HET LOT No. 128713. Feuilléton. door Victor van Dijke. -o-o-o-o-o- Vervolg. „Natuurlijk. We hebben eens honderd shilling gewonnen, mijn man en ik. En de schoonouders van mijn zuster hebben eens twintig duizend shilling getrokken, die hebben een mooi stuk grond gekocht, dat heb ben zij nu nog, die hebben het sinds dien tijd goed". Leny knikte eens. Er waren dus werkelijk mensen, die wel eens een lot trokken. Het was haar vreemd te moede. Zou zij het wagen of niet Morgen kreeg zij haar salaris, zestig shilling. En in de kast lagen nog twintig shilling, die zij met moeite had overgespaard. Als zij alles bij elkaar legde, kon zij een lot kopen. Een heel lot natuurlijk, anders zou het geen zin hebben. Als zij dan het geluk hadhonderd duizend pond sterling was de hoofdprijs Het was niet te gelovenals een schok ging het door het meisje heen, het duizelde haar. Er was maar een gedachte die haar beheerste de 100 duizend. Als zij de hoofdprijs won, dan stond de wereld voor haar open Dan kwam het geluk, dan werden haar dromen werkelijkheid 1 „Ja, zij zou het wagenZij moest het geld opofferen, er kome van, wat wil. Zij zou de gedachte niet meer van zich af kunnen zetten, zij zou geen rust meer hebben De hele nacht deed zij geen oog dicht, wierp zich van de ene kant op de andere. De volgende morgen ging zij naar kantoor, net als an ders, alleen ging zij nu over de markt, om de gelukswinkel nog even te zien. Vanuit de verte zqg zij het winkelraam reeds, waarvoor verschil lende loten uitgespreid lagen. Vanmiddagzou zij het gelukslot ko pen. En dan1 Zonder een woord te spreken gaf zij Mulder zijn lot. „Nu Wintertje, deze keer zal ik vast geluk hebben, omdat U het lot voor me gekocht hebt. U hebt er toch geen moeite voor behoeven te doen, wel „Ach, weineen, ik heb het met genoegen voor U gedaan, meneer Mul der. Maakt U daar maar geen zorgen over". De hele dag was Leny opvallend stil en afwezig met haar gedachten. Tweemaal had zij op een rekening het getal 100.000 getypt; gelukkig had zij het beide keren zelf gezien, voordat meneer Gerrit Hofman de rekeningen onder de ogen had gekregen. Om vijf uur ging zij vanuit het kantoor regelrecht naar de loterijzaak. Geen ogenblik stotterde ze, toen ze om een heel lot vroeg. Met vaste hand trok zij het lot uit de bundel, die de man haar voorhield. Zij leg de het hele bedrag op de toonbank. Pas toen zij op straat stond, drong het tot haar door, wat zij gedaan had. Was zij dan gek geworden Nu bezat zij de hele maand nog maar tien shilling. Het ergste was, dat zij moest proberen tegen juffrouw Haan een leu gentje te verzinnen, want zij kon de kamerhuur ook niet betalen „Juffrouw Haan, ik verzoek U nog een paar dagen op de huur te wachten, wees U maar niet boos, het kom wel in orde". „Natuurlijk, juffrouw Leny, U heeft er geen zorg voor te hebben. Ik weet, dat U een verstandig en net meisje bent en U hebt altijd prompt op tijd betaald. Als ik U er een genoegen mee kan doen, wacht ik na tuurlijk. U bent toch niet te goedgeefs met Uw geld geweest?" „Hoe bedoelt U dat?" „Wel, als U aan een van Uw collega's geld leent, dan krijgt U het na tuurlijk nooit meer terug. U bent veel te goedhartig en daar maakt men al gauw misbruik van. U moet hard genoeg werken voor het kleine beet je geld". Een diepe rimpel lag er op Leny's voorhoofd. Zij schaamde zich, wat was zij eigenlijk begonnen Toen kreeg ze weer een beetje hoop. Zij haalde het lot te voorschijn, las het nummer: 128713. Zacht streelde zij het stuk papier; hier hield zij het geluk in haar hand, de hoop, waar van de vervulling haar de weg naar het leven zou openen. Nog twee dagen, twee lange, bange dagen dan begon de trekking. Vroeger had zij de mensen altijd uitgelachen, die zich in zulke her senschimmen hadden verdiept, zij had hen stommelingen genoemd, maar nu joeg zij zelf zo'n hersenschim na. Zij kon niet meer loskomen van de duivel, die haar had overvallen. Honderd duizend pond sterling de hoofdprijsZij zij zou hem helemaal alleen winnenZij was het spel begonnen het was er op of er onder enzij zou winnen1 HOOFDSTUK III. Het slot „Greenstone" was vroeger een oud Riddergoed geweest. Uit de kronieken kon men nagaan, dat het in 1346 gebouwd was door een Lord van Greenstone. Driehonderd jaar lang was het goed in het bezit van de familie gebleven, tot in 1622 de laatste Greenstone stierf en het slot met schulden bezwaard, in het bezit van een zijtak kwam. De erven waren blij, dat zij het slot met al het land er om heen voor negen duizend pond sterling konden verkopen aan de familie Littleby. Van toen af wisselde „Greenstone" dikwijls van eigenaar, tot het in 1820 door den rechter Dr. William Simons overgenomen werd en na dien tijd was het in het bezit van de familie Simons gebleven. Het slot „Greenstone", of het slotgoed, zoals het in de hele omge ving werd genoemd, was omgeven door een oud en machtig park. Het slot zelf was van een massieve bouw en in de loop der eeuwen waren er allerlei vleugels bijgebouwd. De voorgevel keek uit op een buitengewoon goed onderhouden bloe mentuin, waardoorheen een grintpad liep tot aan de ingang van het huis. Een dikke muur, grauw van ouderdom, omgaf het slot en het park, waar langs een brede kastanjelaan liep. Vroeger durfde niemand het wagen, zonder toestemming door de ka stanjelaan te lopen. Zelfs nog tijdens het leven van de sinds twee jaar gestorven Mr. Simons, evenals zijn overgrootvader rechter van instruc tie, was het personeel van het goed streng verboden de weg door het park te gebruiken. Nu.was dit alles grondig veranderd. Landarbeiders, knechten en mei den sloften door de laan om een kortere weg te gebruiken; dorpsvrou wen liepen daar heen en weer om hun boodschappen te halen, daglo ners reden met hun wagens over het pad, vlak voor het slot en soms bleven zij midden op het kiezel staan om uit te rusten. Niemand be kommerde zich om deze verandering. De tegenwoordige eigenaar van het slot, de jonge Dr. Guus Simons was toch niet hierhij studeerde nog steeds in Eton en bekommerde zich in het minst niet om zijn be zitting. Hij liet alles aan zijn rentmeester over, liet hem kopen en ver kopen zonder hem rekenschap te vragen en te zien, dat deze uitsluitend voor zijn eigen beurs werkte en dat het riddergoed steeds meer op de rand der afgrond werd gebracht. Het kon Guus Simons eigenlijk helemaal niet schelen, hoe het in „Greenstone" uitzag. De hoofdzaak was, dat het zoveel geld opbracht, dat hij zijn vrolijke studententijd in Eton ongestoord kon voortzetten. Er heerste toestanden op „Greenstone", sinds de oude rechter dood was, die ten enenmale verkeerd waren. De rentmeester was vroeger reeds niet al te eerlijk geweest, nu handelde hij geheel in zijn eigen voordeel en het kon hem niet schelen of het goed naar de kelder ging. Zijn vrouw ondersteunde hem zoveel mogelijkzij beknibbelde de ka rige lonen van de arbeiders waar het mogelijk was om dat geld voor zichzelf te sparen. Zij verhoogde de prijzen van eieren, boter en alle andere voortbrengselen, en ook dat geld stak zij in eigen zak. Alles liep dan ook in de war. De arbeiders wisselden voortdurend, want niemand hield het er lang uit. Reeds voordat de oude heer Simons stierf, zag het er op „Greensto ne" niet rooskleurig uit. Guus Simons bekommerde er zich niet om, want enige dagen na de begrafenis van zijn vader was hij naar Eton te ruggekeerd. (Wordt vervolgd.) 218. Eindelijk kwamen ze voor een diep ra vijn. Maar een enorme grote boom was hier dwars over de afgrond gevallen en vormde een brug, die tamelijk betrouwbaar was. 219. Aan de overzijde van de afgrond werd het woud minder dicht en ging het vlugger voor waarts, toen plotseling vlak voor hen, uit een bosje, een zonderling monster te voorschijn kwam dat met houterige bewegingen naaf hen toe beende. 220. Stom verbaasd zagen Rob en zijn mak kers naar het zonderlinge dier. Maar daar het gevaarlijk scheen en dreigend naderde, richtte Rob zorgvuldig zijn buks en schoot.

Krantenbank Zeeland

Noord-Bevelands Nieuws- en advertentieblad | 1936 | | pagina 6