VÖÖR Pi JEUGD. Tussen kernel ®n aard© Miesje's vreemde dr@@m DE AVONTUREN VAN BAMBO HOE DE BLOEMEN TOCH VERZORGD WERDEN. In Miesje's klas staat een hele reeks bloempotjes op de vensterbank: begonia's, cactussen, vetplantjes en cyclamen, een bonte rjj van groen en bloemen. Mies zit vlak bij de vensterbank op school en omdat zij zoveel van bloemen en planten houdt, mag zij ze vaak water geven van de juffrouw. Dat is leuk werk. Er is een aardig roodgelakt gietertje voor, dat je aan het fonteintje in de gang vul len kan. Zij heeft er best de vijf minuten vroeger komen voor over. Zijweet precies hoeveel water de be gonia en hoeveel de vetplant hebben moet om mooi te blijven groeien. Dat heeft de juffrouw haar haarfijn uitgelegd. Miesje houdt veel van die juffrouw, omdat zij zo fijn vertellen kan van aller hande bloemen en van haar eigen tuintje achter haar huis. Uit dat tuintje komen ook veel van de aardige plantjes, die op de vensterbank van het klaslokaal staan. Als magere stekjes doen zij hun intrede op school, om na korte tijd onder de goede zorgen van de juffrouw en Miesje mooie bloeiende planten te worden. Want voor die plantjes wordt altijd erg goed gezorgd. Op één keer na; toen was het bijna misgegaan. Ze hadden juist een paar aardige tere stekjes erbij gezet, die het al mooi gin gen doen, toen de vacantie aanbrak. En hoe kon het nu zo slecht treffen? Juist de da; vóór de vacantie werd de juffrouw ziek en kreeg de klas die dag een andere onderwij zeres. Toen het vier uur was, en de boeken en schriften opgeborgen werden, dacht nie mand aan de plantjes in de vensterbank. Zelfs Miesje niet, die toch altijd er voor had helpen zorgen. Zij had het veel te druk met het uitzoeken van een nieuw biblio theekboek en met het plannen maken voor de komende vrije dagen. En met haar hoofd vol vacantieplannen ging zij die avond sla pen. Zij werd wakker door een zonderling ge luid. Het was net of er heel fijne klokjes luidden. „Tjingtjingtjingtjing... klonk het. Meisje wreef zich de oogen uit en ging rechtop zitten. Hé, wat was dat. Was ze gisterenavond dan niet naar bed gegaan? Nu zat ze hier helemaal alleen in het lege schoollokaal. Wat was het door nu. koud en donker en ongezellig! Hoor! Daar was het geluid (weer: „tsjingtsjingtsjingtsjing en nu verstond ze heel duidelijk: „we hebben zo'n dorst, we hebben zo'n dorst." O, hemel, dat waren de bloemen, die ze vergeten had. Daar stonden ze met hun al len in de vensterbank, lieten bedroefd hun blaadjes hangen en klaagden met zachte stemmetjes. „Dat die Miesje ons nu in de steek laat" zuchtte een donkerrode tulp, „dat hebben wij toch niet aan haar verdiend. „Zeker niet" zei e'en geranium, die groter was en harder sprak, „wij hebben zo n gebloeid als wij konden". „De juffrouw had beter een ander meisje dan Miesje voor de bloemen kunnen laten zorgen. Dat kind denkt alleen aan tollen en touwtje-springen", zei een vetplant boos. En een stekelige cactus voegde er scherp aan toe: „zü heeft het alleen maar gedaan omdat ze zo graag met water knoeit. Zij voelt niets voor ons, helemaal niets". „Dat is niet waar", zei Miesje opeens, „ik had jullie vergeten, echt, zonder erg, vergeten" verduidelijkte zij. „Zo, zo", klonk opeens een luide stem van de andere kant „ik heb anders ook nog een appeltje met je te schillen, meisje. Waarom heb je mijn borst en rug niet afge- sponst zoals het hoort. Moeten al die krijt- letters daar maar doodleuk blijven staan' Miesje keek op en zij herkende het school bord, dat /van verontwaardiging op zijn dunne beentjes stond te trillen, „Is me dat een behandeling" praatte het schoolbord door. „Dat is mij nog pooit overkomen in al de jaren dat ik hier voor de klas sta. Het is ongehoord! Wacht, meisje, ik zal je wel mores leren." En met die woorden kwam het school bord langzaam naar haar toe waggelen. Boems! Daar sprong het van het podium af en „Boems! boems!" klonk het op de deur. „Acht uur. Wordt wakker, Miesje' riep Moeder. Miesje schrok wakker. Gelukkig, ze had maar gedroomd. Maar dat ze de bloemen vergeten had, was toch geen droom. Hoe had ze dat toch kunnen doen. De gedachte aan die arme plantjes bedierf veel van haar vacantiepret, zo jammer vond zij dat nu. Kon zij ze maar uit de school halen en thuis op haar kamertje zetten. Dan bleven fleurig en mooi en dan zou zij zé na de va cantie weer stilletjes op hun plaats kunnen zetten. Zou de school al gesloten zijn! Misschien waren de werksters er nog, die altijd op de dag dat de vacantie begon, de school schoon maakten. Miesje wilde het eens proberen. Wie weet gelukte het haar wel! Op een holletje ging ze haar school en, ja wel hoor, de school poort was niet gesloten, want de werksters waren nog binnen. Nu, toen mocht zij wel even de bloem potjes uit de vensterbank halen. Hè, wat was dat prettig. Gauw keek ze nog naar het schoolbord, maar dat stond schoon- gelapt en onbeweeglijk op zijn plaats. Zie je wel dat het maar een droom was, dacht ze opgelucht. Nu had ze weer pleizier in de vacantie. Met haar armen vol bloemen liep ze neu riënd naar huis. „Wat krijgen we nu?" vroeg Moeder la chend „ga je een bloemisterij beginnen? Neen, dat was Miesje niet van plan. Zij vertelde Moeder de hele geschiedenis, hoe de juffrouw ziek geworden was, hoe nie mand meer aan de plantjes gedacht had Met haar armen vol bloemen liep ze neuriënd naar huis en hoe ook zij ze helemaal vergeten had, tot ze die rare droom had beleefd. Moeder vond het een prachtig idee om de plantjes dan maar mee naar huis te men. Het zou toch jammer zijn als ze van dorst verdorden. Miesje zette haar potjes zorgvuldig in de vensterbank van haar kamertje en ver zorgde ze elke dag tot de vacantie orr" was. Toen nam zij ze weer mee naar school en zette ze gauw op hun oude plaats. Ze was er nog mee bezig, toen de juffrouw haastig binnenkwam. „Ach, Miesje, onze arme plantjes" waren haar eerste woorden „daar zal wel niets Maar ze zijn prachtig gebleven" riep ze ver baasd uit „wat een wonder!" En toen zij Miesje's stralende gezicht zag, begreep zij natuurlijk wel wie daar voor gezorgd had. „Wat is dat prettig, dat jij daar aan gedacht hebt, Mies" zei ze blij. „Ik heb toch zo vaak nog aan ze gedacht, maar ras op reis, dus moest ik er maar het beste van hopen. Als beloning krijg je een mooie geranium uit mijn tuintje om op je eigen kamertje te zetten. Ga na vieren maar even met mij mee." Het was een blij meisje dat die dag trots met haar mooi bloeiend plantje naar huis stapte. Wat een geluk dat zij die nacht zo ■eemd gedroomd had. DE UITVINDING VAN DE VERREKIJKER. Door Zacharias Jansen te Mid delburg. Men verhaalt maar wie zal zeggen of. het waar is dat de verrekijker bij toeval ontdekt is door spelende kinderen. Het waren de zoontjes van den brilleslij- per Zacharias Jansen uit M i d d e 1 - bur g, die een paar brilleglazen achter elkaar- hielden en toen bemerkten dat de toren van Middelburg, de Lange Jan, gro ter en kleiner werd, naarmate ze de glazen dichter of verder van elkaar brachten. Thuisgekomen vertelden zij aan hun va der wat ze ontdekt hadden en die kwam op het idee om twee glazen in een uitschuif- baar kokertje te zetten. Zo werd de verre kijker drie honderd vijftig jaar geleden, in het jaar 1590, uitgevonden. Zacharias schonk die eerste kijker aan prins Maurits, met het verzoek de uitvin ding geheim te houden, want hij begreep dat zij van groot nut kon zijn in handen van een veldheer en wilde niet graag, dat de Spanjaarden er ook gebruik van zouden gaan maken. Het geheim lekte echter uit en nog twee anderen, Jacob Metius en Lipperhey, vroe gen patent aan voor de nieuwe vinding. Zacharias Jansen leverde ook de eerste dubbele kijkers, drie in getal, tegen een prijs van negenhonderd gulden aan de re geering. Deze kijkers waren nog geheel van hout; eerst later werden zij van metaal ge maakt. Daar de uitvinding eenvoudig was en ge makkelijk na te bootsen, werden de kijkers ook weldra buiten onze grenzen vervaar digd. Wat Zacharias Jansen gevreesd had, werd maar al te spoedig bewaardheid. Ne gentien jaar na zijn ontdekking werden de kijkers reeds te Londen verkocht en niet lang daar na werd de stad Neurenberg het middelpunt van de kijker-industrie. HOE LANG SLAPEN DE VOGELS? Nog voor zonsopgang schudt de haan de aap uit zijn veren en kraait mensen en dieren wakker. De andere vogels echter zijn, althans in de winter, niet van zins om zich aan zijn doordringend kukeleku te sto ren. De mussen bijvoorbeeld ontwaken in December eerst na half zeven en toch wa ren zij reeds de vorige middag om vier uur onder zeil gegaan. Tevoren verzamelen de stadsmussen zich dan in bepaalde bomen, zogenaamde vo gelbomen, waar zij elkaar nog een hele tijd verontwaardigd tjilpend de beste plaat sen betwisten, alvorens de kop tussen de veren te steken. Die vijftien en een half uur slaap bete kenen, dat zij in de korte tijd, dat zij wak ker zijn, vlug moeten voortmaken om het nodige voedsel naar binnen te spelen en nog tijd te vinden voor wassen en toiletma ken. 's Zomers hebben zij daar meer gelegen heid voor. In Juni. de maand, waarin de langste dag van het jaar valt, zijn zij reeds voor vier uur uit de veren en zoeken hun slaapplaatsen niet voor negen uur op. Nu kunnen zij het kalmpjes aandoen en men ziet ze dan ook vaak een zandbad of een waterbad nemen. Een enthousiast natuurliefhebber is eens een hele Junimaand vróëg opgestaan om te zien welke vogels het eerst wakker waren. Het bleken de nachtegaal en de koekoek te zijn. Die twee waren reeds om drie uur wakker; de specht en de fazant waren echte langslapers; zij kwamen eerst twee uur la ter opdagen. Op dit vroege opstaan in de zomer maakt één vogel een uitzondering, de uil. Als de anderen ontwaken, om vier uur 's morgens, gaat hjj juist naar bed. Om tien uur 's avonds is het immers pas donker genoeg voor hem, om zijn veilige schuilplaats in de holle wilg te verlaten en zijn voedsel gaan zoeken. DE MOUNT EVEREST EN DE CHIMB0RASS0. Als de hoogste berg ter wereld geldt ge woonlijk de Mount Everest in het Hima- layagebergte in Azië. Dat is ook zo, als je de hoogtej zoals gewoonlijk van de zeespie gel af meet. Maar de aarde is een naar de polen afgeplatte bol. In de buurt van de pool is dus de afstand van de zeespiegel tot aan het middelpunt der aarde, klenier dan aan de equator. Als we nu de hoogte van de bergen van af het middelpunt der aarde zouden meten, dan zou de Chimborasso in de equator, de hoogste berg zijn. De top van deze berg reikt namelijk 4000 meter hoger boven het middelpunt der aarde, dat de Mount Eve rest'. WIE KAN 'T RADEN? OPLOSSING „DE BRAMEN OP HET EILAND". De jongens legden de ene plank schuin over een van de vier hoeken van de vijver. De andere plank werd loodrecht op de eer ste neergelegd en reikte tot aan het eiland. Zo was de brug gelagen en waren de bra men binnen hun bereik. VIER WITTE EN VIER ZWARTE PAARDEN. Negen stallen lagen in een lange rij. Al leen de vijfde was leeg. In stal 1, 2, 3 en 4 stonden zwarte paarden en in stal 6, 7, 8 en 9 witte paarden. Een stalknecht kreeg eens de opdracht om de schimmels naar de eerste vier stal len over te brengen en de Moren naar de laatste vier. Daarbij mochten de dieren tel kens niet meer dan één stal voorbijgaan en geen enkel paard mocht weer op zijn schre den terugkeden. Hij begon met een schimmel en volbracht zijn taak, Zou dat jullie ook gelukken? Aanstaande week volgt de oplosisng. Wat is het dat nooit geweest is en nooit zijn zal 15 •jen uaa uba joo u{ stnux uaa uba qsau :3 u i s s o o Wat is het koppigste ding in de wereld ■rmeis do ja' af jooa pmia3 uaaS TjaaS aip 'lauruio-r? uaa :i a i s s o i d o Ik ben 'n vogel, maar als ik 'n letter ver lies, ben ik een grote Franse stad. •sftjea sftxjed :3 u i s s o i d o Bij tientallen vindt men mijn soortgeno ten in de apotheek ;en als men mij omkeert word ik een lichaamsdeel. ■dn pd 3 u i s s o d o Mijn eerste deel dat wordt geslagen Mijn tweede deel dat wordt gedragen Mij geheel dat ieder kent Is een muziekinstrument. 'tad uio.tj/Suissoido Wie kan een ieder in zijn eigen taal ant woorden ■oijoa aa! 3 u j s s o i d o VUEGENIERSARBE1D IN CANADA In het restaurant op Schiphol hadden wij hem ontdekt, onzen langenoot, die jaren lang verkeersvlieger bij een Canadese Maat schappij was. Door een handige manoeuvre de vliegenier had vergeefs in zijn zakken naar lucifers getast en wij hadden hem gauw een vlammetje voor zijn sigaar gebracht wa ren wij met hem in gesprek geraakt. „Komen jullie hier een beetje rondneu zen?" vroeg hij lachend „dat is tegenwoor dig de plaag van haast alle vliegvelden, 's- Zaterdags- en Woensdagsmiddags struikel je er over de jongens met belangstelling voor de vliegerij. In vroeger jaren vroegen dat soort jongens aan eiken zeeman; die ze tegenkwamen, of hij wel eens schipbreuk geleden had, en nu maken ze jacht op de vliegeniers". „U brengt ons op een idee" zeiden wij lachend „zoudt U ons niet eens wat willen vertellen van Uw tochten door Canada' „Wel, het gebeurt mij niet alle dagen dat ik landgenoten een genoegen kan doen. Komen jullie dan maar aan mijn tafeltje zitten. Het duurt nog ruim een half uur voor ik weer vertrek. Dus jullie wilden graag eens weten, wat voor werk ik daar ginds in Canada doe". „Laat ik je dan direct zeggen, dat het werk is dat grote voldoening schenkt, want wéér we ook landen, altijd wordt er verlan gend naar onze komst uitgezien, omdat we de mensen brengen wat voor hun leven in die verlaten en 's winters zo barre streken onontbeerlijk is. De wetenschap, dat men onze lading daarginds zo nodig heeft, doet ons de vaak haast onoverkomelijke moeilijkheden, het klimaat en de bodemgesteldheid ons den weg plaatsen, gemakkelijker te boven komen. Wanneer je weet dat het gebied waarover geregelde vliegdiensten onderhouden wor den, zich uitstrekt van de Atlantische tot de Stille Oceaan en van de Amerikaans-Cana- dese grens tot boven de poolcirkel, dan pas krijg je enig idee van de uitgestrekheid van dat gebied. Jarenlang vloog ik de noordelijke routes, over de ondoordringbare Canadese wouden, over de talloze meren, die zich als helder blauwe zeeën daar beneden aftekenen en over de eindeloze toendra's, waar men geen gebaande wegen ziet, niets dan uitgestrek te wildernissen met hier èn daar de plotse verrassing van een kudde rendieren. „Wat wij komen brengen in die verla ten streken?! Levensmiddelen en medica menten, waaraan dringende behoefte be staat, of machines en gereedschappen voor de mijnbouw, die, omdat de spoorlijnen daar vaak geheel ontbreken, op geen andere ma nier te verkrijgen zijn. „En dan brengen wij de post, die naast de radio, het enige contact met de buiten wereld oplevert voor de mensen daarginds, en waar natuurlijk met groot verlangen naar uitgekeken wordt. Ook vervoeren wij zieken naar de hospitalen in de bewoonde wereld. Daardoor hebben wij al menigeen van een wisse dood in de eenzaamheid ge red. „Hoe kunnen de mensen daarginds Uw hulp inroepen?" wilden wij weten. „Door middel van de radio kan men een beroep op ons doen." „Wat een prachtige uitvinding is de ra dio toch. Mensen, die anders reddeloos ver loren in die grote eenzaamheid achter zou den blijven, kunnen nu in enkele uren tot de bewoonde wereld terugkeren. „Denk nu niet" zei de piloot lachend „dat we enkel mensen vervoeren, die de eenzaamheid ontvluchten. Een groot deel van onze passagiers zoekt haar juist. Dat zijn de avontuurlijke pleizierreizigers, die zich een landingsplaats in het woeste Cana dese land als vacantieoord uitzoeken en daar van de prachtige ongerepte natuur ge nieten willen. Op de afgesproken tijd ne men wij hen dan weer op om hen naar hun woonplaats terug te brengen. Onze taak is het ook het contact tus sen de mensen te herstellen, bijvoorbeeld door verdwaalde reizigers op te sporen. Veel droeg ons werk ook bij tot de ont sluiting van de verlaten Canadese gebieden. Wij fotografeerden de streken, die later door de ontdekkingsreizigers onderzocht en in kaart gebracht werden. Natuurlijk gaat ons werk niet altijd voor de wind. Een lelijke vijand is de verrader lijke blizzard, een sneeuwstorm van onge kende hevigheid, die alle uitzicht beneemt en het opstijgen onmogelijk maakt. Dan verschansen de piloten aan de pool cirkel-zich geduldig met wat proviand, lec tuur en dekens in hun sneeuwhut en ver geten de wereld tot de elementen zijn uit gewoed. Het is vaak genoeg gebeurd dat zo'n sneeuwhut ondersneeuwde en de piloot zelf door zijn vrienden uit zijn hachelijke posi tie gered moest worden. Jullie ziet dat ons werk nog avontuur lijke mogelijkheden biedt. En onze avontu ren brengen de mensheid iets goeds. Daar om houden wij van ons werk en gaan we er mee door, zolang wij nodig zijn. Maar nu is het mijn tijd en ga ik ver der". RAADSELS. Met een b wordt ik door een man gedragen met een h geef ik warmte met een p ben ik een viervoetig dier met een w ben ik de eigenaar van een herberg. Verborgen dieren: „Welke koekjes wilt U hebben, me vrouw?" vroeg de kinkelier. „Geeft U maar een paar door elkaar", luid de het antwoord. „Geef jij eens een duidelijk voorbeeld van een roofdier, Liesje", zei de on derwijzer. Jan kreeg een prachtige vlieger op zijn verjaardag. Moeder stuurde Wubbe er met een zak zuurtjes naar toe. OPLOSSINGEN RAADSELS. De oplosingen van de raadsels van de vo rige week zijn: 1. Naaiden, paarden. 2. vingerhoed. 3. de scharen van een kreeft. 4. koe, Ko. 5. Loeit, boek, koek, roek, doek. 6. kruidenier, kier, rui, den. 7. buis, huis, luis, muis. 2. Bambo was gevangen! In de verte naderde een blanke man met een vang net in de hand. Dat wièrp hij vlug en han dig -over de spartelende Bambo heen. In minder dan geen tijd, had .hij Bambo's handje uit de val gehaald en Bambo zelf in een kooi van bamboe gesloten. Toen wenkte hij twee dra gers naderbij, die de kooi aan een lange stok over hun schouders naar zijn kamp droegen. Bambo schreeuwde ver ontwaardigd, dat dit geen manier van doen was, maar mensen verstaan geen apen taal en zij lieten hem rustig schreeuwen. In het kamp gekomen zet ten de dragers Bambo naast de tent van zijn meester. Daar zat hij nu verdrietig in zijn kleine kooi en schud de boos met zijn sterke, bruine handjes aan de tra lies. Maar die waren stevig en bewogen niet. De hlanke man kwam naar hem küken. „Wees maar niet boos, Bambo. .Heus, je zult zien dat we wel goede vrienden zullen worden op do duur." Maar Bambo wilde van geen vriendschap weten.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1940 | | pagina 12