i svl 3 DWARS OVERj.DE NEDERLANDSCHE POOLZEE. KMI li'SS HPi;::; a -a I iif* VOOR M POLITIERECHTER Met de Urker ijsvlet over 20 km ijs. (Van een eigen verslaggever.) Van isolement tot isolement. Parmentier brengt uitkomst. Er was een groep aan boord van de ge kluisterde „Holland", die de belangstelling van hét gevangen bootsvolk in zeer bij zondere mate had. Dat waren de Urkers, de mannen van de ijsvlet der reddingsvereeniging Hulp' en Steun, die van het nieuwste schiereiland waren gekomen, om zoo- noodig hulp te verleenen. „Wij zijn hier om te helpen" vertelde vletschipper Albert van Veen. We keken een beetje angstig naar de wel stevige, maar voor 35 opvarenden toch veel ie kleine boot. Daar zouden we in moeten, als het ijs weer vreemde kunsten ver- toonen ging! De schipper vertelde er by hoe dat gaan zou. Tien voor tien zou hjj naar een vei liger plek brengen met zijn mannen. Dat beteekende dus drie reisjes naar den dichtstbijzynden wal, zijnde Elburg. En daar liepen we gisteren meer dan vier uur over. Maar 't was de eenige kans en we wa ren erg dankbaar voor de aanwezigheid van de Urkers. 2e lieten zich overigens niet onbetuigd. Ze werkten aan boord als paarden. Toen Parmentier dien middag van onze aankomst tegen vier uur laag overvloog en in een blauwe zakdoek een klein briefje omlaag wierp, waarin de mare ge schreven stond, dat de brekers op 5 km Westelijk van ons zaten, was het een Urker, Jacob van Veen, die over de ijs vlakte naar het uitgeworpen briefje rende en het veilig in handen van den heer Koppe bracht. En den volgenden dag, den Vrijdag der eindelijke verlossing, waren het weer de Urkers, die, over het inmiddels tot losse schotsen gebeukte ijs heen, de zakken en manden aan boord brachten, die den leeftocht voor de opva renden bevatten, en door de PH-ACT het ijs gedeponeerd werden. En dan hielpen ze bij het kolenladen van de Daniël Goedkoop, ze zijn uitgerukt met de vlet om de ijsbrekers te zoeken, ze waren overal, waar wat gedaan moest worden. Een kranig stel kerels! Het meest hebben we hen echter leeren waardeeren op den tocht, twintig kilo meter ver over het ijs naar Urk. Het vertrek daarheen was een beetje onverwachts. Aanvankelijk zouden de Urkers mee gaan naar Amsterdam, vanwege het ge vaar van het kruiende ijs. De vlet was zelfs al aan boord van de „Holland" geta keld. In een later gehouden scheepsraad is waarschijnlijk weer anders heslist, want de Urkers kregen het verzoek naar Elburg of naar Urk te gaan en ons werd gevraagd of wij er niet voor voelden met hen mee te trekken. Het vooruitzicht misschien langer dan 48 uur aan boord van de schepen te moeten blijven, was niet erg aanlokkelijk. Bovendien was er op Urk waarheen de vlet-bemanning besloot te vertrekken, een telefoon, waardoor we weer eens contact met den wal zouden kunnen krijgen en zoo hebben we maar voor de laatste reis gekozen al was liet ook: van isolement tot isolement. MET DE LEEUWEN OP PAD. Om half elf draaide de vlet weer bui- ten boord en om kwart voor, schalde schipper Van Veen's luide stem over het ijs. „Eén, twee, drie, trekken jonges, trekken!" De boot zat in de geul rond de „Hol land", en ze moest dus op het ijs getrokken worden, waarbij het zwaartepunt uiter aard viel op de 1500 kg, die de ijzeren viet woog. Later, toen we op weg waren door de zon overgoten ijswoestijn en het herhaal delijk gebeurde, dat de vlet wegzonk in een spleet, gebruikte de schipper nog andere termen. „Trekken, leeuwen", schreeuwde hij, en dat leeuwen was de korte samenvatting van de spreekwijze: trekken als leeuwen. Niettegenstaande het leeuwenwerk ging het allesbehalve gesmeerd. De sneeuw had het ijs vrijwel onbegaanbaar gemaakt. Herhaaldelijk strandde de zware vlet in hooge sneeuw bergen en om ze zooveel mogelijk te om zeilen trokken we in wijde bogen over de ijsvlakte, van de eene zwarte, glinsterende ijsplek, naar de andere. Hier en daar stopten we, om schipper Van Veen gelegenheid te geven op het kompas den koers te bepalen. Die gaf hij dan op aan de beide voormannen: Reiner Post en Tijmen Weerstand, die aan den kop liepen en de boot stuurden. De verwachtingen van de heeren waren nogal pessimistisch. Als je Reiner Post ge- looven mocht waren we vast en zeker niet voor middernacht over. Het was op dat oogenblik nog geen middag, voor oner varen ijsloopers dus een weinig aanlok kelijk vooruitzicht. Twaalf uur loopen door sneeuw en ijs! Voor het gemak deden we er voor ons zelf maar een paar uur af, m de hoop, dat het wel mee zou vallen. Dat deed het tenslotte ook wel, maar het zou toch donker zijn, voor we het eiland bereikten. DE BOOTEN VAREN. We keken nog eens om. In de groep schepen achter ons was verandering ge komen. Onder een lange zwarte rookwim- pel stoomden de beide ijsbrekers voor de twee IJsselmeerschepen uit. De IJssel had zich achter de Holland gezet en duwde die boot op. Zoo, lan'gzaam varend in Wes telijke richting, zette ten Zuiden van ons het convooi zich in beweging. En wij liepen en liepen. Verder en ver der verdwenen de schepen van ons. Het .Frieslandwrak en de schotsen overal wa ren tenslotte de eenfige peilingspunten, want van Urk zagen we nog geen glimp- Het was weer dézelfde eénzaamheid-van den vorigen dag. Alleen vergezelde ons ny permanent het winterzonnetje, dat vol har telijkheid glansde en scheen en de kille luchtstroom,1 die met den Oostenwind óm ons vloeide, al een heel klein beetje ver warmde. Onder het gaan gaf schipper vam Veen ijstheorie. „As je nou over het ijs loopt, moet je altijd naar de kleur kijken. Dat daar b.v. (hij wees op een weinig betrouwbaar uit ziend scholletje tusschen veel wits), is een wak. Als je daar op rijdt verdrink je su biet. Ere dat daar, hjj werd opeens oen en al activiteit, dat gelige sneeuwijs, dat is een spleet. Kijk maar daar loopt ie. We keken naar de spleet en links en rechts van de aangeduide plek. Overal dezelfde gele sneeuw. „Stop", riep Post van de voorplecht. De schipper ging naar voren om te beraadslagen op welke manier die spleet het best genomen kon worden. De bemannnig gafj haar zienswijze, Eerst een beetje rechts, dan wat links, daar was de spleet misschien smaller. Maar de schipper besliste dat er recht toe recht aan getrokken moest worden. DOOR HET IJS. We stelden on,s allemaal rond de vlet op Stevig vasthouden was nu de kwestie en bij het minste of geringste een sprong op den rand. „Daar gaat ie" schreeuwde Tijmen Weerstand. Tien sterke kerels kromden de ruggen, de 2eelen spanden zich. wij duwden aan de achter.zijde zoo hard konden mee en langzaam schoof de boot door de zware sneeuw op de breede ge vaarlijke spleet toe. Het ijs boog onder het gewicht „Weg!" schreeuwde de schipper en meteen doken wij, de drie passagiers het hoofd omlaag in de vlet. Precies op t\jd. want toen we over den rand keken even later', lagen we midden in het water. De Urkers za ten ook op den rand Er was zelfs geen sok nat geworden bij het experiment. Maar nu moest de schuit er weer uit! We stelden ons allemaal op een veilige schots weer op. .,Eenr- twee, drie, trekken leeuwen" brulde Tijmen Weerstand, 't Hielp niet. Er was geen beweging in de zware vlet, vol geladen met allerlei -ijsloopers-attributen, te krijgen:. Nog es probeeren Het zweet gutste den mannen bij straaltjes van het gezicht af. En ze trokken. „Hou stijf, hou stijf", riep schipper van- Veen' Onwrikbaar bleef de boot. Driemaal is scheepsrecht. Eerst werd het ijs rond de boot nog wat meer stuk gemaakt, en toen kwam er langzaam v kelijk wat beweging in. We hingen aan het touw, voetje voor voetje vorderden we. Eindelijk. De ijzers schoven over het ijs 't Was voor elkaar, we konden weer verder. Maar 't kosttte een half uur. En het dag licht heb je noodig als brood, doceerde schipper van Veen weer. Want nou ga je nog om de slechtste stukken heen, maar als de zon weg is, moet je overal dóór heen. Wat dat beteekende, zouden we later op den dag gewaa.r worden En het ging weer verder. Een pracht groep, die Urkers met hun vlet. Een schilder zou er van in verrukking komen, zoo kleurrijk. Geel en bruin en zwart de kleeren. Bruin de mutsen ruwe, verweerde gezichten, scherpe koppen de ouderen, open, vroolijke gezichten de jon geren. Echt van die kerels, die weten wat gevaar is. Die daardoor ook voorzichtig zijn en op alles voorbereid. Dat bleek bv. uit de manier, waarop schipper van. Veen besliste over het eten. Hij rantsoeneerde de heele bemanning en de passagiers, zoolang er geen land in zicht was. Maar daarna, toen we Urk en den dijk in zicht hadden mocht er wat ruimer gebikt worden. EEN ZWARTE STREEP: URK. Een zwarte streep aan den horizon. Urk, vertelde de schipper. We lagen prachtig in koers. Even te voren hadden we een ander zwart punt boven de witte wereld ontdekt, dat geen ijsschots was: de kop van den dijk naar Schokland. Er stonden twee andere zwarte stipjes op: een keet en een dragg-liner. Maar we waren er nog uren en uren af. „Vooruit" commandeerde schipper „as je vanavond by de vrouw wilt zyn, moet je trekken!" Ze trokken. Ze rustten zoo nu en dan eens even, namen een slok water uit de kleine watertank, veegden met de hand over het verhitte voorhoofd en zwoeg den weer voort. Traag volgde de vlet. Zij pleegde van tijd tot tijd lijdelijk verzet, maar -de 3000 pond bleek steeds zwakker dan de Urker schouders en beenen.'. Nog een kwartier en we eten wat, be sliste de schipper. Asteblieft zeiden we allemaal. We aten ijslooperskost. Een speciaal menu, heel eenvoudig, maar uiterst voed zaam en Nederlandsch. De schipper pakte een stuk roggebrood als een klein rotsblok, ergens uit een kist in de vlet, alsmede een kleine zy spek. Twee sneden van een duim dik, een plak spek van een vinger dik er tusschen: Asjeblieft en laat het je smaken! 't Was hard en koud, maar lekker en voedzaam. Even later een andere ijsloopersplecli- tigheid. Dat was toen we allemaal moe waren en koud begonnen te worden, om dat de zon lager en lager zonk. Uit dezelfde kist kwam een kleine kruik met een even Nederlandsch product als het roggebrood. Het oorlam. Ieder een vingerhoed vol. Dat werkte als vuur. Ze noemen dat: het kom pas stellen. Betere naam hadden ze er niet voor kunnen bedenken. En toen was het maar weer: verdien je kost. Reinier Post, vooraan bij den kop, werd zelfs dichterlijk: W J Rv®R"Z a a- a.- a® Voor de vrijwilligers in FinlandDe Zweedsche kroonprinses en de Zweedsche prinsessen Sibylle en Ingeborg houden zich onledig met het breien van de voor de Zweedsche vrijwilligers in Finland bij uitstek geschik te kleedingstukken. Al ziet men kerk en toren staan, Dan is de reis nog niet gedaan, rijmde hij. We zagen de kerk, en den toren. We za gen ook den vuurtoren, die een klein licht begon uit te stralen. Dat de reis nog niet gedaan was, zouden we merken aan de zwaarte van de beruchte laatste loodjes. In den middag was er nog een vliegtuig 'over gekomen. Het postvliegtuig voor Urk. Het was laag-over ons heen gegaan. Waar schijnlijk zou het van onze komst verteld hebben. Schipper Van Veen hoopte er op dat men hem van Urk tegemoet zou ko men. Want de zon zonk lager en lager. Tenslotte was er nog maar een roode streep in het Westen. Ze was glorie-vol onderge gaan. Toen begon het donker te worden om de vlet. De lichten van Urk werden scher per en scherper en toen gebeurde het. MAN OVER BOORD. We waren net weer één van die gevaar lijke gele ijsspleten genaderd en wij, de passagiers, hadden ons op behoorlijken af stand van de vlet opgesteld, om geen risico te loopen. Dat gebeurde natuurlijk op bevel van den schipper. We stonden naast elkaar in de sneeuw, die erg hoog lag. We dach ten veilig te staan, want we stonden mid den in het sledespoor van de vlet. Maar dat bleek toch niet zoo te zijn. Want op eens zakte onze Amsterdam- sche collega weg. Hij probeerde een voet op te heffen en op zij te springen, maar dat verergerde de kwestie maar en voor hy er erg in had zat ie tot zijn middel in het ijskoude water. Een voet had ie vlug weer boven de sneeuw, maar de andere zakte dieper en dieper. Gelukkig ging hij dwars over de sneeuw liggen, zoo dat er tenminste geen gevaar was voor lieelemaal wegzinken. Zijn positie bracht ook de onze in gevaar. Het water voelden we de schoe nen al binnenkruipen, maar de helpende hand van den fotograaf trok ons nog pre cies op het nippertje op de schots. Urk was gelukkig paraat en met een roeispaan was de drenkeling spoedig op de droge plek. Hij voelde met die kou niets voor om- kleeden en nam droge sokken en klompen van boord, maar gaf de voorkeur aan een soort eeuwige beweging. Dat hield hem warm. Maar we moesten nog drie uur marchee- ren over slecht ys, dat telkens afbrak. De vlet sleepend en duwend over de sneeuw, zoo gingen we op de groene en roode Ur ker havenlichten aan. Eindelijk, het was al lieelemaal donker, kregen we contact met den wal. Tientallen Urkers wachtten ons op. Ze hielpen ons de vlet sleepen en daarbij brak het sleep touw, waardoor de heele helpersbend' in de sneeuw dook. Dat was tenslotte een geestig besluit van den zwaren tocht. We waren in een nieuw isolement: het eiland Urk, afgesloten van de wereld, nu de dijk nog niet afgewerkt en onbegaan baar is. Hier was echter warmte en ontdooiing voor onzen halfbevroren collega en de natte voeten van' de anderen. DE TEGENSTELLING. Langs den dijk hadden we huiswaarts kunnen gaan, maar dat was weer een tip pel van 6 uur door een barre winterwereld. Parmentier kwam helpen met de PH-ACT. Twaalf uur hadden we geloopen van de kust naar Urk. In precies twaalf minuten vloog de ma chine terug van Urk naar de kust. En wat was die geweldige Poolvlakte toen, uit de lucht gezien, klein.' DE BOUWER VAN DE SIEGFRIEDLINIE NAAR MOSKOU. Naar Havas van de Roemeensche grens meldt, is ingenieur Todt, de bouwer van de Siegfriedlinie, te Lwow aangekomen en, vergezeld van een aantal Duitsche deskun digen en ingenieurs naar Moskou doorge reisd. Zooals men weet, is ir. Todt ook de man, onder wiens toezicht de groote Duitsche autowegen zyn aangelegd. De veronderstel ling ligt voor de hand, dat ir. Todt tot taak heeft betere mogelijkheden te scheppen voor het vervoer tusschen Duitschland en Rusland. (Zitting van gisteren). MODERNE STRANDJUTTERS, Vroeger vormde de strandjutterij voor vele kustbewoners een loonend beroep. Maar daar is tegenwoordig hevig de klad in gekomen, niet alleen door de zooveel scher pere controle. In de laatste maanden spoelt er weer heel wat aan op onze kille Westerstranden, maar de oude strandjutters zouden zich wel twee maal bedacht hebben, voor ze daar met hun vingers aan zouden zijn gekomen: Een losgeslagen, aangedreven mijn boezemt ontzag in. De schade, die door een aantal van deze weinig zachtaardige drenkelingen wordt aangericht, stelt het effect van een Egyptische plaag in de schaduw. Huisdui nen weet er van mee te praten Maar ook een, volgens alle regelen der kutns .gedemonteerde mijn heeft nog lang niet altijd haar rol van onheilbrengster op dit ondermaansche uitgespeeld. Zoo wist de mijn, die in November aan spoelde in de beurt van Vlissingen, vier per sonen in het ongeluk te storten. Men begon, haar met de noodige hoffe lijkheid uit elkaar te nemen en de bestand- deelen op een hoopje te leggen. Verschillen de bestanddeelen waren van massief koper, zoodat ze hebzucht opwekten. Voorloopig werd het koper weggelegd en de rest van de mijn werd weggebracht. Een van de sol daten informeerde eens bij de luitenant, of hij en zyn beide kameraden dat hoopje me taal mochten verkoopen, maar dat werd kort en goed verboden. Nu kleeft een groot deel van de bevol king nog steeds de meening aan, dat „wat aanspoelt, voor den vinder is". Het viel den bi'aven landsverdedigers dan ook zwaar, in de uitspraak van hun luit te berusten: wellicht sprak de in aantocht zyncle goede Sint ook een woordje mee. Kort en goed ze verkochten het koper toch en deelden de opbrengst: maar nu met het gevolg, dat zy binnenkort hun straf zullen hebben te ondergaan, terwijl de koo- per zich gisteren ter verantwoording ge roepen zag wegens schuldheling. Volgens hem was de transactie als volgt tot stand gekomen: Eén der 3 wapenbroe ders had hem aangeroepen en gezegd: „Zeg, we hebben nog wat koper liggen, wil je dat koopen?" „Hoe kom je daaraan?" informeerde cie aangesprokene. „O, we hebben het gekregen," zei de sol daat, op een toon of hij dagelijks zulke ge schenkjes ontving. „Goed, dan kom ik wel eens kijken", zei de koopman, en dat 't bij hem gold: Een man een man, een woord een woord, be wees hij door nog dienzelfden dag te ver schijnen. De soldaat die hem aangesproken had, was er niet, maar zijn beide vrienden waren volkomen op de hoogte van het com plot en troonden den koopman mee om hem het koper te laten zien. Ze vertelden dat het van een myn afkomstig was, doch de beteekenis van deze mededeeling scheen niet in zijn vollen omvang tot den koop man door te dringen; hy schonk er althans weinig aandacht aan. „Ik weet ook niet hoe een myn er uit ziet, mijnheer de rechter", bekende verd., „ik heb er nog nooit een ge zien. Zulke dingen zie je niet dagelijks op straat liggen." „Je had toch wat beter na moeten vra gen, of die soldaten dat koper verkoopen mochten", vond de politierechter. En het, zondenregister van verd. doorbladerend, merkte hij op: „Je bent al twee maal ver oordeeld wegens heling." Verd. gaf toe, dat hij wat beter had moe ten informeeren, doch hij wees de aantij ging van schuldheling van de hand. Volgens zijn opgaven moet minstens een half re giment by de transactie tegenwoordig zyn geweest, wat het doorslaand bewijs is van de afwezigheid van elk boos opzet. Hy had aan de beide vrienden 4 betaald en zelf het koper weer aan zyn moeder ver kwanseld voor 5.50. Maar later was een van de soldaten bij hem gekomen en had gevraagd, of hy bet koper niet terug wilde geven. Ze zouden er anders last mee krijgenVerd. voel de nattigheid en haastte zich, het koper weer over te doen. De last kwam niettemin. Mr. F. Adriaanse, de raadsman van verd., achtte het feit dat deze zijn misstap weer hersteld had, van veel belang, terwijl pl. ook de schuldheling op zichzelf niet ernstig oordeelde. Pl. vroeg daarom met een geld boete te volstaan. (De eisch luidde: 3 maan den gevangenisstraf.) Verd. zelf bracht naar voren, dat hy er al zooveel schade bij had geleden. „Hoe -zoo?" vroeg de politierechter ver wonderd. „Nu, ik heb mijn moeder 5,50 moeten geven, en van die soldaten heb ik maar 4 gekregen," zei verd. „Maar die 5,50 had je toch eerst van je moeder gekregen", zei de politierechter. (Als verd. er altijd zulke vreemde reken methodes op na houdt, zal hij vermoedelijk binnenkort straatarm zijn). De uitspraak luidde: 1 maand gevange nisstraf. Verd. wou er nog eens over denken, of hij zich hierbij neer zou leggen of niet. EEN STOÏCIJN, Een 27-jarige stoffeerder uit Goes legde een merkwaardige koudbloedigheid aan den dag ten opzichte van het feit, dat hij we gens diefstal voor den rechter geroepen was. Hij had in het einde van het vorige jaar zijn patroon, die in meubels, goud- en zilverwerk handelde, 4 polshorloges ontfut seld. Deze had hij gevonden in een bezen ding klokken, die hij uit had moeten pak ken. „Wat heb je daarmee gedaan?" vroeg de politierechter. „Drie heb ik er van verkocht", zei verd. „Zoo, en 't vierde?" „Dat heb ik aan," zei verd., zijn arm op heffend. De politierechter was met stomheid ge slagen over zooveel brutaliteit, en de offi cier van justitie brieschte: „Geef het dan maar eens hier!" „Ik heb het van mijn baas gekocht", zei verd. laconiek, echter met een zweem van triomf in zijn stem. Ongeloof op alle gezichten. „Geef het toch maar hier, dan zal ik eens op laten bellen of dat wel juist is", zei de of ficier, wiens vak het nu eenmaal is wan trouwend te zijn, en zuchtend legde verd. zijn tijdmeter op de groene tafel. Het verhoor ging verder. Verd. had om de een of andere reden, die wegens de onvoldoende capaciteit van zijn stembanden voor de zaal een geheim bleef, een boete moeten betalen. Zijn baas hield daarom maandelijks een gedeelte van zyn loon af. „Zoo en om je schadeloos te stellen heb je die horloges maar genomen hè?" veron derstelde de politierechte!-. „Och ja", zei verd. schouderophalend. „Je schijnt niet van de ernst van de zaak doordrongen te zijn", toornde de politie rechter, „wij noemen hier zoo iets dief stal". „Ja," knikte verd. lankmoedig. De officier van justitie was evenmin te spreken over de luchthartige houding van verd. en vond dat deze een flinke straf noo dig had, Spr. eischte 1 maand gevangenis straf voorwaardelijk met een px'oeftijd van 2 jaar en 25 boete subs. 20 dagen hech tenis. Uitspraak: 14 dagen gevangenisstraf voor waardelijk met 2 jaar proeftijd en 20 boe te of 10 dagen hechtenis. Verd. zag af van hooger be2-oep met de zelfde stoicynsche kalmte als waarmee hy het verhoor had ondergaan. Of hij het hor loge nog teruggekregen heeft, vermeldt de geschiedenis niet. DE VEILIGHEID VAN SCHEPEN EN HUN OPVARENDEN. De commissie van advies heeft haar rapport klaar. Naar wy vernemen heeft de commissie, welke onlangs onder voorzitterschap van den inspecteur-generaal voor de scheep vaart, den heer P. S. van 't Haaff, door den minister van waterstaat is ingesteld om op korten termijn advies uit te bren gen omtrent de vraag of, en zoo ja, welke extra-maatregelen in deze bijzondere tijds omstandigheden getroffen zouden kunnen worden ter verhooging van de veiligheid van schepen en hun opvarenden in ver band met de lieerschende gevaren ter zee, gister de eindredactie van haar advies vastgesteld, dat aan den minister zal wor den toegezonden.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1940 | | pagina 7