KRONIEK VAN DEN DAG
TEGEN DE WET
TWEEDE BLAD VAN DE PROVINCIALE ZEEUWSCHE MIDDELBURGSCHE COURANT (ft GOESCHE COURANT) VAN DONDERDAG 11 JANUARI 1940. No. 9.
De Finsche successen.
De Finnen hebben deze week opnieuw
een belangrijke overwinning op de Russen
behaald. Ditmaal werd de 44e Sovjet-divi
sie, die uit de richting Raate, dus van den
kant der grens, naar het strategisch ge
wichtige Suomussalmi oprukte, verslagen
en vernietigd. Daarmee is een nieuwe Rus
sische poging om in de zgn. wespentaille
naar Oulu of Uleaborg door te dringen en
aldus Noord- van Zuid-Finland te scheiden,
mislukt, terwijl de overwinnaars groote
hoeveelheden kostbaar materiaal hebben
bemachtigd, 't Voor de Russen tragische ge
val doet zich voor, dat bij dezen strijd de
Finsche troepen prachtig gebruik konden
maken van de wapenen, die hun eerder op
hetzelfde front, toen de 163e Sovjet-divisie
er aan moest gelooven, in handen waren
gevallen.
Ook nu schijnen de verdedigers van Fin
land dezelfde tactiek te hebben gevolgd als
bij vorige gelegenheden. Zij lieten den vij
and eerst een eindweegs opmarcheeren en
sneden daarna door kranig patrouillewerk
zijn achterwaartsche verbindingen af. Wel
dra zagen de Russen zich geïsoleerd, de
voedselvoorziening hield op, evenals de mu
nitietoevoer en tot overmaat van ramp
zakte het zware geschut met tanks etc.
door de ijslaag, die de moerassen bedekte.
Op dat oogenblik hadden de Finnen gewacht
om hun slag te slaan. En andermaal is de
toeleg volkomen gelukt.
Men moet de praestaties van Finland's
kleine, dappere en blijkbaar voortreffelijk
aangevoerde leger wel ten zeerste bewon
deren. In enkele weken tyds zijn nu drie
Russische divisies verslagen: één bij Tolva-
jaervi, in het Noorden, één bij Suomussal
mi en de derde nabij Raate. Elk dezer di
visies telde 15,000 18,000 man; wat er van
overgebleven is, verkeert waarschijnlijk in
zeer desolaten toestand. Dat zijn voor de
Finnen mooie resultaten, die zij echter niet
uitsluitend aan eigen beleid en moed dan
ken, maar ten deele ook aan de fouten der
tegenpartij, van het Roode leger, over
welks reputatie nog alleen maar meesmui
lend of met leedvermaak wordt gesproken.
Met dat al blijft het een ongelijke wor
steling daar in het hooge Noorden en men
vraagt zich dagelijks af, hoelang de Finnen
haar nog kunnen volhouden. Uit Scandina
vië, vooral Zweden, ook uit andere landen
stroomen vrijwilligers toe, maar dezen be
hoeven een tijd van oefening en aanpas
sing, zullen op den duur ten hoogste bij
machte zijn, de in den strijd gedunde Fin
sche gelederen wat aan te vullen. En al het
materiaal, dat de Russen in handen des
vijands laten, wordt bij 't Roode leger wel
weer vervangen, terwijl de dapperen van
generaal Mannerheim nog steeds onvol
doende zijn toegerust. Weliswaar hebben zij
eenigen aanvoer uit het buitenland gekre
gen; zoolang 't echter bij kleine zendingen,
te hooi en te gras overgekomen, blijft, ver-
keeren de Finnen ook. te dien opzichte ern
stig in het nadeel, een omstandigheid, wel
ke hun tenslotte noodlottig kan worden.
Men weet: de aanvoer-moeilijkheden zijn
vele. Den doorslag geeft wel de houding
van Duitschland, dat zich niet alleen schrap
zet tegen uit Engeland en Frankrijk via
Scandinavië aan Finland te verleenen ma-
terieele hulp, maai- ook is overgegaan tot
beslaglegging op Italiaansche wapenzen
dingen. Nadat één transport was doorge
laten, heeft Moskou vertoogen tot Berlijn
gericht, dat zich vervolgens gehaast heeft,
de Russische wenschen in te willigen, zoo
dat de Italianen, ondanks de „as", hun voor
de Finnen bestemde vliegtuigen enz. in het
Derde Rijk zagen vastgehouden. Rome kan
niet veel anders doen dan voorzichtiglijk
informeeren naar het gebeurde en zal nu
vermoedelijk ervaren, dat Berlijn aan Mos-
kou's vriendschap op het oogenblik het
meest is gelegen. Bevorderlijk voor de toch
al geslonken rotatie van de as lijkt ons dat
niet.
Het prijspeil mag niet hooger worden,j
zegt (3e Eerste Kamer.
De leeningspolitiek geenszins
toegejuicht.
Blijkens het Voorloopig Verslag over het
ontwerp van wet tot vaststelling van hoofd
stuk Vllb (departement van financiën) der
Rijksbegrooting voor 1940, duchtten eenige
leden, naar mate de oorlogstoestand voort
duurt, een verdere verarming en verlaging
van den levensstandaard in alle lagen der
maatschappij- Onder zoodanige omstanig-
heden nu is het, dus betoogden zij, meer
dan ooit gewenscht, dat de financieele poli
tiek allereerst wordt gericht op verminde
ring van de niet strikt noodzakelijke uitga
ven.
In de tweede plaats bepleitten deze leden,
gelet op de sterke stijging van de volstrekt
noodzakelijke uitgaven en daartegenover
op de sterke daling van volksvermogen
en volksinkomen dat zooveel mogelijk de
hand worde gehouden aan dekking met
belastinggelden van de jaarlijks terugkee-
rende uitgaven, alsmede van die uitgaven,
voor welke een equivalente economische
waarde niet wordt verkregen. Huns inziens
wordt van dergelijke uitgaven de laatste
acht jaren reeds een te hoog bedrag, n.l.
500 millioen, met leengeld gedekt. Dit
punt achtten zij van te meer belang nu, als
gevolg van de lasten, welke mobilisatie en
defensie gelijkelijk vorderen, de financieele
toestand immer moeilijker dreigt te wor
den.
In de derde plaats zouden de leden, hier
aan het woord, indien aan belastingverhoo-
ging niet kan worden ontkomen, die bij
voorkeur willen zien toegepast ten aanzien
van de groep der directe belastingen. Zij
oordeelden het noodzakelijk, dat het prijs
peil hetwelk toch reeds stijgende is
zoo laag mogelijk worde gehouden
Sommige leden waren van oordeel, dat
inzonderheid de druk, welke de indirecte
heffingen op de bevolking leggen, dient te
worden verlicht.
DE LAATSTE STAATSLEE-
NING
Verscheidene leden spraken hun leedwe
zen uit over de mislukking van de uitgifte
der laatste staatsleening, al hadden ook zij
de leeningsvoorwaarden niet in alle opzich
ten gelukkig geacht.
Gaarne zouden zij vernemen, welke groo
te institutioneele beleggers niet hebben in
geschreven.
Andere leden spraken de hoop uit, dat de
inschrijvers op de vier leening, ingeval
eerlang mocht worden overgegaan tot een
gedwongen leening, het bedrag, waarvoor
zij hebben ingeschreven, in aftrek zullen
mogen brengen op hun verplicht quotum in
die gedwongen leening.
Enkele Kamerleden toonden zich niet ge
heel gerust over de politiek van de Neder-
landsche Bank ten aanzien van de positie
van onzen gulden in verband met den
slechten stand onzer betalingsbalans.. Im
mers, onze goudvoorraad vermindert, de
geldmarkt wordt krapper en het is de
vraag, of door een en ander de rentestand
niet zal worden verhoogd.
Verscheidene leden verklaarden met te
leurstelling kennis te hebben genomen van
het bescheid der regeering op den aan
drang, in de Tweede Kamer geoefend, om
over te gaan tot opheffing van het bank
geheim.
Deze leden zouden gaarne vernemen, of
het rapport van den Economischen Raad
ter zake reeds is uitgebracht en, zoo ja, of
de regeering bereid is, den Staten-Gene-
raal daarvan inzage te geven.
De „politieke commissarissen"
van het roode leger worden
berispt.
Hun schuld: gebrek aan disci
pline.
De correspondent van het Finsche blad
„Uusi Submi"' te Riga bericht, dat be
sprekingen zijn gevoerd tusschen den com
mandant van de „politieke commissaris
sen" van het roode leger, generaal Mali-
lis, en de politieke commissarissen van le
ger en vloot te Kroonstad. Deze laatsten
zouden gebrek aanenergie hebben ge
toond en zouden geen einde hebben we
ten te maken aan het gebrek aan disci
pline bij verschillende afdeelingen
Uit andere deelen van de Sovjet-Unie is
een aantal politieke commissarissen naar
Leningrad overgeplaatst, om de commis-
sarissen, die niet hebben voldaan, te ver
vangen.
Het instituut van de politieke commis
sarissen is alleen bekend bij het roode" le
ger Intusschen zijn ook in andere landen
vroeger personen geweest, die als burger
met het leger mee-reisden en opdracht
hadden te letten op andere dan strikt mi
litaire zaken. Zoo hebben bv de „gede
legeerden te velde (gedelegeerden nl. van
de Staten) vroeger in ons eigen land vrij
wat verkeerd werk gedaanDeze ge
delegeerden zijn dan ook later verdwenen,
wat logisch is, want een leger is nu
eenmaal een leger en het militaire belang
gaat in tijd van oorlog voor alles.
In den Spaanschen burgeroorlog heeft
men bij de roode troepen het instituut
doen herleven Bij de Russische troepen
heeft men eveneens dit instituut wat ner
gens ter wereld nog bestond weer in
gevoerd
De „politieke commissarissen" hebben
tot taak om te letten op het moreel van
de troepen wat ook tot op zekere hoog
te een zaak is van militair belang. Verder
hebben zij er acht op te geven wie van de
officieren en manschappen vast in de
leer"' zijn en wie niet
Het goed-communist-zi.jn komt bij hen
in de eerste plaats, daarna pas het sol
daat zijn, als zij een oordeel moeten uit
spreken.
Het is te begrijpen, dal de troepen deze
politieke commissarissen doorgaans in stil
te beschouwen als niet meer dan spion
nen van Moskou De soldaten hebben dan
ook weinig of geen achting voor deze
lieden. Tegelijkertijd echter hebben zy
meer in de melk te brokkelen dan de
officieren
Wat voor toestanden hieruit kunnen
voortvloeien is duidelijk. Als niet des
kundigen het in een zoo ernstige zaak als
een oorlog „te zéggen hebben" over de
deskundigen, (die bij de Russen tóch al niet
zoo erg deskundig zijn) dan leggen de
soldaten het loodje
Dit schijnt aan het Finsche front ook
nogal eens gebeurd te zijn.
Het heeft zeker niet bijgedragen tot de
populariteit dezer commissarissen, dat zij
in eenige gevallen bevolen schijnen te
hebben om achter de roode troepen te
laten vuren met machine-geweren om
ze zoo te dwingen voorwaarts te trek
ken, ook als dit onmogelijk scheen.
HET REIZEN VAN EN NAAR BELGIë.
Men moet een „inlichlingsbulle-
tin" invullen.
Blijkens mededeeling, verstrekt door de
Belgische douane te Wuestwezel, moeten
alle reizigers alvorens België binnen te ko
men of dit land te verlaten, een „inlich
tingsbulletin" invullen, waarop naam en
verdere persoonlijke gegevens alsmede na
tionaliteit en nummer van het paspoort
dienen te worden vermeld.
Dit voorschrift geldt met ingang van 9
Januari voor alle vreemdelingen behalve
houders van diplomatieke paspoorten.
Is Japan meer bevreesd voor
Rusland dan voor Amerika?
Een Japansche stem over
de „nieuwe orde" in Eu
ropa en Azië.
„De Ver. Staten en de Sovjet-Unie zijn
de eenige twee landen, die in staat zijn de
Japansche actie te belemmeren, bij den op
bouw van een nieuwe orde in Oost-Azië",
aldus schrijft Sjiratori, de vroegere Japan
sche ambassadeur in Italië in een artikel
in de „Hotsji Sjimboen".
Sjiratori is sinds langen tijd een groot
voorstander van nauwere betrekkingen tus
schen Japan, Duitschland en Italië als on
derteekenaars van het Anti-Komintern
pact.
Hij schrijft voorts, dat het bijna onmo
gelijk is, met de Ver. Staten overeenstem
ming te bereiken betreffende het Japansche
programma op het Aziatische continent, en
dat het sluiten van een non-agressiepact
met de Sovjets van nut zou zijn om de Chi-
neesche kwestie op te lossen.
„Indien de Sovjets blijven vasthouden aan
hun huidige politiek om den opbouw van de
„nieuwe orde" in Oost-Azië te belemmeren,
aldus Sjiratori, zou dit tot gevolgen leiden,
welke zoowel voor hen, als voor Japan te
betreuren zijn. Een botsing met de Sovjets
zou een veel ernstiger aangelegenheid zijn
dan een botsing met de Ver. Staten, aan
gezien de Sovjet-Unie een gemeenschappe
lijke grens heeft met Japan. Ik twijfel er
niet aan, of de betrekkingen tusschen Ja
pan en de Sovjets zullen verbeteren, naar
gelang de onderhandelingen over de rege
ling der hangende kwesties vorderen.' Of
de Sovjets hun huidige politiek van hulp
verleening aan het bewind van Tsjang Kai
Sjek zullen wijzigen, is een andere kwestie.
Duitschland is bezig aan den opbouw van
een nieuwe orde in Europa, gelijk aan die,
welke Japan wenscht in Oost-Azië. Een
overeenkomst tusschen Japan en de Sovjets
zal de laatsten in staat stellen hun aan
dacht uitsluitend te wijden aan de Euro-
peesche zaken en met Duitschland samen
te werken voor den opbouw van een nieuwe
orde aldaar. De Sovjet-Unie, vereenigd met
Duitschland in den opbouw van een nieuwe
orde in Europa, zal de taak van Japan voor
den opbouw van een nieuwe orde in het
Verre Oosten vergemakkelijken".
„Duitschland, dat Spanje hielp,
moet ons begrijpen".
Een stem uit Scandinavië.
Naar aanleiding van de Duitsclie pers
campagne tegen Scandinavië schrijft het
Zweedsche blad „Aftenposten" o.a.: „De
Duitschers zijn slechte psychologen. Immers,
indien de Westersche mogendheden Scandi
navië mochten aanvallen, vernietigen zij
de basis van haar oorlogsbeginselen en zul
len zij bovendien nog op gewapend verzet
stuiten. Duitschland zou dus beter doen,
zijn perscampagne over de hulpverleening
aan Finland te staken, aangezien een der
gelijke campagne alleen nadeelig voor
Duitschland zelf is."
De „Tidens Tegn" schrijft, dat „Finland
de grens vormt van alle Noordelijke landen
zoodat zijn strijd die'van alle Noordeuropee-
sche staten is. Duitschland ziet slechts spo
ken. Het is onbegrijpelijk, dat Duitschland,
een land met zulk een hooge cultuur, derge
lijke argumenten gebruikt. Duitschland kan
er slechts zeker van zijn, dat de Noordelijke
koninkrijken zich alleen door hun eigen
belangen laten leiden en dat zij niet meer
levensruimte verlangen. Duitschland, dat
Spanje heeft geholpen, moet begrijpen,
waarom Scandinavië Finland helpt.".
(Tel.)
(Ing. Med.)
Een deskundige over het
„Finsche wonder".
Een Belgisch generaal vertelt
van zijn ervaringen aan de
Mannerheimlinie.
De Belgische generaal, Emile Badoux,
die in België teruggekeerd is van een ver
blijf in Finland, waar hij sedert April 1939
heeft medegewerkt aan de organisatie der
verdediging van de Karelische landengte,
heeft tegenover den militairen medewer
ker van de „Soir" enkele aspeclen van het
„Finsche wonder" uiteengezet.
De generaal verklaarde o.a.: „Ik heb
Franschen en Engelschen zien vechten. Ik
commandeerde aan de Yser de besten van
de beroemde „mannen van de genie" doch
toen ik het werk zag van den Finschen sol
daat, stond ik verbaasd.
EEN MENSCHENSLACHTING.
Badoux zeide voorts, dat in de hoogst
moderne onderkomens, die in de Manner
heimlinie zijn gebouwd, de waarnemer on
trefbaar is. Hij ziet en wordt niet gezien:
hij schiet door een opening, die een granaat
niet kan treffen. De Finsche mitrailleur-
schutter laat de Russen naderen en pas
wanneer deze op 300 of 200 meter zijn.
opent hij het vuur. Dan volgt een ware
menschenslachting.
Wat de waarde van de Sovjet-troepen be
treft, moest generaal bekennen, dat zij op
hem den indruk van waar menschenvee
hadden gemaakt. „Deze armoedig gekleede
mannen komen uit verafgelegen streken
van Rusland, zonder te weten waarom en
voor wie zij moeten vechten. Hun materiaal
is zeer goed, doch zij weten er zich niet van
te bedienen."
Naar het Engelsch van
MARTIN PORLOCK.
36).
„Meneer", zei hij, „de gedachte heeft bij
mij post gevat en ik meen gerust te mo
gen aannemen, dat precies de zelfde ge
dachte ook bij u en vele anderen aan deze
tafel opgekomen is dat een der redenen
waarom deze onbekende misdadiger met
zoo'n ongelooflijk succes te werk kan gaan,
moet zijn, dat hij iederen agent, dien hij
voor zijn slachtoffer uitgekozen heeft weet
te benaderen zonder ook maar den min
sten argwaan te wekken".
„Ga vedder, meneer!" zei John Goles in
ademlooze spanning.
Charlesworth kuchte luidruchtig om zijn
gegrinnik te maskeeren.
„Ja, spot maar, als jullie daar zin in
hebt!" vervolgde Bazelgett, niet in het
minst van zijn stuk gebracht. „Maar mis
schien beseffen de heeren spotters niet eens
het punt waarop ik doel en dat punt, me
neer Frensham, is: dat de mysterieuze mis
dadiger wel eens in het onrechtmatige be
zit zou kunnen zijn van eenuniform der
hoofdstedelijke politie
Een gemompel steeg op in de met tabaks
rook geladen atmosfeer. Het klonk eensdeel
verbaasd en goedkeurend, anderdeels beu
en teleurgesteld.
„Hoe het ook zij", vervolgde Bazelgett,
„toch zou ik willen voorstellen contact te
zoeken met alle theatercostumiers en hun
te verbieden politieuniformen te verhuren
en wat misschien nog belangrijker is
informatie bij hen in te winnen aangaande
de pèrsonen, die in een bepaalde periode
uniformen gehuurd of gekocht hebben. Dit
is mijn wenk, meneer".
Na deze laatste woorden klapte het val-
sche gebit van inspecteur Bazelgett als een
rattenval dicht en nam hij zijn plaats weer
in.
„Niet slecht, Bazelgett", zei Hector
Frensham. „Lang niet slecht".
Hij maakte opnieuw een aanleekening op
'n ander blaadje papier en gaf het, evenals
het eerste, aan den ondercommissaris.
„Heeft nog iemand anders iets te zeg
gen
„Ja, meneer!" donderde de stem van
Maull van de XL Divisie.
Een paar van Maull's collega's begonnen
al b(j voorbaat te glimlachen, terwijl alle
anderen Hector Frensham en de onder-
commissaris inbegrepen zich schrap zet
ten en de.ooren spitsten. Niet dat zij iets
brillants of ongewoons verwachtten of
schoon dat niet uitgesloten was maar het
vereischte onverdeelde aandacht om Maull
te kunnen volgen, wanneer hij spi-ak. Maull
was nameiyk een uitgesproken voorstander
van het devies: „Kort maar krachtig". Aan
woorden of tijd verspillen had hy een
broertje dood. De wyze, waarop hij zyn ge
dachten onder woorden bracht, maakte daar
door zyn styl vaak nog onbegrypelyker dan
een onbekende vreemde taal.
„Steek maar van wal", zei Hector Frens
ham.
„Als Bazelgett zei, onopvallend naderen
heele eieren eten", ratelde Maull in één
stuk door. „Niet meer laten naderen geen
moorden meer. Arrestatie misschien onmo
gelijk dan maar streep door zü'n reke
ning. Adviseer: verscherpte instructie in
zake „aanklampers" en zaklantaarns. Be
doel: sterke schijnwerpers zakformaat in
voeren. Extra sterke lampen. Als „aanklam-
per" stopt, kan agent lantaarn gebruiken,
als „aanklamper" niet stopt, moet agent
lqntaarn gebruiken. Schijn verblindt
maakt hulpeloos. Tijd mee gewonen. Niet
duur. Goed idee."
Oud wordende, moet men niet acht-
slaan op wat de jaren ons ontnemen,
maar op wat zij ons laten.
Maull ging weer zitten. De „tip" lokte
een levendige discussie uit, waaraan Maull
echter niet deel nam. Zijn mond was zoo
stevig gesloten, dat van zijn dicht genepen
lippen nauwelijks nog een spoor te zien was.
Maar Hector Frensham maakte een einde
aan het geargumenteer door den ondercom
missaris een nieuw kattebelletje te overhan
gen.
„Nog iemand anders?" vroeg Hector
Frensham en keek de negen gezichten nog
eens één voor één aan.
Dit keer kreeg hij geen antwoord.
„Hier is- myn idee dan", zei hy. „Daar het
pas vanmorgen bij mij is opgekomen, heb
ik het nog niet door deskundigen kunnen
laten onderzoeken, maar ze zijn er al mee
bezig. Ik zal in grove trekken even schet
sen wat mijn bedoeling is. Ik zou nameiyk
zooveel mogeiyk agenten voor de nachtdien
sten onverwijld met een soort radio-zakin-
stallatie willen uitrusten. Een apparaatje,
dat automatisch alarmseinen geeft, zoodra
de drager ervan buiten zyn eigen wil
komt te vallen. Of de kosten een bezwaar
zullen vormen, weet ik nog niet. Als dat
niet het geval is, zou het prachtig zijn. Ra-
dio-telefonie is ook al aangeraden, maar dat
heeft tegen, dat het veel te duur is. Maar
dit plan zou misschien uitvoerbaar zyn..."
HOOFDSTUK XVI.
Uittreksel van een dagboek.
31 Juli 193—.
Ik heb het vanavond weer allemaal voor
den dag gehaald, de foto's, het lint met
de zeven knoopen er in en de blauwe
enveloppe. Voor een enkelen keer heb ik al
de reliquieën weer eens uit de enveloppe
genomen. Ik had dat den laatsten tijd al
dikwyls willen doen, maar myn verlangen
was niet zoo groot als mijn angst voor de
herinnering. Vanavond was mijn begeerte
heel wat sterker dan myn vrees. Ik zat aan
tafel in mijn kamer met de foto van dié
lieve, kleine Elsie vlak voor me en het
lint natuurlijk en ging al de reliquieën
nog eens stuk voor stuk na.
Om my aan de eerste te herinneren
alsof de foto en het lint niet voldoende wa
ren kreeg ik een uitknipsel uit de Over
seas Daily Mail van bijna vyftien jaar gele
den in handen. Ik herinner me nog, dat ik
die in Winnipeg kocht, omdat er in stond,
dat de kerel door de Vereeniging tot Red
ding van Drenkelingen met een medaille be
giftigd was, omdat hij een of ander kind
uit het water gehaald had. Om me aan het
tweede te herinneren, kreeg ik een uitknip
sel uit de Clarion in handen, het volledige
verslag van mijn „ongerechtvaardigden"
aanval op dien kerel, die me met zijn gelieg
voor het eerst van mijn leven met de ge
vangenis deed kennismaken. „Ongerecht
vaardigde" aanval ik moet er nog om
lachen. Het laatste stukje was ook goed. Ik
kan het nog uit het hoofd opschreven. „De
verdachte, die weigert zijn naam op te ge
ven (doch vermoedeiyk Schmidt of Smith
heeft) heeft om de woorden van den
rechter aan te halen alleszins blijk gege
ven reeds op jeugdigen leeftijd een verstok
te, brutale misdadiger van de ergste soort
te zyn".
Dan zyn er nog vier dingen, die me aan
myn ontzetting van vyf jaar later herinne
ren. Een afschrift van de gelogen getuigen
verklaring van dien aartsduivel Blakeney
(wat zullen ze opkijken, en piekeren hoe ik
daaraan gekomen ben, wanneer myn spul
len na mijn dood gevonden worden!), ver
scheidene uitknipsels, nameiyk de verkla
ringen van die arme kerels Lefty Saunders
en Jack Flynn (ik heb het hun nooit al te
kwalyk genomen lui van hun slag kry-
gen tenslotte 'niet iederen dag een zonde
bok als ik door den hemel gezonden), mijn
bewijs van voorwaardelyke invrijheidstelling
gedateerd drie jaren na die van de getui
genverklaringen en mijn definitieve ont
slagbrief. Groote hemel! Wat zou ik er niet
voor over hebben als ik die oude gloeiende
haat nog eens in mijn hart kon laten op
laaien, zooals vroeger, toen ik maar niet
warm kon worden, zelfs niet wanneer ik me
als een egel oprolde en de stinkende, bonte
dekens stevig om me heen wikkelde. Alle
machtig, wat deed die gloed me goed! Wat
ik er nog van overgehouden heb, is niet
meer dan een zwakke weerschijn. Het was
net een prachtig wit licht, dat in mijn hart
gloeide en mij voor een heelen tijd door en
door warm deed voelen.
Toen, natuurlyk en dat is niet om te
lachen kwam de klap op den vuurpijl!
De groote slag, negentien jaar na den nacht
dat ik, thuisgekomen, hem by mijn lieve;
kleine Elsie vond. Negentien jaar! Ik was
nu een man in bonus, die zich uit zyn zaken
teruggetrokken had en naar zijn geboorte
land teruggekomen was alleen maar om
nog geen drie weken na zijn landing met
een van hun gummistokken zoo'n harden
mep op het hoofd te krygen, dat hij een
goeie drie weken in een ziekenhuis ver
pleegd moest worden en daarna nog twee
maanden voor zyn volledig herstel noodig
had. En dat allemaal, omdat ik alleen maar
mijn arm uitgestoken had om dien eene te
beletten een kind de hersens in te slaan.
Ik zal nooit dat logge beest op zijn zwarte
paard vergeten. De Broadway wemelde van
hen met hun lange knuppels. Het kind kon
hem niets gedaan hebben het trok al
leen maar aan zyn been om hem van het
paard te trekken, maar dat was dat kleine
jong nooit gelukt. En omdat ik nu myn
arm uitstak, moest ik het: ontgelden. Wel,
ik kan er nu om lachen! Die eene van
Hampstead Heath had geen zwart paard,
maar misschien was een wit paard nog be
ter.
(Wordt Vervolgd).