KRONIEK VAN DEN DAG TEGEN DE WET TWEEDE BLAD VAN DE PROVINCIALE ZEEUWSCHE MIDDELBURGSCHE COURANT (ft GOESCHE COURANT) VAN DONDERDAG 11 JANUARI 1940. No. 9. De Finsche successen. De Finnen hebben deze week opnieuw een belangrijke overwinning op de Russen behaald. Ditmaal werd de 44e Sovjet-divi sie, die uit de richting Raate, dus van den kant der grens, naar het strategisch ge wichtige Suomussalmi oprukte, verslagen en vernietigd. Daarmee is een nieuwe Rus sische poging om in de zgn. wespentaille naar Oulu of Uleaborg door te dringen en aldus Noord- van Zuid-Finland te scheiden, mislukt, terwijl de overwinnaars groote hoeveelheden kostbaar materiaal hebben bemachtigd, 't Voor de Russen tragische ge val doet zich voor, dat bij dezen strijd de Finsche troepen prachtig gebruik konden maken van de wapenen, die hun eerder op hetzelfde front, toen de 163e Sovjet-divisie er aan moest gelooven, in handen waren gevallen. Ook nu schijnen de verdedigers van Fin land dezelfde tactiek te hebben gevolgd als bij vorige gelegenheden. Zij lieten den vij and eerst een eindweegs opmarcheeren en sneden daarna door kranig patrouillewerk zijn achterwaartsche verbindingen af. Wel dra zagen de Russen zich geïsoleerd, de voedselvoorziening hield op, evenals de mu nitietoevoer en tot overmaat van ramp zakte het zware geschut met tanks etc. door de ijslaag, die de moerassen bedekte. Op dat oogenblik hadden de Finnen gewacht om hun slag te slaan. En andermaal is de toeleg volkomen gelukt. Men moet de praestaties van Finland's kleine, dappere en blijkbaar voortreffelijk aangevoerde leger wel ten zeerste bewon deren. In enkele weken tyds zijn nu drie Russische divisies verslagen: één bij Tolva- jaervi, in het Noorden, één bij Suomussal mi en de derde nabij Raate. Elk dezer di visies telde 15,000 18,000 man; wat er van overgebleven is, verkeert waarschijnlijk in zeer desolaten toestand. Dat zijn voor de Finnen mooie resultaten, die zij echter niet uitsluitend aan eigen beleid en moed dan ken, maar ten deele ook aan de fouten der tegenpartij, van het Roode leger, over welks reputatie nog alleen maar meesmui lend of met leedvermaak wordt gesproken. Met dat al blijft het een ongelijke wor steling daar in het hooge Noorden en men vraagt zich dagelijks af, hoelang de Finnen haar nog kunnen volhouden. Uit Scandina vië, vooral Zweden, ook uit andere landen stroomen vrijwilligers toe, maar dezen be hoeven een tijd van oefening en aanpas sing, zullen op den duur ten hoogste bij machte zijn, de in den strijd gedunde Fin sche gelederen wat aan te vullen. En al het materiaal, dat de Russen in handen des vijands laten, wordt bij 't Roode leger wel weer vervangen, terwijl de dapperen van generaal Mannerheim nog steeds onvol doende zijn toegerust. Weliswaar hebben zij eenigen aanvoer uit het buitenland gekre gen; zoolang 't echter bij kleine zendingen, te hooi en te gras overgekomen, blijft, ver- keeren de Finnen ook. te dien opzichte ern stig in het nadeel, een omstandigheid, wel ke hun tenslotte noodlottig kan worden. Men weet: de aanvoer-moeilijkheden zijn vele. Den doorslag geeft wel de houding van Duitschland, dat zich niet alleen schrap zet tegen uit Engeland en Frankrijk via Scandinavië aan Finland te verleenen ma- terieele hulp, maai- ook is overgegaan tot beslaglegging op Italiaansche wapenzen dingen. Nadat één transport was doorge laten, heeft Moskou vertoogen tot Berlijn gericht, dat zich vervolgens gehaast heeft, de Russische wenschen in te willigen, zoo dat de Italianen, ondanks de „as", hun voor de Finnen bestemde vliegtuigen enz. in het Derde Rijk zagen vastgehouden. Rome kan niet veel anders doen dan voorzichtiglijk informeeren naar het gebeurde en zal nu vermoedelijk ervaren, dat Berlijn aan Mos- kou's vriendschap op het oogenblik het meest is gelegen. Bevorderlijk voor de toch al geslonken rotatie van de as lijkt ons dat niet. Het prijspeil mag niet hooger worden,j zegt (3e Eerste Kamer. De leeningspolitiek geenszins toegejuicht. Blijkens het Voorloopig Verslag over het ontwerp van wet tot vaststelling van hoofd stuk Vllb (departement van financiën) der Rijksbegrooting voor 1940, duchtten eenige leden, naar mate de oorlogstoestand voort duurt, een verdere verarming en verlaging van den levensstandaard in alle lagen der maatschappij- Onder zoodanige omstanig- heden nu is het, dus betoogden zij, meer dan ooit gewenscht, dat de financieele poli tiek allereerst wordt gericht op verminde ring van de niet strikt noodzakelijke uitga ven. In de tweede plaats bepleitten deze leden, gelet op de sterke stijging van de volstrekt noodzakelijke uitgaven en daartegenover op de sterke daling van volksvermogen en volksinkomen dat zooveel mogelijk de hand worde gehouden aan dekking met belastinggelden van de jaarlijks terugkee- rende uitgaven, alsmede van die uitgaven, voor welke een equivalente economische waarde niet wordt verkregen. Huns inziens wordt van dergelijke uitgaven de laatste acht jaren reeds een te hoog bedrag, n.l. 500 millioen, met leengeld gedekt. Dit punt achtten zij van te meer belang nu, als gevolg van de lasten, welke mobilisatie en defensie gelijkelijk vorderen, de financieele toestand immer moeilijker dreigt te wor den. In de derde plaats zouden de leden, hier aan het woord, indien aan belastingverhoo- ging niet kan worden ontkomen, die bij voorkeur willen zien toegepast ten aanzien van de groep der directe belastingen. Zij oordeelden het noodzakelijk, dat het prijs peil hetwelk toch reeds stijgende is zoo laag mogelijk worde gehouden Sommige leden waren van oordeel, dat inzonderheid de druk, welke de indirecte heffingen op de bevolking leggen, dient te worden verlicht. DE LAATSTE STAATSLEE- NING Verscheidene leden spraken hun leedwe zen uit over de mislukking van de uitgifte der laatste staatsleening, al hadden ook zij de leeningsvoorwaarden niet in alle opzich ten gelukkig geacht. Gaarne zouden zij vernemen, welke groo te institutioneele beleggers niet hebben in geschreven. Andere leden spraken de hoop uit, dat de inschrijvers op de vier leening, ingeval eerlang mocht worden overgegaan tot een gedwongen leening, het bedrag, waarvoor zij hebben ingeschreven, in aftrek zullen mogen brengen op hun verplicht quotum in die gedwongen leening. Enkele Kamerleden toonden zich niet ge heel gerust over de politiek van de Neder- landsche Bank ten aanzien van de positie van onzen gulden in verband met den slechten stand onzer betalingsbalans.. Im mers, onze goudvoorraad vermindert, de geldmarkt wordt krapper en het is de vraag, of door een en ander de rentestand niet zal worden verhoogd. Verscheidene leden verklaarden met te leurstelling kennis te hebben genomen van het bescheid der regeering op den aan drang, in de Tweede Kamer geoefend, om over te gaan tot opheffing van het bank geheim. Deze leden zouden gaarne vernemen, of het rapport van den Economischen Raad ter zake reeds is uitgebracht en, zoo ja, of de regeering bereid is, den Staten-Gene- raal daarvan inzage te geven. De „politieke commissarissen" van het roode leger worden berispt. Hun schuld: gebrek aan disci pline. De correspondent van het Finsche blad „Uusi Submi"' te Riga bericht, dat be sprekingen zijn gevoerd tusschen den com mandant van de „politieke commissaris sen" van het roode leger, generaal Mali- lis, en de politieke commissarissen van le ger en vloot te Kroonstad. Deze laatsten zouden gebrek aanenergie hebben ge toond en zouden geen einde hebben we ten te maken aan het gebrek aan disci pline bij verschillende afdeelingen Uit andere deelen van de Sovjet-Unie is een aantal politieke commissarissen naar Leningrad overgeplaatst, om de commis- sarissen, die niet hebben voldaan, te ver vangen. Het instituut van de politieke commis sarissen is alleen bekend bij het roode" le ger Intusschen zijn ook in andere landen vroeger personen geweest, die als burger met het leger mee-reisden en opdracht hadden te letten op andere dan strikt mi litaire zaken. Zoo hebben bv de „gede legeerden te velde (gedelegeerden nl. van de Staten) vroeger in ons eigen land vrij wat verkeerd werk gedaanDeze ge delegeerden zijn dan ook later verdwenen, wat logisch is, want een leger is nu eenmaal een leger en het militaire belang gaat in tijd van oorlog voor alles. In den Spaanschen burgeroorlog heeft men bij de roode troepen het instituut doen herleven Bij de Russische troepen heeft men eveneens dit instituut wat ner gens ter wereld nog bestond weer in gevoerd De „politieke commissarissen" hebben tot taak om te letten op het moreel van de troepen wat ook tot op zekere hoog te een zaak is van militair belang. Verder hebben zij er acht op te geven wie van de officieren en manschappen vast in de leer"' zijn en wie niet Het goed-communist-zi.jn komt bij hen in de eerste plaats, daarna pas het sol daat zijn, als zij een oordeel moeten uit spreken. Het is te begrijpen, dal de troepen deze politieke commissarissen doorgaans in stil te beschouwen als niet meer dan spion nen van Moskou De soldaten hebben dan ook weinig of geen achting voor deze lieden. Tegelijkertijd echter hebben zy meer in de melk te brokkelen dan de officieren Wat voor toestanden hieruit kunnen voortvloeien is duidelijk. Als niet des kundigen het in een zoo ernstige zaak als een oorlog „te zéggen hebben" over de deskundigen, (die bij de Russen tóch al niet zoo erg deskundig zijn) dan leggen de soldaten het loodje Dit schijnt aan het Finsche front ook nogal eens gebeurd te zijn. Het heeft zeker niet bijgedragen tot de populariteit dezer commissarissen, dat zij in eenige gevallen bevolen schijnen te hebben om achter de roode troepen te laten vuren met machine-geweren om ze zoo te dwingen voorwaarts te trek ken, ook als dit onmogelijk scheen. HET REIZEN VAN EN NAAR BELGIë. Men moet een „inlichlingsbulle- tin" invullen. Blijkens mededeeling, verstrekt door de Belgische douane te Wuestwezel, moeten alle reizigers alvorens België binnen te ko men of dit land te verlaten, een „inlich tingsbulletin" invullen, waarop naam en verdere persoonlijke gegevens alsmede na tionaliteit en nummer van het paspoort dienen te worden vermeld. Dit voorschrift geldt met ingang van 9 Januari voor alle vreemdelingen behalve houders van diplomatieke paspoorten. Is Japan meer bevreesd voor Rusland dan voor Amerika? Een Japansche stem over de „nieuwe orde" in Eu ropa en Azië. „De Ver. Staten en de Sovjet-Unie zijn de eenige twee landen, die in staat zijn de Japansche actie te belemmeren, bij den op bouw van een nieuwe orde in Oost-Azië", aldus schrijft Sjiratori, de vroegere Japan sche ambassadeur in Italië in een artikel in de „Hotsji Sjimboen". Sjiratori is sinds langen tijd een groot voorstander van nauwere betrekkingen tus schen Japan, Duitschland en Italië als on derteekenaars van het Anti-Komintern pact. Hij schrijft voorts, dat het bijna onmo gelijk is, met de Ver. Staten overeenstem ming te bereiken betreffende het Japansche programma op het Aziatische continent, en dat het sluiten van een non-agressiepact met de Sovjets van nut zou zijn om de Chi- neesche kwestie op te lossen. „Indien de Sovjets blijven vasthouden aan hun huidige politiek om den opbouw van de „nieuwe orde" in Oost-Azië te belemmeren, aldus Sjiratori, zou dit tot gevolgen leiden, welke zoowel voor hen, als voor Japan te betreuren zijn. Een botsing met de Sovjets zou een veel ernstiger aangelegenheid zijn dan een botsing met de Ver. Staten, aan gezien de Sovjet-Unie een gemeenschappe lijke grens heeft met Japan. Ik twijfel er niet aan, of de betrekkingen tusschen Ja pan en de Sovjets zullen verbeteren, naar gelang de onderhandelingen over de rege ling der hangende kwesties vorderen.' Of de Sovjets hun huidige politiek van hulp verleening aan het bewind van Tsjang Kai Sjek zullen wijzigen, is een andere kwestie. Duitschland is bezig aan den opbouw van een nieuwe orde in Europa, gelijk aan die, welke Japan wenscht in Oost-Azië. Een overeenkomst tusschen Japan en de Sovjets zal de laatsten in staat stellen hun aan dacht uitsluitend te wijden aan de Euro- peesche zaken en met Duitschland samen te werken voor den opbouw van een nieuwe orde aldaar. De Sovjet-Unie, vereenigd met Duitschland in den opbouw van een nieuwe orde in Europa, zal de taak van Japan voor den opbouw van een nieuwe orde in het Verre Oosten vergemakkelijken". „Duitschland, dat Spanje hielp, moet ons begrijpen". Een stem uit Scandinavië. Naar aanleiding van de Duitsclie pers campagne tegen Scandinavië schrijft het Zweedsche blad „Aftenposten" o.a.: „De Duitschers zijn slechte psychologen. Immers, indien de Westersche mogendheden Scandi navië mochten aanvallen, vernietigen zij de basis van haar oorlogsbeginselen en zul len zij bovendien nog op gewapend verzet stuiten. Duitschland zou dus beter doen, zijn perscampagne over de hulpverleening aan Finland te staken, aangezien een der gelijke campagne alleen nadeelig voor Duitschland zelf is." De „Tidens Tegn" schrijft, dat „Finland de grens vormt van alle Noordelijke landen zoodat zijn strijd die'van alle Noordeuropee- sche staten is. Duitschland ziet slechts spo ken. Het is onbegrijpelijk, dat Duitschland, een land met zulk een hooge cultuur, derge lijke argumenten gebruikt. Duitschland kan er slechts zeker van zijn, dat de Noordelijke koninkrijken zich alleen door hun eigen belangen laten leiden en dat zij niet meer levensruimte verlangen. Duitschland, dat Spanje heeft geholpen, moet begrijpen, waarom Scandinavië Finland helpt.". (Tel.) (Ing. Med.) Een deskundige over het „Finsche wonder". Een Belgisch generaal vertelt van zijn ervaringen aan de Mannerheimlinie. De Belgische generaal, Emile Badoux, die in België teruggekeerd is van een ver blijf in Finland, waar hij sedert April 1939 heeft medegewerkt aan de organisatie der verdediging van de Karelische landengte, heeft tegenover den militairen medewer ker van de „Soir" enkele aspeclen van het „Finsche wonder" uiteengezet. De generaal verklaarde o.a.: „Ik heb Franschen en Engelschen zien vechten. Ik commandeerde aan de Yser de besten van de beroemde „mannen van de genie" doch toen ik het werk zag van den Finschen sol daat, stond ik verbaasd. EEN MENSCHENSLACHTING. Badoux zeide voorts, dat in de hoogst moderne onderkomens, die in de Manner heimlinie zijn gebouwd, de waarnemer on trefbaar is. Hij ziet en wordt niet gezien: hij schiet door een opening, die een granaat niet kan treffen. De Finsche mitrailleur- schutter laat de Russen naderen en pas wanneer deze op 300 of 200 meter zijn. opent hij het vuur. Dan volgt een ware menschenslachting. Wat de waarde van de Sovjet-troepen be treft, moest generaal bekennen, dat zij op hem den indruk van waar menschenvee hadden gemaakt. „Deze armoedig gekleede mannen komen uit verafgelegen streken van Rusland, zonder te weten waarom en voor wie zij moeten vechten. Hun materiaal is zeer goed, doch zij weten er zich niet van te bedienen." Naar het Engelsch van MARTIN PORLOCK. 36). „Meneer", zei hij, „de gedachte heeft bij mij post gevat en ik meen gerust te mo gen aannemen, dat precies de zelfde ge dachte ook bij u en vele anderen aan deze tafel opgekomen is dat een der redenen waarom deze onbekende misdadiger met zoo'n ongelooflijk succes te werk kan gaan, moet zijn, dat hij iederen agent, dien hij voor zijn slachtoffer uitgekozen heeft weet te benaderen zonder ook maar den min sten argwaan te wekken". „Ga vedder, meneer!" zei John Goles in ademlooze spanning. Charlesworth kuchte luidruchtig om zijn gegrinnik te maskeeren. „Ja, spot maar, als jullie daar zin in hebt!" vervolgde Bazelgett, niet in het minst van zijn stuk gebracht. „Maar mis schien beseffen de heeren spotters niet eens het punt waarop ik doel en dat punt, me neer Frensham, is: dat de mysterieuze mis dadiger wel eens in het onrechtmatige be zit zou kunnen zijn van eenuniform der hoofdstedelijke politie Een gemompel steeg op in de met tabaks rook geladen atmosfeer. Het klonk eensdeel verbaasd en goedkeurend, anderdeels beu en teleurgesteld. „Hoe het ook zij", vervolgde Bazelgett, „toch zou ik willen voorstellen contact te zoeken met alle theatercostumiers en hun te verbieden politieuniformen te verhuren en wat misschien nog belangrijker is informatie bij hen in te winnen aangaande de pèrsonen, die in een bepaalde periode uniformen gehuurd of gekocht hebben. Dit is mijn wenk, meneer". Na deze laatste woorden klapte het val- sche gebit van inspecteur Bazelgett als een rattenval dicht en nam hij zijn plaats weer in. „Niet slecht, Bazelgett", zei Hector Frensham. „Lang niet slecht". Hij maakte opnieuw een aanleekening op 'n ander blaadje papier en gaf het, evenals het eerste, aan den ondercommissaris. „Heeft nog iemand anders iets te zeg gen „Ja, meneer!" donderde de stem van Maull van de XL Divisie. Een paar van Maull's collega's begonnen al b(j voorbaat te glimlachen, terwijl alle anderen Hector Frensham en de onder- commissaris inbegrepen zich schrap zet ten en de.ooren spitsten. Niet dat zij iets brillants of ongewoons verwachtten of schoon dat niet uitgesloten was maar het vereischte onverdeelde aandacht om Maull te kunnen volgen, wanneer hij spi-ak. Maull was nameiyk een uitgesproken voorstander van het devies: „Kort maar krachtig". Aan woorden of tijd verspillen had hy een broertje dood. De wyze, waarop hij zyn ge dachten onder woorden bracht, maakte daar door zyn styl vaak nog onbegrypelyker dan een onbekende vreemde taal. „Steek maar van wal", zei Hector Frens ham. „Als Bazelgett zei, onopvallend naderen heele eieren eten", ratelde Maull in één stuk door. „Niet meer laten naderen geen moorden meer. Arrestatie misschien onmo gelijk dan maar streep door zü'n reke ning. Adviseer: verscherpte instructie in zake „aanklampers" en zaklantaarns. Be doel: sterke schijnwerpers zakformaat in voeren. Extra sterke lampen. Als „aanklam- per" stopt, kan agent lantaarn gebruiken, als „aanklamper" niet stopt, moet agent lqntaarn gebruiken. Schijn verblindt maakt hulpeloos. Tijd mee gewonen. Niet duur. Goed idee." Oud wordende, moet men niet acht- slaan op wat de jaren ons ontnemen, maar op wat zij ons laten. Maull ging weer zitten. De „tip" lokte een levendige discussie uit, waaraan Maull echter niet deel nam. Zijn mond was zoo stevig gesloten, dat van zijn dicht genepen lippen nauwelijks nog een spoor te zien was. Maar Hector Frensham maakte een einde aan het geargumenteer door den ondercom missaris een nieuw kattebelletje te overhan gen. „Nog iemand anders?" vroeg Hector Frensham en keek de negen gezichten nog eens één voor één aan. Dit keer kreeg hij geen antwoord. „Hier is- myn idee dan", zei hy. „Daar het pas vanmorgen bij mij is opgekomen, heb ik het nog niet door deskundigen kunnen laten onderzoeken, maar ze zijn er al mee bezig. Ik zal in grove trekken even schet sen wat mijn bedoeling is. Ik zou nameiyk zooveel mogeiyk agenten voor de nachtdien sten onverwijld met een soort radio-zakin- stallatie willen uitrusten. Een apparaatje, dat automatisch alarmseinen geeft, zoodra de drager ervan buiten zyn eigen wil komt te vallen. Of de kosten een bezwaar zullen vormen, weet ik nog niet. Als dat niet het geval is, zou het prachtig zijn. Ra- dio-telefonie is ook al aangeraden, maar dat heeft tegen, dat het veel te duur is. Maar dit plan zou misschien uitvoerbaar zyn..." HOOFDSTUK XVI. Uittreksel van een dagboek. 31 Juli 193—. Ik heb het vanavond weer allemaal voor den dag gehaald, de foto's, het lint met de zeven knoopen er in en de blauwe enveloppe. Voor een enkelen keer heb ik al de reliquieën weer eens uit de enveloppe genomen. Ik had dat den laatsten tijd al dikwyls willen doen, maar myn verlangen was niet zoo groot als mijn angst voor de herinnering. Vanavond was mijn begeerte heel wat sterker dan myn vrees. Ik zat aan tafel in mijn kamer met de foto van dié lieve, kleine Elsie vlak voor me en het lint natuurlijk en ging al de reliquieën nog eens stuk voor stuk na. Om my aan de eerste te herinneren alsof de foto en het lint niet voldoende wa ren kreeg ik een uitknipsel uit de Over seas Daily Mail van bijna vyftien jaar gele den in handen. Ik herinner me nog, dat ik die in Winnipeg kocht, omdat er in stond, dat de kerel door de Vereeniging tot Red ding van Drenkelingen met een medaille be giftigd was, omdat hij een of ander kind uit het water gehaald had. Om me aan het tweede te herinneren, kreeg ik een uitknip sel uit de Clarion in handen, het volledige verslag van mijn „ongerechtvaardigden" aanval op dien kerel, die me met zijn gelieg voor het eerst van mijn leven met de ge vangenis deed kennismaken. „Ongerecht vaardigde" aanval ik moet er nog om lachen. Het laatste stukje was ook goed. Ik kan het nog uit het hoofd opschreven. „De verdachte, die weigert zijn naam op te ge ven (doch vermoedeiyk Schmidt of Smith heeft) heeft om de woorden van den rechter aan te halen alleszins blijk gege ven reeds op jeugdigen leeftijd een verstok te, brutale misdadiger van de ergste soort te zyn". Dan zyn er nog vier dingen, die me aan myn ontzetting van vyf jaar later herinne ren. Een afschrift van de gelogen getuigen verklaring van dien aartsduivel Blakeney (wat zullen ze opkijken, en piekeren hoe ik daaraan gekomen ben, wanneer myn spul len na mijn dood gevonden worden!), ver scheidene uitknipsels, nameiyk de verkla ringen van die arme kerels Lefty Saunders en Jack Flynn (ik heb het hun nooit al te kwalyk genomen lui van hun slag kry- gen tenslotte 'niet iederen dag een zonde bok als ik door den hemel gezonden), mijn bewijs van voorwaardelyke invrijheidstelling gedateerd drie jaren na die van de getui genverklaringen en mijn definitieve ont slagbrief. Groote hemel! Wat zou ik er niet voor over hebben als ik die oude gloeiende haat nog eens in mijn hart kon laten op laaien, zooals vroeger, toen ik maar niet warm kon worden, zelfs niet wanneer ik me als een egel oprolde en de stinkende, bonte dekens stevig om me heen wikkelde. Alle machtig, wat deed die gloed me goed! Wat ik er nog van overgehouden heb, is niet meer dan een zwakke weerschijn. Het was net een prachtig wit licht, dat in mijn hart gloeide en mij voor een heelen tijd door en door warm deed voelen. Toen, natuurlyk en dat is niet om te lachen kwam de klap op den vuurpijl! De groote slag, negentien jaar na den nacht dat ik, thuisgekomen, hem by mijn lieve; kleine Elsie vond. Negentien jaar! Ik was nu een man in bonus, die zich uit zyn zaken teruggetrokken had en naar zijn geboorte land teruggekomen was alleen maar om nog geen drie weken na zijn landing met een van hun gummistokken zoo'n harden mep op het hoofd te krygen, dat hij een goeie drie weken in een ziekenhuis ver pleegd moest worden en daarna nog twee maanden voor zyn volledig herstel noodig had. En dat allemaal, omdat ik alleen maar mijn arm uitgestoken had om dien eene te beletten een kind de hersens in te slaan. Ik zal nooit dat logge beest op zijn zwarte paard vergeten. De Broadway wemelde van hen met hun lange knuppels. Het kind kon hem niets gedaan hebben het trok al leen maar aan zyn been om hem van het paard te trekken, maar dat was dat kleine jong nooit gelukt. En omdat ik nu myn arm uitstak, moest ik het: ontgelden. Wel, ik kan er nu om lachen! Die eene van Hampstead Heath had geen zwart paard, maar misschien was een wit paard nog be ter. (Wordt Vervolgd).

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1940 | | pagina 5