VOOR Pi JEUGD. Wat Kees bij de kabouters beleefde JAN DE COWBOY De Wachters van de Zee EN WAAROM HET WACHT WOORD VERANDERD WERD „Sesam, open U!" Dat had de houthakker, die zich verborgen had in het struikgewas, horen zeggen. Toen was de rotswand ge spleten en vele ruiters waren de berg bin nengereden. Zo was het begin geweest van 't ver haal, dat vader Kees vanavond had voorgelezen uit een dik boek. Jammer dat er toen onverwacht bezoek geko men was en vader niet verder had ge lezen. Morgenavond, had hij gezegd, zou Kees horen wat er verder met dien houthakker gebeurde. Nu Kees in zijn bed lag, moest hij steeds aan dat verhaal denken. Zou die hout hakker proberen de berg binnen te komen, nu hü het toverwoord „Sesam open U?" kende? In zijn plaats zou Kees dat zeker doen en met die gedachte sliep hij in. Hoe lang hy geslapen had, zou hij niet kunnen zeggen, maar toen hij zijn ogen weer opende, moest hij ze nog eens flink uitwrijven. Zag hij het goed?! Hij lag wel iswaar in zijn eigen bed, maar dat bed stond niet meer in zijn eigen kamer, maar ergens buiten. Achter het voeteinde van het bed verrees een heel hooge, zwarte berg, zo hoog, dat er geen einde aan scheen te zijn. Kees stond op en bemerkte, dat hö warempel met kleren en al in bed gele gen had. Toen schoten hem opeens weer de woorden te binnen, die de houthakker uit het verhaal had gehoord: „Sesam open U!" „Sesam open 17!" riep Kees op zijn beurt en zo waar, er klonk een gerom mel als van een verre donderslag en lang zaam spleet de berg vaneen en liet een opening vrij, net groot genoeg om er door te gaan. Zonder te aarzelen liep Kees de berg binnen. Het pad, dat in 't eerst zo smal was, dat hij met zijn handen de rots wanden aan weerskanten kon voelen, werd allengs breder. Heel in de verte was een zwak schijnsel te zien, aisof daar aan het eind van de lange tunnel een groot licht brandde. „Hé, jongen, wat doet jij hier?!" Kees verbleekte van schrik, toen hij een stem hoorde, zonder dat hij iemand zag. Hij tuurde scherp in het halfdonker en ja, toen ontdekte hij in een nis een kabou tertje. „Wel, wel" vervolgde het ventje „vertel mij eens hoe je in ons onderaards rijk te recht bent gekomen." Kees vertelde het hem en toen hij uit gesproken was, zei de kabouter hoofdschud dend: „Dus ons toverwoord „Sesam open U" staat tegenwoordig in een boek en ieder een kan het lezen. Dat is geen goede tijding en onze koning moet dat onmiddellijk we ten. Stel je voor dat er op ieder uur van de dag een menschenkind b(j ons binnen zou komen lopen. Wij zouden niet meer rustig kunnen werken". „Werken de kabouters dan?" vroeg Kees verbaasd. „Natuux-lijk!" was het antwoord „dacht je soms dat wij luiaards waren. Stil! Luister maar eens goed." En ja hoor, in de verte hoorde Kees een zacht kloppen, als van een specht, die heel ver weg tegen een boom tikt. „Wij zijn altijd bezig om goud en edel- steenen met onze houwelen uit het gebergte te hakken, en aan de diamanten, die wij vinden, slijpen wij mooie ruitjes, zodat ze gaan schitteren en flonkeren. Daarna ber gen wij ze op. soort bij soort, in onze schat kamers". „En wat gebeurt er dan mee?" wilde Kees weten, maar dat scheen de kabou ter zelf niet te weten. „Je moet niet zoveel vragen" zei hij „dat staat eigenwijs". Met die woorden haalde hij een grote sleutel uit zijn gordel, stak hem tussen de stenen in de nis en draaide hem knar send in een onzichtbaar slot om. De stenen deur ging open en Kees en zijn kleine be geleider stonden in een grote, door flam bouwen helverlichte zaal. De zaal was verlaten en leeg op een hooge zetel na, die aan het einde stond. Op die zetel, een troon, zat een kabouter met een lange baard, die tot op z\jn borst reikte, in een mantel van hermelijn gehuld. Kees begreep dat hij tegenover den ka bouterkoning stond. Eerbiedig nam hij zijn petje af en zei: „Dag Majesteit". „Dag jongen" antwoordde de koning en knikte hem vriendelijk toe, „vertel mij eens wat je hier komt doen". Eer Kees naar waarheid kon zeggen, dat hf dat zelf niet wist, nam de kabouter, die hem begeleid had en die naar later bleek Praatgraag heette het woord en vertelde den koning van a tot z wat Kees overkomen was. Hoe verder Praatgraag met zijn verhaal kwam, hoe zorgelijker de oude koning keek. Hij had zeker ook begrepen, dat Kees wel niet het enige mensenkind zou zijn, dat het kabouterrijk zou binnendringen. Op vreem de snuiters, die hem aan het werk zouden kunnen zien, waren de kabouters blijkbaar helemaal niet gesteld. Eindelijk zweeg Praatgraag en toen be gon de koning Kees te ondervragen. Hij wilde weten hoe het boek, waarin het ver haal stond, heette en of de vriendjes van Kees het ook kenden. Nu, de meesten van hen hadden wel eens, evenals hij, uit dat dikke boek „Dui zend en één nacht" verhalen gehoord en vader had verteld, dat het al heel, heel oud was. Dat vond de kabouterkoning heel erg. Hun, zo zorgvuldig bewaard, geheim was dus al meer dan honderd jaar aan bijna al le mensen bekend en het mocht een groot toeval heten, dat Kees de eerste was, die in het onderaardse rijk binnendrong en niet de tienduizendste of zo. „Laat mij eens denken wat ons. nu te doen staat", zei hij. Praatgraag en Kees bleven doodstil staan en keken naar den ouden koning, die met een gefronst voorhoofd voor zich uit zat te staren. Maar na een vol uur nagedacht te Op die troon zat een kabouter met een lange baard. hebben, was de koning nog niet op een goed idee gekomen. Plotseling stond hij op en riep tegen Praatgraag, die al een tijdje had staan trappelen van ongeduld en koude voeten: „Luidt de klok. Wij zullen een volksvergadering houden". „Kom mee" zei Praatgraag tegen Kees en bracht hem naar een klein aangrenzend vertrek, waar in de muren lange smalle openingen waren aangebracht en waar een grote bronzen klok van de zoldering afhing. „Nu gaan wij samen de klok luiden" riep Praatgraag en gaf Kee® 't klokketouw in handen. „Opgepast. Nu tel ik een, twee, drie en bij drie zet je je schrap en trek je zo hard als je kan aan het touw. Een tweedrie Kees trok wat hij kon en de klok begon te luiden boemboemboem Dat klonk in het kleine vertrek, alsof alle één en vijftig saluutschoten voor de geboorte van een prinsesje tegelijk werden afgevuurd. Van schrik liet Kees het touw glippen. En Praatgraag lachte hem uit, dat de tra nen hem over de wangen liepen. „Je begrijpt toch wel" zei Ixij „dat het ge luid goed moet doorklinken, willen al onze vrienden, die zo ijverig aan het werk zijn, het horen. Daarom zijn ook die lange smal le openingen in de muren aangebracht en de echo's in de gangen en spelonken van de berg weerkaatsen het geluid al verder en verder. Praatgraag had gelijk gehad. Eén enkele klokkeslag was voldoende geweest om al de kabouters, hoe druk ze het ook hadden en hoe ver ze ook van het paleis verwijderd waren, te roepen. Nu snelden ze van alle kanten toe; velen nog in hun zwarte werk pakken met hun zwarte puntmutsen op het hoofd, en houwelen over de schouder. Weldra was de hele grote zaal met ka bouters gevuld, die eerbiedig luisterden naar de woorden van hun vorst. „En nu" eindigde de koning „heb ik jul lie bijeen geroepen om met je allen te be denken, wat ons te doen staat". En toen begonnen die kabouters te den ken, te denkentot hun verrimpelde ge zichten één enkele denkfrons waren. Het was zo stil in de zaal, dat je een speld kon horen vallen, maar hoe ze ook dachten, ze vonden geen uitkomst, tot eindelijk een heel oude kabouter, die bijna over zijn lan ge grauwe baard struikelde 't woord nam. „Vrienden", zei hij, „zou het niet het beste zün, als wij het toverwoord veran derden. Inplaats van „Sesam open U" moet het voortaan zijn Wat de oude kabouter toen nog meer ge zegd heeft en hoe het toverwoord nu luidt, heeft Kees wel gehoord, maar onthouden heeft hij het helaas niet, Op dat oogenblik wierpen alle kabouters, die de zaal vulden, huix mutsjes omhoog en riepen als uit één mond, „hoera, hoera, leve Grimbaard" sloegen een roffel met hun voeten op de vloeren toen bleek dat die roffel niet op de vloer, maar op de kamerdeur klonk, omdat Kees' grote broer hem wakker trom melde. En Kees schrok wakker en bemerkte toen eerst, dat hij alles gedroomd had. REUZENVOGELS. Herinner jullie je nog uit de verh,alen van 1001 Nacht die geweldige vogel Rok, die Sindbad den zeeman meevoerde over zee en land? wy weten nu welke vogel die Arabische, .vertellers bedoelen, als zy hun fantastische! verhalen in de koffiehuizen van Bagdad en Kaïro ten beste geven. - Hét was de reuzenvogel van Madagascar", de Aepyornithes, die nog geen driehonderd jaar geleden is uitgestorven, zonder dat een blanke er ooit een exemplaar van heeft gezien, want toen zy het eiland Ma dagascar ontdekten, waren deze vogels al heel zeldzaam geworden en de weinige die ren, die nog in leven waren, hielden zich schuil in een byna ondoordringbaar moeras gebied. Of Arabische zeevaarders, die eeuwen tevoren reeds handel met de bewoners van het eiland dreven, ooit een Aepyornithes aanschouwd hebben? Wy weten het niet, maar het is niet waarschpniyk, want zy bleven doorgaans in de havens en hoorden daar natuxxrlyk over de geweldige vogels, ginder in het binnexxland, spreken. Wat men hun daarover vertelde was niet altüd waar. De vogel Aepyornithes byvoorbeeld had nooit met Sindbad den zeeman kunnen wegvliegen, want met haar vleugels kon zy zich niet in de lucht verheffen. - Wy moeten ons haar voorstellen als een struisvogel maar zesmaal zo groot als een gewone struis die met een sneltrein vaart over de moerassige bodem rende. Wellicht zün de vogels uitgestorven, omdat zp geen voedsel genoeg konden vinden om hun grote hongerige magen te vullen, of omdat de inboorlingen voortdurend jacht op hen maakten en hun eieren roofden. Van zo'n ei kon een heel dorp ommelet eten, want er zat evenveel voedsel in als in 14S kippeneieren, en als het ei leeg was, kan het nog dienst doen als vat: het kon namelpk negen liter inhouden en de schaal was wel zo dik als een «ulden. Men heeft later nog wel eens eieren van de Aepyornithes gevonden; een ervan is aan een verzamelaar in Engeland voor vijf honderd gulden verkocht. Nog een andere reuzenvogel, die uitge storven is, was de Nieuw-Zeelandse Moa. Honderd jaar geleden moeten er in de moe rassige bergvlakten van dat eiland nog Moa's geleefd hebben. Een heel oud n Robert Clark, heeft in 1870 aan een dokter in Londen verteld, dat hij de enige blanke is geweest, die ooit zo'n vogel gezien heeft. Dat gebeurde in het jaar 1830. Negen jaar later zouden twee Amerikanen, die op jacht waren, enige Moa's beslopen hebben, maar niet de moed gehad hebben om die zeldzame vogels te schieten. Evenals de Aepyornithes waren de Moa's strikte vegetariërs, die niet vliegen konden. Ook zij waren moerasvogels, die met hun lange poten gemakkeiyk door de poelen konden waden. Zij vonden daar blü'kbaar op de duur geen voedsel genoeg, want zy slikten, als holle-bolle-gyzen alles op wat in het bereik van hun snavels kwam. In de Moanesten, die men later gevonden heeft lag steeds een menigte stenen, zelfs een Moamaag niet kon verteren. Zo talrü'k zün die stenen, dat de Moari's daarom Moastenen noemen. Behalve hun nesten heeft, men oolc in de ïxxoerassen hun gebeente gevonden, zodat men door botje by botje te leggen, het ge hele vogelgeraamte in elkaar kon zetten. Daarom weten wü precies hoe de Moa's er uitgezien hebben. Het meest opvallende was wel de heel kleine kop in vergelyking tot het reusachtige lichaam. De Moa's moe ten niet heel slim geweest zün en het ver haal dat de Maori's hen, ondanks hun grote snelheid, toch gemakkeiyk door list Iconden vangen en dat zy daarom uitgestorven zün, klinkt zeer geloofwaardig. De Maori's hadden het op de veren van de Moa's voorzien, waarvan zy kostbare mantels maakten, die de opperhoofden droe gen als zy op het oorlogspad gingen, of als zy de volksvergaderingen leidden. Ook tooi den de stryders zich met deze veren, die op struisveren geiyicen en waarvan er nog ve len door de Maori's bewaard worden. De eieren waren een welkome lekkerruj. Nadat het eerste Moa-ei in het jaar 1860 naar Europa gebracht was en op een vei ling aan een verzamelaar voor niet minder dan 1440 gulden was verkocht, zün er nog talrijke eieren op moeilijk toegankelijke plekken gevonden, zodat welhaast ieder na tuurhistorisch museum, hetzy een echt Moa-ei, hetzy een afgietsel van zo'n ei be zit. DE ROMAN ZONDER „E". De Amerikaansche schrpver Ernest Wright ging eenige tyd geleden een wed denschap aan, waarin hü op zich nam om een roman te schryven van 30,000 woor den, zonder één keer de letter e te gebrui ken. Evenals in het Hollandsch komt ook in het Engelsch dezel etter heel dikwijls voor de vriend van den schrüver was er dan ook al van overtuigd, dat hij de wed denschap zou winnen. Wright ging aan het werk en om zich niet te kunnen vergissen-, liet hij de e- toets van zün schryfmachine afhalen. Hü merkte al gauw, dat het lang niet mee viel om de letter e ongebruikt te laten, maar toch slaagde hü er toch in orh de roman te schrijven zonder de letter ook maar één keer te gebruiken. En toch verloor hü de weddenschap! Dat kwam door een groote onvoorzichtigheid op het allerlaatste oogenblik. Toen de man klaar was en hü tot zijn groote vreugde merkte, dat er geen e in voor kwam, schreef hü vol trotsch met inkt zün naam onder de titel van de roman Ernest Wright. En zoo kreeg zijn roman tenslotte toch nog tweemaal de verboden letter! RAADSELS. 1. Hieronder zpn de beginzinnen van een paar bekende versjes 'doorelkaar ge haspeld. Wie van jullie kan ze in de goede volgorde zetten? Wordt wakker! Zyt ge niet van zessen klaar? Hela gü bloempjes, doe open de poort! In naam van Oranje slaapt gy nu nog? Ferme jongens, stoere knapen, 't 2 netje is al op. 2. Ik ben een woord van 5 letters. de eerste drieeen züden stof. de laatste tweelengtemaat voor stoffen. Mün geheel is een meubelstuk. 3. Met een g neem ik met een k ben ik een muts met een n ben ik een bekertje met een p ben ik voedsel met een s ben ik een vloeistof. 4. Met een k maak ik iets lekkers om te eten. met een 1 ben Ik een plant, met een p wordt ik gebruikt voor de kachel. met een r wordt ik veroorzaakt door brand. OPLOSSINGEN RAADSELS. De oplossingen van de raadsels der vori ge week zpn: 1. De letter r. 2. locomotief, lief, moot, Co. Jan had laatst gelezen Hoe men paarden temt, In het verre Westen, In z^jn ovex'hemd Ging hy toen het huis uit Naar boer Willems' land, Met een lange lasso In zü'n rechterhand. Maar de paarden leken Hem toch wel wat groot; Dan was 't bokje beter, Ginder by de sloot. Jan nadert voorzichtig En grüpt onverwacht Sik by zpn twee horens. Had je 't ooit gedacht! Sik blijft rustig eten Nu gewaagd! En vlug, Jan springt met een vaartje Op den bok zün rug. Maar de bok gaat steig'ren,- En geeft Jan een §toot. Daar vliegt Jan de Cowboy In de kikkersloot. HET LEVEN OP EEN LICHT SCHIP. Wie eenzaamheid zoekt, kan deze behal ve op de enkele vuurtorens die op rotsen voor de kust of op overigens onbewoonde eilandjes zün gebouwd, alleen nog vinden op de lichtschepen, die den zeeman even eens tot baken zijn bij het naderen van een gevaariyke kust. Het lichtschip bhjft trouw op zün post en maandenlang zyn het dezelfde mannen, die de lampen brandend houden. De dagen ko men en gaan in rustige regelmaat en al léén een storm kan die regelmaat plotse ling komen verstoren. Langs vele kusten vindt men lichtsche pen, ook langs de onze. Van het lichtschip „Haaks", dat by Den Helder buitengaats de wacht houdt, zullen jullie wel eens gehoord hebben. De gevaarhjke Engelse kust met zyn rot sen en dichte, alles verdoezelende mist heeft er vele, evenals de rotsige kusten van Frankrijk, Schotland en vele andere lan den. Twee maanden achtereen betrekken de mannen de wacht op het schip, onderhou den de lampen en dooden de tyd met het in de puntjes ondex-houden van hun schip, en met allerhande liefhebbei'üen, die hun de eenzaamheid doen vergeten. Dan volgt er een maand aan de vaste wal. Er worden inkopen gedaan en de le vensbehoeften der bemanning en het mate riaal voor de instandhouding van het schip moeten verscheept worden. Op die maand aan wal verheugt men zich al weken tevoren. Als het hulpschip, met de aflossing aan boord, in zicht komt, wordt het met een hoeraatje door de bemanning begroet. Behalve de zo begeerde couranten en post, brengt het schip allerhande dingen mee, die de bemanning als büzondere lek- kernüen is gaan beschouwen, büvooi'beeld verse groenten en fruit, vers vlees en pas gebakken brood. Met mooi weer komt het hulpschip eenvoudig langszü. Het overladen van de voorraden en het aflossen van de wacht gaat dan heel gemakkeiyk. Anders is het met ruw weer, want dan kan het hulpschip niet zo dicht naderen. Daarom schiet men dan eenvoudig een kabel van boord tot boord en langs deze verbindingslün brengen de sloepen beman ning en goederen over. De bevoorrading van zo'n lichtschip is nog tameiyk uitgebreid. In de allereerste plaats heeft men een grote hoeveelheid petroleum nodig om de lampen brandend te houden, want al doet petroleumverlich ting in deze tyd van moderne techniek wel wat ouderwets aan, het schynt toch dat de ze methode tot nu toe als de meest geschik te wordt beschouwd. Dan is er een flinke voorraad cokes nodig voor de machine, die de misthoorn zo nodig in werking moet houden, voor het fornuis van den kok en 's winters voor de kachels. Tensoltte grote hoeveelheden vlees en groenten in blik en de vele soorten houd bare levensmiddelen, die de bestanddelen voor de maaltijden aan boord vormen. Die voorraden worden altüd zeer ruim ge nomen, want aan sommige onherbergzame kusten kaxx het voorkomen, dat by ruw weer de aflossing drie, zelfs vier weken op zich laat wachten. Het is te begrüpen dat zo'n tegenslag de stemming aan boord niet ten goede komt, want als het einde van de lange wachttüd in zicht is, verlangt een ieder naar wat afwisseling aïux wal. Wel is het leven er veel minder eentonig geworden, nu er radio aan boord is, die eik uur van de dag en zelfs een groot deel van de nacht het contact met de buitenwereld ondex-houdt. Verder heeft een ieder zün eigen liefhebberden. Men knutselt er heele zeilschepen met volledige tuigage in de be kende groene flessen of vlecht kunstige matten uit touw, en er wordt ook vaak mu ziek gemaakt door de manschappen, die tyd te over hebben om zich in stille uren te oefenen. Bü mooi weer schünt het een ideaal baantje voor hen die een rustig leventje verkiezen; vandaar dat er ook altüd zoveel sollicitanten voor zün. BÜ stormweer echter is het zo rustig niet. Dan blykt hoe goed het is dat men de bemaning steeds uit geoefen de zeelieden kiest, die hun sporen reeds ver diend hebben bjj de koopvaardü of bü de marine. Het schip steigert dan als een op hol ge slagen paard aan zün vier kabels, waar aan het bü de voorsteven bevestigd is. Die kabels zün van bijzonder stevig materiaal en de ankers, waaraan het schip ligt, zün wel drie ton zwaar. Raakt het schip op drift, dan komt het onmiddellük in het ge vaarhjke vaarwater, waarvoor het andere schepen waarschuwen moet en heeft het grote kans op de kust te pletter te slaan. Een Amerikaans lichtschip, dat by kaap Hatteras op post lag, had eens 't ongeluk van de kabels los te slaan en op drift te ra ken. De bemanning vreesde het allerergste, toen een hevige stormwind het lichte wachtschip ophief en met een. stevige bons op de kust smakte. Maar wat gebeurde er? Het schip werd eenvoudig over banken en kilppen heen een fiks stuk het land Inge zet en later moest men een kanaal graven om het weer aan het natte element terug te geven. Ook de mist is een gevaarhjke factor voor de lichtschepen. Ondanks het voortdu rend loeien van de misthoorn, die de man nen doof en prikkelbaar maakt, gebeurt het nog maar al te vaak dat het lichtschip aan gevaren wordt in de mist, vooral langs de Engelse kust, waar men zoveel met mist te kampen heeft. De redding van de bemanning is dan door het slechte zicht een heel moeihjke onderneming. Wanneer je weet dat zo'n misthoorn mü- len ver in de omtrek te horen is, kun je be grüpen wat een lawaai dat aan boord van het schip is. Het is een verademing als de zon weer schünt en de grauwe mist door de zeewind weggeblazen wordt. Ook het verzorgen van de olielampen, daar hoog boven aan de grote mast, Is by stormweer geen gezellig werk. De mast zwiept en zwaait daarboven zo geweldig, dat men een geoefend klimmer moet zün, wil men weer heelhuicfs naar beneden ko men. En het verzorgen van de lampeix is het belangrükste, want zü wü'zen de sche» pen op zee de veilige weg naar de haven. Behalve voor de mensen, zpn de licht schepen ook een baken voor de, door de. storm uitgeputte, trekvogels, die moege- worsteld op het dek neerstrijken. De be manning geeft hun voedsel en zoet drink water, wat de moede vogels belonen met een zeldzaam vertrouwen. Vogels, die an ders bü het minste gerucht opvliegen, laten zich dan met de hand aanraken en zün dankbaar bü de mensen te mogen uitrusten, aleer zü hun weg vervolgen. WIE KAN 'T RADEN? Holderdebolder, Zeven katten op zolder, En een vrouw die ze wil vangen. Hoeveel voeten zouden wel over de zol der gaan? ■uajod jjaeii IBii uaa 5UEM 'aaMi Suissoido Welk oog mist de mens het liefst? •3oo.xajs>ia uftz :3uxssoitfo

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1940 | | pagina 12