mfamèm
ZON OP DE PALMEN
SCHAKEN
in
VAN DE PROVINCIALE ZEEUWSCHE&MIDDELBURGSCHE COURANT&GOESCHE COURANT
1 predicatie
Ik ontdek Amerika
ZATERDAG
KORTE
ZEEUWSCHE KRONIEK
UIT DE MTODELBÜRGSCHE
COURANT VAN VOOR VIJFTIG JAAB
SCHETSEN VAN D'OEVE
i m
Irecht
jfrding
nvou-
ji
fechen
k1 en
|rigen
van
Ichter
{■bben
iiken,
[in de
een
uit
ver
en-
is ge-
nooit
het
I werd,
Imer-
Idranlc
keer
Hat er
toen
een
oij de
if ge-
zoon
ladeau
|r jaar-
De
lonken
twaar-
zou al
|bben
jon-
was
verd
Is; tot
I groot-
hem
negen
rij om
llechte
let is
moet
1. toe.
Ihoord.
Tn te
Isschen
^stolen
zak-
jon-
dief-
[jon te
schui-
heling
was
^id een
geen
I beiden
Jn, dat
artike-
Pe jon-
geloofd
at de
ld had,
pr de
en De
zaak
haar
gouden,
rorden.
firingen
op den
meer
jen op.
[ngenis-
roeftijd
itenis.
pr, die
rd niet
nomen
het
d ont-
Sluis-
peul-
apelle.
-w -M 1$ -éi 16 Dec-1939
euwsch Zondagsbtad^s
DE AANSPRAAKPLAATS.
Er is in de oude Statenvertaling een
zwaar maar prachtig woord, waar
men drie minuten of een heel leven
naar moet luisteren. In Psalm 28
staat: „Hoor de stem mijner smee
kingen, als ik tot U roep, als ik mijne
handen hef naar de aanspraakplaats
Uwer heiligheid".
De mensch in zwarte diepten ge
raakt zal altijd wel iets aanroepen.
Het wonder is echter, dat smeekingen
en handen uitgaan naar één plek.
Hier genaamd: de aanspraakplaats
Uwer heiligheid. Dat is de plek in
Gods heiligheid, die door onheiligen
kan worden aangesproken. Redelijk
ware: als er sprake is van een heilig
God, dan kan of wil deze heiligheid
niet worden aangesproken door'iets
uit onze wereld. God, als er zulk een
persoonlijk God is, heeft zich zwij
gend afgewend.
Toch schijnt het, dat de Heilige
Geest de zwarte diepten der aarde
opzoekt en daar harten vindt om in te
bidden. Onze smeekingen krijgen
richting. Onze handen, gehouden door
den Geest, strekken zich naar één
plaats. Dat moet de plaats zijn, waar
God zijn heiligheid offert, om onze
onheiligheid te aanvaarden.
Er is God blijkbaar veel aan ge
legen om ons te overtuigen van het
bestaan dier plek. Daarom is er open
baar veel geschied, wat eigenlijk be
hoorde verborgen te wezen. Er heeft
op die plek een beschamende voeder
bak gestaan met Gods heiligheid in
doeken gewonden. Er heeft een zwart
kruis gestaan en er heeft een stem ge
klonken: Vader, vergeef het hun, want
zij weten niet wat zij doen. Er is een
schreeuw geweest in den nacht en er
was een graf met Gods doodgemar
telde heiligheid erin. Toen is Zij on
vernietigbaar weder levend geworden.
Het meest perfide, wat thans ge
schiedt, is minder dan dit. Het ergste
onheilige is toen opgenomen en ver
geven geworden. Ook nu wordt het
onheiligste opgenomen en vergeven.
Daarom gaan onze onheilige smee
kingen uit naar die plaats en worden
onze onheilige handen geheven tot die
plek, waar altijd gehoor is en altijd
gegrepen worden en opgenomen.
F.
HET ONDERWIJS IX VROEGERE
DAGEN.
IV.
DE LEERLINGEN.
Het aantal leerlingen op de dorpsscholen
was b.v. in de 18de eeuw niet groot. Hier
voor waren verschillende redenen. Het plat
teland had vroeger de helft minder inwo
ners dan thans. Daar er geen leerplicht
was, waren er altijd kinderen, die nooit de
school bezochten. Er waren toen dan ook
veel analphabeten of ongeletterden. Zelfs
waren er kerkeraadsleden, die hun naam
niet konden schrijven. Hun handteekening
onder de notulen was dikwijls een rondetje
met een kruis er door, waarbij de predikant
dan schreef wiens handteekening het was.
De oorzaak van het niet of zeer korten
tijd naar school komen was meestal armoe
de; want deze was er vroeger veel. Zoo de
ouders bedeeld werden, konden de kinde
ren gratis ter school komen. De diaconie be
taalde het schoolgeld, doch alleen tot en
met de tweede klas, zoodat de kinders en
kel lezen en schrijven leerden. Maar vaak,
geregeld des zomers, moesten de kinderen
op het land helpen medeverdienen of thuis
op broertjes en zusjes passen.
Veel leerlingen bereikten nooit de hoog
ste klas, omdat hun ouders hiervoor het
schoolgeld niet konden betalen. De kinders
werden dus van school genomen. Het aan
tal groote gezinnen was vroeger betrekke
lijk veel grooter dan thans. Als een jongen,
maar vooral een meisje, maar wat lezen en
schrijven kon, achtten de ouders dat vol
doende en moest hun kind de school verla
ten, al was dit nauwelijks tien jaar oud.
Kwamen de leerlingen van verre, zoodat
zij tusschen den middag niet naar huis kon
den gaan, dan was de meester verplicht toe
te staan, dat zij hun brood in de school op
aten en zich bij het vuur verwarmden.
In de kerkeraadsnotulen werd vaak ge
sproken van den schoolmeester en zijn „dis
cipelen". Deze laatste werden onderschei
den in meisjes en „knechtjes".
De zoogen. cijferaars, dus de leerlingen,
die in de hoogste klas zaten, hadden meer
voorrechten dan de anderen. Daar zij
meestal de kinderen van de dorpsnotabelen
waren, werden zij door den meester weieens
ontzien, b.v. bij het uitdeelen van straf.
Ook werden zij op de voorste banken ge
plaatst en hierdoor werd aan hen meer
aandacht besteed dan aan de andere leer
lingen. Verder waren zij de eersten, die de
school mochten verlaten.
Als al de kinders uit de school waren,
moest de meester op de schoolstoep staan
om te zien of de kinders ordelijk naar huis
gingen.
Bijna algemeen hoort men de klacht, dat
het opkomend geslacht van tegenwoordig
veel slechter is dan dat van vroeger. Dat de
kinderen in onzen tijd zich soms zeer onbe
hoorlijk gedragen, willen wij niet tegen
spreken. De historie leert echter, dat de
jeugd van vroeger, zoowel in als buiten de
school, ook verre van fatsoenlijk was. De
kinderen waren geen klap beter. Alleen dit
verschil is er, dat de leerlingen op school
vroeger meer lichamelijk gestraft werden
dan tegenwoordig. Soms werd er meer ge
ranseld dan geleerd. De plak en de roe, la-
7.35
ork.
'k. 10.20
11.20
Wanneer ge alleen de zon op den palm in
den pot van de serre van de mooie kamer
van uw tante kent 't spijt me het u te
moeten zeggen en u een illusie te moeten
ontnemen maar dan weet u niet wat
zon op de palmen beteekent. En zeker niet:
Zomerzon in December. En hooge palmen
onder een blauwen hemel in de dagen vóór
Kerstmis. Dat is een ander Amerika dan het
steenen, betonnen Amerika-zonder-groenig-
heid dat New-York is. Dat is San Francisco.
Dat is het kleine plantsoen op het hoogste
topje van de hoogste van de zeven heuvels
van San Francisco. Dat is de zon en dit
zijn de palmen die wij iederen morgen be
groeten, wanneer ik daar met een krant en
een sigaret den dag ga inwijden.
Ik zit op een bank in de zon onder de
palmen, die wuiven op den zoelen wind en
zie onder mij de witte huizen van de stad
en de blauwe baai en de wazige bergen in
de verte. En vóór ik de krant ga lezen, die
mij zal vertellen hoeveel schepen er zijn
vergaan en hoeveel rijkdommen er zijn ver
nietigd, kjjk ik naar al dat felle wit en naar
het heldere blauw, naar het goud van de
zon en het eeuwige groen van de palmen en
zie de bloemen en voel den wind en snuif
de lauwe, geurige lucht diep in mij op en
denk hoe goed het leven kan zijn wanneer
het zonder haat en strijd is.
San Francisco is wel een bevoorrechte
stad.
Het ligt zoo smetteloos, zoo klaar en
zoo vredig op zijn heuvels en rond zijn baai.
Men heeft mij verteld, dat de armoede hier
vrijwel onbekend is en dat 't de rijkste stad
van de Vereenigde Staten is. Hetgeen ge
bemerkt wanneer ge twee heuvels beklimt
en twee heuvels afdaalt, om, dwars door
het bedrijvige, gezellige kwartier der Chi-
neezen, waar rjjst en gember en thee en
specerijen geuren, in de benedenstad te ko
men. Eerst op Union Square, een ruim, vier
kant plein met een diep-groen grasveld in
het midden.
Den geheelen dag zitten de zonzoekers
mannetje aan mannetje op de banken, de
palmen zijn er waardig en breed en er lig
gen languit menschen op het gras, die maar
zoo'n beetje droomen in de luwte. Rondom
zijn de mooiste winkels van de wereld. Ju
weliers en modezaken, kunst- en boekhan
dels, porselein en zilver en Chineesch jade,
lekkernijen en bloemen. De duurste winkels
van de wereld voor de verwendste men
schen van de wereld, in uitstallingen die op
zich zelve reeds kunstwerken van goeden
smaak en toewijding zijn. Er zijn heeren
dassen van twintig gulden en orchideeën
van dertig gulden en parelcolliers, bont
mantels, diamanten armbanden van vele
duizenden en tienduizenden guldens; ge
komt langs de vensters van reisbureaux die
u over de geheele wereld willen dragen en
u willen verwennen, die u de dansen van
Mexico beloven en de schouwburgen van
Buenos-Aires, de oerwouden van Brazilië,
de tempels van Angkor, de bruggen van
Siam, de kersenbloesems van Japan
wanneer ge uw beurs slechts wilt openen.
Er zijn op Union Square hotels, die u al
les willen geven wat uw hart en uw maag
begeeren: in wijdsche lobby's, schemerige
cocktailbars, kamers van alle gemakken en
grillen voorzien, restaurants waar muzikan
ten uit Hawai, uit Cuba, uit Costa-Rica hun
vreemde instrumenten bespelen om u het
eten te vergemakkelijken en het drinken te
veraangenamen.
En over dit alles ligt de zaligheid van de
zon. En staat een hemel die blauw is als
de hemel uwer droomen. De palmen wiegen
in den wind en het is een dwaze wereld die
sommige menschen zóó verwent en andere
menschen met leege handen en een bitter
hart over de aarde jaagt. Een dwaze we
reld waar trage schepen naar luilekkerland
koersen en waar andere schepen in vlam
men naar den bodem zinkenmet man
en muis.
Ik loop langs de bontmantels en de paar-
len, langs een profusie van orchideeën en
zoetgeurende rozen, langs goud en zilver en
kostelijke vreemde dingen van jade en
ik denk aan verkoolde steden, aan legers,
ingegraven in de aarde, aan het knetteren
van mitrailleurs en het razen van vlieg
tuigen onder den winterhemel.
Al de weelde van alle winkels van Union
Square, alle rijkdom, alle verwennerij en
alle muziek van de hotels van San Fran
cisco zijn voor de rijksten. Maar wie be
geert dit, die, zonder chèqueboek en zonder
zorgen, in de zon onder de palmen kan zit
ten, die vóór den arbeid wat langs de blau
we baai kan wandelen, die op den vrijen
dag over de geweldige bruggen kan rijden
de bergen in?
Ge kunt hier dwalen langs ongekende
panorama's, door wouden van rossige boo
men, zoo hoog, dat ge hun toppen niet kunt
zien, langs bloemen en onder palmen en
ter de stok en het liniaal waren de wapens
in de handen van den meester om de leer
lingen gehoorzaamheid te leeren of soms
ook om ze meer aan te sporen tot leerzaam
heid.
De meester te Serooskerke had volgens
het reglement vergunning om zijn „discipe
len" te kastijden, maar hij moest het doen
met voorzichtigheid en zoowel de rijke kin
deren als de arme. De geschiedenis leert,
dat de voorzichtigheid wel eens uit het oog
verloren werd. Toen later de lichamelijke
straffen op school verboden waren, bedacht
de onderwijzer andere tuchtmiddelen, zoo
als het ezelsbord, dat thans gelukkig uit de
school verdwenen is. Dat er wel eens con
flicten voorkwamen tusschen den meester
en de leerlingen, beter gezegd tusschen den
onderwijzer en de ouders als gevolg van de
toegediende kastijding is te begrijpen.
Wij zullen echter melding maken van een
ander conflict tusschen den onderwijzer te
Oostkapelle en vele ouders, onge
veer 90 jaar geleden. De oorzaak daarvan is
niet te raden. Over 't algemeen zet de Wal-
chersche boer niet spoedig zijn hoed of pet
af, vooral vroeger niet, toen hij meer afge
zonderd leefde. Het is nog zooveel jaren
niet geleden, dat hij zelfs in de kerk zijn
hoofddeksel ophield, hoe godsdienstig hij
over 't algemeen ook was. Alleen bij gebed,
voorlezing uit de Schrift en gezang werd
het hoofd ontbloot.
Zoo hield nog geen eeuw geleden de jon
gens ook hun pet op in de school, tot dat de
schoolopziener order had gegeven, dat de
leerlingen hun petten onder schooltijd
moesten aflaten. Dit besluit ondervond bij
vele ouders te Oostkapelle en mogelijk ook
wel in andere Walchersche dorpen veel te
genkanting. De vrees voor kou vatten kon
moeilijk de oorzaak er van zijn, want elke
Walchersche boer, 't zij jong of oud, droeg
toen zoogenaamd lang haar. Bij sommigen,
die een weelderigen haargroei hadden, leek
het hoofd wel een raagbol. Ongeveer 45 jaar
geleden zijn de Walchersche boeren begon
nen kort haar te dragen. Zooals gezegd,
wilden vele ouders te Oostkapelle niet, dat
hun jongens blootshoofds in de school za
ten. De oorzaak hiervan was wellicht de on
gewoonte. Het was iets nieuws. De Wal-
chenaar was vooral vroeger zeer conserva
tief. Genoemde ouders namen hun kinders
zelfs van de school af. Liever geen onder
wijs, dan in school blootshoofd te zitten.
In de gemeenteraadsvergadering van 18
Januari 1851 werd deze kwestie een punt
van behandeling. Het eind der bespreking
was, dat de burgemeester mr. W. C. M. de
Jonge van Ellemeet met den schoolopziener
in onderhandeling zou treden. Blijkbaar was
een deel der raadsleden op de hand der
ouders. De burgemeester heeft wellicht bei
de partijen tot elkaar weten te brengen, al
zal o.i. de 'schoolopziener niet veel hebben
toegegeven, want dë kapstok in de kleine
schoolgang kreeg langzamerhand meer pet
ten te dragen dan voorheen.
Opmerkelijk dat thans bij de meeste
schooljongens met hun kortgeknipte haren
elk hoofddeksel contrabande is, zelfs bij
strenge kou.
Brederode zei vroeger reeds: ,,'t Kan ver-
keeren".
(Wordt vervolgd).
R. B. J. d. M.
(Nadruk verboden.)
VEROORDEELD TOT HET ROOKEN VAN
SIGAREN
In Engeland in het plaatsje Doncaster
heeft de rechter aan twee vaders, wier
zoontjes sigaretten hadden gestolen, opge
dragen om de beide boosdoeners ieder een
heel dikke sigaar te geven, die ze tot het
allerlaatste eind moesten oprooken. Dan
waren de tienjarige bengels wel genoeg ge
straft, meende hij.
50e week 1889.
Heden herdacht de heer P. de Bruyne
alhier zijn 50-jarig jubileum als makelaar.
Des heeren de Bruyne's vader bekleedde
eveneens die betrekking, terwijl zijn zoon,
de heer P. L. de Bruyne sedert 28 Juli 1869
dezelfde betrekking vervult.
-Op verzoek eervol ontslag verleend
aan den heer W. H. baron Taets van Ame-
ronge als rentmeester, rentambt Middel
burg en als zoodanig benoemd de heer E. L.
baron van Hardenbroek, thans rentmeester
der rentambten Schiedam, Brielle, Noord-
wijk en Leiden.
Met genoegen zal zeker door onze inge
zetenen vernomen worden dat ook aan de
nog slechts gedeeltelijk volbouwde zijde van
den Stationsweg alhier twee burgerwonin
gen zullen gesticht worden. Daardoor zal
de toegangsweg tot onze stad opnieuw in
fraaiheid winnen.
De heer G. W. A. de Veer heeft voor
het beroep naar Renswoude bedankt.
De eerste-luitenant W. F. Hartman
van het 4e bataljon, 3e regiment infanterie
te Vlissingen wordt op 1 Jan. 1890 gede
tacheerd bij de militaire verkenningen te
's Gravenhage.
Volgens verklaring van professor Leij-
den is een derde deel der bevolking van
Berlijn door de griep aangetast.
wanneer ge verzadigd van schoonheid te
rugkomt in deze stad vol vroolijk vertier en
rustige mensehen, beseft ge, dat San Fran
cisco een van de gelukzaligste steden is op
de kleine, ongelukkige, onzalige aarde.
Mr. E. ELIAS.
Een ienkeld woord.
Oe a twi eige zusters zó kunne verschille,
dat snap je toch soms nie Kootje en
Keetje waere van Frans z'n oudte; de êene
een olf jaer ouwer en d' are een olf jaer
jonger. Ze waere nog wè' mee meer zusters,
'öor. Je weet 'oe a dat vroeger gieng; a 't
êeste trouwboeksje vol was, dan beguste ze
net zö bedaerd an 't twidde, ofdat 't wè' zö
'oorden. Mae' die are misjes, dat waere nog
mae' schoolguus. Ko en Kee waere de
ouwste en dae' volgden een kooie jongers
op; poters en kriel en oalles deur mekare
waere ze mee z'n veertienen.
Nou, Kee, die gieng glad in de bêesten
op; de kolfjes en de tjoeksjes, dae' mocht
gin ander ankomme. Lank za' 'k dae' nie'
over uutweie; 't was d'r lust en d'r leven,
ziedaer.
En Ko, dat was net andersom. Die gieng
liefst mae' nae' mevrouw van den domenie,
oalderande moeilikke 'aakseltjes leere' er.
dikkels kwam ze dan tuus mee een boek
Ze lei dat wè' wig toet de Zondag, mae
dan was ter ok van 'êelen dag gin woord
uut d'r te kriegen en zat ze mae' in dat
boek te suffen. Die boeken van Frans, dae'
kust ze ok a nie' van bluve. En Frans, die
steef ze dae' nog in, die zat dat misje d'r
kop glad op te maeken, van: „jie kust bes'
lêere en onder de ménsen gae', je ei tóch
gin 'arte voe' 't boereleven". En dat a noe
nog nooit één misje van 'êel 't durp 'edaen
en dan toch zéker gin boeredochter, dat
dee' Kootje van 't Eiland. Mee d'r twin
tegste jaer gieng ze nog is om les nae' de
mêester en nae' mevrouw van den domenie
voe' borduren en zö-a'. Ze most nog vad-
derop om te lêeren ok, maere, ze dreef d'r
zin toch deur en kreeg, nae' verloop van
tied een betrekkege an een soort kostschole.
Vee' anders as verpleegster en schooljuf
frouw kuste in dien tied de misjes nie' wor-
re. Nou, de ménsen van 't durp sprakke
dae' in 't êeste genoeg schande van, mae'
vee, last Kootje dae' nie' van, wan' ze
ei nooit mi' tuus 'ewist. Om te weunen te-
missen, 'öor; wé' is op verziete vanselft. Ze
is noga' gauw 'etrouwd en noga' liefst mee
een avvekaat; kiek, die zou ze nie' vast
'ekregen a' ze tuus was bluve zitte.
Mae' wat raai je noe?
Frans, die student, die was ook avvekaat
'eworre en noe wou het toeval, dat die is
een zaak te bespreken mee die vent van
Ko; die 'êetten mae' gewoon Piet. Zö dus,
Piet most dae'-voe' naer Amsterdam kom-
me en Ko zei: „dan gae 'k is mee; ik zou
Frans ok nog wer is wille zie-e. Me te-
gaere zövee' stellen beleefd, dan ku' me den
ouwen tied nog is op-'aele". Mae' Piet zei:
„ik der niks op tegen da' je meegaet naer
Amsterdam, maer ofda' je Frans zu' zie-e,
dat weet ik nie'. Nae' z'n kantoor ku' je
natuurlik nie' mee. Dan mö' je zölank mae'
wachte in een café en dan za' 'k vraege
ofdat 'n meegaet. Nae' z'n weunuus gae',
dat durf ik nie' aeventure, wan' ik weet
nie' ofdat 'n dae' wé' op gesteld za' weze:
ie is, liek a' je weet, mee z'n uusouwster
'etrouwd".
Ja, dat von' Kootje oallemaele goed, mae'
ze zei daerom: „gó, ik kenne m'n eigen niks
te gröot voe' dat méns, 'oor; al ei ze noe
vóór d'r trouwen 'ediend, daerom kan ze
toch wè' góed voe' Frans weze en meer
is ter nie' nöodeg."
Goed; zulder der op of. Eêst die venters
de zaken of-'edae' en toen zei Piet: „m'n
vrouwe is ter ok; a je tied eit, gaet dan een
ommezien mee, dan ku' je den ouwen tied
nog is öp-'aele".
„Alle mensen; Kootje! Is Kootje in de
stad?" En Frans z'n 'oed a te pakken en
die mee. Onderwegt begust 'n a van oalles
óp te 'aelen en zödrie a ten Kootje zag, was
't: „julder motte mee nae' m'n vrouwe.
Kennes maeke en bluven ete." Piet niks
mi' te zeggen en Kootje en Frans voerden
't woord. Dat gieng van: „weet je nog dit
en weet je nog dat: da' me gienge vaere in
de visböot op 't wêeltje en toen a me mid-
denop waere de vaerböom brak? Da' je
mee wiste jaegen in September. Moeder
's aevens een panne soep te wermen 'ezet
op de plaete en jie gieng op je buuk vóór
den 'aerd ligge en je dronk de panne olf
leeg. Toen a me in 'uus kwamme om te
eten was jie nergenst te vinden, mae' toen
a de scheele van de panne gieng wiste me
wè' waerom a jie gin eten meer most". Ze
lachten overoal om. Het was wee' net as
vroeger. Net zö eige, man. 't Was noga'
een areg ennetje, mae' ze zövee' te pra
ten en te vraegen, da' ze toch op de stoepe
stienge êer da' ze der erg in
Frans z'n vrouwe was een lange dame,
nae' de letse mode gekleed, mee kleine, wit
te 'andjes. Glad anders as da' Kootje ver
wacht Die zag daarlik da' 'eur klêeren
ouwerwetser waere, voeral d'r schoenen;
d'r 'anschoenen wou ze ginêens uutdoe-e,
wan' 'eur 'anden zagge der nae', da' ze ol-
tied mee 'ielp werke. Mae' vriendelik was
dat vrouwtje, 'öor; dae' viel niks van te
zeggen. En toch Kootje van 't êeste öogen-
blik een 'ekel an dat méns. Waer a dat noe
an lag, dat wist ze zelft nie'. Ze was kwaed
op d'r eigen. Die vrouwlien gienge tegaere
'êel 't 'uus gekieke. Oalles liet ze an Kootje
zie-e en uutlegge waer a dit voe' dienden
en waer a ze dat voe' gebruukten en toen
anêens wist Kootje wat a ter an schol. Ze
docht: „het zit in de t o n Net percies
êender praatten mevrouw van den domenie
vroeger, a ter een paer kinders in de
pasterie kwamme, te verlege om een
woord te zeggen en a' ze die dan op d'r ge
mak wou brienge'. Verbeeld dat wuuf d'r
eigen soms, da' ze mee een verlege' boere-
wuufje te doen eit, dat a ze op d'r gemak
mö' zette'; omda' 'k in een klein stadje
weune en van een 'oeve komme?"
Dat vrouwtje mae' deur 'ebabbeld,
Kootje der niks van verstae' as de leste
woorden: maar dat mag ik niet". Om
toch wat te zeggen, vroog ze mae': „van
wien nie'?" Dat méns keek een bitje ver
wonderd, mae' ze zei toch beleefd: „dat wil
meneer niet hebben". Kootje der in de
varste varte gin begrip van over wat a 't
gieng, mae' toch lachten ze is toegeeflijk en
ze zei: „doe dat mae' gerust, 'öor; ie za'
je gin standje geve: Frans ei oal z'n leven
nog góed 'ewist voe' z'n personeel".
En vriendelik praatten ze vadder. Wee' in
de kaemer verschrok Kootje' van de klokke.
Ze kuste onmeugelik nog langer bluve. Nou,
toen nog een 'öop vuven en zessen van
„aangenaam 'ewist" en „nog is komme" en
„ök is komme" en „bedankt voe' de
vrien'schap" en „op een are kêer bluven
ete", en zö voors.
In den trein zatte ze tegaere in een cou
pé en dae' stortten Kootje d'r gemoed is
uut.
„Dat wil meneer nie' zei ze, „ze
dienk' zeker da' 'k nie' weet, da' je zö te
gen de meid praat. Tegen goeie vrienden of
kennissen zou ze 'ezeid „Frans" of „m'n
man". Maer ik ze van antwoord 'ediend
'öor. Ze schoot zö röod as bloed".
Piet zei mae' niks, mae' die docht: „wat
is dat toch jammer; ons konne noe zövee'
vrienschap van mekare
En Betsy, Frans z'n vrouwe, die be
gon op dat moment net een bitje te be-
daeren. Ze zövee' 'ejuuld, da' Frans agauw
nie' verstae' kust, wat a ze vertelden.
Noe lag ze op de kanapee, mee d'r öogen
toe en Frans stieng mee z'n 'anden in z'n
zakken voe' 't raem, nae' buten te kie
ken. En ie docht: „wat is dat toch jammer.
Oe pleziereg zou dat kunne' worren a' me
geregeld bie mekare kwamme".
Ja! Eén woord!
V. v. d. O.
WAAROM KALKOEN MET KERSTMIS?
Vroeger was het algemeen gebruik in
Engeland om met Kerstmis een flink stuk
varkensvleesch te eten. Koning Jacobus I
echter hield heelemaal niet van varkens
vleesch en liet zich voor het eerst een kal
koen op tafel brengen, als Kerstmaal. Sinds
dien eet heel Engeland met Kerstmis kalkoen
en heeft die gewoonte zich ook over andere
landen verspreid
REDACTEUR: J. M. MULLIé.
Middelburg.
o
De uitslagen van de Vrijdag 8 Dec. te
Middelburg gespeelde partijen luiden als
volgt:
Groep I:
J. C. LavooyB. Wagenaar afgebr.
I. v. NoppenH. J. Kraak
J. F. HeemskerkK. Maartense 10
J. M. MulliéJ. Scheltens
Groep H:
A. den HollanderC. de Quartel afgebr.
I. BlokpoelL. v. Flierenburg 01
R. v. d. HarstH. Witvoet 10
I. DaniëlseD. de Vos 01
C. J. StoelL. v. Flierenburg 10
o
Schaaknieuws:
De Zeeuwsche Schaakbond organiseert
een tweedaagschen wedstrijd, op Dinsdag 26
December en Woensdagavond 27 December.
Er wordt gespeeld in groepen van 4 spelers,
zooveel mogelijk ingedeeld naar speelsterk-
te.
Aan dezen wedstrijd kunnen leden van
vereenigingen aangesloten bij den Z. S. B.
deelnemen. Ook voor niet leden bestaat ge
legenheid mee te doen. Men wende zich
voor inlichtingen tot den secretaris van den
Z.S.B., den heer I. S. Blokpoel, Jodengang
31.
o
Wijlen schaakmeester Réti, zegt ergens
in zijn boek, „Die Meister des Sehach-
bretts": „eerst moet men leeren combinee
ren, voor men positiesspel gaat spelen".
Speciaal op dat leeren combineeren, zouden
wij de nadruk willen leggen, want men kan
inderdaad ook het combineeren leeren, zich
daarin oefenen en verder bekwamen. Een
middel daartoe is, het naspelen van par
tijen met fraaie tactische wendingen.
Hieronder volgt een partijtje, dat de hui
dige wereldkampioen, dr. Aljechin in 1917
speelde, in een blindsimultaanseance.
Wit: dr. ALJECHIN.
Zwart: VON FELDT.
Fransche Part ij.
1. e2—e4 e7—e6 2. d2—d4 d7—d5
3. Pblc3 Pg8—f6 4. e4xd5 Pf6xd5
5. Pc3e4 f7—f5 6. Pe4—g5 Lf8—e7
7. Pg5—f3 c7c6 8. Pf3—e5 0—0
9. Pgl—f3 b7b6 10. Lfl—d3 Lc8—b7
II. 0—0 Tf8e8 12. c2—c4 Pd5—f6
13. Lel—f4 Pb8d7 14. Ddl—e2 c6—c5?
In plaats hiervan moest Pf8 geschieden.
Nu volgt een verrassend en prachtig slot:
15. Pe5f7! (zie diagram)
Stelling na 15. Pe5—f7!
c d
f h
15Kg8xf7 In geval zwart Dc8
speelt, dan volgt 16. De6: en er dreigt ver-
tsikt mat.
16. De2xe6t! Kf7g6 Wanneer 16
Ke6: dan 17. Pg5mat en indien 16
Kf8, dan 17. Pg5
17. g2—g4! Lb7—e4 18. Pf3—h4 mat.