Inflatioraistische verschijnseien op de
Amsterdlamsche Beyrs.
Watervuur,
en nog wat
De Maansteen
DERDE BLAD VAN DE PROVINCIALE ZEEUWSCHE MIDDELBURGSCHE COURANT GOESCHE COURANT) VAN ZATERDAG 6 APRIL 1940.
No. 82.
Financieel economisch weekoverzicht.
In verband met de baekwinst op den
goudvoorraad bij de Hed. Bank.
Het Rijk ontvangt daarvan
132V2 millioen.
Kaar men weet heeft het van begin af
in de bedoeling gelegen om de boekwinst,
die zou worden verkregen door het be
rekenen van den goudvoorraad vein de Ne
derlandsche Bank op den hoogeren prijs,
die meer in overeenstemming is met de
huidige depreciatie van den gulden, per
31 Maart j.l. effectief te maken. Dat is de
datum van afsluiting van het boekjaar der
Nederlandsche Bank.
Alvorens het wetsontwerp betreffende de
verdeeling van de goudwinst de eindstreep
had bereikt en tot wet kon worden ver
heven, heeft hét naar men weet eenige
veranderingen ondergaan, die in hoofdzaak
de gewijzigde verdeeling betreffen tus
schen de Nederlandsche Bank en den Staat.
Minister De Geer heeft het inmiddels ook
weer gewijzigde amendement van den heer
Teulings overgenomen, hetgeen er op neer
kwam, dat het aandeel van de Nederland
sche Bank werd teruggebracht van 29.8
millioen tot 13.9 millioen, terwijl het
aandeel van den Staat dienovereenkomstig
steeg, derhalve van 116.5 millioen tot
132.5 millioen.
Uit den eersten weekstaat van de Neder
landsche Bank waarin de verdeeling tot
uitdrukking is gebracht, bleek, dat de
goudvoorraad, die thans berekend wordt
op een prijs van 2009 per kg tegen vroe
ger 1647,50, een stijging vertoont van
221,7 millioen en indien men de hierbo
ven vermelde bedragen, die ten goede ko
men, resp. aan de Nederlandsche Bank en
den Staat, daarvan in mindering brengt,
dan blijft er 75.3 millioen over, die ter
beschikking komen van het Egalisatiefonds
voor afschrijving van het boekverlies op
goud.
Volgers de nieuwe waarde bedraagt de
goudvoorraad van de Nederlandsche Bank
thans J 1235,2 millioen tegen 1013,5 mil
lioen volgens den stand van 26 Maart, toen
het goud nog tegen den ouden prijs werd
berekend en 669,8 millioen op 28 Septem
ber 1936, onmiddellijk vóór het loslaten
van den gouden standaard. Nominaal valt
er dus een zeer sterke toeneming waar
te nemen, gedeeltelijk door aanwas van
den voorraad sedert het genoemde tijdstip,
gedeeltelijk door de herwaardeering van
thans. De direct opeischbare verplichtin
gen zijn thans voor 83,35 door goud
gedekt, terwijl naar men weet het wettelijk
dekkingspercentage 40 bedraagt. Er is
dus een overdekking van meer dan 100
Uit dien hoofde behoeft er dus ten op
zichte van de stabiliteit van onzen gulden
geen vrees te bestaan. Mocht er, om welke
reden dan ook, een toestand intreden, waar
door er een druk op den gulden wordt ge
legd, dan kan het Egelisatiefonds voor on-
bepaalden tijd voortgaan met het afgeven
van goud aan dien druk het hoofd te bie
den, zonder dat er in den stand van den
gulden eenige noemenswaardige verande
ring zou behoeven in te treden.
En toch heeft eensdeels de oorlogstoe
stand en in verband daarmede de financie
ring der mobilisatiekosten, anderdeels de
wijze, waarop de goudwinst thans is gere
aliseerd, een stemming in het leven geroe
pen, waaraan een min of meer inflationis-
tisch karakter niet kan worden ontzegd.
Er hebben zich teekenen voorgedaan, dat
den laatsten tijd kapitaal naar het buiten
land is afgevloeid, al zou men uit het feit,
dat het Egelisatiefonds nog geen goud bjj
de Nederlandsche Bank heeft weggetrok
ken, mogen afleiden, dat die druk nog niet
buitengewoon groot is geweest. Men vreest
dan ook eerder een verzwakking van ons
geldstelsel van binnen uit en wel in ver
band met het feit, dat uit de goudwinst
een bedrag van 132% millioen ter be
schikking van het Rijk is gesteld. De Staat
kan hierover uit den aard der zaak vrije
lijk beschikken, hetgeen dan ook inmiddels
voor een deel is geschied. Tezamen met
het saldo van 8 millioen, dat er nog
stond, kwam er 140 millioen ter beschik
king, waarvan volgens de jongste opgave
reeds 70 millioen is gebruikt. Een deel
daarvan is aangewend tot aflossing van
schatkistpapier, een ander deel tot betaling
van rente en aflossing van leeningen per
1 April j,l.
Het schatkistpapier werd ingetrokken,
zonder dat daartegenover een nieuwe uit
gifte kwam te staan, zoodat er een inkrim
ping van de vlottende schuld plaats vond.
Onder normale omstandigheden zou men
zulks als een gunstig teelten kunnen be
schouwen, nl. indien zulk een aflossing zou
hebben plaats gevonden met gelden, die uü
belastingen waren binnengekomen. Thans
heeft de aflossing en ook de verdere finan
cieringen uit dit potje van 132% millioen
plaats, dat als een zuivere geldcreatie moet
worden beschouwd, m.a.vv. een onverbloem
de Inflatie.
In financieele kringen heeft men zich dit
verschijnsel terdege gerealiseerd, met het
gevolg, dat* er een neiging bestond om be
schikbare middelen in aandeelen te beleg
gen. Wij hebben er al eens meer op gewe
zen, dat de beurs nooit kapitaal kan opne
men of teruggeven aan het verkeer, en dat
dus de hoeveelheid beschikbare middelen
onveranderd blijft, ook al hebben er ter
beurze omvangrijke aankoopen plaats. Im
mers ter beurze betreft de handel slechts
een verplaatsing van bezit, doch geen nieu
we investeering. Het gevolg zal dus zijn,
dat de invloed van het ruimere geld voor
onbepaalden tijd op de markt tot uitdrukking
zal kunnen komen totdat er een oogenblik
komt, waarop hetzij de hoogere koersstand,
van de aandeelen, dan wel de vrees voor po
litieke verwikkelingen of de invloed van
berichten omtrent den oorlogstoestand
daarin verandering zullen brengen.
In de afgeloopen week heeft zich duidelijk
die meerdere kooplust gemanifesteerd en
over de geheele linie kwamen koersverbe-
teringen voor. Vooral de aandeelen, die te
voren van aanbod te lijden hadden gehad,
trokken thans goeden kooplust, waarbij in
het bijzonder de overweging zich liet gel
den, dat in het algemeen het koerspeil reeds
sinds geruimen tijd zoo laag is, dat het ren
dement op de meeste aandeelen als tamelijk
hoog moet worden beschouwd. Daarbij
kwam dan nog de omstandigheid, dat de.
geldkoersen op korten termijn een vrij ster
ke daling hadden te zien gegeven in ver
band met de hierboven geschetste verrui
ming van de geldcirculatie, waardoor men
met de mogelijkheid rekening hield, dat op
den duur die lagere geldkoersen ook tot uit
drukking zullen moeten komen in een Ia-
geren rentestand voor beleggingen op lan
gen termijn. Dit zou dan beteekenen, dat
ook obligaties hooger zouden worden ge
waardeerd. Is dit het geval, dan kan een
verdere stijging van de aandeelenkoersen
evenmin uitblijven.
Natuurlijk moet aan het bovenstaande
onmiddellijk worden toegevoegd, dat deze
meening, die men ter beurze hoort uiten,
kan worden doorkruist door verontrustende
berichten omtrent den algemeenen toestand.
Deze week deden zulke berichten, zij het
ook tijdelijk, zich alweer gelden en wel in
verband met de aangekondigde verscherp
te blokkade van de geallieerden. Vermoede
lijk niet ten onrechte vreest men, dat de
neutrale landen van do nieuwe oorlogs
maatregelen terdege nadeel zullen onder-
ivnden en in bepaalde gevallen zelfs in de
knel zullen kunnen komen tusschen de bei
de oorlogvoerenden partijen. Met dit al
blijft hier de opvatting overheerschen, dat
Nederland niet in den oorlog zal worden
West-Zeeuwsch-Vlaamsche
brieven.
Tot verschillende gemeenten in het voor
malig „vierde" is nu de waterleiding door
getrokken. Weldra zal het zuivere water
van de winplaats te Sint Jansteen af tot
Aardenburg en Breskens in de keukens,
badkamers en tuintjes vloeien heerlijk.
We zagen de terreinen te Sint Jansteen
de gebouwen met filters en ontijzering-
installaties enz. alles uiterst modern, om
trotsch op te zijn.
Groote gebeurtenissen werpen haar scha
duwen vooruit. Eer de schaduwen in zoo
verre konden weggevaagd worden, dat drie
gemeenten in West Zeeuwsch-Vlaanderen
aansloten heeft het er tamelijk gespannen.
Maar ook over de verheugenis vanwege
de aansluiting viel een schaduw. Het wa
tergebruik der aangeslotenen wordt nl. niet
gecontroleerd met behulp van meters, zoo
als met reden had mogen verwacht wor
den, doch wordt geschat in verband met
het aantal woon- en slaapvertrekken. Deze
schatting nu is heusch niet aan den lagen
kant en komt ongeveer hierop neer, dat do
beter gesitueerden naai' verhouding uiter
mate stevig betalen. De gevallen zijn legio,
dat abonnees, wier waterverbruik pei
maand met reden mag geschat worden op
drieduizend liter, niettemin voor tiendui
zend liter zullen moeten betalen. Er is
geen meter om te bewijzen, dat hun ver
bruik aanmerkelijk minder is.
De verbruikers worden voor het abnor
male feit gesteld, dat hun huishoudbudget
overbelast blijkt te worden vanwege de
waterleidingmaatschappij, opdat het deze
mogelijk zal gemaakt worden de aansluiting
te bewerkstelligen. Meters zouden de maat
schappij geld kosten en zouden bovendien
oorzaak zijn, dat bij betaling naar rato te
weinig in het laadje kwam. Gevolg zou
weer zijn, dat zulk een hooge prijs per ku
bieke meter zou moeten worden berekend,
dat de gemiddelde verbruiker voor het dure
water paste en zich niet zou laten aan
sluiten.
Voor den kleinen vei/bruiker is een veel
voordeeliger regeling getroffen. De groo-
tere Sijmen is de man, die betaalt.
Aldus doet de ontworpen regeling, naar
men van welingelichte zijde zegt, ietwat
onfrisch aan. Het wordt verre van uitge
sloten geacht, dat abonnees na zich korter
of langer tijd deze stevige uitgaaf ge
troost te hebben, zich noodgedwongen van
de lijst van gebruikers zullen laten schrap
pen en dat dan de kostbare en met zooveel
moeite aangelegde leiding vlak aan hun
woning wordt afgeknipt.
Door de tijdsomstandigheden verandert
er veel. De aanvoer van verschillende arti
kelen ondervindt moeilijkheden; de prijzen
loopen begrijpelijkerwijze op. Ook van
brandstoffen. Bij den kolenhandelaav ha
merden wij nog voor hej. opdoemen van ge
zegde moeilijkheden op het onderwerp: an-
thraciet. Echte zuivere Walesanthraciet
wilden wij hebben. Soms lukte het deze te
bekomen. Vaak echter staarde men na de
levering met droefenis in zijn kolenberg
plaats op het stoffige glanslooze goedje zich
betrokken en het was aan deze opvatting
ongetwijfeld grootendeels toe te schrijven,
dat de min of meer inflationistische stem
ming, die van de verdeeling van de goud
winst uitging ongehinderd op de markt tot
uitdrukking kon komen.
Hieronder volgt een overzicht van het
koersverloop in de afgeloopen week.
Nederland 1940 T. 99%, 99, 98%
Idem" '40 II 93%, 93%, 93%
Lever Bros 92%, 93%, 92%
Philips 120%, 125, 123
U. S. Steel 42%, 46%
Koninklijke 225%, 233%, 228% 233
A'dam Rubber 183%,188%, 187, 190
Ned. Scheepv. U. 114%,118, 116%, 118%
H.V.A. 381, 391, 337, 390.
Deli Batavia Mij. 121%, 127%
Deli My. 179, 1S8%
Senembah 13S, 141, 137%, 139.
afvragend of Wales dan toch werkelijk in
Belgie ligt.
„Leven en laten leven" geldt nogal eens
ten plattelande. Deze spreuk gedachtig be
trekt men zijn brandstof wel eens van het
kle.ne handelaartje, al weet men, dat deze
zijn anthraciet haalt bij zijn in het zwarte
goud beter gesorteerde collega. Zou dit veel
prljsverhooging geven? De kleine koopman
vult uw van den grooteren handelaar op den-
zelfden dag gekochten voorraad by met de
zelfde soort. U bekijkt de nota en ontstelt
waarlijk u ontstelt. De kleine handelaar
berekent U voor de bij den ander betrok
ken eendere kolensoort minder.
Dat noem ik fatsoen. De persoon van den
cliënt is hier niet van invloed. Het geval
staat niet alleen.
Eierkolen behooren hier tot de meest
gevraagde brandstoffen.
Op binnenwaarts gelegen plaatsen komt
men begrijpelijkerwijs voor meer vracht
kosten te staan dan op havenplaatsen. In-
stede dat zulks b.v. te IJzendijke de prijzen
zou verhoogen, leveren de oolijke IJzen-
dykenaars u eierkolen voor vijf gulden
per ton minder dan op een der voor
naamste havenplaatsen. Daarmede slaan ze
uw axioma op brandstoffengebied niet on
verdienstelijk aan stukken en doen u be
seffen, dat een de bevolking in al haar ge
ledingen rakende handel toch bepaalde mo
gelijkheden biedt.
In ons landje wordt hard gewerkt. Zijn
we dan al geen slovers, zoo als onze Zui
derburen, het stilzitten, zoo wij ons de
weelde konden veroorloven, gaat ons ook
niet goed af. Onze spieren zijn er om te
gebruiken. Paren we doorzicht aan gezon
de spieren dan brengt de arbeid veelal
geld binnen, dat we met een gerust hart
mogen opstrijken en dat geen neiging
toont bij de minste gelegenheid weer van
ons weg te willen wippen.
We kunnen dikwijls tevreden zijn kun
nen maar willen niet altijd. Het moet har
der gaan. We schakelen onze sluwheid in,
cijferen, springen in een auto, hangen aan
de telefoon tempo, tempo! We drijven
handel, zelfs in vlas. En als we dan van een
goeden vriend die zoo gelukkig is achter de
schermen te kunnen kijken, een tip krijgen,
dat op zeker landbouwartikel binnen en
kele dagen een zwaar uitvoerrecht zal ge
heven worden, bouwen we vlug een denk
beeldige transactie op. Een strooman van
over de grens slepen we ook in het,vuur,
vlam vatten is in deze uitgesloten. En al
weer hangen we aan de telefoon, bellen als
razend. Iemand, die de deur van een minis
terie maar open te duwen beeft, is onze
man. En jawel, het lukt! Voor een reus
achtige partij vlas krijgen we alsnog, we
mogen dan veel te laat zijn met onze aan
vraag een vergunning tot vrijen uitvoer.
Ettelijke duizenden guldens vallen ons in
den schoot. Champagne!!
En terwijl anderen trouw het zware uit
voerrecht neertellen, gaan onze ladingen
dag aan dag vrij de grens over. In geen
geval piekeren wij over de vraag, of we
met het opstrijken van deze extrawinst al
of niet het rijk, in tweede instantie het
Nederlandsche volk te kort doen. Rechten?
Wie maalt daar nu om? Handelsmoraal
sluit zulk een overweging uitr Men weet
toch al lang, wat geld niet doet?
Ruwaard.
GREN SPACILITEITEN VOOR
BELGISCHE BEZOEKERS VAN DEN
VOETBALWEDSTRIJD NEDERLAND—
BELGIc.
Uit Den Haag: De minister van justitie
heeft na overleg met zijn ambtgenoot van
buitenlandsche zaken, bepaald, dat voor
Belgische onderdanen, die den wedstrijd
NederlandBelgië in het Stadion te Am
sterdam bijwonen, ontheffing wordt ver
leend van het verplichte bezit van een Bel
gisch paspoort voor binnenkomst in Neder
land over den Zuidelijken landsgrens en
voor verblijf in Nederland tusschen Zater
dag 20 April 1940 te 7 uur en Maandag 22
April 1940 te 24 uur, onder voorwaarde,
dat zij in het bezit zijn van een Belgische
identiteitskaart (eenzelvigheidskaarl), als
mede een bewijs van toegang voor dien
wedstrijd.
Ook na afloop van den wedstrijd behoo
ren zij het (gebruikte) toegangsbewijs te
kunnen toonen zoolang zij zich op Neder-
iandsch grondgebied bevinden.
Belgische soldaten roofden een
Nederlandsche auto.
veroordeeld tot 5 jaar
gevangenisstraf.
De heer Coenen uit s-Gravenhage be
leefde in December jl. in Belgie een zeer
onaangenaam avontuur.
In den avond van 4 December reed de
Nederlandsche automobilist op den weg
van Antwerpen naar Turnhout, toen p
seling twee Belgische soldaten hem be
valen te stoppen. Onder bedreiging met
revolver en karabijn dwongen zij den heer
Coenen de auto te verlaten. Toen een
hunner zich achter het stuur had gezet,
gaven zij den Nederlander den raad naar
Antwerpen te gaan, waar hij In de
buurt van het Midden-station zijn auto
zou terugvinden.
De heer Coenen deed zulks en dienae
onmiddellij k een klacht in bij de Antwerp -
sche politie.
De soldaten, twee Antwerpenaren, kwa
men zich ten einde raad, na een paar
dagen zelf bü de politie aanmelden en de
Nederlandsche auto werd teruggevonden.
De zaak kwam Maandag voor den krijgs
raad van Antwerpen. De twee soldaten,
die zich nog voor enkele andere feiten
hadden te verantwoorden werden ieder
tot vijf jaar gevangenisstraf veroordeeld.
Zij verklaarden in dronkenschap gehan
deld te hebben.
NEDERLANDSCHE VEENARBEIDERS
ZULLEN IN DUITSCHLAND TE
WERK WORDEN GESTELD.
Uit Emmen wordt gemeld: Maandag a.s.
zal onder leiding van den directeur van
de arbeidsbemiddeling te Emmen een
groep van ongeveer 100 veenarbeiders uit
deze omgeving via Nieuweschans naar
Duitschland vertrekken om daar, evenals
andere jaren, in het. turfbedrijf te werk
gesteld te worden. De Duitsche autoritei
ten hebben toelating zonder pasvisum
goedgekeui'd voor zoover betreft arbeiders
voor de venen in Oldenburg en onder
voorwaarde, dat collectief gereisd wordt.
De mannen gaan van Emmen naar Nieu
weschans en worden daar overgedragen
aan de zorgen van liet Duitsche Arbeits-
amt. Naar wij vernemen, zullen de ar
beidsvoorwaarden geljjk zijn aan die van
andere jaren en kunnen de arbeiders,
wanneer zij dat verkiezen een visum voor
de terugreis krijgen.
De vraag naar Nederlandsche arbeids
krachten voor de Duitsche veenderijen is
grooter dan het aantal arbeiders^ dat om
uitzending gevraagd heeft.
ZWEDEN—NEDERLAND EN 4% MAAND!
Traagheidsrecord van twee houtbooten
Twee houtbooten van de N.V. J. Vermaas'
scheepvaart bedrijf te Rotterdam, de ,,Van
Brakel" en de „Tromp" hebben ongetwijfeld
een „traagheidsrecord" gevestigd op de
reis van Zweden naar Ierland. De schepen
zijn nl. ruim vier en een halve maand on
derweg en liggen nu in Rotterdam te bun
keren, waarna zij de reis naar Ierland
zullen voortzetten. Zij hopen daar ongeveer
een half jaar na het vertrek uit Zweden
met de houtlading aan te komen.
Beide schepen vertrokken 31 October
1939 van Rotterdam naar Aarhuus met een
lading lijnkoeken. Op 6 November kwamen
zij in Aarhuus aan en voeren in ballast naar
Sodertalje in Zweden, waar een lading hout
werd ingenomen voor Ierland.
Op 18 November vertrok men van Zwe
den en een dag later werden de schepen
door de Duitsche marine aangehouden en
naar Swinemunde opgebracht. Veertien da
gen later moesten ze opstoomen naar Stet
tin en terwijl de papieren werden gecon
troleerd, hebben de schepen daar ruim vier
maanden gelegen. Enkele dagen geleden
vertrokken ze van Stettin naar Rotterdam,
caar de zeer verminderde koJenvoorraact
werd aangevuld.
Waarschijnlijk zal de reis over enkele da
gen worden voortgezet.
Door WILKIE COLLINS.
Nederlandsche bewerking van
A. A. HUMME Jr.
13).
Na het ontbijt kwam er een telegram
van den ouden heer Blake, met het be
richt. dat hfl door tusschenkomst van zijn
vriend, den hoofdcommissaris, erin geslaagd
was den juisten persoon te vinden om ons
te helpen. Dit was brigadier Cuff, wiens
kofnsi met den ochtendtrein verwacht kon
worden.
Wij werden allen zenuwachtig en onge
duldig naarmate de tijd van aankomst van
dezen vermaarden politieman naderde. In
specteur Seegrave, hierover ingelicht toen
hij 's morgens bij ons kwam, sloot zich di
rect in een kamer op, om het rapport te
schrijven, dat zeer zeker van hem verwacht
zou worden.
Ik had graag den brigadier van het sta
tion gehaald, maar het rijtuig van mijn
meesteres mocht daarvoor natuurlijk niet
gebruikt worden en de sjees moest klaar
gehouden worden voor mijnheer Godfrey,
die, hoezeer hjj het ook betreurde, zijn taxi-
te in zoo'n moeilijken tijd te moeten ver
laten. beslist Vrijdagavond in Londen moest
terug zijn voor het bijwonen, op Zaterdag
morgen, van een vergadering van een lief
dadig genootschap, waarbij de dames op
raad en bijstand rekenden.
Toen ik meende, dat we de aankomst van
den brigadier konden verwachten, begat
ik mij naar het hek om hem te ontvangen
en bereikte juist de portierswoning, toen
een huurrijtuig daar stil hield en een man
op leeftijd, gedeeltelijk grijs en zoo mager,
dat hij wel vel over been leek, uitstapte.
Hij was geheel in het zwart gekleed" en had
een witte das om. Hij had een smal, scherp
gelaat en zijn huid was zoo droog en ver
geeld als een herfstblad.
„Woont lady Verinder hier?" vroeg hij.
„Ja, mijnheer".
„Ik ben brigadier Cuff".
„Wilt u zoo goed zijn, mij te volgen?"
Bij het huis gekomen werd ons gezegd,
dat mijn meesteres zich in een der kassen
bevond, waarop wij ons naar den achter
tuin begaven en een bediende vooruit zon
den om lady Verinder te verwittigen. Ter
wijl wü wachtten, bleek brigadier Cuff
zeer geïnteresseerd in den rozentuin en uit
zijn gesprek met den tuinman merkte ik op,
dat hy goed op de hoogte was van het
kweeken van rozen.
Na eenigen tijd voegde mijn meesteres
zich bij ons. Ze scheen in verlegenheid ge
bracht misschien door het voorkomen
van den brigadier of door het doel van zijn
komst en wist, voor de eerste maal in
mijn jarenlange ondervinding, niet de juis
te woorden te vinden bij een eerste ont
moeting, doch na eenige oogenblikken lier-
won ze haar gewone kalmte. Na vernomen
te hebben, dat inspecteur Seegrave zich tot
dusver met het onderzoek had belast, ver-
de rechercheur om een onderhoud met
hem, dat achter gesloten deuren plaats
vond. Na geruimen tyd kwamen zij weer
te voorschijn, de inspecteur een en al op
gewondenheid. terwijl Cuff moeite deed een
geeuw te onderdrukken.
„De brigadier wenschte juffrouw Verin-
der's boudoir te zien," richtte de inspec
teur zich met veel bravour tot mij. „De
brigadier zal wel eenige vragen willen
stellen. Wees zoo goed die te beantwoor
den!"
Ik ging hen voor naar boven. De brlga-
Weemoed is het besef, dat elk ge
luk slechts leeft voor het oogenblik,
dat men het kent en vervaagt, zoodra
men bewust is, gelukkig te zijn.
Illllllllilllllllllllllilillllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllilllllliljill
dier bekeek nauwkeurig het Indische
kastje en de andere voorwerpen in het
boudoir, onderwijl vragen stellend, waar
van ik de bedoeling niet begreep. Zoo
kwam hij oak bij de deur en op de veeg
onder het slot wijzende, merkte hij op:
„Dat is jammer. Hoe is dat gebeurd?"
Hy richtte de vraag tot mij, waarop ik
hem vertelde, dat den vorigen morgen de
dienstboden gezamenlijk de kamer waren
binnengekomen en dat waarschijnlijk een
van hen met haar rok tegen de deur was
gekomen. „Inspecteur Seegrave zond hen
de kamer uit, voor zij meer schade kon
den doen," eindigde ik!
„Heeft u gezien wier rok hiervoor aan
sprakelijk is?" vroeg hij mij weer, zijn
collega negeerend.
„Neen, mijnheer."
„Hoe laat waren de dienstboden hier?
Het was toen elf uur niet waar? Is er
niemand in dit huis, die kan vertellen, of
die verf gisteren morgen om elf uur droog
was of niet?"
„De neef van lady Verinder, mynheer
Franklin Blake, zal dit wel weten," zei ik.
„Is hy thuis?"
Manheer Franklin was in de nabijheid,
ongeduldig om kennis te maken met dien
b'efaamden Cuff, en verklaarde, dat de ge
bezigde verfstof, door toevoeging van het
door hem gebrujkte middel in twaalf uren
droog moest zijn geweest.
„En herinnert u zich, wanneer dit be
smeurde gedeelte geschilderd werd?"
„Zeker. Dat was het deel waar wij het
laatst aanbezig waren. Wij wilden het
Woensdag klaar hebben en ik legde er om
drie uur of iets later, de laatste hand aan."
„Vandaag is het Vrijdag", zei brigadier
Cuff, zich tot den inspecteur wendend;
„laten wij eens terugrekenen. Woensdag
middag om drie uur werd dat deel van de
deur beschilderd. De verf was na twaalf
uur droog, dus om drie uur in den morgen.
Donderdagmorgen om elf uur was u hier
bezig met uw onderzoek, dus de verf was
toen al acht uur droog, inspecteur, terwijl
u meende, dat de veeg door een der aan
wezige dienstboden was gemaakt".
Nadat deze kwestie was afgehandeld,
schonk de brigadier geen aandacht meer
aan zyn collega en richtte het woord tot
mijnheer Franklin.
„Het is duidelijk, dat u ons een waarde
volle aanwijzing heeft verstrekt," prees
hij.
De woorden waren nauwelijks zijn mond
uit, of de deur, die toegang gaf tot de
slaapkamer werd plotseling geopend en juf
frouw Rachel trad naar buiten en kwam
naar ons toe.
Zonder er zich om te bekommeren, dat
de brigadier een volslagen vreemde voor
haar was, vroeg zij hem, op mijnheer
Franklin wijzend: „Zei u dat hij u een
waardevolle aanwijzing gegeven heeft?"
„Dit is juffrouw' Verinder," fluisterde ik.
achter den brigadier staande.
„Deze heer, juffrouw," antwoordde hij,
de spreekster onderwijl scherp opnemend,
„heeft ons misschien het goede spoor ge
wezen."
Zij keek haar neef een oogenblik aan,
doch onmiddellijk daarna wendde zij het
hoofd af, terwijl zij doodsbleek werd.
„Is u ook inspecteur van politie?" vroeg
zij.
,Ik ben brigadier Cuff, juffrouw, van het
echer ch e-bur eau
„Als u het de moeite waard vindt, naai
den raad van een jong meisje te luisteren,
zou ik u aanraden, uw onderzoek zonder
hulp van mijnheer Franklin Blake te ver
richten."
„Dank u, juffrouw," antwoordde briga
dier Cuff, zonder zijn oogen van haar ge
laat af te wenden. „Weet u misschien iets
van dien veeg af? Heeft u het wellicht bij
ongeluk zelf gedaan?"
„Ik weet er niets van af." Met deze
woorden draaide zij ons den rug toe en
verdween in haar slaapkamer, waar ik
haar hoorde schreien, zoodra zij zich alleen
bevond.
Mijnheer Franklin scheen zeer verdrietig.
„Ik zei je al, dat ik me ongerust maakte
over haar toestand," zei hij tot my „en
nu begrijpt je wel waarom."
„Het schijnt dat juffrouw Verinder over
stuur is door het verlies van har diamant,"
vergoeilijkte de rechercheur. „Het is een
kostbare steen. Heel natuurlijk".
Niettegenstaande de verontschuldiging,
die hij voor haar houding aanvoerde, kreeg
ik den indruk, dat hem een licht was opge
gaan, dat een ontstellende wending aan
de zaak zou geven.
„Een dame heeft het voorrecht scherpe
opmerkingen te mogen maken, mijnheer",
zei hij tot mynheer Franklin. „Laat ons het
gebeurde vergeten en trachten na te gaan,
wanneer de deur bet laatst zonder die veeg
gezien is."
Hij deelde mij hierop mede, dat het per
soneel zich weer vrij door het huis mocht
bewegen en verzocht mij aan allen mede
te deelen, dat er tot nu toe geen bewijs
was, dat de diamant was gestolen en dat
de steen slechts zoek was geraakt. Hij be
studeerde vervolgens de veeg met een ver
grootglas en kwam tot de conclusie, dat die
niet met de hand was gemaakt en dat dus
een kleedingstuk met de verf in aanraking
was geweest.
(Wordt vervolgd).