Men verzoekt ons opname van onderstaand artikel, geschreven door Ing. A. O. Rijsdijk in „De Molenaar" van 15 Mei 1935. DE BOERENSTAND EN DE MARGARINE-FABRIKANT. Onze Nederlandse Boerenstand, in het bijzonder de veehouderij, gaat gestadig achteruit. Het veebedrijf heeft met zoveel moeilijkheden te kam pen, dat dit belangrijke deel van onze volkswelvaart aan de rand van de afgrond staat. De factoren, die nadelig werken op de veehouderij zijn verschillende. Het is niet nodig om het gehele crisisverschijnsel hier in den brede te bespreken, daar ieder hiervan voldoende op de hoogte is. Slechts enkele punten zullen in het licht worden gesteld. De export van zuivelproducten is nagenoeg vernietigd door het autargische streven van alle mogendheden, die tot onze afnemers be hoorden. Wij zien vooral, hoe Engeland zich meer en meer gaat toeleg gen op de veeteelt en naar mate dit plan zijn voltooiing nadert, wor den telkens verdere invoerbelemmeringen afgekondigd voor veeteeltpro ducten. In zeer sterke mate hebben wij dit reeds geconstateerd bij onze export van bacon en verder ook bij de export van eieren, terwijl onze zuivelproducten ook meer en meer buiten de Engelse markt worden ge houden. Het is derhalve onbegrijpelijk, dat onze Regering, die toch ter dege op de hoogte dient te zijn van de afzetmogelijkheden op de Bui tenlandse markten, zich nog millioenen verliezen getroost om onze Na tuurboter tegen afbraakprijzen naar Engeland te exporteren, met als mo tief, dat de Buitenlandse relaties het koste wat het kost gehandhaafd moeten worden, terwijl het vooruitzicht is, dat zodra men in Engeland de veestapel voldoende zal hebben uitgebreid, wij al deze millioenen te vergeefs geofferd zullen hebben, daar de klant toch verloren gaat. Dit motief om clandisie te handhaven klopt bovendien niet, omdat in de laatste tijd onze roomboter ook voor prijzen van circa f 0.36 verkocht werd naar Amerika, welk land niet tot onze regelmatige afnemers be hoorde. Welke machtige invloeden mogen er wel zijn, die het klaar spe len om onze boerenboter zo te verkwanselen! De export naar Engeland en naar Amerika voor de ongekend lage prijzen zal nog toenemen naar mate de export van boter naar Duitsland zal afnemen. Duitsland betaalt beduidend betere prijzen voor onze boter. Dit land, hetwelk per jaar 485.000 Tons (van 1.000 kg.) boter nodig heeft, importeert hiervan ruim 60.000 Tons, waarvan wij in 1934 nog 15.000 Tons leverden. De prijs, die wij in Duitsland kunnen behalen, bedraagt ruim het dubbele van wat wij op de Engelse en Amerikaanse markt kunnen krij gen. Maar Duitsland kan zijn invoer alleen betalen met zijn uitvoer. Van daar, dat onze uitvoer van veeteeltproducten naar Duitsland een kwestie is van zuivere handelspolitiek. De anti-Duitse stemming, die in Neder land wordt gewekt door emigranten, die voor het derde Rijk uit Duits land zijn gevlucht, is mede oorzaak, dat de Duitse goederen op de Ne derlandse markt minder afzet vinden. Het is echter beslist nodig, dat de Duitse uitvoer naar Nederland vergroot wordt, opdat de uitvoer van Ne derlandse veeteeltproducten naar Duitsland evenredig kan worden ver groot, terwijl dan tevens de betaling is verzekerd! De Nederlandse boer is allereerst veehouder. De boerenstand en daarmede een belangrijk deel van de Nederlandse volkswelvaart is ten zeerste afhankelijk van een stabiele exportgelegenheid voor veeteeltproducten. Deze stabiele export gelegenheid dient onze Regering niet te zoeken op de Engelse of op de Amerikaanse markt, echter in de allereerste plaats op de Duitse markt. De Federatie van Nederlandse Zuivelfabrieken heeft dit belang dan ook reeds lang begrepen, echter klopt bij de Regering bij dovemansoren aan. Tenslotte is er uit handelspolitiek oogpunt nog gevaar er aan verbon den onze boter tegen zo lage prijzen op de Amerikaanse markt te bren gen, daar de Yankee deze dumping wel eens kon beantwoorden met importbelemmering van andere Nederlandse producten. Onze bloembol lenexport, die in 1936 weer opengesteld zal worden op de Amerikaanse markt kon bijvoorbeeld wel eens, tengevolge van deze boter-dumping, in duigen vallen. Om op de Duitse markt onze boter te kunnen plaatsen, moet men dus allereerst in Duitsland goederen kopen. Juist de boerenstand is hier toe ruimschoots in de gelegenheid, doordat wij gereedschappen, welke nodig zijn voor land- en tuinbouw, in Duitsland kunnen bestellen, wel ke materialen tot nog toe overwegend uit andere vreemde landen geïm porteerd worden. Indien men zulke bestellingen in Duitsland doet als „Zusatzlicher Ausfuhr", dan kunnen deze goederen in compensatie be taald worden met Nederlandse producten. Omdat onze normale export naar Duitsland sprongsgewijze afneemt, is het onder deze omstandighe den noodzakelijk om alle aandacht te schenken aan een suppletoire mo gelijkheid van export naar Duitsland. De mogelijkheid ligt in de door de Nederlandse Regering gesanctioneerde compensatie-transacties. Er zijn speciale bureaux in ons land, die dergelijke transacties bemiddelen. De grote overschotten van boter zijn volgens onze Regering ontstaan door een veel te grote veestapel. De export van kaas is bijna geheel komen te vervallen, waardoor de kaasproductie voor een belangrijk deel is omgezet in een boterproductie en nu zelfs voor deze boter geen afzet meer te vinden is, moet het vee voor een groot deel worden afgeslacht. Deze afslachting heeft in het eerste jaar hier en daar wel zuiverend ge werkt, doordat de boeren het uitschot van hun vee aan de Regering hebben geleverd, maar ook veel jongvee en goede melkkoeien vonden ontijdig den dood op het abattoir. Nu echter de kern van onze veesta pel is overgebleven, dient men wel te overwegen, of er geen andere we gen zijn, de productie van de veestapel nutbaar te maken. De boerenstand heeft een niet te onderschatten erfvijand, die als een gevaarlijke parasiet vreet aan de bestaansmogelijkheid en dit is de margarine-fabrikant. Welke staatsbelangen mogen toch zo zwaar wegen, dat men nog tolereert, dat er margarine gemaakt wordt voor binnen lands gebruik, zolang wij met een overschot aan boter zitten, wat voor f 0.36 verkocht moet worden. Het surrogaat margarine is ontstaan in een tijd, dat natuurboter zoveel kostte, dat, alleen de gegoede burger deze kon gebruiken, zodat het surrogaat toen in een bestaande behoef te voldeed. Nu echter moet onze boerenboter ten koste van tientallen millioenen verlies per jaar geëxporteerd worden. Zolang er nog surro gaten zijn, is er plaatsing van deze boter mogelijk, en indien de Regering anders tegenover deze surrogaten optrad, was er voor de boter nog vrij wat betere positie mogelijk ook. Wij consumeren in Nederland aan boter en margarine te zamen circa 110 millioen kg. Onze totaalproductie van boter bedraagt 90 millioen kg. Van deze 90 millioen kg. kunnen met wijs beleid 15 millioen kg. geplaatst worden op de Duitse markt, welk kwan tum in 1934 nog daarheen ging. Indien wij dan in het geheel geen bo ter verkwanselen tegen wereldmarktprijzen naar Engeland en Amerika, moeten wij dus in het binnenland 75 millioenen kg. verbruiken. Dit komt neer op 9'/2 kg. per hoofd der bevolking. Thans gebruiken wij zelf 55 millioen kg. zodat dit verbruik met minstens 20 millioen kg. moet toe nemen, terwijl ditzelfde kwantum minder geproduceerd dient te worden in de vorm van margarine. Het is onbegrijpelijk, welk groot belang er wordt toegekend aan de Margarine-industrie. Bij het opmaken van het bekende vetrapport is de prijs voor de fabricage van 1 kg. Margarine gesteld op f 0.20 per kg., van welk bedrag twee cent productie-kosten waren, dus f 0.18 grondstofprijs en kapitaaldienst. Volgens deze gegevens is de loonfactor van een margarine-bedrijf dus slechts 10 pCt. van de kostprijs van het artikel. Om werkloosheid te bestrijden, behoeft men dus voorwaar de margarine-industrie niet te steunen. Een grove fout, die begaan is bij de gehele zuivelsteun, is, dat men geen rekening heeft gehouden met de enorme daling van de prijs der grondstoffen voor de margarine-fabricage 8 a 9 cent per kg. Door dat men de heffing op margarine niet tijdig heeft aangepast aan deze enorme marktdaling der grondstoffen, heeft deze industrie gedurende al die tijd enorme extra-winsten geboekt, die dan ook tot uiting komen in de jaarbalansen. (Wordt vervolgd.) 109. Onze avonturiers volgden de kronkelin gen van de rivier, die door de steile rotsen heenvloeide. „We zullen zeker gauw aan het eind van de kloof komen," riep Rob. „We moe ten minstens twee mijlen afgelegd hebben." Hij brak z'n zin af, daar ze bij het omgaan van een bocht een donkere tunnel in de rots wand ontdekten. 110. Het volgende ogenblik had de cano de tunnel bereikt. Omhoog kijkend zag Rob, dat er van de zoldering grote kalkkegels hingen, glinsterend van vocht, terwijl voor hem een vreemde gedaante, gelijkend op een voorhisto risch monster, tegen de wand van de tunnel leunde. „Hallo!" riep de jonge avonturier ver rast uit, „wat is dat?" Z'n stem weerklonk diep en hol door de tunnel. 111. Naderbij komend, zagen Rob en z'n ka meraden tot hun verrassing de overblijfselen van een oud koopvaardijschip. „Wel Rob, dat lijkt op een Viking-schip," riep Ouwe Daan. „De zeerovers hebben stellig nooit Egypte be zocht. „We zullen het schip onderzoeken, wan neer we de schat onderzocht hebben," ant woordde Rob. „Laten we doorgaan, nu het .nog licht is".

Krantenbank Zeeland

Noord-Bevelands Nieuws- en advertentieblad | 1935 | | pagina 4