i svl
3
DWARS OVERj.DE NEDERLANDSCHE POOLZEE.
KMI
li'SS
HPi;::; a -a
I
iif*
VOOR M POLITIERECHTER
Met de Urker ijsvlet over 20 km ijs.
(Van een eigen
verslaggever.)
Van isolement tot isolement.
Parmentier brengt uitkomst.
Er was een groep aan boord van de ge
kluisterde „Holland", die de belangstelling
van hét gevangen bootsvolk in zeer bij
zondere mate had.
Dat waren de Urkers, de mannen van
de ijsvlet der reddingsvereeniging Hulp' en
Steun, die van het nieuwste schiereiland
waren gekomen, om zoo- noodig hulp te
verleenen.
„Wij zijn hier om te helpen" vertelde
vletschipper Albert van Veen. We keken
een beetje angstig naar de wel stevige,
maar voor 35 opvarenden toch veel ie
kleine boot. Daar zouden we in moeten,
als het ijs weer vreemde kunsten ver-
toonen ging!
De schipper vertelde er by hoe dat gaan
zou. Tien voor tien zou hjj naar een vei
liger plek brengen met zijn mannen. Dat
beteekende dus drie reisjes naar den
dichtstbijzynden wal, zijnde Elburg. En
daar liepen we gisteren meer dan vier
uur over.
Maar 't was de eenige kans en we wa
ren erg dankbaar voor de aanwezigheid
van de Urkers.
2e lieten zich overigens niet onbetuigd.
Ze werkten aan boord als paarden.
Toen Parmentier dien middag van onze
aankomst tegen vier uur laag overvloog
en in een blauwe zakdoek een klein
briefje omlaag wierp, waarin de mare ge
schreven stond, dat de brekers op 5 km
Westelijk van ons zaten, was het een
Urker, Jacob van Veen, die over de ijs
vlakte naar het uitgeworpen briefje
rende en het veilig in handen van den
heer Koppe bracht. En den volgenden
dag, den Vrijdag der eindelijke verlossing,
waren het weer de Urkers, die, over het
inmiddels tot losse schotsen gebeukte ijs
heen, de zakken en manden aan boord
brachten, die den leeftocht voor de opva
renden bevatten, en door de PH-ACT
het ijs gedeponeerd werden. En dan
hielpen ze bij het kolenladen van de
Daniël Goedkoop, ze zijn uitgerukt met
de vlet om de ijsbrekers te zoeken, ze
waren overal, waar wat gedaan moest
worden. Een kranig stel kerels!
Het meest hebben we hen echter leeren
waardeeren op den tocht, twintig kilo
meter ver over het ijs naar Urk.
Het vertrek daarheen was een beetje
onverwachts.
Aanvankelijk zouden de Urkers mee
gaan naar Amsterdam, vanwege het ge
vaar van het kruiende ijs. De vlet was
zelfs al aan boord van de „Holland" geta
keld.
In een later gehouden scheepsraad is
waarschijnlijk weer anders heslist, want
de Urkers kregen het verzoek naar Elburg
of naar Urk te gaan en ons werd gevraagd
of wij er niet voor voelden met hen mee
te trekken. Het vooruitzicht misschien
langer dan 48 uur aan boord van de
schepen te moeten blijven, was niet erg
aanlokkelijk. Bovendien was er op Urk
waarheen de vlet-bemanning besloot te
vertrekken, een telefoon, waardoor we
weer eens contact met den wal zouden
kunnen krijgen en zoo hebben we maar
voor de laatste reis gekozen al was liet
ook: van isolement tot isolement.
MET DE LEEUWEN OP PAD.
Om half elf draaide de vlet weer bui-
ten boord en om kwart voor, schalde
schipper Van Veen's luide stem over het
ijs. „Eén, twee, drie, trekken jonges,
trekken!"
De boot zat in de geul rond de „Hol
land", en ze moest dus op het ijs getrokken
worden, waarbij het zwaartepunt uiter
aard viel op de 1500 kg, die de ijzeren
viet woog.
Later, toen we op weg waren door de
zon overgoten ijswoestijn en het herhaal
delijk gebeurde, dat de vlet wegzonk in
een spleet, gebruikte de schipper nog
andere termen. „Trekken, leeuwen",
schreeuwde hij, en dat leeuwen was de
korte samenvatting van de spreekwijze:
trekken als leeuwen. Niettegenstaande
het leeuwenwerk ging het allesbehalve
gesmeerd. De sneeuw had het ijs vrijwel
onbegaanbaar gemaakt. Herhaaldelijk
strandde de zware vlet in hooge sneeuw
bergen en om ze zooveel mogelijk te om
zeilen trokken we in wijde bogen over de
ijsvlakte, van de eene zwarte, glinsterende
ijsplek, naar de andere.
Hier en daar stopten we, om schipper
Van Veen gelegenheid te geven op het
kompas den koers te bepalen. Die gaf hij
dan op aan de beide voormannen: Reiner
Post en Tijmen Weerstand, die aan den
kop liepen en de boot stuurden.
De verwachtingen van de heeren waren
nogal pessimistisch. Als je Reiner Post ge-
looven mocht waren we vast en zeker niet
voor middernacht over. Het was op dat
oogenblik nog geen middag, voor oner
varen ijsloopers dus een weinig aanlok
kelijk vooruitzicht. Twaalf uur loopen
door sneeuw en ijs! Voor het gemak deden
we er voor ons zelf maar een paar uur af,
m de hoop, dat het wel mee zou vallen.
Dat deed het tenslotte ook wel, maar het
zou toch donker zijn, voor we het eiland
bereikten.
DE BOOTEN VAREN.
We keken nog eens om. In de groep
schepen achter ons was verandering ge
komen. Onder een lange zwarte rookwim-
pel stoomden de beide ijsbrekers voor de
twee IJsselmeerschepen uit. De IJssel had
zich achter de Holland gezet en duwde
die boot op. Zoo, lan'gzaam varend in Wes
telijke richting, zette ten Zuiden van ons
het convooi zich in beweging.
En wij liepen en liepen. Verder en ver
der verdwenen de schepen van ons. Het
.Frieslandwrak en de schotsen overal wa
ren tenslotte de eenfige peilingspunten,
want van Urk zagen we nog geen glimp-
Het was weer dézelfde eénzaamheid-van
den vorigen dag. Alleen vergezelde ons ny
permanent het winterzonnetje, dat vol har
telijkheid glansde en scheen en de kille
luchtstroom,1 die met den Oostenwind óm
ons vloeide, al een heel klein beetje ver
warmde.
Onder het gaan gaf schipper vam Veen
ijstheorie.
„As je nou over het ijs loopt, moet je
altijd naar de kleur kijken. Dat daar b.v.
(hij wees op een weinig betrouwbaar uit
ziend scholletje tusschen veel wits), is een
wak. Als je daar op rijdt verdrink je su
biet. Ere dat daar, hjj werd opeens oen en
al activiteit, dat gelige sneeuwijs, dat is
een spleet. Kijk maar daar loopt ie. We
keken naar de spleet en links en rechts
van de aangeduide plek. Overal dezelfde
gele sneeuw. „Stop", riep Post van de
voorplecht. De schipper ging naar voren
om te beraadslagen op welke manier die
spleet het best genomen kon worden.
De bemannnig gafj haar zienswijze,
Eerst een beetje rechts, dan wat links,
daar was de spleet misschien smaller. Maar
de schipper besliste dat er recht toe recht
aan getrokken moest worden.
DOOR HET IJS.
We stelden on,s allemaal rond de vlet
op Stevig vasthouden was nu de kwestie
en bij het minste of geringste een sprong
op den rand.
„Daar gaat ie" schreeuwde Tijmen
Weerstand. Tien sterke kerels kromden
de ruggen, de 2eelen spanden zich. wij
duwden aan de achter.zijde zoo hard
konden mee en langzaam schoof de boot
door de zware sneeuw op de breede ge
vaarlijke spleet toe.
Het ijs boog onder het gewicht „Weg!"
schreeuwde de schipper en meteen doken
wij, de drie passagiers het hoofd omlaag
in de vlet. Precies op t\jd. want toen we
over den rand keken even later', lagen
we midden in het water. De Urkers za
ten ook op den rand Er was zelfs geen
sok nat geworden bij het experiment.
Maar nu moest de schuit er weer uit!
We stelden ons allemaal op een veilige
schots weer op.
.,Eenr- twee, drie, trekken leeuwen"
brulde Tijmen Weerstand, 't Hielp niet. Er
was geen beweging in de zware vlet, vol
geladen met allerlei -ijsloopers-attributen,
te krijgen:.
Nog es probeeren Het zweet gutste den
mannen bij straaltjes van het gezicht af.
En ze trokken. „Hou stijf, hou stijf", riep
schipper van- Veen'
Onwrikbaar bleef de boot.
Driemaal is scheepsrecht. Eerst werd
het ijs rond de boot nog wat meer stuk
gemaakt, en toen kwam er langzaam v
kelijk wat beweging in. We hingen aan
het touw, voetje voor voetje vorderden
we. Eindelijk. De ijzers schoven over het
ijs 't Was voor elkaar, we konden weer
verder.
Maar 't kosttte een half uur. En het dag
licht heb je noodig als brood, doceerde
schipper van Veen weer. Want nou ga je
nog om de slechtste stukken heen, maar
als de zon weg is, moet je overal dóór
heen.
Wat dat beteekende, zouden we later op
den dag gewaa.r worden
En het ging weer verder.
Een pracht groep, die Urkers met hun
vlet. Een schilder zou er van in verrukking
komen, zoo kleurrijk. Geel en bruin en
zwart de kleeren. Bruin de mutsen ruwe,
verweerde gezichten, scherpe koppen de
ouderen, open, vroolijke gezichten de jon
geren. Echt van die kerels, die weten wat
gevaar is. Die daardoor ook voorzichtig zijn
en op alles voorbereid.
Dat bleek bv. uit de manier, waarop
schipper van. Veen besliste over het eten.
Hij rantsoeneerde de heele bemanning en
de passagiers, zoolang er geen land in
zicht was. Maar daarna, toen we Urk en
den dijk in zicht hadden mocht er wat
ruimer gebikt worden.
EEN ZWARTE STREEP: URK.
Een zwarte streep aan den horizon. Urk,
vertelde de schipper. We lagen prachtig
in koers. Even te voren hadden we een
ander zwart punt boven de witte wereld
ontdekt, dat geen ijsschots was: de kop
van den dijk naar Schokland. Er stonden
twee andere zwarte stipjes op: een keet
en een dragg-liner. Maar we waren er nog
uren en uren af.
„Vooruit" commandeerde schipper „as je
vanavond by de vrouw wilt zyn, moet je
trekken!" Ze trokken. Ze rustten zoo nu
en dan eens even, namen een slok water
uit de kleine watertank, veegden met de
hand over het verhitte voorhoofd en zwoeg
den weer voort. Traag volgde de vlet. Zij
pleegde van tijd tot tijd lijdelijk verzet,
maar -de 3000 pond bleek steeds zwakker
dan de Urker schouders en beenen.'.
Nog een kwartier en we eten wat, be
sliste de schipper.
Asteblieft zeiden we allemaal.
We aten ijslooperskost. Een speciaal
menu, heel eenvoudig, maar uiterst voed
zaam en Nederlandsch. De schipper pakte
een stuk roggebrood als een klein rotsblok,
ergens uit een kist in de vlet, alsmede een
kleine zy spek. Twee sneden van een duim
dik, een plak spek van een vinger dik er
tusschen: Asjeblieft en laat het je smaken!
't Was hard en koud, maar lekker en
voedzaam.
Even later een andere ijsloopersplecli-
tigheid. Dat was toen we allemaal moe
waren en koud begonnen te worden, om
dat de zon lager en lager zonk. Uit dezelfde
kist kwam een kleine kruik met een even
Nederlandsch product als het roggebrood.
Het oorlam. Ieder een vingerhoed vol. Dat
werkte als vuur. Ze noemen dat: het kom
pas stellen. Betere naam hadden ze er niet
voor kunnen bedenken.
En toen was het maar weer: verdien je
kost. Reinier Post, vooraan bij den kop,
werd zelfs dichterlijk:
W J
Rv®R"Z a a- a.- a®
Voor de vrijwilligers in FinlandDe Zweedsche kroonprinses en de Zweedsche prinsessen Sibylle
en Ingeborg houden zich onledig met het breien van de voor de Zweedsche vrijwilligers in Finland
bij uitstek geschik te kleedingstukken.
Al ziet men kerk en toren staan,
Dan is de reis nog niet gedaan,
rijmde hij.
We zagen de kerk, en den toren. We za
gen ook den vuurtoren, die een klein licht
begon uit te stralen. Dat de reis nog niet
gedaan was, zouden we merken aan de
zwaarte van de beruchte laatste loodjes.
In den middag was er nog een vliegtuig
'over gekomen. Het postvliegtuig voor Urk.
Het was laag-over ons heen gegaan. Waar
schijnlijk zou het van onze komst verteld
hebben. Schipper Van Veen hoopte er op
dat men hem van Urk tegemoet zou ko
men. Want de zon zonk lager en lager.
Tenslotte was er nog maar een roode streep
in het Westen. Ze was glorie-vol onderge
gaan.
Toen begon het donker te worden om
de vlet. De lichten van Urk werden scher
per en scherper en toen gebeurde het.
MAN OVER BOORD.
We waren net weer één van die gevaar
lijke gele ijsspleten genaderd en wij, de
passagiers, hadden ons op behoorlijken af
stand van de vlet opgesteld, om geen risico
te loopen. Dat gebeurde natuurlijk op bevel
van den schipper. We stonden naast elkaar
in de sneeuw, die erg hoog lag. We dach
ten veilig te staan, want we stonden mid
den in het sledespoor van de vlet. Maar
dat bleek toch niet zoo te zijn.
Want op eens zakte onze Amsterdam-
sche collega weg. Hij probeerde een voet
op te heffen en op zij te springen, maar
dat verergerde de kwestie maar en voor
hy er erg in had zat ie tot zijn middel in
het ijskoude water. Een voet had ie vlug
weer boven de sneeuw, maar de andere
zakte dieper en dieper. Gelukkig ging hij
dwars over de sneeuw liggen, zoo dat er
tenminste geen gevaar was voor lieelemaal
wegzinken. Zijn positie bracht ook de onze
in gevaar. Het water voelden we de schoe
nen al binnenkruipen, maar de helpende
hand van den fotograaf trok ons nog pre
cies op het nippertje op de schots.
Urk was gelukkig paraat en met een
roeispaan was de drenkeling spoedig op
de droge plek.
Hij voelde met die kou niets voor om-
kleeden en nam droge sokken en klompen
van boord, maar gaf de voorkeur aan een
soort eeuwige beweging. Dat hield hem
warm.
Maar we moesten nog drie uur marchee-
ren over slecht ys, dat telkens afbrak. De
vlet sleepend en duwend over de sneeuw,
zoo gingen we op de groene en roode Ur
ker havenlichten aan.
Eindelijk, het was al lieelemaal donker,
kregen we contact met den wal. Tientallen
Urkers wachtten ons op. Ze hielpen ons de
vlet sleepen en daarbij brak het sleep
touw, waardoor de heele helpersbend' in
de sneeuw dook. Dat was tenslotte een
geestig besluit van den zwaren tocht.
We waren in een nieuw isolement: het
eiland Urk, afgesloten van de wereld, nu
de dijk nog niet afgewerkt en onbegaan
baar is.
Hier was echter warmte en ontdooiing
voor onzen halfbevroren collega en de
natte voeten van' de anderen.
DE TEGENSTELLING.
Langs den dijk hadden we huiswaarts
kunnen gaan, maar dat was weer een tip
pel van 6 uur door een barre winterwereld.
Parmentier kwam helpen met de PH-ACT.
Twaalf uur hadden we geloopen van de
kust naar Urk.
In precies twaalf minuten vloog de ma
chine terug van Urk naar de kust.
En wat was die geweldige Poolvlakte
toen, uit de lucht gezien, klein.'
DE BOUWER VAN DE
SIEGFRIEDLINIE NAAR MOSKOU.
Naar Havas van de Roemeensche grens
meldt, is ingenieur Todt, de bouwer van de
Siegfriedlinie, te Lwow aangekomen en,
vergezeld van een aantal Duitsche deskun
digen en ingenieurs naar Moskou doorge
reisd.
Zooals men weet, is ir. Todt ook de man,
onder wiens toezicht de groote Duitsche
autowegen zyn aangelegd. De veronderstel
ling ligt voor de hand, dat ir. Todt tot taak
heeft betere mogelijkheden te scheppen
voor het vervoer tusschen Duitschland en
Rusland.
(Zitting van gisteren).
MODERNE STRANDJUTTERS,
Vroeger vormde de strandjutterij voor
vele kustbewoners een loonend beroep.
Maar daar is tegenwoordig hevig de klad in
gekomen, niet alleen door de zooveel scher
pere controle.
In de laatste maanden spoelt er weer
heel wat aan op onze kille Westerstranden,
maar de oude strandjutters zouden zich wel
twee maal bedacht hebben, voor ze daar
met hun vingers aan zouden zijn gekomen:
Een losgeslagen, aangedreven mijn boezemt
ontzag in. De schade, die door een aantal
van deze weinig zachtaardige drenkelingen
wordt aangericht, stelt het effect van een
Egyptische plaag in de schaduw. Huisdui
nen weet er van mee te praten
Maar ook een, volgens alle regelen der
kutns .gedemonteerde mijn heeft nog lang
niet altijd haar rol van onheilbrengster op
dit ondermaansche uitgespeeld.
Zoo wist de mijn, die in November aan
spoelde in de beurt van Vlissingen, vier per
sonen in het ongeluk te storten.
Men begon, haar met de noodige hoffe
lijkheid uit elkaar te nemen en de bestand-
deelen op een hoopje te leggen. Verschillen
de bestanddeelen waren van massief koper,
zoodat ze hebzucht opwekten. Voorloopig
werd het koper weggelegd en de rest van
de mijn werd weggebracht. Een van de sol
daten informeerde eens bij de luitenant, of
hij en zyn beide kameraden dat hoopje me
taal mochten verkoopen, maar dat werd
kort en goed verboden.
Nu kleeft een groot deel van de bevol
king nog steeds de meening aan, dat „wat
aanspoelt, voor den vinder is". Het viel den
bi'aven landsverdedigers dan ook zwaar, in
de uitspraak van hun luit te berusten:
wellicht sprak de in aantocht zyncle goede
Sint ook een woordje mee.
Kort en goed ze verkochten het koper
toch en deelden de opbrengst: maar nu met
het gevolg, dat zy binnenkort hun straf
zullen hebben te ondergaan, terwijl de koo-
per zich gisteren ter verantwoording ge
roepen zag wegens schuldheling.
Volgens hem was de transactie als volgt
tot stand gekomen: Eén der 3 wapenbroe
ders had hem aangeroepen en gezegd: „Zeg,
we hebben nog wat koper liggen, wil je dat
koopen?"
„Hoe kom je daaraan?" informeerde cie
aangesprokene.
„O, we hebben het gekregen," zei de sol
daat, op een toon of hij dagelijks zulke ge
schenkjes ontving.
„Goed, dan kom ik wel eens kijken", zei
de koopman, en dat 't bij hem gold: Een
man een man, een woord een woord, be
wees hij door nog dienzelfden dag te ver
schijnen. De soldaat die hem aangesproken
had, was er niet, maar zijn beide vrienden
waren volkomen op de hoogte van het com
plot en troonden den koopman mee om hem
het koper te laten zien. Ze vertelden dat
het van een myn afkomstig was, doch de
beteekenis van deze mededeeling scheen
niet in zijn vollen omvang tot den koop
man door te dringen; hy schonk er althans
weinig aandacht aan. „Ik weet ook niet hoe
een myn er uit ziet, mijnheer de rechter",
bekende verd., „ik heb er nog nooit een ge
zien. Zulke dingen zie je niet dagelijks op
straat liggen."
„Je had toch wat beter na moeten vra
gen, of die soldaten dat koper verkoopen
mochten", vond de politierechter. En het,
zondenregister van verd. doorbladerend,
merkte hij op: „Je bent al twee maal ver
oordeeld wegens heling."
Verd. gaf toe, dat hij wat beter had moe
ten informeeren, doch hij wees de aantij
ging van schuldheling van de hand. Volgens
zijn opgaven moet minstens een half re
giment by de transactie tegenwoordig zyn
geweest, wat het doorslaand bewijs is van
de afwezigheid van elk boos opzet. Hy
had aan de beide vrienden 4 betaald en
zelf het koper weer aan zyn moeder ver
kwanseld voor 5.50.
Maar later was een van de soldaten bij
hem gekomen en had gevraagd, of hy bet
koper niet terug wilde geven. Ze zouden
er anders last mee krijgenVerd. voel
de nattigheid en haastte zich, het koper
weer over te doen. De last kwam niettemin.
Mr. F. Adriaanse, de raadsman van verd.,
achtte het feit dat deze zijn misstap weer
hersteld had, van veel belang, terwijl pl.
ook de schuldheling op zichzelf niet ernstig
oordeelde. Pl. vroeg daarom met een geld
boete te volstaan. (De eisch luidde: 3 maan
den gevangenisstraf.)
Verd. zelf bracht naar voren, dat hy er
al zooveel schade bij had geleden.
„Hoe -zoo?" vroeg de politierechter ver
wonderd.
„Nu, ik heb mijn moeder 5,50 moeten
geven, en van die soldaten heb ik maar 4
gekregen," zei verd.
„Maar die 5,50 had je toch eerst van je
moeder gekregen", zei de politierechter.
(Als verd. er altijd zulke vreemde reken
methodes op na houdt, zal hij vermoedelijk
binnenkort straatarm zijn).
De uitspraak luidde: 1 maand gevange
nisstraf.
Verd. wou er nog eens over denken, of
hij zich hierbij neer zou leggen of niet.
EEN STOÏCIJN,
Een 27-jarige stoffeerder uit Goes legde
een merkwaardige koudbloedigheid aan den
dag ten opzichte van het feit, dat hij we
gens diefstal voor den rechter geroepen
was. Hij had in het einde van het vorige
jaar zijn patroon, die in meubels, goud- en
zilverwerk handelde, 4 polshorloges ontfut
seld. Deze had hij gevonden in een bezen
ding klokken, die hij uit had moeten pak
ken.
„Wat heb je daarmee gedaan?" vroeg de
politierechter.
„Drie heb ik er van verkocht", zei verd.
„Zoo, en 't vierde?"
„Dat heb ik aan," zei verd., zijn arm op
heffend.
De politierechter was met stomheid ge
slagen over zooveel brutaliteit, en de offi
cier van justitie brieschte: „Geef het dan
maar eens hier!" „Ik heb het van mijn baas
gekocht", zei verd. laconiek, echter met een
zweem van triomf in zijn stem.
Ongeloof op alle gezichten.
„Geef het toch maar hier, dan zal ik eens
op laten bellen of dat wel juist is", zei de of
ficier, wiens vak het nu eenmaal is wan
trouwend te zijn, en zuchtend legde verd.
zijn tijdmeter op de groene tafel.
Het verhoor ging verder.
Verd. had om de een of andere reden,
die wegens de onvoldoende capaciteit van
zijn stembanden voor de zaal een geheim
bleef, een boete moeten betalen. Zijn baas
hield daarom maandelijks een gedeelte van
zyn loon af.
„Zoo en om je schadeloos te stellen heb
je die horloges maar genomen hè?" veron
derstelde de politierechte!-.
„Och ja", zei verd. schouderophalend.
„Je schijnt niet van de ernst van de zaak
doordrongen te zijn", toornde de politie
rechter, „wij noemen hier zoo iets dief
stal".
„Ja," knikte verd. lankmoedig.
De officier van justitie was evenmin te
spreken over de luchthartige houding van
verd. en vond dat deze een flinke straf noo
dig had, Spr. eischte 1 maand gevangenis
straf voorwaardelijk met een px'oeftijd van
2 jaar en 25 boete subs. 20 dagen hech
tenis.
Uitspraak: 14 dagen gevangenisstraf voor
waardelijk met 2 jaar proeftijd en 20 boe
te of 10 dagen hechtenis.
Verd. zag af van hooger be2-oep met de
zelfde stoicynsche kalmte als waarmee hy
het verhoor had ondergaan. Of hij het hor
loge nog teruggekregen heeft, vermeldt de
geschiedenis niet.
DE VEILIGHEID VAN SCHEPEN EN
HUN OPVARENDEN.
De commissie van advies
heeft haar rapport klaar.
Naar wy vernemen heeft de commissie,
welke onlangs onder voorzitterschap van
den inspecteur-generaal voor de scheep
vaart, den heer P. S. van 't Haaff, door
den minister van waterstaat is ingesteld
om op korten termijn advies uit te bren
gen omtrent de vraag of, en zoo ja, welke
extra-maatregelen in deze bijzondere tijds
omstandigheden getroffen zouden kunnen
worden ter verhooging van de veiligheid
van schepen en hun opvarenden in ver
band met de lieerschende gevaren ter zee,
gister de eindredactie van haar advies
vastgesteld, dat aan den minister zal wor
den toegezonden.