KRONIEK VAN DEN 0A0 Vreemdelingen in Frankrijk hing een cftU£COTL GevasigeimösstraS ©verzee v@@r spionnen een landverraders De Naamsteen [TWEEDE BLAD VAN DE PROVINCIALE ZEEUWSCHE MIDDELBURGSCHE COURANT GOESCHE COURANT) VAN DONDERDAG 9 MEI 1940. No. 109. Het vraagteeken van den Balkan. In enkele maanden tyds leeren wij tegen woordig meer aardrijkskunde dan anders in vele jaren. De aanleiding daartoe is he laas de tragedie van den oorlog, of de oorr logsdreiging. Steeds wordt onze aandacht ergens anders heen getrokken. Oostenrijk, Tsjeeho-Slowakije, Abessynië, Albanië, Est land, Letland, Lithauen, Polen, Finland, Denemarken, Noorwegen. Steden en dor pen, waarvan wij vroeger nauwelijks den naam kenden, zijn nu wereldbekend. Het is helaas doorgaans een droeve bekendheid! Thans zijn een aantal van de grootste en sterkste Britsche en Fransche oorlogsbo dems naar de Middellandsche Zee gevaren, terwijl de Geallieerden daar reeds een groote vlootmacht hadden. Dit heeft eens te meer de aandacht gevestigd op de moei lijkheden, die ons veel geplaagde wereld deel in het Zuidoosten wellicht nog te wachten staan. Italië hamert voortdurend op het aambeeld, dat heet: weg met de geallieerde controle over de Middellandsche Zee. Voorloopig verandert het aambeeld niet van vorm. Wel spatten de vonken er af, maar niemand weet of Mussolini zal riskeeren er zijn handen aan te branden of dat het koud vuur is. In ieder geval is het een vuurwerk, dat den Duitschen as- genoot vreugde bereidt. In het Britsche La gerhuis is immers medegedeeld, dat niet veel meer schepen de Duitschers in Noor wegen hebben aangevallen, omdat de Ge allieerden voorbereid wilden zijn op even- tueele ongunstige gebeurtenissen in de Middellandsche Zee. Zoo heeft Mussolini Duitschland reeds belangrijk geholpen. Ve len zijn van meening, dat hy méér niet zal doen. Anderen gelooven, dat Italië zeker aan den oorlog zal deelnemen. Een derde groep gelooft, dat het land van den Duce het oog gericht heeft op den Balkan en daar voordeelen zal trachten te behalen, in de hoop, dat de oorlogvoerenden niet nog een front er bij kunnen gebruiken en hem daarom met rust zullen laten. Hier staat tegenover, dat de Geallieerden waar schijnlijk maar al te graag gebruik zouden maken van een gelegenheid om in te grij pen op den Balkan en zoo den toevoer van ■olie en andere producten naar Duitschland te belemmeren. En de Geallieerden hebben in het Oosten der Middellandsche Zee zeer gunstige posities. Bij een aanval door Duitschland of Italië op Roemenië zou Tur kije onmiddellijk aan den kant der Gealli eerden aan den strijd deelnemen. Engeland bezit verder Palestina, Transjordanië en Cyprus, terwijl Egypte en Irak sterk onder Britschen invloed staan. Frankrijk heeft :Syrië. Italië kan daar in het Oosten slechts te genover stellen den archipel van den Dode- kanesus voor de Turksche kust. De „vredestrijdkreet" van Mussolini luidt op het oogenblik: Vrijheid in de Middel landsche Zee. Men heeft deze zee weL ver geleken met een flesch, waarop twee kur ken zitten. Deze kurken, Gibraltar en Su ez, zijn in het bezit der Engelschen. Zij kunnen practisch zeggen wie en wat er uit de flesch mag en wie en wat er in moet blijven. Dat is voor het nationale eer gevoel der Italianen in de laatste jaren zeer versterkt door successen in binnen- en buitenland lastig te verduwen. Mus solini heeft geen vrijheid om de Middel landsche Zee in en uit te gaan wanneer hij wil. Hij heeft evenmin vrijheid om i n de stopüesch te doen wat hem lijkt. Daar voor zorgen de vloten der Geallieerden, hun luchtmacht, hun bases, welke zij over al op de strategische punten verspreid heb ben liggen. De verbindingen naar de Itali- aansche koloniën liggen alle binnen het bereik der geallieerde bases. Waarschijnlijk weet niemand behalve Mussolini wat hij van plan is met zijn volk, dat geleerd is te hunkeren naar macht, dat droomt van een grootheid, welke het oude Romeinsche Rijk in de schaduw moet stellen, een volk, dat tot alle opofferingen bereid is om zijn doel te bereiken. Mussolini ziet het groote gevaar van een oorlog tegen de Geallieerden evengoed in als welke criticus ook. Hij weet, dat zijn land, arm aan grondstoffen en met het voortdurende gevaar afgesneden te worden van zijn overzeesche bezittingen, slechts een korten oorlog kan volhouden. Als hij dan isi oorlogstijd. Op de^Duitsche beslag (Van onzen Parijschen correspondent. PARIJS, eind April. Ook in dezen oorlogstijd verleent Frank rijk nog aan een groot aantal buitenlanders gastvrijheid. Hoeveel het er momenteel zijn is moeilijk te schatten. Men krijgt er eenig idee van als men weet, dat het aanbod der vrijwilligers voor Frankrijk loopt in de honderdduizenden. Reeds in tijd van vrede is het vreemde lingenvraagstuk niet bijzonder gemakkelijk. In oorlogstijd is het uiterst moeilijk. Die moeilijkheid ligt dan voornamelijk inde kunst om het kaf te scheiden van het ko ren. Er zijn daartoe wetten gemaakt en veror deningen. Geen buitenlandsche vereeniging in Frankrijk of de doelstellingen, de zetel en de namen van bestuur en leden zijn der regeering bekend. Dat geldt voor de Itali- aansche Garibaldianen en de Wit-Russen van het Wrangel-leger zoogoed als voo syndicaten der buitenlandsche pers of de Nederlandsche vereeniging voor Liefdadig heid. Bij een wetsdecreet van het vorige jaar zijn de bepalingen nog verscherpt en was iedere vereeniging gehouden inzage te verstrekken vari boeken en bescheiden Onmiddellijk na het uitbreken van den oorlog is een nieuw decreet verschenen. Dit decreet van 4 September heeft niet alleen betrekking op den persoon van den buitenlander, op zijn rechten en verplich tingen, maar ook op zijn bezittingen. Het houdt zich meer speciaal bezig met d: vreemdelingen wier vaderland thans met Frankrijk in oorlog is. Een deel van hen is (in kampen ondergebracht, een ander deel geniet meer vrijheid van beweging. Ons leven als onderdanen van een neutra len staat verschilt niet zooveel van dat van voor den oorlog. De Denen, alleen te Parijs al een dui zendtal, leven onder d'ie nieuwe wet. Evenals trouwens de Polen, de Oostenrij kers, de Tsjechen. Hun aanvraag voor een visum bijvoorbeeld moet thans niet alleen de burgerlijke doch ook de militaire in stanties passeeren. Druk heeft men het daarmede echter niet, de lust om het. land te verlaten is uiterst gering. Wat zich laat denken. De oorlogstoestand schept wel eigenaar dige verhoudingen. Zoo bestaat e.r te Angers een officieele Poolsche regeering. en is er een Poolsch leger, dat aan de zijde der Geallieerden strijdt. De gezant van Tsjecho-Slovakije, dat een divisie sol daten in Frankrijk heeft, bleef in functie, het leven in de legatie van Denemarken gaat uiterlijk den gewonen gang. En de vertegenwoordiger van Noorwegen heeft zitting in den oorlogsraad der Geallieerde mogendheden. In Frankrijk zijn de bezittingen der Duit- sche regeering verbeurd verklaard. Er beslag gelegd op alles wat haar toebehoor de. Onlangs gaf de staatscourant daarvar een volledige opsomming, welke pagina': vulde. Zij varieerde van huizen en grond bezit in tal van Fransche steden' tot spaarbankboekjes en een schrijfmachine, bezittingen werd geSegdL oolc besluit den oorlog in te gaan, zal het naar alle waarschijnlijkheid een oorlog •den, waarvan wij thans ondanks Po len, ondanks Finland, ondanks Noorwegen nog geen voorstelling hebben. Een even- tueele oorlog van Italië moet kort duren. Iets anders kan het niet riskeeren. Ver moedelijk zou dan ook onmiddellijk, zonder waarschuwing, bijna de geheele Ilaliaan- sche luchtmacht worden ingezet, welke vol gens de inlichtingen, waarover de Gealli eerden beschikken, zeer sterk is, doch waarvan niemand buiten Italië de juiste sterkte weet. Hoewel zijn vloot kleiner is dan die der Geallieerden, is het nochtans een vloot, die alleszins meetelt als tegen stander. De Italiaansche vliegers hebben in Abessynië en Spanje hun „oorlogsoplei ding" gehad. Zullen zij die opleiding wel dra in practijk brengen? van een vijftigtal schepen en een kudde schapen tot een automobiel, een levens verzekering en een gouden horloge, i om, het was een gansche bazar. Kortgeleden is de inventaris van het „bruine huis", de' zetel der Duitsche na- tionaal-sociaüsten aan de rue Roquépine te Parijs, publiekelijk geveild, De kooplust was niet uitermate groot, men had moeite om de meubelen, het materiaal van een bar. de turntoestellen kwijt te raken. Het hoogst in prijs bracht het een complete Zeiss-filminstallatie, dié voor 12,000 francs werd verkocht; een Tèlefunken-radio werd voor tweeduizend .francs van de hand ge daan; een Sleinway-vleugel vond een kooper voor 3400 franken. De heele ge schiedenis bracht in totaal nog geen ze ventigduizend franken op. Er zijn nieuwe vreemclelingenorganisatie. in het leven geroepen. Die van de vrijwil ligers voor Frankrijk. Voor Noorwegen gaat dat via het gezantschap te Parijs; iedere volwaardige Noor beschouwt zich, ook als hij niet mobilisabel is. toch als gemobiliseerd. Dan zijn er de officieele wervingsbureaux. Nog steeds is de toe vloed van vrijwilligers groot. Men vindt onder hen Zwitsers zoowel als Spanjaar den, Italianen zoowel als Belgen en Ne derlanders. Ook de vrouwelijke1 vreemdelingen heb ben een vereeniging opgericht. Het doe is voorloopig om alle vrouwelijke buiten landers in Frankrijk fin een legioen onder te brengen, en Frankrijk dan de diensten van dit legioen aan te bieden. Het is de vorige maand bij decreet als oeuvre de guerre, oorlogswerk, qrkend. Het zijn enkele aspecten van het vraag stuk der vreemdelingen in oorlogstijd. Vreemdelingen, dat zijn de vertegenwoor digers van alle landen en alle rassen. De Turken en de Roemeehen, de Japanners en de Chineezen, Parijs, nog altijd één dei- meest internationale steden ter wereld, is de zetel van de Kwomintang, de aan hangers van Tsjang Kai Tchek de Rus sen, de Italianen, Duitsche en Oostenrijk- sche vluchtelingen, de Tsjechen en wat al niet. En onder het koren schuilt kai'. Om het te scheiden zijn de bepalingen op het vreemdelingenstatuut terecht ver scherpt. Dat is noodig in oorlogstijd meer dan ooit. Voor de veiligheid van den staat, voor de veiligheid ook van de bona-fide vreemdelingen. En ook ter handhaving van de traditioneele Fransche gastvrijheid. T. O. Generaal Ironside, chef van den imperieelen generalen staf, sprak de uit Noorwegen terugkeerende Britsche en Fransche troepen na hun aankomst in een Schotsche haven toe. WEATHERPROOF De Kamer kan kiezen tussehem dit stelsel era de doodstraL De minister van justitie schrijft aan Tweede Kamer in een nota over het w ontwerp, houdende nadere voorzieningen te gen het bekend worden van staatsgeheimen, verhooging van de maximum-straf op een aantal misdrijven tegen de veiligheid den staat en aanverwante kleinere w gingen olm. het volgende: Wil men de zaak van verdere uitbreiding der toepasselijkheid van de doodstraf aan de orde stellen, hetwelk in het wetsontwerp, dat op korten termijn tot de meest noodige voorzieningen beoogde te komen, was ver meden, zoo stelle men rechtstreeksche in voering van de doodstraf voor, al dan niet beperkt tot den staat van beleg en het geval van oorlog, en wege dezen maatregel af te gen de andere mogelijkheid, - welke op dit gebied bestaat: het ten uitvoer leggen van gevangenisstraffen voor politieke delicten tijdelijk overzee. Met het oog mede op deze overwegingen stelde de minister ook in de memorie van antwoord voor het vraagstuk van de ruimere toepassing van de doodstraf aan te houden tot het op korten termijn in te dienen tweede wetsontwerp, op welk tijdstip het resultaat van het regeeringson- derzoek naar tenuitvoerlegging van gevan genisstraf overzee tevens bekend zal zijn. De minister doet hierbij gaarne de toezeg ging dat hij bü de behandeling van dit twee de ontwerp de Kamer loyaal in de gelegen heid zal stellen te kiezen tusschen het. door hem bij voorkeur gevolgde stelsel van ten uitvoer leggen van gevangenisstraffen in een gebiedsdeel overzee, welks preventie hij op velerlei grond zeer hoog aanslaat, en het stelsel, waarbij rechtstreeks oplegging van de doodstraf wordt mogelijk gemaakt bij misdrijven, waarop levenslange gevangenis straf is gesteld en begaan, terwijl het Rijk zich in oorlog bevindt of het Rijk in Euro pa in zyn geheel in staat van beleg is ver klaard. Zulks echter met behoud van den rechter, die op het oogenblik bevoegd is, en met handhaving van de normale wyze van rechtspleging. De minister heeft zich door opstelling van een desbetreffende re dactie overtuigd, dat technisch een regeling in laatstgemelden zin mogelijk is. Hy moet by een en ander slechts deze re serve maken, dat het nader beraad van de regeering tot de conclusie kan leiden, dat de door hem beoogde maatregel niet wel uitvoerbaar is. Dit is de reden, waarom hij by zijn memorie van antwoord slechts met een aanduiding heeft volstaan. De minister vertrouwt, dat de Slaten-Generaal bereid zullen zijn een uitstel te aanvaarden, dat vrij zeker een termijn van vier weken niet zal overschrijden. Ten slotte wijst tie minister tot vermij- (tling van alle misverstand er op dat de maatregel, welke hij begeert, in wezen niet is een nieuwe straf van deportatie, ook niet als zoodanig aan zyn ambtgenoot van kolo niën is voorgedragen, maar alleen en uit sluitend is het ondergaan zeer tijdelijk van gevangenisstraffen in eeri gebied overzee met het oog op de afschuwelijke verwach ting, die bedryvers van het kwaad van landverraad mogelijkerwijs zouden koeste ren in de richting van een van buiten ko mende bevrijding, een verwachting, waarop helaas niet ten onrechte de commissie ook de aandacht heeft gevestigd. TWEEDE KAMERLEDEN DIENEN AMENDEMENT IN OP HET WETSONTWERP. De Tweede Kamerleden Terpstra en Van Dijken hebben een amendement' ingediend, waarbij een nieuw artikel in dit ontwerp wordt voorgesteld. De voorstellers zyn van oordeel, dat het geen de wet thans reeds voorschrijft „in ge val van oorlog" ook behoort te gelden voor den zeer ernstigen toestand, dat ..in tijd van oorlog" (dus mede als oorlog dreigende is of by geheele of gedeeltelijke mobilisatie) het geheele land in staat van beleg is ver klaard. Hiertoe strekt het amendement. Onder meer wordt alsdan artikel 45 van het wetboek van militaire strafrecht van toepassing, zoo dat, indien op een misdrijf, omschreven in de titels I en 2 van het wet boek van strafrecht, aldaar levenslange ge vangenisstraf is gesteld en de rechter oor deelt, dat de veiligheid van den staat de doodstraf eischt, de schuldige tot deze straf kan worden veroordeeld. Door WILKIE COLLINS. Nederlandsche bewerking van A. A. HUMME Jr. 40). „Ik heb nooit dien brief ontvangen". „Dat weet ik. Ik heb hemverscheurd". „Waarom?" vroeg ik. „Daar had ik een goede reden voor. Ik verscheurde hem liever, dan dat ik hem aan je zond. Het eerste wat ik den volgen den morgen hoorde, wass dat jij je had uit gesloofd om de politie te halen! Maar dat je daarna nog de brutaliteit had, om my te willen ondervragen over den diamant, dien je zelf gestolen had! Na dat bewijs van je geraffineerd bedrog, verscheurde ik myn brief. Maar zelfs toen, geïrriteerd als ik was door het ingestelde onderzoek, wilde ik je niet geheel en al veroordeelen en maakte mijzelf wijs, dat hoewel je die minderwaar dige rol tegenover het geheele huisgezin igespeeld had, je tegenover my toch wel een andere houding zou aannemen. Herinner jij je nog wat ik je dien morgen op het ter ras zei, nadat ik my er eindelijk toe had ge bracht je aan te spreken?" Ik had haar kunnen zeggen, dat ik mij ieder woord herinnerde, maar oordeelde dat dit hier niet ter zake deed. „Als je toen ronduit gesproken had, Rachel", antwoordde ik, „zou je meteen ge weten hebben, dat je mij onschuldig ver dacht". „Als ik in het bijzijn van anderen gespro ken had", wierp zij verontwaardigd tegen, „zou je voor altijd je reputatie hebben ver loren, en als ik onder vier oogen met je gesproken had, zou je alles hebben ont kend, zóoals je nu ook doet. Denk je, dat ik je geloofd zou hebben? Na wat ik je met eigen oogen heb zien doen, zou ik je tot iederen leugen in staat achten. Ik zeg je nogmaals, ik verafschuwde de gedachte je te hooren liegen, na je te hebben zien stelen. Je doet alsof dit een misverstand is geweest, dat met een paar woorden uit den weg geruimd kan worden. Nu, er is geen misverstand meer, tenminste niet wat mij betreft! Ik geloof je niet! Ik geloof niet, dat je het nachthemd gevonden hebt, even min, dat Rosanna Spearman jóu een brief heeft geschreven. Je bent een dief! Ik ben er van overtuigd, dat jij den diamant in Londen hebt beleend en den volgenden dag met den buit naar het buitenland vluchtte. Dank zy myn zwijgen, kon je de verdenking op een onschuldig man werpen en na al die laagheid, moest je nog hier komen om my te verwijten, dat ik je onrecht heb aange daan!" Als ik een oogenblik gebleven was, zou ik ongetwijfeld iets gezegd hebben, waar over ik later spijt zou hebben gehad. Ik stond op en opende de deur, toen zy mij voor de tweede maal tegenhield. „Laat mij gaan, Rachel", zei ik. „Het is voor ons beiden beter, als ik nu ga. Toch zal je nog de overtuiging krijgen, dat je my verkeerd hebt beoordeeld en anders zul je mij nooit terugzien". Zij deed geen poging om my terug te hou den, doch volgde my door het aangrenzende vertrek met een laatste woord tot afscheid. Wie de waarheid lief heeft en niet haar scherpe kanten, heeft ze maar half lief. „Franklin", zei zy. „Ik vergeef je. O, Franklin, Franklin, wij zullen elkaar nooit terugzien. Zeg dat je my vergeeft!" Ik keerde mij om, zoodat zy kon zien, dat ik niet meer tot spreken in staat was. Ik wuifde haar een laatsten groet toe. waarbij ik slechts vaag haar gestalte zag door de tranen, die ik niet langer kon terughouden. HOOFDSTUK VIII. Laat in den avond werd ik verrast door mynheer Bruff, die my op mijn kamers kwam opzoeken. Er was in het optreden van den advo caat een diudelyke verandering merkbaar. Hij had zijn gewone opgewektheid en zelf verzekerheid verloren en drukte my zwij gend de hand. „Is u op weg naar Hampstead?" vroeg ik om iets te zeggen. „Daar kom ik juist vandaan", antwoord de hy. „Ik weet, mijnheer Franklin dat u eindelijk de geheele waarheid kent, maal ais ik geweten had, tot welken prijs, zou ik u liever in het duister hebben gelalen. „Heeft u Rachel gesproken?" „Ik heb haar nu net thuis gebracht, want ik kan haar niet alleen laten gaan. Ik kan u niet verantwoordelijk stellen aangezien u tiaar in myn huis en met myn goedkeuring hebt gesproken voor den schok, dien dit onderhoud haar heeft gege ven, Ik kan er alleen voor waken dat er geen herhaling plaats vindt. Kan ik er op vertrouwen, dat u zonder myn toestemming geen poging zult doen, haar te spreken?" ..Na hetgeen wjj beiden hebben moeten doorstaan, kan ik u die verzekering geven!" Mijnheer Bruff scheen opgelucht door deze belofte en schoof zijn sloel dichter bij. „Afgesproken!" zei hij. „Nu moet ik eens met u over uw plannen voor de toekomst praten. Wij moeten nu maar trachten, het verleden te vergeten en onzen blik op dc toekomst richten". „U vergeet blijkbaar", wierp ik tegen, „dat. wat my betreft alles berust op het verleden". „Zegt u eens", vervolgde mynheer Bruff. ,.is de Maansteen dc oorzaak van dezen ongelukkigen toestand, of niet?" „Ja zeker, natuurlijk". „Wel. wy gelooven, dat de Maansteen naar Londen is gebracht en bij mynheer Luker werd beleend, en wij weten, dat u niet de persoon bent, die dit heeft gedaan". „Nu?" „Waar denkt u dat de Maansteen zich nu bevindt?" „In deposito bij mynheer Luker's bank". „Precies. Wy zijn nu in de maand Juni. Tegen het eind van de maand (den datum weet ik niet precies), zal het een jaar ge leden zijn, dat de Maansteen werd beleend. Er is een kans, dat de persoon, die hem heieent heeft, na verloop van dien termijn den steen wil inlossen. In dat geval zal mijnheer Luker den steen by de bank moe ten opvragen, en ik stel voor, iemand op den uitkijk te zetten, om te zien, aan wien mijnheer Luker den Maansteen overhan digt". „Ik kan niet anders zeggen", beaamde ik „dan dat uw zienswijze zeer origineel 's en uw plan biedt ontegenzeggelijk mogelijk heden, maar Maar u gaat er niet mee aecoord?" „Mijn bezwaar is, dat wy genoodzaakt zijn, een afwachtende houding aan te ne men". „Nu ja, dat duurt nog hoogstens veertien dagen. Dat is toch niet zoo lang". „In myn tegenwoordige positie blijft mij dat een menschenleeftijd. Ik kan dezen toe stand niet verdragen, als ik niet daadwer kelijk iets kan doen om mijn reputatie" te redden". „Dat begrjjp ik. Heet u dan een plan?" „Ik wilde rechercheur Cuff's hulp in roepen". „Die heeft zijn ontslag genomen, dus op hem hoeft u niet te rekenen". „Ik kan het allicht probeeren. Ik weet waar hij woont". „Doet u dat", zei mijnheer Bruff, na een oogenblik van nadenken. „Dc zaak heeft zoo'n eigenaardige wending genomen, se dert liy zich er mede bezig hield, dat het best mogelijk is. dat hij zich er opnieuw voor interesseert. Laat mij dan het resul taat weten. „Maar", zei hy, opstaande, „als u in dien tusschentijd niets bereikt heeft, zal ik tegen het einde van deze maand mijn plan ten uitvoer brengen". „Best", antwoordde ik, „tenzij ik u ontsla van de noodzaak, verdere stappen in die richting te doen". „Zegt u maar aan brigadier Cuff", zei mijnheer Bruff glimlachend. ,.dat ik zeg. dat de oplossing van het raadsel afhangt van het vinden van den persoon, d>e den diamant heeft beleend. En laat mij dan hooren, wat zyn opinie is". (Wordt vervolgd).-

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1940 | | pagina 5