KRONIEK VAN DEN 0A0
Vreemdelingen in
Frankrijk
hing een
cftU£COTL
GevasigeimösstraS ©verzee v@@r
spionnen een landverraders
De Naamsteen
[TWEEDE BLAD VAN DE PROVINCIALE ZEEUWSCHE MIDDELBURGSCHE COURANT GOESCHE COURANT) VAN DONDERDAG 9 MEI 1940.
No. 109.
Het vraagteeken
van den Balkan.
In enkele maanden tyds leeren wij tegen
woordig meer aardrijkskunde dan anders
in vele jaren. De aanleiding daartoe is he
laas de tragedie van den oorlog, of de oorr
logsdreiging. Steeds wordt onze aandacht
ergens anders heen getrokken. Oostenrijk,
Tsjeeho-Slowakije, Abessynië, Albanië, Est
land, Letland, Lithauen, Polen, Finland,
Denemarken, Noorwegen. Steden en dor
pen, waarvan wij vroeger nauwelijks den
naam kenden, zijn nu wereldbekend. Het is
helaas doorgaans een droeve bekendheid!
Thans zijn een aantal van de grootste en
sterkste Britsche en Fransche oorlogsbo
dems naar de Middellandsche Zee gevaren,
terwijl de Geallieerden daar reeds een
groote vlootmacht hadden. Dit heeft eens
te meer de aandacht gevestigd op de moei
lijkheden, die ons veel geplaagde wereld
deel in het Zuidoosten wellicht nog te
wachten staan. Italië hamert voortdurend
op het aambeeld, dat heet: weg met de
geallieerde controle over de Middellandsche
Zee. Voorloopig verandert het aambeeld
niet van vorm. Wel spatten de vonken er
af, maar niemand weet of Mussolini zal
riskeeren er zijn handen aan te branden
of dat het koud vuur is. In ieder geval is
het een vuurwerk, dat den Duitschen as-
genoot vreugde bereidt. In het Britsche La
gerhuis is immers medegedeeld, dat niet
veel meer schepen de Duitschers in Noor
wegen hebben aangevallen, omdat de Ge
allieerden voorbereid wilden zijn op even-
tueele ongunstige gebeurtenissen in de
Middellandsche Zee. Zoo heeft Mussolini
Duitschland reeds belangrijk geholpen. Ve
len zijn van meening, dat hy méér niet zal
doen. Anderen gelooven, dat Italië zeker
aan den oorlog zal deelnemen. Een derde
groep gelooft, dat het land van den Duce
het oog gericht heeft op den Balkan en
daar voordeelen zal trachten te behalen,
in de hoop, dat de oorlogvoerenden niet
nog een front er bij kunnen gebruiken en
hem daarom met rust zullen laten. Hier
staat tegenover, dat de Geallieerden waar
schijnlijk maar al te graag gebruik zouden
maken van een gelegenheid om in te grij
pen op den Balkan en zoo den toevoer van
■olie en andere producten naar Duitschland
te belemmeren. En de Geallieerden hebben
in het Oosten der Middellandsche Zee zeer
gunstige posities. Bij een aanval door
Duitschland of Italië op Roemenië zou Tur
kije onmiddellijk aan den kant der Gealli
eerden aan den strijd deelnemen. Engeland
bezit verder Palestina, Transjordanië en
Cyprus, terwijl Egypte en Irak sterk onder
Britschen invloed staan. Frankrijk heeft
:Syrië.
Italië kan daar in het Oosten slechts te
genover stellen den archipel van den Dode-
kanesus voor de Turksche kust.
De „vredestrijdkreet" van Mussolini luidt
op het oogenblik: Vrijheid in de Middel
landsche Zee. Men heeft deze zee weL ver
geleken met een flesch, waarop twee kur
ken zitten. Deze kurken, Gibraltar en Su
ez, zijn in het bezit der Engelschen. Zij
kunnen practisch zeggen wie en wat er
uit de flesch mag en wie en wat er in
moet blijven. Dat is voor het nationale eer
gevoel der Italianen in de laatste jaren
zeer versterkt door successen in binnen-
en buitenland lastig te verduwen. Mus
solini heeft geen vrijheid om de Middel
landsche Zee in en uit te gaan wanneer hij
wil. Hij heeft evenmin vrijheid om i n de
stopüesch te doen wat hem lijkt. Daar
voor zorgen de vloten der Geallieerden,
hun luchtmacht, hun bases, welke zij over
al op de strategische punten verspreid heb
ben liggen. De verbindingen naar de Itali-
aansche koloniën liggen alle binnen het
bereik der geallieerde bases.
Waarschijnlijk weet niemand behalve
Mussolini wat hij van plan is met zijn volk,
dat geleerd is te hunkeren naar macht,
dat droomt van een grootheid, welke het
oude Romeinsche Rijk in de schaduw moet
stellen, een volk, dat tot alle opofferingen
bereid is om zijn doel te bereiken.
Mussolini ziet het groote gevaar van
een oorlog tegen de Geallieerden evengoed
in als welke criticus ook. Hij weet, dat zijn
land, arm aan grondstoffen en met het
voortdurende gevaar afgesneden te worden
van zijn overzeesche bezittingen, slechts een
korten oorlog kan volhouden. Als hij dan
isi oorlogstijd.
Op de^Duitsche
beslag
(Van onzen Parijschen
correspondent.
PARIJS, eind April.
Ook in dezen oorlogstijd verleent Frank
rijk nog aan een groot aantal buitenlanders
gastvrijheid. Hoeveel het er momenteel zijn
is moeilijk te schatten. Men krijgt er eenig
idee van als men weet, dat het aanbod der
vrijwilligers voor Frankrijk loopt in de
honderdduizenden.
Reeds in tijd van vrede is het vreemde
lingenvraagstuk niet bijzonder gemakkelijk.
In oorlogstijd is het uiterst moeilijk. Die
moeilijkheid ligt dan voornamelijk inde
kunst om het kaf te scheiden van het ko
ren.
Er zijn daartoe wetten gemaakt en veror
deningen. Geen buitenlandsche vereeniging
in Frankrijk of de doelstellingen, de zetel
en de namen van bestuur en leden zijn der
regeering bekend. Dat geldt voor de Itali-
aansche Garibaldianen en de Wit-Russen
van het Wrangel-leger zoogoed als voo
syndicaten der buitenlandsche pers of de
Nederlandsche vereeniging voor Liefdadig
heid. Bij een wetsdecreet van het vorige
jaar zijn de bepalingen nog verscherpt en
was iedere vereeniging gehouden inzage te
verstrekken vari boeken en bescheiden
Onmiddellijk na het uitbreken van den
oorlog is een nieuw decreet verschenen.
Dit decreet van 4 September heeft niet
alleen betrekking op den persoon van den
buitenlander, op zijn rechten en verplich
tingen, maar ook op zijn bezittingen. Het
houdt zich meer speciaal bezig met d:
vreemdelingen wier vaderland thans met
Frankrijk in oorlog is. Een deel van hen
is (in kampen ondergebracht, een ander
deel geniet meer vrijheid van beweging.
Ons leven als onderdanen van een neutra
len staat verschilt niet zooveel van dat
van voor den oorlog.
De Denen, alleen te Parijs al een dui
zendtal, leven onder d'ie nieuwe wet.
Evenals trouwens de Polen, de Oostenrij
kers, de Tsjechen. Hun aanvraag voor een
visum bijvoorbeeld moet thans niet alleen
de burgerlijke doch ook de militaire in
stanties passeeren. Druk heeft men het
daarmede echter niet, de lust om het. land
te verlaten is uiterst gering. Wat zich
laat denken.
De oorlogstoestand schept wel eigenaar
dige verhoudingen. Zoo bestaat e.r te
Angers een officieele Poolsche regeering.
en is er een Poolsch leger, dat aan de
zijde der Geallieerden strijdt. De gezant
van Tsjecho-Slovakije, dat een divisie sol
daten in Frankrijk heeft, bleef in functie,
het leven in de legatie van Denemarken
gaat uiterlijk den gewonen gang. En de
vertegenwoordiger van Noorwegen heeft
zitting in den oorlogsraad der Geallieerde
mogendheden.
In Frankrijk zijn de bezittingen der Duit-
sche regeering verbeurd verklaard. Er
beslag gelegd op alles wat haar toebehoor
de. Onlangs gaf de staatscourant daarvar
een volledige opsomming, welke pagina':
vulde. Zij varieerde van huizen en grond
bezit in tal van Fransche steden' tot
spaarbankboekjes en een schrijfmachine,
bezittingen werd
geSegdL
oolc besluit den oorlog in te gaan, zal het
naar alle waarschijnlijkheid een oorlog
•den, waarvan wij thans ondanks Po
len, ondanks Finland, ondanks Noorwegen
nog geen voorstelling hebben. Een even-
tueele oorlog van Italië moet kort duren.
Iets anders kan het niet riskeeren. Ver
moedelijk zou dan ook onmiddellijk, zonder
waarschuwing, bijna de geheele Ilaliaan-
sche luchtmacht worden ingezet, welke vol
gens de inlichtingen, waarover de Gealli
eerden beschikken, zeer sterk is, doch
waarvan niemand buiten Italië de juiste
sterkte weet. Hoewel zijn vloot kleiner is
dan die der Geallieerden, is het nochtans
een vloot, die alleszins meetelt als tegen
stander. De Italiaansche vliegers hebben
in Abessynië en Spanje hun „oorlogsoplei
ding" gehad. Zullen zij die opleiding wel
dra in practijk brengen?
van een vijftigtal schepen en een kudde
schapen tot een automobiel, een levens
verzekering en een gouden horloge, i
om, het was een gansche bazar.
Kortgeleden is de inventaris van het
„bruine huis", de' zetel der Duitsche na-
tionaal-sociaüsten aan de rue Roquépine te
Parijs, publiekelijk geveild, De kooplust
was niet uitermate groot, men had moeite
om de meubelen, het materiaal van een
bar. de turntoestellen kwijt te raken. Het
hoogst in prijs bracht het een complete
Zeiss-filminstallatie, dié voor 12,000 francs
werd verkocht; een Tèlefunken-radio werd
voor tweeduizend .francs van de hand ge
daan; een Sleinway-vleugel vond een
kooper voor 3400 franken. De heele ge
schiedenis bracht in totaal nog geen ze
ventigduizend franken op.
Er zijn nieuwe vreemclelingenorganisatie.
in het leven geroepen. Die van de vrijwil
ligers voor Frankrijk. Voor Noorwegen
gaat dat via het gezantschap te Parijs;
iedere volwaardige Noor beschouwt zich,
ook als hij niet mobilisabel is. toch als
gemobiliseerd. Dan zijn er de officieele
wervingsbureaux. Nog steeds is de toe
vloed van vrijwilligers groot. Men vindt
onder hen Zwitsers zoowel als Spanjaar
den, Italianen zoowel als Belgen en Ne
derlanders.
Ook de vrouwelijke1 vreemdelingen heb
ben een vereeniging opgericht. Het doe
is voorloopig om alle vrouwelijke buiten
landers in Frankrijk fin een legioen onder
te brengen, en Frankrijk dan de diensten
van dit legioen aan te bieden. Het is de
vorige maand bij decreet als oeuvre de
guerre, oorlogswerk, qrkend.
Het zijn enkele aspecten van het vraag
stuk der vreemdelingen in oorlogstijd.
Vreemdelingen, dat zijn de vertegenwoor
digers van alle landen en alle rassen. De
Turken en de Roemeehen, de Japanners en
de Chineezen, Parijs, nog altijd één dei-
meest internationale steden ter wereld,
is de zetel van de Kwomintang, de aan
hangers van Tsjang Kai Tchek de Rus
sen, de Italianen, Duitsche en Oostenrijk-
sche vluchtelingen, de Tsjechen en wat
al niet. En onder het koren schuilt kai'.
Om het te scheiden zijn de bepalingen op
het vreemdelingenstatuut terecht ver
scherpt.
Dat is noodig in oorlogstijd meer dan
ooit. Voor de veiligheid van den staat,
voor de veiligheid ook van de bona-fide
vreemdelingen. En ook ter handhaving van
de traditioneele Fransche gastvrijheid.
T. O.
Generaal Ironside, chef van den imperieelen generalen staf, sprak de uit
Noorwegen terugkeerende Britsche en Fransche troepen na hun aankomst in
een Schotsche haven toe.
WEATHERPROOF
De Kamer kan kiezen tussehem dit
stelsel era de doodstraL
De minister van justitie schrijft aan
Tweede Kamer in een nota over het w
ontwerp, houdende nadere voorzieningen te
gen het bekend worden van staatsgeheimen,
verhooging van de maximum-straf op een
aantal misdrijven tegen de veiligheid
den staat en aanverwante kleinere w
gingen olm. het volgende:
Wil men de zaak van verdere uitbreiding
der toepasselijkheid van de doodstraf aan
de orde stellen, hetwelk in het wetsontwerp,
dat op korten termijn tot de meest noodige
voorzieningen beoogde te komen, was ver
meden, zoo stelle men rechtstreeksche in
voering van de doodstraf voor, al dan niet
beperkt tot den staat van beleg en het geval
van oorlog, en wege dezen maatregel af te
gen de andere mogelijkheid, - welke op dit
gebied bestaat: het ten uitvoer leggen van
gevangenisstraffen voor politieke delicten
tijdelijk overzee. Met het oog mede op deze
overwegingen stelde de minister ook in de
memorie van antwoord voor het vraagstuk
van de ruimere toepassing van de doodstraf
aan te houden tot het op korten termijn in
te dienen tweede wetsontwerp, op welk
tijdstip het resultaat van het regeeringson-
derzoek naar tenuitvoerlegging van gevan
genisstraf overzee tevens bekend zal zijn.
De minister doet hierbij gaarne de toezeg
ging dat hij bü de behandeling van dit twee
de ontwerp de Kamer loyaal in de gelegen
heid zal stellen te kiezen tusschen het. door
hem bij voorkeur gevolgde stelsel van ten
uitvoer leggen van gevangenisstraffen in
een gebiedsdeel overzee, welks preventie hij
op velerlei grond zeer hoog aanslaat, en het
stelsel, waarbij rechtstreeks oplegging van
de doodstraf wordt mogelijk gemaakt bij
misdrijven, waarop levenslange gevangenis
straf is gesteld en begaan, terwijl het Rijk
zich in oorlog bevindt of het Rijk in Euro
pa in zyn geheel in staat van beleg is ver
klaard. Zulks echter met behoud van den
rechter, die op het oogenblik bevoegd is,
en met handhaving van de normale wyze
van rechtspleging. De minister heeft zich
door opstelling van een desbetreffende re
dactie overtuigd, dat technisch een regeling
in laatstgemelden zin mogelijk is.
Hy moet by een en ander slechts deze re
serve maken, dat het nader beraad van de
regeering tot de conclusie kan leiden, dat
de door hem beoogde maatregel niet wel
uitvoerbaar is. Dit is de reden, waarom hij
by zijn memorie van antwoord slechts met
een aanduiding heeft volstaan. De minister
vertrouwt, dat de Slaten-Generaal bereid
zullen zijn een uitstel te aanvaarden, dat
vrij zeker een termijn van vier weken niet
zal overschrijden.
Ten slotte wijst tie minister tot vermij-
(tling van alle misverstand er op dat de
maatregel, welke hij begeert, in wezen niet
is een nieuwe straf van deportatie, ook niet
als zoodanig aan zyn ambtgenoot van kolo
niën is voorgedragen, maar alleen en uit
sluitend is het ondergaan zeer tijdelijk van
gevangenisstraffen in eeri gebied overzee
met het oog op de afschuwelijke verwach
ting, die bedryvers van het kwaad van
landverraad mogelijkerwijs zouden koeste
ren in de richting van een van buiten ko
mende bevrijding, een verwachting, waarop
helaas niet ten onrechte de commissie ook
de aandacht heeft gevestigd.
TWEEDE KAMERLEDEN
DIENEN AMENDEMENT IN
OP HET WETSONTWERP.
De Tweede Kamerleden Terpstra en Van
Dijken hebben een amendement' ingediend,
waarbij een nieuw artikel in dit ontwerp
wordt voorgesteld.
De voorstellers zyn van oordeel, dat het
geen de wet thans reeds voorschrijft „in ge
val van oorlog" ook behoort te gelden voor
den zeer ernstigen toestand, dat ..in tijd van
oorlog" (dus mede als oorlog dreigende is
of by geheele of gedeeltelijke mobilisatie)
het geheele land in staat van beleg is ver
klaard. Hiertoe strekt het amendement.
Onder meer wordt alsdan artikel 45 van
het wetboek van militaire strafrecht van
toepassing, zoo dat, indien op een misdrijf,
omschreven in de titels I en 2 van het wet
boek van strafrecht, aldaar levenslange ge
vangenisstraf is gesteld en de rechter oor
deelt, dat de veiligheid van den staat de
doodstraf eischt, de schuldige tot deze straf
kan worden veroordeeld.
Door WILKIE COLLINS.
Nederlandsche bewerking van
A. A. HUMME Jr.
40).
„Ik heb nooit dien brief ontvangen".
„Dat weet ik. Ik heb hemverscheurd".
„Waarom?" vroeg ik.
„Daar had ik een goede reden voor. Ik
verscheurde hem liever, dan dat ik hem
aan je zond. Het eerste wat ik den volgen
den morgen hoorde, wass dat jij je had uit
gesloofd om de politie te halen! Maar dat
je daarna nog de brutaliteit had, om my te
willen ondervragen over den diamant, dien
je zelf gestolen had! Na dat bewijs van je
geraffineerd bedrog, verscheurde ik myn
brief. Maar zelfs toen, geïrriteerd als ik was
door het ingestelde onderzoek, wilde ik je
niet geheel en al veroordeelen en maakte
mijzelf wijs, dat hoewel je die minderwaar
dige rol tegenover het geheele huisgezin
igespeeld had, je tegenover my toch wel een
andere houding zou aannemen. Herinner
jij je nog wat ik je dien morgen op het ter
ras zei, nadat ik my er eindelijk toe had ge
bracht je aan te spreken?"
Ik had haar kunnen zeggen, dat ik mij
ieder woord herinnerde, maar oordeelde dat
dit hier niet ter zake deed.
„Als je toen ronduit gesproken had,
Rachel", antwoordde ik, „zou je meteen ge
weten hebben, dat je mij onschuldig ver
dacht".
„Als ik in het bijzijn van anderen gespro
ken had", wierp zij verontwaardigd tegen,
„zou je voor altijd je reputatie hebben ver
loren, en als ik onder vier oogen met je
gesproken had, zou je alles hebben ont
kend, zóoals je nu ook doet. Denk je, dat
ik je geloofd zou hebben? Na wat ik je
met eigen oogen heb zien doen, zou ik je
tot iederen leugen in staat achten. Ik zeg
je nogmaals, ik verafschuwde de gedachte
je te hooren liegen, na je te hebben zien
stelen. Je doet alsof dit een misverstand is
geweest, dat met een paar woorden uit den
weg geruimd kan worden. Nu, er is geen
misverstand meer, tenminste niet wat mij
betreft! Ik geloof je niet! Ik geloof niet,
dat je het nachthemd gevonden hebt, even
min, dat Rosanna Spearman jóu een brief
heeft geschreven. Je bent een dief! Ik ben
er van overtuigd, dat jij den diamant in
Londen hebt beleend en den volgenden dag
met den buit naar het buitenland vluchtte.
Dank zy myn zwijgen, kon je de verdenking
op een onschuldig man werpen en na al die
laagheid, moest je nog hier komen om my
te verwijten, dat ik je onrecht heb aange
daan!"
Als ik een oogenblik gebleven was, zou
ik ongetwijfeld iets gezegd hebben, waar
over ik later spijt zou hebben gehad. Ik
stond op en opende de deur, toen zy mij
voor de tweede maal tegenhield.
„Laat mij gaan, Rachel", zei ik. „Het is
voor ons beiden beter, als ik nu ga. Toch
zal je nog de overtuiging krijgen, dat je my
verkeerd hebt beoordeeld en anders zul
je mij nooit terugzien".
Zij deed geen poging om my terug te hou
den, doch volgde my door het aangrenzende
vertrek met een laatste woord tot afscheid.
Wie de waarheid lief heeft en niet
haar scherpe kanten, heeft ze maar
half lief.
„Franklin", zei zy. „Ik vergeef je. O,
Franklin, Franklin, wij zullen elkaar nooit
terugzien. Zeg dat je my vergeeft!"
Ik keerde mij om, zoodat zy kon zien, dat
ik niet meer tot spreken in staat was. Ik
wuifde haar een laatsten groet toe. waarbij
ik slechts vaag haar gestalte zag door de
tranen, die ik niet langer kon terughouden.
HOOFDSTUK VIII.
Laat in den avond werd ik verrast door
mynheer Bruff, die my op mijn kamers
kwam opzoeken.
Er was in het optreden van den advo
caat een diudelyke verandering merkbaar.
Hij had zijn gewone opgewektheid en zelf
verzekerheid verloren en drukte my zwij
gend de hand.
„Is u op weg naar Hampstead?" vroeg ik
om iets te zeggen.
„Daar kom ik juist vandaan", antwoord
de hy. „Ik weet, mijnheer Franklin dat u
eindelijk de geheele waarheid kent, maal
ais ik geweten had, tot welken prijs, zou ik
u liever in het duister hebben gelalen.
„Heeft u Rachel gesproken?"
„Ik heb haar nu net thuis gebracht,
want ik kan haar niet alleen laten gaan.
Ik kan u niet verantwoordelijk stellen
aangezien u tiaar in myn huis en met myn
goedkeuring hebt gesproken voor den
schok, dien dit onderhoud haar heeft gege
ven, Ik kan er alleen voor waken dat er
geen herhaling plaats vindt. Kan ik er op
vertrouwen, dat u zonder myn toestemming
geen poging zult doen, haar te spreken?"
..Na hetgeen wjj beiden hebben moeten
doorstaan, kan ik u die verzekering geven!"
Mijnheer Bruff scheen opgelucht door
deze belofte en schoof zijn sloel dichter bij.
„Afgesproken!" zei hij. „Nu moet ik eens
met u over uw plannen voor de toekomst
praten. Wij moeten nu maar trachten, het
verleden te vergeten en onzen blik op dc
toekomst richten".
„U vergeet blijkbaar", wierp ik tegen,
„dat. wat my betreft alles berust op het
verleden".
„Zegt u eens", vervolgde mynheer Bruff.
,.is de Maansteen dc oorzaak van dezen
ongelukkigen toestand, of niet?"
„Ja zeker, natuurlijk".
„Wel. wy gelooven, dat de Maansteen
naar Londen is gebracht en bij mynheer
Luker werd beleend, en wij weten, dat u
niet de persoon bent, die dit heeft gedaan".
„Nu?"
„Waar denkt u dat de Maansteen zich nu
bevindt?"
„In deposito bij mynheer Luker's bank".
„Precies. Wy zijn nu in de maand Juni.
Tegen het eind van de maand (den datum
weet ik niet precies), zal het een jaar ge
leden zijn, dat de Maansteen werd beleend.
Er is een kans, dat de persoon, die hem
heieent heeft, na verloop van dien termijn
den steen wil inlossen. In dat geval zal
mijnheer Luker den steen by de bank moe
ten opvragen, en ik stel voor, iemand op
den uitkijk te zetten, om te zien, aan wien
mijnheer Luker den Maansteen overhan
digt".
„Ik kan niet anders zeggen", beaamde ik
„dan dat uw zienswijze zeer origineel 's
en uw plan biedt ontegenzeggelijk mogelijk
heden, maar
Maar u gaat er niet mee aecoord?"
„Mijn bezwaar is, dat wy genoodzaakt
zijn, een afwachtende houding aan te ne
men".
„Nu ja, dat duurt nog hoogstens veertien
dagen. Dat is toch niet zoo lang".
„In myn tegenwoordige positie blijft mij
dat een menschenleeftijd. Ik kan dezen toe
stand niet verdragen, als ik niet daadwer
kelijk iets kan doen om mijn reputatie" te
redden".
„Dat begrjjp ik. Heet u dan een plan?"
„Ik wilde rechercheur Cuff's hulp in
roepen".
„Die heeft zijn ontslag genomen, dus op
hem hoeft u niet te rekenen".
„Ik kan het allicht probeeren. Ik weet
waar hij woont".
„Doet u dat", zei mijnheer Bruff, na een
oogenblik van nadenken. „Dc zaak heeft
zoo'n eigenaardige wending genomen, se
dert liy zich er mede bezig hield, dat het
best mogelijk is. dat hij zich er opnieuw
voor interesseert. Laat mij dan het resul
taat weten. „Maar", zei hy, opstaande, „als
u in dien tusschentijd niets bereikt heeft,
zal ik tegen het einde van deze maand mijn
plan ten uitvoer brengen".
„Best", antwoordde ik, „tenzij ik u ontsla
van de noodzaak, verdere stappen in die
richting te doen".
„Zegt u maar aan brigadier Cuff", zei
mijnheer Bruff glimlachend. ,.dat ik zeg.
dat de oplossing van het raadsel afhangt
van het vinden van den persoon, d>e den
diamant heeft beleend. En laat mij dan
hooren, wat zyn opinie is".
(Wordt vervolgd).-