mfamèm ZON OP DE PALMEN SCHAKEN in VAN DE PROVINCIALE ZEEUWSCHE&MIDDELBURGSCHE COURANT&GOESCHE COURANT 1 predicatie Ik ontdek Amerika ZATERDAG KORTE ZEEUWSCHE KRONIEK UIT DE MTODELBÜRGSCHE COURANT VAN VOOR VIJFTIG JAAB SCHETSEN VAN D'OEVE i m Irecht jfrding nvou- ji fechen k1 en |rigen van Ichter {■bben iiken, [in de een uit ver en- is ge- nooit het I werd, Imer- Idranlc keer Hat er toen een oij de if ge- zoon ladeau |r jaar- De lonken twaar- zou al |bben jon- was verd Is; tot I groot- hem negen rij om llechte let is moet 1. toe. Ihoord. Tn te Isschen ^stolen zak- jon- dief- [jon te schui- heling was ^id een geen I beiden Jn, dat artike- Pe jon- geloofd at de ld had, pr de en De zaak haar gouden, rorden. firingen op den meer jen op. [ngenis- roeftijd itenis. pr, die rd niet nomen het d ont- Sluis- peul- apelle. -w -M 1$ -éi 16 Dec-1939 euwsch Zondagsbtad^s DE AANSPRAAKPLAATS. Er is in de oude Statenvertaling een zwaar maar prachtig woord, waar men drie minuten of een heel leven naar moet luisteren. In Psalm 28 staat: „Hoor de stem mijner smee kingen, als ik tot U roep, als ik mijne handen hef naar de aanspraakplaats Uwer heiligheid". De mensch in zwarte diepten ge raakt zal altijd wel iets aanroepen. Het wonder is echter, dat smeekingen en handen uitgaan naar één plek. Hier genaamd: de aanspraakplaats Uwer heiligheid. Dat is de plek in Gods heiligheid, die door onheiligen kan worden aangesproken. Redelijk ware: als er sprake is van een heilig God, dan kan of wil deze heiligheid niet worden aangesproken door'iets uit onze wereld. God, als er zulk een persoonlijk God is, heeft zich zwij gend afgewend. Toch schijnt het, dat de Heilige Geest de zwarte diepten der aarde opzoekt en daar harten vindt om in te bidden. Onze smeekingen krijgen richting. Onze handen, gehouden door den Geest, strekken zich naar één plaats. Dat moet de plaats zijn, waar God zijn heiligheid offert, om onze onheiligheid te aanvaarden. Er is God blijkbaar veel aan ge legen om ons te overtuigen van het bestaan dier plek. Daarom is er open baar veel geschied, wat eigenlijk be hoorde verborgen te wezen. Er heeft op die plek een beschamende voeder bak gestaan met Gods heiligheid in doeken gewonden. Er heeft een zwart kruis gestaan en er heeft een stem ge klonken: Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen. Er is een schreeuw geweest in den nacht en er was een graf met Gods doodgemar telde heiligheid erin. Toen is Zij on vernietigbaar weder levend geworden. Het meest perfide, wat thans ge schiedt, is minder dan dit. Het ergste onheilige is toen opgenomen en ver geven geworden. Ook nu wordt het onheiligste opgenomen en vergeven. Daarom gaan onze onheilige smee kingen uit naar die plaats en worden onze onheilige handen geheven tot die plek, waar altijd gehoor is en altijd gegrepen worden en opgenomen. F. HET ONDERWIJS IX VROEGERE DAGEN. IV. DE LEERLINGEN. Het aantal leerlingen op de dorpsscholen was b.v. in de 18de eeuw niet groot. Hier voor waren verschillende redenen. Het plat teland had vroeger de helft minder inwo ners dan thans. Daar er geen leerplicht was, waren er altijd kinderen, die nooit de school bezochten. Er waren toen dan ook veel analphabeten of ongeletterden. Zelfs waren er kerkeraadsleden, die hun naam niet konden schrijven. Hun handteekening onder de notulen was dikwijls een rondetje met een kruis er door, waarbij de predikant dan schreef wiens handteekening het was. De oorzaak van het niet of zeer korten tijd naar school komen was meestal armoe de; want deze was er vroeger veel. Zoo de ouders bedeeld werden, konden de kinde ren gratis ter school komen. De diaconie be taalde het schoolgeld, doch alleen tot en met de tweede klas, zoodat de kinders en kel lezen en schrijven leerden. Maar vaak, geregeld des zomers, moesten de kinderen op het land helpen medeverdienen of thuis op broertjes en zusjes passen. Veel leerlingen bereikten nooit de hoog ste klas, omdat hun ouders hiervoor het schoolgeld niet konden betalen. De kinders werden dus van school genomen. Het aan tal groote gezinnen was vroeger betrekke lijk veel grooter dan thans. Als een jongen, maar vooral een meisje, maar wat lezen en schrijven kon, achtten de ouders dat vol doende en moest hun kind de school verla ten, al was dit nauwelijks tien jaar oud. Kwamen de leerlingen van verre, zoodat zij tusschen den middag niet naar huis kon den gaan, dan was de meester verplicht toe te staan, dat zij hun brood in de school op aten en zich bij het vuur verwarmden. In de kerkeraadsnotulen werd vaak ge sproken van den schoolmeester en zijn „dis cipelen". Deze laatste werden onderschei den in meisjes en „knechtjes". De zoogen. cijferaars, dus de leerlingen, die in de hoogste klas zaten, hadden meer voorrechten dan de anderen. Daar zij meestal de kinderen van de dorpsnotabelen waren, werden zij door den meester weieens ontzien, b.v. bij het uitdeelen van straf. Ook werden zij op de voorste banken ge plaatst en hierdoor werd aan hen meer aandacht besteed dan aan de andere leer lingen. Verder waren zij de eersten, die de school mochten verlaten. Als al de kinders uit de school waren, moest de meester op de schoolstoep staan om te zien of de kinders ordelijk naar huis gingen. Bijna algemeen hoort men de klacht, dat het opkomend geslacht van tegenwoordig veel slechter is dan dat van vroeger. Dat de kinderen in onzen tijd zich soms zeer onbe hoorlijk gedragen, willen wij niet tegen spreken. De historie leert echter, dat de jeugd van vroeger, zoowel in als buiten de school, ook verre van fatsoenlijk was. De kinderen waren geen klap beter. Alleen dit verschil is er, dat de leerlingen op school vroeger meer lichamelijk gestraft werden dan tegenwoordig. Soms werd er meer ge ranseld dan geleerd. De plak en de roe, la- 7.35 ork. 'k. 10.20 11.20 Wanneer ge alleen de zon op den palm in den pot van de serre van de mooie kamer van uw tante kent 't spijt me het u te moeten zeggen en u een illusie te moeten ontnemen maar dan weet u niet wat zon op de palmen beteekent. En zeker niet: Zomerzon in December. En hooge palmen onder een blauwen hemel in de dagen vóór Kerstmis. Dat is een ander Amerika dan het steenen, betonnen Amerika-zonder-groenig- heid dat New-York is. Dat is San Francisco. Dat is het kleine plantsoen op het hoogste topje van de hoogste van de zeven heuvels van San Francisco. Dat is de zon en dit zijn de palmen die wij iederen morgen be groeten, wanneer ik daar met een krant en een sigaret den dag ga inwijden. Ik zit op een bank in de zon onder de palmen, die wuiven op den zoelen wind en zie onder mij de witte huizen van de stad en de blauwe baai en de wazige bergen in de verte. En vóór ik de krant ga lezen, die mij zal vertellen hoeveel schepen er zijn vergaan en hoeveel rijkdommen er zijn ver nietigd, kjjk ik naar al dat felle wit en naar het heldere blauw, naar het goud van de zon en het eeuwige groen van de palmen en zie de bloemen en voel den wind en snuif de lauwe, geurige lucht diep in mij op en denk hoe goed het leven kan zijn wanneer het zonder haat en strijd is. San Francisco is wel een bevoorrechte stad. Het ligt zoo smetteloos, zoo klaar en zoo vredig op zijn heuvels en rond zijn baai. Men heeft mij verteld, dat de armoede hier vrijwel onbekend is en dat 't de rijkste stad van de Vereenigde Staten is. Hetgeen ge bemerkt wanneer ge twee heuvels beklimt en twee heuvels afdaalt, om, dwars door het bedrijvige, gezellige kwartier der Chi- neezen, waar rjjst en gember en thee en specerijen geuren, in de benedenstad te ko men. Eerst op Union Square, een ruim, vier kant plein met een diep-groen grasveld in het midden. Den geheelen dag zitten de zonzoekers mannetje aan mannetje op de banken, de palmen zijn er waardig en breed en er lig gen languit menschen op het gras, die maar zoo'n beetje droomen in de luwte. Rondom zijn de mooiste winkels van de wereld. Ju weliers en modezaken, kunst- en boekhan dels, porselein en zilver en Chineesch jade, lekkernijen en bloemen. De duurste winkels van de wereld voor de verwendste men schen van de wereld, in uitstallingen die op zich zelve reeds kunstwerken van goeden smaak en toewijding zijn. Er zijn heeren dassen van twintig gulden en orchideeën van dertig gulden en parelcolliers, bont mantels, diamanten armbanden van vele duizenden en tienduizenden guldens; ge komt langs de vensters van reisbureaux die u over de geheele wereld willen dragen en u willen verwennen, die u de dansen van Mexico beloven en de schouwburgen van Buenos-Aires, de oerwouden van Brazilië, de tempels van Angkor, de bruggen van Siam, de kersenbloesems van Japan wanneer ge uw beurs slechts wilt openen. Er zijn op Union Square hotels, die u al les willen geven wat uw hart en uw maag begeeren: in wijdsche lobby's, schemerige cocktailbars, kamers van alle gemakken en grillen voorzien, restaurants waar muzikan ten uit Hawai, uit Cuba, uit Costa-Rica hun vreemde instrumenten bespelen om u het eten te vergemakkelijken en het drinken te veraangenamen. En over dit alles ligt de zaligheid van de zon. En staat een hemel die blauw is als de hemel uwer droomen. De palmen wiegen in den wind en het is een dwaze wereld die sommige menschen zóó verwent en andere menschen met leege handen en een bitter hart over de aarde jaagt. Een dwaze we reld waar trage schepen naar luilekkerland koersen en waar andere schepen in vlam men naar den bodem zinkenmet man en muis. Ik loop langs de bontmantels en de paar- len, langs een profusie van orchideeën en zoetgeurende rozen, langs goud en zilver en kostelijke vreemde dingen van jade en ik denk aan verkoolde steden, aan legers, ingegraven in de aarde, aan het knetteren van mitrailleurs en het razen van vlieg tuigen onder den winterhemel. Al de weelde van alle winkels van Union Square, alle rijkdom, alle verwennerij en alle muziek van de hotels van San Fran cisco zijn voor de rijksten. Maar wie be geert dit, die, zonder chèqueboek en zonder zorgen, in de zon onder de palmen kan zit ten, die vóór den arbeid wat langs de blau we baai kan wandelen, die op den vrijen dag over de geweldige bruggen kan rijden de bergen in? Ge kunt hier dwalen langs ongekende panorama's, door wouden van rossige boo men, zoo hoog, dat ge hun toppen niet kunt zien, langs bloemen en onder palmen en ter de stok en het liniaal waren de wapens in de handen van den meester om de leer lingen gehoorzaamheid te leeren of soms ook om ze meer aan te sporen tot leerzaam heid. De meester te Serooskerke had volgens het reglement vergunning om zijn „discipe len" te kastijden, maar hij moest het doen met voorzichtigheid en zoowel de rijke kin deren als de arme. De geschiedenis leert, dat de voorzichtigheid wel eens uit het oog verloren werd. Toen later de lichamelijke straffen op school verboden waren, bedacht de onderwijzer andere tuchtmiddelen, zoo als het ezelsbord, dat thans gelukkig uit de school verdwenen is. Dat er wel eens con flicten voorkwamen tusschen den meester en de leerlingen, beter gezegd tusschen den onderwijzer en de ouders als gevolg van de toegediende kastijding is te begrijpen. Wij zullen echter melding maken van een ander conflict tusschen den onderwijzer te Oostkapelle en vele ouders, onge veer 90 jaar geleden. De oorzaak daarvan is niet te raden. Over 't algemeen zet de Wal- chersche boer niet spoedig zijn hoed of pet af, vooral vroeger niet, toen hij meer afge zonderd leefde. Het is nog zooveel jaren niet geleden, dat hij zelfs in de kerk zijn hoofddeksel ophield, hoe godsdienstig hij over 't algemeen ook was. Alleen bij gebed, voorlezing uit de Schrift en gezang werd het hoofd ontbloot. Zoo hield nog geen eeuw geleden de jon gens ook hun pet op in de school, tot dat de schoolopziener order had gegeven, dat de leerlingen hun petten onder schooltijd moesten aflaten. Dit besluit ondervond bij vele ouders te Oostkapelle en mogelijk ook wel in andere Walchersche dorpen veel te genkanting. De vrees voor kou vatten kon moeilijk de oorzaak er van zijn, want elke Walchersche boer, 't zij jong of oud, droeg toen zoogenaamd lang haar. Bij sommigen, die een weelderigen haargroei hadden, leek het hoofd wel een raagbol. Ongeveer 45 jaar geleden zijn de Walchersche boeren begon nen kort haar te dragen. Zooals gezegd, wilden vele ouders te Oostkapelle niet, dat hun jongens blootshoofds in de school za ten. De oorzaak hiervan was wellicht de on gewoonte. Het was iets nieuws. De Wal- chenaar was vooral vroeger zeer conserva tief. Genoemde ouders namen hun kinders zelfs van de school af. Liever geen onder wijs, dan in school blootshoofd te zitten. In de gemeenteraadsvergadering van 18 Januari 1851 werd deze kwestie een punt van behandeling. Het eind der bespreking was, dat de burgemeester mr. W. C. M. de Jonge van Ellemeet met den schoolopziener in onderhandeling zou treden. Blijkbaar was een deel der raadsleden op de hand der ouders. De burgemeester heeft wellicht bei de partijen tot elkaar weten te brengen, al zal o.i. de 'schoolopziener niet veel hebben toegegeven, want dë kapstok in de kleine schoolgang kreeg langzamerhand meer pet ten te dragen dan voorheen. Opmerkelijk dat thans bij de meeste schooljongens met hun kortgeknipte haren elk hoofddeksel contrabande is, zelfs bij strenge kou. Brederode zei vroeger reeds: ,,'t Kan ver- keeren". (Wordt vervolgd). R. B. J. d. M. (Nadruk verboden.) VEROORDEELD TOT HET ROOKEN VAN SIGAREN In Engeland in het plaatsje Doncaster heeft de rechter aan twee vaders, wier zoontjes sigaretten hadden gestolen, opge dragen om de beide boosdoeners ieder een heel dikke sigaar te geven, die ze tot het allerlaatste eind moesten oprooken. Dan waren de tienjarige bengels wel genoeg ge straft, meende hij. 50e week 1889. Heden herdacht de heer P. de Bruyne alhier zijn 50-jarig jubileum als makelaar. Des heeren de Bruyne's vader bekleedde eveneens die betrekking, terwijl zijn zoon, de heer P. L. de Bruyne sedert 28 Juli 1869 dezelfde betrekking vervult. -Op verzoek eervol ontslag verleend aan den heer W. H. baron Taets van Ame- ronge als rentmeester, rentambt Middel burg en als zoodanig benoemd de heer E. L. baron van Hardenbroek, thans rentmeester der rentambten Schiedam, Brielle, Noord- wijk en Leiden. Met genoegen zal zeker door onze inge zetenen vernomen worden dat ook aan de nog slechts gedeeltelijk volbouwde zijde van den Stationsweg alhier twee burgerwonin gen zullen gesticht worden. Daardoor zal de toegangsweg tot onze stad opnieuw in fraaiheid winnen. De heer G. W. A. de Veer heeft voor het beroep naar Renswoude bedankt. De eerste-luitenant W. F. Hartman van het 4e bataljon, 3e regiment infanterie te Vlissingen wordt op 1 Jan. 1890 gede tacheerd bij de militaire verkenningen te 's Gravenhage. Volgens verklaring van professor Leij- den is een derde deel der bevolking van Berlijn door de griep aangetast. wanneer ge verzadigd van schoonheid te rugkomt in deze stad vol vroolijk vertier en rustige mensehen, beseft ge, dat San Fran cisco een van de gelukzaligste steden is op de kleine, ongelukkige, onzalige aarde. Mr. E. ELIAS. Een ienkeld woord. Oe a twi eige zusters zó kunne verschille, dat snap je toch soms nie Kootje en Keetje waere van Frans z'n oudte; de êene een olf jaer ouwer en d' are een olf jaer jonger. Ze waere nog wè' mee meer zusters, 'öor. Je weet 'oe a dat vroeger gieng; a 't êeste trouwboeksje vol was, dan beguste ze net zö bedaerd an 't twidde, ofdat 't wè' zö 'oorden. Mae' die are misjes, dat waere nog mae' schoolguus. Ko en Kee waere de ouwste en dae' volgden een kooie jongers op; poters en kriel en oalles deur mekare waere ze mee z'n veertienen. Nou, Kee, die gieng glad in de bêesten op; de kolfjes en de tjoeksjes, dae' mocht gin ander ankomme. Lank za' 'k dae' nie' over uutweie; 't was d'r lust en d'r leven, ziedaer. En Ko, dat was net andersom. Die gieng liefst mae' nae' mevrouw van den domenie, oalderande moeilikke 'aakseltjes leere' er. dikkels kwam ze dan tuus mee een boek Ze lei dat wè' wig toet de Zondag, mae dan was ter ok van 'êelen dag gin woord uut d'r te kriegen en zat ze mae' in dat boek te suffen. Die boeken van Frans, dae' kust ze ok a nie' van bluve. En Frans, die steef ze dae' nog in, die zat dat misje d'r kop glad op te maeken, van: „jie kust bes' lêere en onder de ménsen gae', je ei tóch gin 'arte voe' 't boereleven". En dat a noe nog nooit één misje van 'êel 't durp 'edaen en dan toch zéker gin boeredochter, dat dee' Kootje van 't Eiland. Mee d'r twin tegste jaer gieng ze nog is om les nae' de mêester en nae' mevrouw van den domenie voe' borduren en zö-a'. Ze most nog vad- derop om te lêeren ok, maere, ze dreef d'r zin toch deur en kreeg, nae' verloop van tied een betrekkege an een soort kostschole. Vee' anders as verpleegster en schooljuf frouw kuste in dien tied de misjes nie' wor- re. Nou, de ménsen van 't durp sprakke dae' in 't êeste genoeg schande van, mae' vee, last Kootje dae' nie' van, wan' ze ei nooit mi' tuus 'ewist. Om te weunen te- missen, 'öor; wé' is op verziete vanselft. Ze is noga' gauw 'etrouwd en noga' liefst mee een avvekaat; kiek, die zou ze nie' vast 'ekregen a' ze tuus was bluve zitte. Mae' wat raai je noe? Frans, die student, die was ook avvekaat 'eworre en noe wou het toeval, dat die is een zaak te bespreken mee die vent van Ko; die 'êetten mae' gewoon Piet. Zö dus, Piet most dae'-voe' naer Amsterdam kom- me en Ko zei: „dan gae 'k is mee; ik zou Frans ok nog wer is wille zie-e. Me te- gaere zövee' stellen beleefd, dan ku' me den ouwen tied nog is op-'aele". Mae' Piet zei: „ik der niks op tegen da' je meegaet naer Amsterdam, maer ofda' je Frans zu' zie-e, dat weet ik nie'. Nae' z'n kantoor ku' je natuurlik nie' mee. Dan mö' je zölank mae' wachte in een café en dan za' 'k vraege ofdat 'n meegaet. Nae' z'n weunuus gae', dat durf ik nie' aeventure, wan' ik weet nie' ofdat 'n dae' wé' op gesteld za' weze: ie is, liek a' je weet, mee z'n uusouwster 'etrouwd". Ja, dat von' Kootje oallemaele goed, mae' ze zei daerom: „gó, ik kenne m'n eigen niks te gröot voe' dat méns, 'oor; al ei ze noe vóór d'r trouwen 'ediend, daerom kan ze toch wè' góed voe' Frans weze en meer is ter nie' nöodeg." Goed; zulder der op of. Eêst die venters de zaken of-'edae' en toen zei Piet: „m'n vrouwe is ter ok; a je tied eit, gaet dan een ommezien mee, dan ku' je den ouwen tied nog is öp-'aele". „Alle mensen; Kootje! Is Kootje in de stad?" En Frans z'n 'oed a te pakken en die mee. Onderwegt begust 'n a van oalles óp te 'aelen en zödrie a ten Kootje zag, was 't: „julder motte mee nae' m'n vrouwe. Kennes maeke en bluven ete." Piet niks mi' te zeggen en Kootje en Frans voerden 't woord. Dat gieng van: „weet je nog dit en weet je nog dat: da' me gienge vaere in de visböot op 't wêeltje en toen a me mid- denop waere de vaerböom brak? Da' je mee wiste jaegen in September. Moeder 's aevens een panne soep te wermen 'ezet op de plaete en jie gieng op je buuk vóór den 'aerd ligge en je dronk de panne olf leeg. Toen a me in 'uus kwamme om te eten was jie nergenst te vinden, mae' toen a de scheele van de panne gieng wiste me wè' waerom a jie gin eten meer most". Ze lachten overoal om. Het was wee' net as vroeger. Net zö eige, man. 't Was noga' een areg ennetje, mae' ze zövee' te pra ten en te vraegen, da' ze toch op de stoepe stienge êer da' ze der erg in Frans z'n vrouwe was een lange dame, nae' de letse mode gekleed, mee kleine, wit te 'andjes. Glad anders as da' Kootje ver wacht Die zag daarlik da' 'eur klêeren ouwerwetser waere, voeral d'r schoenen; d'r 'anschoenen wou ze ginêens uutdoe-e, wan' 'eur 'anden zagge der nae', da' ze ol- tied mee 'ielp werke. Mae' vriendelik was dat vrouwtje, 'öor; dae' viel niks van te zeggen. En toch Kootje van 't êeste öogen- blik een 'ekel an dat méns. Waer a dat noe an lag, dat wist ze zelft nie'. Ze was kwaed op d'r eigen. Die vrouwlien gienge tegaere 'êel 't 'uus gekieke. Oalles liet ze an Kootje zie-e en uutlegge waer a dit voe' dienden en waer a ze dat voe' gebruukten en toen anêens wist Kootje wat a ter an schol. Ze docht: „het zit in de t o n Net percies êender praatten mevrouw van den domenie vroeger, a ter een paer kinders in de pasterie kwamme, te verlege om een woord te zeggen en a' ze die dan op d'r ge mak wou brienge'. Verbeeld dat wuuf d'r eigen soms, da' ze mee een verlege' boere- wuufje te doen eit, dat a ze op d'r gemak mö' zette'; omda' 'k in een klein stadje weune en van een 'oeve komme?" Dat vrouwtje mae' deur 'ebabbeld, Kootje der niks van verstae' as de leste woorden: maar dat mag ik niet". Om toch wat te zeggen, vroog ze mae': „van wien nie'?" Dat méns keek een bitje ver wonderd, mae' ze zei toch beleefd: „dat wil meneer niet hebben". Kootje der in de varste varte gin begrip van over wat a 't gieng, mae' toch lachten ze is toegeeflijk en ze zei: „doe dat mae' gerust, 'öor; ie za' je gin standje geve: Frans ei oal z'n leven nog góed 'ewist voe' z'n personeel". En vriendelik praatten ze vadder. Wee' in de kaemer verschrok Kootje' van de klokke. Ze kuste onmeugelik nog langer bluve. Nou, toen nog een 'öop vuven en zessen van „aangenaam 'ewist" en „nog is komme" en „ök is komme" en „bedankt voe' de vrien'schap" en „op een are kêer bluven ete", en zö voors. In den trein zatte ze tegaere in een cou pé en dae' stortten Kootje d'r gemoed is uut. „Dat wil meneer nie' zei ze, „ze dienk' zeker da' 'k nie' weet, da' je zö te gen de meid praat. Tegen goeie vrienden of kennissen zou ze 'ezeid „Frans" of „m'n man". Maer ik ze van antwoord 'ediend 'öor. Ze schoot zö röod as bloed". Piet zei mae' niks, mae' die docht: „wat is dat toch jammer; ons konne noe zövee' vrienschap van mekare En Betsy, Frans z'n vrouwe, die be gon op dat moment net een bitje te be- daeren. Ze zövee' 'ejuuld, da' Frans agauw nie' verstae' kust, wat a ze vertelden. Noe lag ze op de kanapee, mee d'r öogen toe en Frans stieng mee z'n 'anden in z'n zakken voe' 't raem, nae' buten te kie ken. En ie docht: „wat is dat toch jammer. Oe pleziereg zou dat kunne' worren a' me geregeld bie mekare kwamme". Ja! Eén woord! V. v. d. O. WAAROM KALKOEN MET KERSTMIS? Vroeger was het algemeen gebruik in Engeland om met Kerstmis een flink stuk varkensvleesch te eten. Koning Jacobus I echter hield heelemaal niet van varkens vleesch en liet zich voor het eerst een kal koen op tafel brengen, als Kerstmaal. Sinds dien eet heel Engeland met Kerstmis kalkoen en heeft die gewoonte zich ook over andere landen verspreid REDACTEUR: J. M. MULLIé. Middelburg. o De uitslagen van de Vrijdag 8 Dec. te Middelburg gespeelde partijen luiden als volgt: Groep I: J. C. LavooyB. Wagenaar afgebr. I. v. NoppenH. J. Kraak J. F. HeemskerkK. Maartense 10 J. M. MulliéJ. Scheltens Groep H: A. den HollanderC. de Quartel afgebr. I. BlokpoelL. v. Flierenburg 01 R. v. d. HarstH. Witvoet 10 I. DaniëlseD. de Vos 01 C. J. StoelL. v. Flierenburg 10 o Schaaknieuws: De Zeeuwsche Schaakbond organiseert een tweedaagschen wedstrijd, op Dinsdag 26 December en Woensdagavond 27 December. Er wordt gespeeld in groepen van 4 spelers, zooveel mogelijk ingedeeld naar speelsterk- te. Aan dezen wedstrijd kunnen leden van vereenigingen aangesloten bij den Z. S. B. deelnemen. Ook voor niet leden bestaat ge legenheid mee te doen. Men wende zich voor inlichtingen tot den secretaris van den Z.S.B., den heer I. S. Blokpoel, Jodengang 31. o Wijlen schaakmeester Réti, zegt ergens in zijn boek, „Die Meister des Sehach- bretts": „eerst moet men leeren combinee ren, voor men positiesspel gaat spelen". Speciaal op dat leeren combineeren, zouden wij de nadruk willen leggen, want men kan inderdaad ook het combineeren leeren, zich daarin oefenen en verder bekwamen. Een middel daartoe is, het naspelen van par tijen met fraaie tactische wendingen. Hieronder volgt een partijtje, dat de hui dige wereldkampioen, dr. Aljechin in 1917 speelde, in een blindsimultaanseance. Wit: dr. ALJECHIN. Zwart: VON FELDT. Fransche Part ij. 1. e2—e4 e7—e6 2. d2—d4 d7—d5 3. Pblc3 Pg8—f6 4. e4xd5 Pf6xd5 5. Pc3e4 f7—f5 6. Pe4—g5 Lf8—e7 7. Pg5—f3 c7c6 8. Pf3—e5 0—0 9. Pgl—f3 b7b6 10. Lfl—d3 Lc8—b7 II. 0—0 Tf8e8 12. c2—c4 Pd5—f6 13. Lel—f4 Pb8d7 14. Ddl—e2 c6—c5? In plaats hiervan moest Pf8 geschieden. Nu volgt een verrassend en prachtig slot: 15. Pe5f7! (zie diagram) Stelling na 15. Pe5—f7! c d f h 15Kg8xf7 In geval zwart Dc8 speelt, dan volgt 16. De6: en er dreigt ver- tsikt mat. 16. De2xe6t! Kf7g6 Wanneer 16 Ke6: dan 17. Pg5mat en indien 16 Kf8, dan 17. Pg5 17. g2—g4! Lb7—e4 18. Pf3—h4 mat.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1939 | | pagina 11