij niets we ten. Hij wilde met arme mensen liefst in het geheel niets te doen heb ben, hij hield zich liever op met die voorname windbuilen en leeglopers uit de stad, die zich aan zijn dis de buik vol aten. Dat ging zo lang goed, tot het einde kwam. Toen liet niemand van het edele gezelschap zich meer zien. Daarbij kwam nog, dat de oude heer meneer Guus ver weg stuurde. Hij leek zo sprekend op zijn moeder en de oude heer wil de niet steeds aan de geliefde dode herinnerd worden. Zo zat hij van 's morgens tot 's avonds alleen en bekommerde zich om niets meer. Het zou allemaal heel anders verlopen zijn, als meneer zich wat meer aan het landgoed gelegen had laten liggen, dan zou de rentmeester toezicht gehad hebben. En de jonge meneer kwam pas, toen het natuurlijk te laat was. Maar ik wil U nog wat vertellen, meneer Visser, misschien is het iets dat redding kan brengen. Ik heb er al eens met den ouden heer ook over gesproken. Er doet zich namelijk een gelegenheid vooromeen groot stuk van het bos te verkopen. Er wordt een flink bedrag voor ge boden, voldoende om de schulden, die op het landgoed drukken, te be talen en nog zoveel over te houden, dat er opnieuw met de exploitatie van het landgoed kan worden begonnen" „Zo, en wie zijn de mensen, die het bos willen kopen „Drie heren uit Londen". „Hebt U er enig idiee van waarom zij het bos willen kopen?" „Neen 1 Ik vermoed, dat zij plannen hebben om er een sanatorium te laten bouwen, omdat de lucht van de dennen zo geschikt is voor long lijders. De heren haalden ook steeds de neus vol lucht en wezen elkaar de verschillende mooie plekjes in het bos aan. Ik heb er met meneer Guus ook reeds over gesproken en ik raad U aan, dat ook te doen. Er zal zich nooit een betere gelegenheid voordoen. En, als hier een groot sanatorium komt, profiteren de bewoners van het dorp er ook allemaal van". „Misschien hebt U gelijk, ik zal op de terugweg ernstig over de zaak nadenken. Maar nu moet ik gaan, ik hoop, dat ik mijn vriend spoedig tref, dan kunnen wij de zaak samen ook bespreken. Wel bedankt voor Uw mededelingen" (Wordt vervolgd.) 229. Na een korte worsteling werd Rob ont wapend en stevig gebonden. Hij was volko men in de macht van zijn vijanden. Reeds maakten zij aanstalten hun slachtoffer weg te leiden, toen de gebiedende stem van een meis je hen halt deed houden. beslopen. 228. Rob stond stil om aan de schemerachtige duisternis te wennen, toen hij [geritsel achter zich hoorde. Een inlander, met pijl en boog gewapend, kwam geruisloos naar hem toe, en uit alle hoeken kwamen donkere gedaanten na der. 227. Plotseling verdween de zwarte en Rob bevond zich alleen, in het schemerige licht van een grote zaal, die kunstig met prachtig beeldhouwwerk was versierd Maar overal be spiedden hem de woedende ogen van een ben de gewapende negers, die hun prooi zwijgend

Krantenbank Zeeland

Noord-Bevelands Nieuws- en advertentieblad | 1936 | | pagina 4