een Kosthuis Foto-artikelen ALLE „Kleine Bazar" DE BANNELING VAN EMELISSE. Mej. A. POLDERMAN, Onder wijzeres te Kamperland, zoekt te gen 26 Augustus a.s. Brieven zoo spoedig mogelijk te adresseeren Davidswegge, Mid delburg. Middeleeuwsche Novelle van Noord-Bevelandsch Blinken en Verzinken (1325-1334) door A. M. WESSELS. (14 geval recht, om ons in onze neering te knotten." „Wie praat daar nu van knotten? Gelijk recht voor allen op den Wijtvliet. Ieder voor zich en God voor ons allen I Daar houden wij het bij" klonk het weer. „Dus jullie willen niet verder den Wijtvliet opvaren om te jagen?" „Neen, gaan jullie verderop visschen!" „Weet wat je doetl Wij zullen onzen Edelen Heer Willem van Campen van jullie bedrijfsbelemmering in kennis stellen." „Wat bazelt gij van belemmering? Onze boog is even gelijk als uw vischtuig! Ga gerust naar Heer Willem U beklagen! Wij heb ben niets met hem te maken. „Dat zit nog, hij zal zich bij den Burchtheer Nicolaas van Cats over U beklagen en onze rechten handhaven „Het zij zoo! In ieder geval, wij jagen?" besloot Roelof „zieeens mannen wat een prachtig wild eend!" Hij spande den boog en het schot was raak. Het eend viel getroffen in den stroom. Thans was het met het geduld der Vlieters gedaan. Zij omsingel den de vlet der jagers en enterden haar, teneinde het op deze wijze van die plaats weg te sleepen. „Los" brulde Roelof, terwijl hij met zijn enterbijl, den enter los kapte „wat een dapperheid, om met velen tegen vijf man op te ko men. Denk er aan, Heer Nicolaas laat de Catsche Klenren niet be- leedigen. „Leve onze Heer Willem van Campen" riepen de Vlieters, terwijl zij de Emelisser vlet weer enterden. Zij sprongen er op over en na een korte tegenstand werden de vijf mannen overmeesterd en stevig gebonden. „Ziezoo, uw jacht is door eigen schuld gauw ten einde" sprak de oudste. Men hield kort beraad, en besloot dat een der Vlieter vaartuigen met de vijf gevangenen naar Vliete zou varen. Vandaar zou men hen naar het Kasteel van Heer Willem voeren, opdat deze verder in deze zaak zou beslissen. Zoo gezegd, zoo gedaan! Het spreekt vanzelf dat de aankomst te Vliete, van de vijf gebon den mannen groote beroering wekte. Verwenschingen geen gebrek, maar de visschersbevolking was zoo verstandig, evenals de lieden uit Weele een plaatsje waar men ook door moest trekken om de Einelissers geen leed aan te doen. In Vliete zelf stond ook een prachtig kasteel, maar daar de Edel man, die dit in bezit had, geen Noord-Bevelander was, vertoefde de ze meest in Holland, zoodat met hem weinig gerekend werd. Op den Edelman van Campen was al hun hoop gevestigd. Deze zou ongetwijfeld als Heer der Heerlijkheid ingrijpen en het recht der Vlieters handhaven. Na een voorspoedige tocht, naderde men Campen. In de verte wenkte het Kasteel, op welker torentransen de prach tige Campensche Banier, een veld van zilver, en van boven een derde gedeelte azuurblouw, waarin een barensteel van goud. vroolijk wapperden en die van den Edelman zelf, een zilver veld met roode keper, beladen met drie zilveren klaverbladen. Op het Kasteel keek men vreemd op van dit bezoek. De Edelman was er zeer vergenoegd over, dat men de vijf gegre pen had, maar hij zat toch met de zaak verlegen, want de schrande re Heer Willem begreep heel goed, dat als het te Cats en Emelisse bekend werd, dat hij vijf Emelissers gevangen had gezet, een inval van die zijde, in zijne Heerlijkheid onvermijdelijk was. Ze met een berisping wegsturen wilde hij ook niet, dat leek hem te zacht en toen kwam hij op een schitterend idee. Hij beval de gevangenen voor te brengen en wilde hen in verhoor nemen. Roelof van Hamerstede weigerde, mede namens de anderen, om te antwoorden en betwistte den Campensche Edele, het recht om hun te verhooren en zeide: „Alleen onzen Burchtheer zijn wij verantwoording schuldig". „In geen geval" sprak Heer Willem „als Heer van Campen zijt gij mij wel degelijk verantwoording schuldig! Maar ik weet raad! Heer Hicolaas kan ik in deze zaak niet onpartijdig oordeelen, evenmin als ik. Welnu, ik zal U doen voeren naar den Edelman Borsellen van de Veere, den Heer van Cortgene. Deze zal, als een rechtgeaard Edel man rechtspreker. Zijt gijlieden vrij van deze zaak, u zal geen leed geschieden, hebt gij daarentegen straf verdiend, dan zult gij dezen niet ontgaan". En zoo gebeurde het. Na zijn dienaren van uitvoerige lastbrieven te hebben voorzien, zond hij ze henen. Op het Kasteel „Suijtburgh" keek men natuurlijk ook vreemd op, maar den Heer van Cortgene liep echter niet in de val en bedankte voor de eer om scheidsrechter te wezen in deze zaak. „Ziet eens mannen" luidde zijn advies tot Willem's dienaren, „dankt uwen Heer voor het vertrouwen dat hij in mij stelde, ik stel dit op hoogen prijs. Gaat thans heen naar uw Heer en groet hem minzaam van mij. Ik zal de zaak onderzoeken. Het recht zal zijn loop hebben", en de dienaren vertrokken weder terug naar Campen. „En gij mannen" klonk Borselle van der Veere's stem tot de Eme lissers, „brengt Heer Nicolaas niet in moeilijkheden. Gaat ook gij lieden heen. Groet uw Heer van mijl Ik zal de zaak onderzoeken en het recht zal zijn loop hebben." En ook deze vertrokken. Maar wat de Cortgeensche Edelman deed? Hij wreef zich genoegelijk de handen en mompelde „Die lust heeft die onderzoeke het, maar ik doe het maar liever niet. Er zijn voor mij belangrijker zaken" en nooit vernam men iets meer over deze kwestie. De benoeming van Heer Nicolaas, tot Heer over den Wijtvliet was dus geen benijdenswaardige postitie. Hoofdstuk VI. EEN ANGSTIGE TOCHT. Het leek wel, alsof het geheele stadje Cortgene, op den eersten Augustus van 1326 als een bijenstal was uitgezwermd. En geen wonder! Het jaarlijksche Noord-Bevelandsche Oogstfeest werd daar gevierd, hetgeen steeds met grooten luister gepaard ging. Ieder had jaarlijksch dezen dag vrijaf, om dit feest mee te maken en weken te voren verheugden velen, vooral de jeugdige eilandbe woners zich op dezen heugelijken dag. Zeer waarschijnlijk, evenals bij het volk van Israel, was dit feest ook afgeleid van het zoogenaamde feest der eerstelingen, en op Noord-Beveland was dit in hooge eere. Des morgens onder plechtig klokgelui, stroomde de vrome bevol king naar de Parochiekerk, met de eerste veldvruchten, om dezen den Schepper te offeren. De Priesters aanvaarden dezen in hartelijken dank en men legde deze voor de altaren neer. Als allen in de Kerk waren, spral^ de Priester zijn zegen over allen uit en men geloofde vast, dat het binnenhalen der oogst, na deze offers, voorspoedig zou plaatsvinden. Dit was de eerste verrichting op het Oogstfeest. Als de dienst was afgeloopen, stroomde het volk blijde naar buiten om het tweede programmapunt af te werken. Men trok dan in blijde optocht naar den Burcht of voorname huizinge om den Burchtheer of Heer der Ambachtsheerlijkheid hun hulde te brengen. Als men dan daar ter plaatse was aangekomen en de Burchtheer op het tooneel verschenen was, trad de oudste der hoevenaars naar voren, hield een hartelijke toespraak en bood hem eveneens als zin nebeeld van hun trouw en afhankelijkheid de eerste voortbrengselen des akkers aan. Een der jonge maagden uit den stoet hing daarop onder luid ge juich den Burchtheer en zijn vrouw eenige kransen van versch ge plukte bloemen om. Deze dankte namens zijn vrouw voor deze huldebetooging en wenschte hun wederkeerig alle heil en zegen toe bij het verder bin nenhalen der oogst, en hoopte dat zij het verdere gedeelte van den dag in blijde feeststemming mochten doorbrengen. Het jonge volk had natuurlijk het leeuwenaandeel in dit heugelijke feest. Het stadje in den omtrek weergalmde van gefluit, gelach en juichkreten. In blijde rijen sprongdmen in het voorname Noord-Bevelandsche stadje rond. De ramen, de vensters en de deurposten der poorters werden met kransen omhangen; de deuren stonden wijd open om het licht, de vreugde en de vreemdelingen binnen te halen, terwijl Cortgene op dezen merkwaardigen dag, het beeld vertoonde van een gelukkig ge meentebest, waar de gastvrijheid op den troon zat en welwillendheid en vriendelijkheid de beminnelijke poortwachters waren. De veten, die in deze middeleeuwen, het eene gewest tegen het andere, het eene dorp tegen het andere in het harnas joegen waren op dezen Oogstfeestdag vergeten. Ieder was welkom en niemand werd met een schuin oog aange keken. Den geheelen dag door heerschte er te Cortgene een luid ruchtige vroolijkheid en dit rumoer bepaalde zich niet door de kom der gemeente, maar vervulde ook den omtrek. Van alle kanten waren de bezoekers toegestroomd. Op den zwaren Kerktoren van het stadje Cortgene had men den Grafelijken Standaard van Graaf Willem III geheschen als erkenning van het hoogst gezag. Op de vier hoeken van den omloop der toren, waren de Banieren der Heerlijkheden Campen, Cortgene, Emelisse en Cats geplant, heer lijk door de zon beschenen. Het was een zeer kleurrijk gezicht, al deze banieren statig in den zachten wind te zien wimpelen. Ook de Edelman Borsellen van der Veere bleef niet achter. Deze had eveneens bevel gegeven dat op het Kasteel „Suijtenburgh" alle banieren moesten wapperen. Het was op Noord-Beveland een ongeschreven wet, dat men ieder jaar een andere plaats zou nemen van het eiland om dit Hoofdfeest te vieren. Was het vorig jaar de plaats Emelisse aan de beurt geweest, dit jaar trof dit Kortgene Als symbool van eendracht in deze zaak woeiden dan ook, naast de Banier der Heerlijkheid die der andere bevriende Heerlijkheden van den toren.

Krantenbank Zeeland

Noord-Bevelands Nieuws- en advertentieblad | 1929 | | pagina 3