DE „WATERKORENMOLEN" VAN GOES.
SPORTNIEUWS
De Amateur
Detective
DERDE BLAD VAN DE PROVINCIALE ZEEUWSCHE MIDDELBURGSCHE COURANT GOESCHE COURANT) VAN ZATERDAG 25 NOVEMBER 1939. No. 279.
Hoe hij tenslotte verviel en in het
„SOEPHUIS" veranderde.
MOEILIJKHEDEN.
IN VERVALLEN STAAT,
„SOEPHUIS."
KATS
(Slot).
Toen het technisch werk voltooid was,
kwam het plan op ook het daarbij liggende
molenhuis te vernieuwen. Van het nieuw
te bouwen huis bezit het archief mèt het
bestek een kleine gekleurde teekening. Het
vertoont gelijk uit de reproductie der
oude teekening hiernaast blijkt een huis
in Renaissance stijl, een tamelijk vierkant
gebouw met een lagere onderverdieping,
een hoogere „stagie", en een hoog dak met
een versierd dakvenster, het „Vlaems gevel
ken" uit het bestek dat wij ook nu nog aan
het huis (het tegenwoordige „Soephuis")
terugvinden, hoewel ontdaan van de renais
sance ornamentiek en in de ietwat arme
lijke vormen van de 19e eeuw. Op de hechte
fondamenten, onder 4% steen, boven 2%
steendik, 37 voeten breed en 31 voeten diep
was een étage opgetrokken van 7 voeten
hoog. Aan den linkerkant van den Zuide
lijken voorgevel, waren 2 gekoppelde poor
tjes aangebracht, die toegang verleenden,
het eene tot den gang, het andere tot den
molen. Behalve deze poortjes had de gevel
beneden alleen twee „kloosterkassijnen",
twee kleine ramen één boven manshoogte,
een gelijk met de straat. De daarboven ge
legen étage had aan den voorkant drie
hooge kruisramen, waarboven „een Fran-
sche spijt" (fronton) van gehouwen Ben-
temer steen, daarboven een architraaf en
daarboven een fries van één voet hoogte
met cartouchen en een daklijst, daarboven,
boven het middelste raam het „Vlaems ge
velken" een dakvenster, met renaissance
versieringen in Bentemer steen.
Aan de Oostzijde van het huis was een
open ruimte, die naar den straatkant was
afgesloten door een muur, waarin een zelf
de poortje als in den voorgevel en een ge-
beeldhouwden steen met het jaartal 1641.
Boven op de muur waren 6 kleine vierkan
te pilaren aangebracht, op elk van welke
„een klapmuts van Bentemer steen en
op ieder klapmuts een bolle van Bentemer
steen".
De gevel was van rooden gesleepen
„Seytsgensteen".
De benedenverdieping was bestemd voor
het molenwerk en de daarachter gelegen
keuken. Een houten wenteltrap in de keu
ken voerde naar de bovenverdieping, waar
aan den voorkant een groot vertrek was,
waarin een schouw. De aannemer van het
werk zou dit op Woensdag na Paschen (3
April) mogen beginnen. Voor het werk
schreven acht gegadigden in, het werd ge
gund aan Willem Pietersz., metselaar, voor
de som van 84 ponden. Het huis met leien
te dekken werd aangenomen door Anton
Harrentsz. voor 4 ponden 6 schell. 8 groote
de roe. Jan Hodsen, steenhouwer te Mid
delburg, nam aan de arduinsteen te leve
ren, voor de som van 60 ponden Vlaamsch.
Van de kundigheid van dezen steenhou
wer bezit onze stad nog een voorbeeld. Jan
Hodsen verkreeg n.l. in het jaar 1643 een
recognitie van 50 pond voor het betimme
ren van een leeg erf, gelegen tusschen twee
poorten, aan het rondeel en bezat daar in
1649 eenige huizen, waarvan het eene bijna
zeker het huis Hope is, dat tot voor kort
diende tot woning van den bruggewachter
en waarvan men dan wel mag aannemen
dat het daaraan voof%>mende beeldhouw
werk ook van zijn hand is.
Pieter de Pape, molenaar, had geduren
de het jaar 1640 de beide molens in huur,
maar verkreeg ontheffing van een gedeelte
daarvan, omdat de watermolen dat jaar
wegens herstel en verbouwing niet te ge
bruiken was geweest. Het volgend jaar zou
de Pape het nieuwe woonhuis om niet mo
gen bewonen, zoodra het gereed gekomen
zou zijn.
Al spoedig ontstonden door den nieuwen
bouw moeilijkheden. De eigenaar van het
daarnaast gelegen huis klaagde over gele
den schade aan het zijne, verzocht en kreeg
daarvoor kwijtgescholden de rest van de
pacht van het vischbolk, die hij nog schul
dig was. Ook rar. Johan de Jonghe, die een
hypotheek op dit huis had, klaagde de stad
aan wegens schade en vooral wegens het
betimmeren van den tusscnenliggenden
gang; dit geschil bleef onopgelost totdat in
1664 het daarnaast gelegen huis werd ver
nieuwd. De nieuwe eigenaar, verkreeg toe
zegging, dat „de deur ende deurganck,
staende aldaer in de ganck ende tot nogh
toe altijd gebruijckt bij die van de voorswa-
termole, voortaen sal werden ende blyven
gestopt, toegemaeckt ende gesloten ende
geene passagie meer voor die van de voors
mole gelaten".
Behalve klachten over schade door de mo
len, bleven ook klachten bestaan over de
bediening door de molenaars, om fraude bij
het afleveren van het gemalen koren tegen
te gaan, werden in 1650 personen aange
steld, die alle zakken, komende in en gaan
de uit de molens zouden wegen. Het salaris
werd bepaald op 1 groote van iedere zak.
Behalve de gewone reparaties schijnt
dan de watermolen een langen tijd van ja
ren geen moeilijkheden op te leveren voor
het stadsbestuur. Eerst in 1735 blijkt, dat
de watermolen wederom in zeer slechten
staat verkeert. Twee heeren, afgevaardigd
om inspectie te nemen, verklaarden, dat de
reparatie die aan het spui mocht gedaan
worden, onnut en vergeefsch zou zijn, en
dat die geheel nieuw behoorde gemaakt te
worden. Er werd dan ook tot vernieuwing
besloten, maar „dewijl de financiën deser
stad seer gesurchargeerd" waren en de aan
nemers van het werk toch betaald moesten
worden, werd goed gevonden een leening
te sluiten en wel zóó, dat iedere „raad" (re
gent) aan de stad zou furneeren een som
van honderd ponden Vlaamsch op een in
terest* van 3 voor welk bedrag aan ieder
een obligatie ten laste van de stad zou wor
den uitgereikt. Alle muurwerken onder het
molenhuis moesten worden uitgebroken en
vernieuwd, de steenen voor den vloer van
vloei- en maalsluis moesten zijn allerbeste
harde klinkermoppen. Later bleek aan deze
voorwaarde niet te zijn voldaan, want de
steenen werden afgekeurd, zij bleken geen
klinker- maar plavei-moppen te zijn. Het
binnen- en buiten-metselwerk werd grondig
vernieuwd, zoo ook het houtwerk van bin
nen o.a. het waterwiel, het kamwiel, de
zolders, de vloer, de kuip voor de looper
steen, de maaldeuren en het achterkeuken
tje. Van deze reparatie bezit het archief
een teekening, vertoonende de doorsnede
van het molenwerk, met het enorme water
rad, voorzien van 32 scheppen.
De waterkorenmolen was in het onder
houd vrij kostbaar. Na de groote herstel
ling en vernieuwing van 1735 was in 1740
alweer een nieuwe as noodig en, moesten
de kruisarmen van het kamwiel worden
vernieuwd en het spin gerepareerd.
Niet alleen de watermolen zelve onder
vond veel slijtage door het wegstroomende
water, ook de kaaimuren van de achterha
ven liggende in die perceelen, die het
dichtst bij den molen en het spui lagen had
den daardoor veel te lijden en moesten soms
bij instorting van stadswege worden her
steld. De drie huizen tec wederzijden van
den watermolen aan de achterhaven uitko
mende, hadden dan ook wegens het zware
onderhoud aan hun kaden, het recht om
met het kruisnet in de achterhaven te mo
gen visschen, hoewel dit anders alleen aan
den pachter van het vischwater toekwam,
Op het einde van de 18e eeuw bleek na
inspectie, dat de windkorenmolen in zulk
een yervallen toestand verkeerde, dat zij
zonder enorme kosten niet in goeden staat
kon worden gebracht en stelden stadsdirec-
teuren in November 1797 voor haar te ver-
koopen op erfpacht. Op den 6en Maart van
het volgend jaar werd de molen in de her
berg „De Gouden Leeuw" (nu Bank van
Zeeland) geveild en verkocht aan Pieter
Remijn voor de som van 25 ponden. De koo-
per was aan dezelfde bepalingen gebonden
wat betreft de malerie, als eertijds de pach
ter van den watermolen.
In het volgend jaar 1799 veroorzaakte de
langdurige ijsgang stilstand van den wa
termolen. Bij dezen tegenslag kwam dan
nog, dat de hooge boomen tusschen twee
poorten een beletsel waren voor den achter
gelegen windmolen om bij N. en N.O. wind
te kunnen malen. Door déze al te groote
stagnatie in het bedrijf benadeeld,, -ver
zochten dan ook de bakkers om rooiing van
de bedoelde boomen, hetgeen werd toege
staan.
De zware ijsgang had de watermolen
sterk beschadigd. Hij moest zoo spoedig mo
gelijk hersteld worden, opdat de burgerij
behoorlijk van het noodige meel zou kun
nen worden voorzien. De windkorenmolen,
die in 1797 al in zeer slechten staat was,
bleek voor den nieuwen eigenaar al spoedig
niet meer bruikbaar. P. Remijn verzocht
dan ook in 1801, dat hem tegen afstand van
den molenberg mocht worden toebedeeld,
een gedeelte van den stadsgrond ten Noor
den van de Hendrikskinderenpoort, om daar
een nieuwe steenen windkorenmolen te mo
gen bouwen (molen „de Korenbloem" aan
den Paardeweg die tot spreuk heeft „Dat
gij niet wilt dat U geschiet Doet het ook
aan den ander niet", en waarvan de eerste
steen gelegd werd door A. Remijn Pz. op 9
April 1801). De erfpacht zou op den nieu
wen molen worden overgebracht en de oude
gesloopt. Het verzoek werd ingewilligd, de
molen zou worden gebouwd, waar vroeger
een oliemolen had gestaan, op den stads
wal. De requestrant kreeg de vrije rit en
uitweg van dien molen naar den Hendriks
kinderenpoort en -straat. Hij mocht uit den
afgebroken molen gebruiken, wat nog nut
tig was, den berg moest hij geheel ontrui
men.
In deze jaren moet ook den watermolen
in slechten staat zijn geweest. In 1801 moest
de pacht verminderd worden en het vol
gend jaar mislukte zelfs de verpachting. Al
leen P. Remijn, de pachter van het vorige
jaar bood iets, zoodat de verpachting werd
opgehouden en het plan opgevat de molen
voor rekening van de stad te doen bedienen
door een daartoe aangesteld persoon tegen
een goed daggeld of aandeel in het maal
loon. Het weinige succes van deze regeling
maakt, dat de watermolen toch weer in or
de werd gebracht, opdat zij weer kon wor
den verpacht. De volgende jaren moest de
pacht alweer verminderd worden, opdat de
pachter er in zou kunnen blijven „tot voor-
kooming van het geheel verval van dit
kostbaar pand".
In weerwil van alle maatregelen bleef de
watermolen een schadepost en in 1809 wac
zij buiten werking, op het request van P.
Remijn om bij zijn windmolen een rosmolen
te mogen stichten, werd gunstig geadvi
seerd „om het gemis van den waterkoren
molen". Het duurde dan ook nog maar tot
het voorjaar van 1810, dat het stadsbestuur
goed vond „om vermits het geheel onnut
worden van den watermolen dezer stad het
molenwerk uit dezelve geheel te doen amo-
veeren en ten behoeve van de stad ten
meesten voordeele te verkoopen", Daarme
de waren de oude stadskorenmolens ver
dwenen.
Kort te voren had P. Remijn toestemming
gekregen in plaats van den rosmolen, die
blijkbaar niet aan de verwachtingen vol
deed, een tweede windkorenmolen te mo
gen oprichten, waarvoor hij de pelmolen de
Grenadier had aangekocht. In 1817 ging de
eigendom van den molen de Koorenbloem
over aan Adriaan Remijn, zoon van Pieter
en 5 jaren later verkocht Pieter Remijn de
molen de Grenadier en kreeg hij toestem
ming om op den ouden molenberg, waar
vroeger de windmolen had gestaan en die
hij in 1801 had moeten afbreken, een nieu
we molen te bouwen, onder voorwaarde,
dat hij den steenen muur onder dien berg
zou onderhouden.
Wat den anderen molen de Korenbloem
betreft, na den dood van Adriaan Remijn
verzocht zijn weduwe Catharina Vervenne
de annexe rosmolen te mogen verwijderen
of van de pacht te mogen worden ontheven.
De rosmolen was n.l. sedert 1817 niet in ge
bruik geweest en moest toch gedurig onder
houden worden. De raad, overtuigd van de
billijkheid van het verzoek, overwegende,
dat er toch een tweede molen was gebouwd,
waardoor de rosmolen minder noodzakelijk
was geworden, keurde het verzoek goed.
De pacht zou 1 Januari 1826 ophouden,
doch de rosmolen daarvoor in stand blij
ven. Gedeputeerde Staten maakten eenige
maanden later bezwaar, dat de rosmolen
wel eens zou kunnen dienen „als middel tot
fraude", n.l. doordat zij wèl gebruikt werd
zonder betaling van cijns, doch het stads
bestuur drong er op aan, dat deze molen
behouden bleef onder voorwaarde, dat zij
bij niet-gebruik, zou worden verzegeld, op
dat zij niet wederrechtelijk zou worden ge
bruikt. Zij zou daarvoor met het stadswa
pen verzegeld blijven ter voorkoming van
misbruik. Deze rosmolen werd in 1838 ver
wijderd, omdat hij al die jaren ongebruikt
had gestaan. Het gebouw mocht door den
eigenaar Fr. J. van Schaverbeke worden
gebruikt tot houtschuur.
De taak van den waterkorenmolen was
dus door een tweede windmolen overgeno
men. Het gebouw zelf werd in 1845 bij be
sluit van den raad van 16 Januari weer in
bewoonbaren staat gebracht. De beneden
verdieping zou gedeeltelijk worden uitge
broken, de ruimte verdeeld in vier kamers,
een gang en een keuken, de raam- en deur-
indeeling in den gevel veranderd. Nadat er
nog eenige deliberatie was gehouden of het
gebouw niet kon worden gebruikt voor be
waarschool, en dit plan als ongeschikt was
opgegeven, werd tot verbouwing tot woon
huis besloten. Kort daarna overwoog het
bestuur van de Spijskokerij het gebouw van
den watermolen voor zich te verwerven,
maar voorloopig stuitten de plannen af op
gebrek aan geld. Eerst vier jaren later, in
1850, toen het gebrek aan ruimte in het
gasthuis zich steeds meer deed voelen en
de lokalen door de Spijskokerij in gebruik
genomen, dringend noodig bleken te zijn
voor het gasthuis zelf, kwam er een ac-
coord tot stand. De Spijskokerij verkreeg
het gebruik en de vrije beschikking over
het gebouw, zoo lang die inrichting of een
dergelijke zou bestaan. Het bestuur zou het
gebouw van binnen, de stad het van buiten
onderhouden. Van dien tijd af is het ge-
VOETBAL.
ANDERIESEN BEëINDIGT ZIJN
VOJüTBitJL.LOOi'BAAN
Voor het Nederiamisch elftal en
voor Ajax bedankt.
Naar wy vernemen neeft Wim Anderie-
sen aan de technische commissie van den
K.N.V.B. een schrijven gezonden, waarin hy
den wensch te kennen heeft gegeven niet
meer voor het Nederlandsch elftal in aan
merking te willen komen.
Ook voor Ajax heeft Anderiesen als spe
ler bedankt en reeds voor den competitie
wedstrijd van Zondag a.s. tegen Haarlem
zal Ajax een anderen spil moeten opstellen.
Eenmaal reeds ,s Anderiesen op zijn be
sluit zich uit de actieve voetbalwereld terug
te trekken, teruggekomen, nl. toen de keu
zecommissie een ernstig beroep op hem
deed zich weer beschikbaar voor het Neder
landsch elftal te willen stellen. Dat is nu
weer reeds enkele jaren geleden Thans is
de sympathieke spil en aanvoerder van het
Nederlandsch elftal, die 36 jaar is, definitief
tot de conclus.e gekomen, dat zijn plaats
nu maar eens door een jongere moet wor
den ingenomen, zoowel in het Neder
landsch elftal, als in zijn club.
En het besluit, dat Anderiesen thans
heeft genomen, mag wel als definitief wor
den beschouwd, al blijft hij, zooals hij aan
het bestuur van Ajax heeft geschreven,
in training.
Anderiesen heeft zeer veel wedstrijden
voor het Nederlandsch elftal gespeeld. Het
aantal interlandwedstrijden liep reeds naar
de 50 en na van Heel, Denis en van der
Meulen was de Ajaxied een international,
die het grootst aantal malen de Oranje
kleuren heeft gedragen. Voor de eerste
maal kwam Ander'esen in het Nederlandsch
elftal uit op 13 Juni 1926 te Kopenhagen.
Meer dan twaalf jaren heeft de Ajaxied
zich dus in de oranjeploeg gehandhaafd,
een kranige prestatie op zichzelf. Daarnaast
heeft Anderiesen verscheidene keeren in
stedenploegen gespeeld, terwijl hij zijn club
ook meer dan eens naar den hoogsten titel,
welke in het clubvoetbal van Nederland is
te behalen, het Nederlandsch kampioen
schap, heeft gevoerd.
DE TRAINTNGSAVONDEN VAN DE
NED. ELFTALCLUB WEER BEGONNEN.
Later in het seizoen dan gewoonlijk,
is de gebruikelijke training van de
Nederlandsch elftalclub op het V.U.C.-veld
te Den Haag dan toch Donderdag ingezet.
Van de talrijke uitgenoodigde spelers voor
dezen trainingsavond hadden bijna allen
aan de roepstem van de technische commis
sie gehoor gegeven, zoodat een twee- en
twintigtal spelers, uit wie uiteindelijk het
Nederlandsch elftal tegen België on 10 Dec.
zal worden samengesteld, onder leiding van
trainer Bob Glendenning op het hel-ver-
lichte V.U.C -veld oefende. Na afloop in de
V.U.C.-tent hield de voorzitter van de keu
ze-commissie, de heer H. Herberts, zooals
gebruikelijk, een korte speech.
Het verheugde hem, zooveel spelers,
waaronder tal van nieuwe gezichten hier
aanwezig te zien en hij dankte kapitein
Lotsy, door wiens bemiddeling het mogelijk
was, dat ook de gemob'liseerden de Don
derdagavondtraining kunnen bijwonen. De
oude kern is er weer. Daaromheen een groep
van jongere spelers. We zullen Anderiesen
als spil en aanvoerder dit jaar moeten mis
sen. Die plaats is dus open gekomen. Het
elftal moet zich steeds verjongen.
Abonnementen en Advertentiën voor dit
blad worden aangenomen door den Agent
J. S. VERSPRILLE.
bouw in gebruik gebleven bij de bekende
vereeniging, die in de volksmond bekend
staat als „de Soep", (of „het Soephuis").
In de zestiger jaren werd het torentje,
dat eertijds de donkere poort, bij de brug
over de haven had gesierd, naar het gebouw
overgebracht, tegelijk met het uurwerk,
dat in het voormalige „Vlaemsch gevel
ken" werd aangebracht.
Naar het Engelsch van
Anthony Berkeley.
52). ,;iïl
Benson had er niet het minste idee van. dat
er een moord aan te pas zou komen. Hy
moet heelemaal onder den invloed van me
vrouw Sinclair gestaan hebben, want hij
heeft ontegenzeggelijk dingen gedaan, die
hem buitengewoon bezwaarlijk en zonder
ling voorgekomen moeten zijn. Mevrouw
Sinclair raadde hem aan het plan van juf
frouw Goole uit te voeren, maar ten gun
ste van zichzelf. Als hij maar flink tegen
haar optrad, zou deelen met haar heele
maal niet noodig zijn. Ja, ze zou hem zelfs,
als hij nog een paar dingen voor haar wilde
doen, tegen juffrouw Goole bijstaan. Het
is moeilijk een reden te vinden, waarom
mevrouw Sinclair haar man van de erfenis
wilde uitsluiten, maar hoe het ook zij, zij
vertelde aan Benson, dat haar man een
doordraaier was, die haar heel slecht be
handelde, en dat zij van hem af wilde en
dat zij uit wraak voor alles, wat zij door
hem geleden had, hem zonder een cent zou
laten zitten. Dat klinkt voor ons nu wel
erg doorzichtig, maar door haar tooneel-
speelsterstalenten gelukte het haar de zaak
zoo roerend af te schilderen, dat Benson
bereid was, alles wat zij maar wenschte,
voor haar te doen. Ten eerste verlangde zij
van hem, dat hij, met de pruik op, die juf
frouw Goole voor hem verzorgd had en
waarmee hij precies op den majoor geleek,
bij drie of vier apothekers, niet te opval
lend, maar toch zoo, dat men het zich later
herinneren zou, naar blauwzuur zou vra
gen. Ze zei tegen Benson, dat het goed
was, later te kunnen aantoonen, dat de ma
joor met plannen, om zijn tante te vermoor
den, rondliep. Dit zou, liet zij goed uitko
men, de breuk tusschen hen onherstelbaar
maken. En om het nog aannemelijker te
maken, moest hij dan, uit het fleschje, dat
zjj hem geven zou, tijdens de bespreking
in Piccadilly Palace, een paar druppels in
de koffie van juffrouw Sinclair doen. De
vloeistof zou niets anders zijn, dan een hef
tig werkend laxeermiddel; juffrouw Sin
clair zou zich dus erg naar voelen en den
ken dat men haar vergiftigen wilde, waar
na de geschiedenis met het blauwzuür, haar
vrees nog aan zou wakkeren. Daarom zou
het goed zijn, om de aandacht te trekken
van iemand, die in de nabijheid zat, die dan
als getuige zou optreden en verklaren, dat
de majoor iets in de koffie van juffrouw
Sinclair had gedaan. En op die manier werd
ik er in betrokken. Benson, die vond, dat
zijn eigen belangen er voordeel van konden
hebben, stemde met alles onvoorwaarde
lijk in. Ieder onderdeel van het plan werd
door mevrouw Sincla'r van tevoren gerepe
teerd, zelfs de onbenulligste dingen, b.v dat
Benson de juffrouw roepen moest om haar
zijn eigen leege kopje te geven. Mevrouw
Sinclair zou, zoogenaamd om een oogje in
het zeil te houden, zich als kellnerin ver-
kleeden en aan het tafeltje de bestelling
van Benson komen opnemen. Dan moest hij
voor juffrouw Sinclair een Kirsch bij de
koffie bestellen, omdat zjj daar zooveel van
"•*11
Hoe weinig ouders vormen zich zelf
een gedragslijn waarnaar zij hunne
kinderen, vooral hunne dochters, wil
len opvoeden, om ze tot waarlijk nut
tige menschen te vormen.
hield."
„Dat was toch erg gevaarlijk voor haar",
merkte Lady Milborne op. „Die kellnerin-
nen kennen elkaar toch allemaal. Een
vreemd gezicht, moest toch direct opval
len".
„Zeker was het riskant, maar toch niet
zoo heel erg. Inderdaad werd zij door een
andere juffrouw aangesproken, maar faj
had haar smoesje bij de hand. Zij vertelde
vlug, dat zij de nieuwe juffrouw uit de bar
was en dat zij gestuurd werd om 'n klant
die juist naar de hall gegaan was een bood
schap over te brengen. De politie had dat
later uitgevischt, maar indertijd kwam het
die juffrouw niet ongewoon voor. Mevrouw
Sinclair gaf op dat hachelijke moment wel
blijk van een groote tegenwoordigheid van
geest; zij was werkelijk een buitengewone
tooneelspeelster.
En het overige speelde zich net zoo af, als
ik toen uw broer uitlegde", ging Chitter-
wick niet zonder trots verder en hij ver
telde nog eens zijn theorie over de manier
hoe men juffrouw Sinclair het gif toedien
de, de sporen verdoezelde, het blauwzuur in
het leege kopje deed en het misleidende
fleschje in de hand van juffrouw Sinclair
stopte.
„En dat hebt u allemaal doorzien?" riep
Lady Milborne met oprechte bewondering
uit. „En u wist al dien tijd, dat Judith het
was
O neen, hemel neen. Ik moet bekennen,
dat ik juffrouw Goole sterk verdacht heb.
Zeer sterk. Maar ik kon geen reden ont
dekken, waarom juffrouw Goole den dood
van juffrouw Sinclair zou wenschen. F.n
met Benson ging het net zoo. Ik had al gauw
verdenking op hem, maar het zou volkomen
waanzin van hem zijn, om juffrouw Sin
clair te vermoorden, voor zij haar testa
ment, ten gunste van hem had kunnen ver
anderen. Ik Kwam op mevrouw Sinclair
door de methode van zifting en motivee
ring; maar dan was ik nog niet overtuigd,
tot het oogenblik dat die foto's uit mijn
naam werden afgehaald. Zij was de eenige
die daar de hand in kon hebben. Maar met
haar bekende voorzichtigheid, stuurde zij
iemand, inplaats van zelf te gaan. Toen ik
met mjjn kloppen op haar deur geen suc
ces had, was ik er al bijna zeker van, dat
zjj met dat doel al onderweg was.
„Hadt u die foto's voor identificatie noo
dig?"
„Ja, het ging om een vergrooting van
Benson en een van mevrouw Sinclair;
maar de heele zaak kreeg zoo'n vlug ver
loop, dat al dit werk aan de politie werd
overgelaten".
„En kon de politie Judith identificeeren,
met een dame, die een dag voor den moord,
een kamer in Piccadilly Pallace genomen
had".
„Ja en op die kamer had zjj zich als
kellnerin verkleed, precies als ik gedacht
had".
„Maar men heeft nog altijd niet kunnen
uitmaken, waar zjj het vergif vandaan had,
is het wel?"
„Neen. Wij gelooven dat zjj het al jaren
had, Zonder een bepaald doel, alleen maar
voor het geval zonder gevaar voor ont
dekking dat zij het bij een geschikte ge
legenheid, zou kunnen gebruiken. Het kan
ook zijn dat het toevallige bezit van blauw
zuur, haar op het idee van moord heeft ge
bracht".
Lady Milborne lachte zenuwachtig. „Ik
kan het nog maar steeds niet gelooven. Ik
had Judith nooit alsEn nu gelooft u,
dat zij ook juffrouw Goole vermoord zou
hebben?"
„Ik houd het voor zeer waarschijnlijk",
zei Chitterwick ernstig. „Ziet u, juffrouw
Goole was niet alleen zoo onbescheiden ge
weest, maar Piccadilly te gaan om de uit
werking van har plan bij te wonen, waar
bij zij, zonder dat mevrouw Sinclair het
wist, getuige werd van het onverwachte
vervolg, maar zij probeerde ook mevrouw
Sinclair af te persen. Jammer genoeg sprak
ik erover dat ik juffrouw Goole in Picca
dilly gezien had. Zoolang een getuige van
haar daad in leven was, kon mevrouw Sin
clair zich niet meer veilig voelen. Met haar
ongewone handigheid, om uit alle omstan
digheden voordeel te trekken, combineerde
zij het zich ontdoen van juffrouw Goole,
met het afschuiven van haar schuld, omdat
zij zag, hoe mijn verdenking steeds dichter
bij de waarheid kwam. Zij zelf schreef dus
dien brief onder den naam van juffrouw
Goole, ging naar Londen, deed hem op de
bus en kwam naar Chiswick om mij in de
gaten te houden. Ik moet toegeven, dat die
brief mij een paar minuten heelemaal in de
war bracht, maar den hemel zjj dank, kreeg
ik juist bij tijds argwaan. „Ik weet zeker,
dat wij juffrouw Goole, op het nippertje
gered hebben".
„Maar die man, die Benson! Hij moet
toch geweten hebben, dat Judith juffrouw
Sinclair vermoord had?"
(Slot volgt).