NOORD-BEVELANDS
NÉIUWS- EN ADVERTENTIEBLAD
K
NIEUWJAAR
No. 1857
Maandag 1 Januari 1934
40e Jaargang.
DRUK EN UITGAVE A. G. M. MARKUSSE TE WISSENKERKE - TELEFOON No. 10
Sperwer
boven aan".
Prijs der Advertentiën: van 1 tot 5 regels 50
cent, iedere regel meer 10 cent. Bij abon
nement aanzienlijke korting. Familieberichten
en daarop betrekking hebbende dankbetuigingen
van 1 tot 6 regels 75 cent, iedere regel meer
- 12'/2 cent.
Abonnementsprijs f 1.— per jaar bij vooruit
betaling. Franco per post f 2.25 per jaar.
Toezending advertentiën tot Vrijdagmorgen
8 uur (wettelijken tijd). Oplaag 1800 ex.
Het nieuwe jaar rukt aan met al zijn lief en leed. Een nieuw
crisisjaar? We weten het niet. We weten alleen, dat we ons met de
moed der wanhoop door het oude hebben heengeworsteld, omdat
het moest
En ook het nieuwe jaar zullen wij aanvaarden, zooals het komt.
Als wij op het afgeloopen jaar terugzien, is er weinig reden tot
hoop. Niemand kan ons beletten, het nieuwe jaar met optimisme in
te gaan, maar als dit optimisme elke redelijke bestaansgrond mist,
kan het moeilijk tot vreugde stemmen.
Laten wij dus niet optimistisch zijn, maar des al niettemin ook
niet ontmoedigd. Hoewel er weinig teekenen zijn, die bemoedigend
werken, bestaat er toch ook nog niet dadelijk reden het ergste te
vreezen. Men mag niet vergeten dat we de laatste jaren voor de
crisis, verwend zijn. Er is veel en gemakkelijk geld verdiend, en velen
dachten, dat het zoo maar altijd kan doorgaan. Dit toch is niet het
geval. Het schijnt nu eenmaal noodig, dat na de vette, de magere
jaren komen. De nood nijpt dan ook het sterkst bij hen, die dit niet
hebben willen inzien, en die in de goede tijd geen reserves hebben
gemaakt.
Wij mogen deze fout, waaraan wij allen ons in meerder of min
der mate hebben schuldig gemaakt, wel erkennen, want wat helpt
het, deze te verbloemen? We komen daarmee niet verder, en het
eenige wat ons wel kan helpen, is een gezond inzicht in de werke
lijke toestand.
En dit leert ons, dat we wat zuiniger zullen moeten leven, en
afstand doen van meerdere dingen, die niet direct noodig zijn.
Tevens kan het oude jaar ons lecren, dat onredelijk pessimisme
evenmin goed is. Velen zijn daardoor fout gegaan.
Bang om nog iets te ondernemen, zijn zij steeds meer ingeteerd
in het wachten op betere tijden die natuurlijk, uitblijven, zoolang
men wacht. Aanpakken moet in deze tijd de leuze zijn, aanpakken
met hard werken en met genoeg geduld, om resultaten af te wachten.
Dit geldt ook voor ons eiland.
Het geldt ook voor ons blad.
Want ook ons blad, dat in deze slechte tijd heeft uitgebreid,
heeft daarvan niet dadelijk resultaten mogen zien.
Maar het stemt tot genoegdoening, dat het in zijn nieuwe vorm
ongetwijfeld in een behoefte blijkt te voorzien, en draagster is kun
nen worden voor ons eiland van groot belang zijn.
Neen, indien WIJ terug zien op het jaar dat verstreken is, dan
past ons*dankbaarheid. Wij hebben ons kunnen handhaven, en meer
mogei^geven dan ooit te voren.
En *we hebben tevens mogen toonen, dat men iets kan onder
nemen #h een slechte tijd, indien men maar genoeg vertrouwen bezit.
En het vertrouwen in onze lezers is niet beschaamd. Hen zijn
we dai&baar voor hun aandacht en voor hun wenken en raadgevingen.
Wij hopen zoo door te gaan, met Uw steun en belangstelling.
Veel heil en zegen in het nieuwe jaar.
REDACTIE.
HET NIEUWE JAAR
(God en Afgod)
Ik ben de eerste, Ik ben de laatste.
Behalve Mij is er geen God.
Jes. 44 vers 6
Deze profeet moet het met eigen
oogen gezien hebben, hoe daar de
timmerrr&n. een stuk hout neemt,
hij splijt üet in tweeën. Van het
eene stuk maakt hij een afgodsbeeld,
hij knielt er voor neer, hij bidt. Van
het andere stuk hakt hij spaanders,
dan steekt hij ze aan en warmt
zich bij het vuur.
Een mensch, die heul zoekt naar
lichaam en ziel, bescherming bij
een houten God. En dan Iaat jesaja
Israels God sprekenMaar hoor gij
Israel, Ik ben de Eerste, ik ben de
laatste, behalve Mij is er geen God"
En Israel heeft geluisterd en het
Joodsche volk heeft het, tot heden
ten dage toe, aan den lijve ervaren
die den Heere verwachten, zij zul
len de kracht vernieuwen, zij loopen
en worden niet moede (al duurt
het eeuwen door), zij wandelen en
worden niet mat (al zwerven ze
ook rusteloos voort).
En wij Het gaat ons, zoo
als een van de dichters zingt:
„Wij loopen en
worden wèl moede,
Wij wandelen en
worden wèl mat"
De vrome Jood heeft het geleerd:
te wandelen met zijn God. Wij
hebben geleerd te loopen met onze
afgod. Daarom zijn we zoo echt
moe geworden, als een kind dat
niet meer verder kan; de pop slin
gert er zoo'n beetje, als ballast,
als verwijt. Zoo loopen wij ook,
zoo dragen wij ook onze God mee,
die ons hindert. Waarom? Omdat
hij een afgod is, die onze stap be-
kGOESSCHE
«APOTHEEK»
WEET U dat wij kassabons uitgeven
en U zoodoende 3 pCt. reductie krijgt
bij contante betaling?
„Goessche Apotheek".
moeilijkt inplaats van veerkrachtig
maakt. Een afgod, wat zou dat
zijn Dat is alles wat van God af
voert; (wat God wil vervangen en
Zijn plaats wil innemen.) Het kan
een beeld zijn dat we voor ons
plaatsen en waarvoor we knielen
het kan ook een gedachte wezen,
een streving, een begeerte, edel of
onedel, waarmee we God willen
vervangen. Alles wat we met onze
oogen kunnen zien heeft allereerst
de neiging een afgod te worden;
ons lichaam, ons geld, ons leven en
ons geluk, onze bijbel en ons ge
bed Ieder mensch pleegt op
zijn manier afgoderij; ik doe het
op mijn, Gij op Uw wijze. En ach,
we wéten vaak niet eens dat we
bezig zijn ons hart te verspelen, de
Godskrachten te versnipperen en
God ztlf, Van Zijn plaats te dringen
(als dat kón)Totdat onze afgod
weggenomen wordt, dan merken
we het. In de na-oorlogsche tijd
was het geld ons jarenlang tot een
echte afgod (We griften niet zonder
rede een vrome spreuk in den rand
vroomheid is het beste middel
voor de leugen, „God zij met
ons", precies zooals de zilversmid
in Jesaja's tijd zijn gedenkbeeld
versierde. We wisten niet eens dat
we er zóó aan verslaafd waren.
Tot op dit oogenblik nu het van
ons weggenomen wordt; nu mer
ken we het. Velen hebben de gul
den inplaats van God gediend
En nu ze hun centen kwijt raken,
nu verliezen ze ook hun geloof, hun
God. Wat doen wij? Van tweeën
een: Of God is de Eerste en de
Laatste en de rest is bijzaak, óf
onze centen zijn hoofdzaak en God
verdwijnt uit ons gezichtsveld (om
straks aan ons sterfbed nog net
eventjes op te duiken.) Hoelang
zullen ze het nog uithouden bij ons
namaaksel, bij het surrogaat?
Wanneer zullen we ons wenden
tot den alleen waren God van
Jesaja, die vierkant tegenover deze
wereld staat en met onze geldelijke
kleinzeerigheid niet gemoeid is?
Heden zoo Gij Gods Stem hoort,
verhardt Uwe harten niet Waar
bij zult Gij God vergelijken, wat
telt voor Hem geluk of ongeluk?
En dan zijn er de ónzichtbare
verborgen afgoden, waarvoor wij
knielen en waarmee wij God ver
vangen. Daar is ons geluk. We zijn
zoo gewend, het is ons zoo van
jongsaf geleerd God te danken voor
ons geluk. Wat voor net van stich
telijkheid is er gesponnen rondom
die eenvoudige weldaden Gods. Als
het daar was dat die weldaden van
God waren, dan zouden wij ze niet
zoo angstvallig vasthouden voor
ons zelf. God heeft ze ons niet ge
geven om te bewaren, zeker niet
in dezen tijd, nu het zoo goed ge
bruikt kan worden voor onze
naaste, die het zoo bitter noodig
heeft. God wil geen vromigheden,
Hij eischt geen stichtelijkheid, waar
mee we altijd weer zijn ernst on
schadelijk maken.
„Hij heeft U bekend gemaakt, o
mensch, wat goed is en wat eischt
de Heer van U dan recht te doen
en weldadigheid lief te hebben en
ootmoedig te wandelen met Uwen
God?" Simpeler godsdienst is niet
mogelijk dan indeze woorden ge-
teekend wordt: rechtdoen, weldaad
lief te hebben, en dat alles als de
gewoonste zaak ter wereld met
ootmoed jegens God en mensch.
Ons leven met God spiegelt
zich af in ons leven met de men-
schen. Wandelt gij recht voor de
menschen, dan wandelt ge ook recht
voor God; wilt ge Uw geluk vast
houden voor de menschen dan wilt
ge het ook vasthouden tegenover
God: dan staat er een muur tusschen
God en ons, een afgod.
En geluk is mede een van de
ergste vijanden van alle diepere
Godsvrucht. Kleinzeerige menschen
kan God niet gebruiken.
De Joodsche dichter wist het
welal bezwijkt ook mijn vleesch
(oud worden, verschrompelen is
een constante pijn) al bezwijkt mijn
hart (het ergste wat de diepe vrome
kan treffen, dat zijn hart gewond
wordt) maar al bezwijkt vleesch
en hart, Gij zijt de Rotssteen mijns
harten, eeuwiglijk en altoos. Deze
vrome had het eens voor goed be
grepen God is de eerste, naast
Hem telt niets meer mee, God is
de laatste, na Hem heeft de mensch
niets meer te wenschen over. Het
is mij goed nabij God te zijn", als
Gij ons leven noodig hebt, hier is
het. Als Gij ons geluk noodig hebt,
wij geven het. Wij zijn als leem in
handen van de pottebakker, wie
meer wil zijn, staat buiten het
Koninkrijk.
En nu is een profeet een mensch,
die de afgoden aanwijst, stuk voor
stuk. En ze ook weg doet. Hij ont
dekt ze. Hij loopt langs al die af
goden. Hij scheldt niet, dat doen
fanatieke dwepers die niet zeker
zijn van hun geloof. Hij vecht ook
niet, dan zou hij geen gezondene
Gods zijn. Hij getuigt, hij spreekt,
hij looft en dankt! Met kinderlijk