DE „WATERKORENMOLEN" VAN GOES. SPORTNIEUWS De Amateur Detective DERDE BLAD VAN DE PROVINCIALE ZEEUWSCHE MIDDELBURGSCHE COURANT GOESCHE COURANT) VAN ZATERDAG 25 NOVEMBER 1939. No. 279. Hoe hij tenslotte verviel en in het „SOEPHUIS" veranderde. MOEILIJKHEDEN. IN VERVALLEN STAAT, „SOEPHUIS." KATS (Slot). Toen het technisch werk voltooid was, kwam het plan op ook het daarbij liggende molenhuis te vernieuwen. Van het nieuw te bouwen huis bezit het archief mèt het bestek een kleine gekleurde teekening. Het vertoont gelijk uit de reproductie der oude teekening hiernaast blijkt een huis in Renaissance stijl, een tamelijk vierkant gebouw met een lagere onderverdieping, een hoogere „stagie", en een hoog dak met een versierd dakvenster, het „Vlaems gevel ken" uit het bestek dat wij ook nu nog aan het huis (het tegenwoordige „Soephuis") terugvinden, hoewel ontdaan van de renais sance ornamentiek en in de ietwat arme lijke vormen van de 19e eeuw. Op de hechte fondamenten, onder 4% steen, boven 2% steendik, 37 voeten breed en 31 voeten diep was een étage opgetrokken van 7 voeten hoog. Aan den linkerkant van den Zuide lijken voorgevel, waren 2 gekoppelde poor tjes aangebracht, die toegang verleenden, het eene tot den gang, het andere tot den molen. Behalve deze poortjes had de gevel beneden alleen twee „kloosterkassijnen", twee kleine ramen één boven manshoogte, een gelijk met de straat. De daarboven ge legen étage had aan den voorkant drie hooge kruisramen, waarboven „een Fran- sche spijt" (fronton) van gehouwen Ben- temer steen, daarboven een architraaf en daarboven een fries van één voet hoogte met cartouchen en een daklijst, daarboven, boven het middelste raam het „Vlaems ge velken" een dakvenster, met renaissance versieringen in Bentemer steen. Aan de Oostzijde van het huis was een open ruimte, die naar den straatkant was afgesloten door een muur, waarin een zelf de poortje als in den voorgevel en een ge- beeldhouwden steen met het jaartal 1641. Boven op de muur waren 6 kleine vierkan te pilaren aangebracht, op elk van welke „een klapmuts van Bentemer steen en op ieder klapmuts een bolle van Bentemer steen". De gevel was van rooden gesleepen „Seytsgensteen". De benedenverdieping was bestemd voor het molenwerk en de daarachter gelegen keuken. Een houten wenteltrap in de keu ken voerde naar de bovenverdieping, waar aan den voorkant een groot vertrek was, waarin een schouw. De aannemer van het werk zou dit op Woensdag na Paschen (3 April) mogen beginnen. Voor het werk schreven acht gegadigden in, het werd ge gund aan Willem Pietersz., metselaar, voor de som van 84 ponden. Het huis met leien te dekken werd aangenomen door Anton Harrentsz. voor 4 ponden 6 schell. 8 groote de roe. Jan Hodsen, steenhouwer te Mid delburg, nam aan de arduinsteen te leve ren, voor de som van 60 ponden Vlaamsch. Van de kundigheid van dezen steenhou wer bezit onze stad nog een voorbeeld. Jan Hodsen verkreeg n.l. in het jaar 1643 een recognitie van 50 pond voor het betimme ren van een leeg erf, gelegen tusschen twee poorten, aan het rondeel en bezat daar in 1649 eenige huizen, waarvan het eene bijna zeker het huis Hope is, dat tot voor kort diende tot woning van den bruggewachter en waarvan men dan wel mag aannemen dat het daaraan voof%>mende beeldhouw werk ook van zijn hand is. Pieter de Pape, molenaar, had geduren de het jaar 1640 de beide molens in huur, maar verkreeg ontheffing van een gedeelte daarvan, omdat de watermolen dat jaar wegens herstel en verbouwing niet te ge bruiken was geweest. Het volgend jaar zou de Pape het nieuwe woonhuis om niet mo gen bewonen, zoodra het gereed gekomen zou zijn. Al spoedig ontstonden door den nieuwen bouw moeilijkheden. De eigenaar van het daarnaast gelegen huis klaagde over gele den schade aan het zijne, verzocht en kreeg daarvoor kwijtgescholden de rest van de pacht van het vischbolk, die hij nog schul dig was. Ook rar. Johan de Jonghe, die een hypotheek op dit huis had, klaagde de stad aan wegens schade en vooral wegens het betimmeren van den tusscnenliggenden gang; dit geschil bleef onopgelost totdat in 1664 het daarnaast gelegen huis werd ver nieuwd. De nieuwe eigenaar, verkreeg toe zegging, dat „de deur ende deurganck, staende aldaer in de ganck ende tot nogh toe altijd gebruijckt bij die van de voorswa- termole, voortaen sal werden ende blyven gestopt, toegemaeckt ende gesloten ende geene passagie meer voor die van de voors mole gelaten". Behalve klachten over schade door de mo len, bleven ook klachten bestaan over de bediening door de molenaars, om fraude bij het afleveren van het gemalen koren tegen te gaan, werden in 1650 personen aange steld, die alle zakken, komende in en gaan de uit de molens zouden wegen. Het salaris werd bepaald op 1 groote van iedere zak. Behalve de gewone reparaties schijnt dan de watermolen een langen tijd van ja ren geen moeilijkheden op te leveren voor het stadsbestuur. Eerst in 1735 blijkt, dat de watermolen wederom in zeer slechten staat verkeert. Twee heeren, afgevaardigd om inspectie te nemen, verklaarden, dat de reparatie die aan het spui mocht gedaan worden, onnut en vergeefsch zou zijn, en dat die geheel nieuw behoorde gemaakt te worden. Er werd dan ook tot vernieuwing besloten, maar „dewijl de financiën deser stad seer gesurchargeerd" waren en de aan nemers van het werk toch betaald moesten worden, werd goed gevonden een leening te sluiten en wel zóó, dat iedere „raad" (re gent) aan de stad zou furneeren een som van honderd ponden Vlaamsch op een in terest* van 3 voor welk bedrag aan ieder een obligatie ten laste van de stad zou wor den uitgereikt. Alle muurwerken onder het molenhuis moesten worden uitgebroken en vernieuwd, de steenen voor den vloer van vloei- en maalsluis moesten zijn allerbeste harde klinkermoppen. Later bleek aan deze voorwaarde niet te zijn voldaan, want de steenen werden afgekeurd, zij bleken geen klinker- maar plavei-moppen te zijn. Het binnen- en buiten-metselwerk werd grondig vernieuwd, zoo ook het houtwerk van bin nen o.a. het waterwiel, het kamwiel, de zolders, de vloer, de kuip voor de looper steen, de maaldeuren en het achterkeuken tje. Van deze reparatie bezit het archief een teekening, vertoonende de doorsnede van het molenwerk, met het enorme water rad, voorzien van 32 scheppen. De waterkorenmolen was in het onder houd vrij kostbaar. Na de groote herstel ling en vernieuwing van 1735 was in 1740 alweer een nieuwe as noodig en, moesten de kruisarmen van het kamwiel worden vernieuwd en het spin gerepareerd. Niet alleen de watermolen zelve onder vond veel slijtage door het wegstroomende water, ook de kaaimuren van de achterha ven liggende in die perceelen, die het dichtst bij den molen en het spui lagen had den daardoor veel te lijden en moesten soms bij instorting van stadswege worden her steld. De drie huizen tec wederzijden van den watermolen aan de achterhaven uitko mende, hadden dan ook wegens het zware onderhoud aan hun kaden, het recht om met het kruisnet in de achterhaven te mo gen visschen, hoewel dit anders alleen aan den pachter van het vischwater toekwam, Op het einde van de 18e eeuw bleek na inspectie, dat de windkorenmolen in zulk een yervallen toestand verkeerde, dat zij zonder enorme kosten niet in goeden staat kon worden gebracht en stelden stadsdirec- teuren in November 1797 voor haar te ver- koopen op erfpacht. Op den 6en Maart van het volgend jaar werd de molen in de her berg „De Gouden Leeuw" (nu Bank van Zeeland) geveild en verkocht aan Pieter Remijn voor de som van 25 ponden. De koo- per was aan dezelfde bepalingen gebonden wat betreft de malerie, als eertijds de pach ter van den watermolen. In het volgend jaar 1799 veroorzaakte de langdurige ijsgang stilstand van den wa termolen. Bij dezen tegenslag kwam dan nog, dat de hooge boomen tusschen twee poorten een beletsel waren voor den achter gelegen windmolen om bij N. en N.O. wind te kunnen malen. Door déze al te groote stagnatie in het bedrijf benadeeld,, -ver zochten dan ook de bakkers om rooiing van de bedoelde boomen, hetgeen werd toege staan. De zware ijsgang had de watermolen sterk beschadigd. Hij moest zoo spoedig mo gelijk hersteld worden, opdat de burgerij behoorlijk van het noodige meel zou kun nen worden voorzien. De windkorenmolen, die in 1797 al in zeer slechten staat was, bleek voor den nieuwen eigenaar al spoedig niet meer bruikbaar. P. Remijn verzocht dan ook in 1801, dat hem tegen afstand van den molenberg mocht worden toebedeeld, een gedeelte van den stadsgrond ten Noor den van de Hendrikskinderenpoort, om daar een nieuwe steenen windkorenmolen te mo gen bouwen (molen „de Korenbloem" aan den Paardeweg die tot spreuk heeft „Dat gij niet wilt dat U geschiet Doet het ook aan den ander niet", en waarvan de eerste steen gelegd werd door A. Remijn Pz. op 9 April 1801). De erfpacht zou op den nieu wen molen worden overgebracht en de oude gesloopt. Het verzoek werd ingewilligd, de molen zou worden gebouwd, waar vroeger een oliemolen had gestaan, op den stads wal. De requestrant kreeg de vrije rit en uitweg van dien molen naar den Hendriks kinderenpoort en -straat. Hij mocht uit den afgebroken molen gebruiken, wat nog nut tig was, den berg moest hij geheel ontrui men. In deze jaren moet ook den watermolen in slechten staat zijn geweest. In 1801 moest de pacht verminderd worden en het vol gend jaar mislukte zelfs de verpachting. Al leen P. Remijn, de pachter van het vorige jaar bood iets, zoodat de verpachting werd opgehouden en het plan opgevat de molen voor rekening van de stad te doen bedienen door een daartoe aangesteld persoon tegen een goed daggeld of aandeel in het maal loon. Het weinige succes van deze regeling maakt, dat de watermolen toch weer in or de werd gebracht, opdat zij weer kon wor den verpacht. De volgende jaren moest de pacht alweer verminderd worden, opdat de pachter er in zou kunnen blijven „tot voor- kooming van het geheel verval van dit kostbaar pand". In weerwil van alle maatregelen bleef de watermolen een schadepost en in 1809 wac zij buiten werking, op het request van P. Remijn om bij zijn windmolen een rosmolen te mogen stichten, werd gunstig geadvi seerd „om het gemis van den waterkoren molen". Het duurde dan ook nog maar tot het voorjaar van 1810, dat het stadsbestuur goed vond „om vermits het geheel onnut worden van den watermolen dezer stad het molenwerk uit dezelve geheel te doen amo- veeren en ten behoeve van de stad ten meesten voordeele te verkoopen", Daarme de waren de oude stadskorenmolens ver dwenen. Kort te voren had P. Remijn toestemming gekregen in plaats van den rosmolen, die blijkbaar niet aan de verwachtingen vol deed, een tweede windkorenmolen te mo gen oprichten, waarvoor hij de pelmolen de Grenadier had aangekocht. In 1817 ging de eigendom van den molen de Koorenbloem over aan Adriaan Remijn, zoon van Pieter en 5 jaren later verkocht Pieter Remijn de molen de Grenadier en kreeg hij toestem ming om op den ouden molenberg, waar vroeger de windmolen had gestaan en die hij in 1801 had moeten afbreken, een nieu we molen te bouwen, onder voorwaarde, dat hij den steenen muur onder dien berg zou onderhouden. Wat den anderen molen de Korenbloem betreft, na den dood van Adriaan Remijn verzocht zijn weduwe Catharina Vervenne de annexe rosmolen te mogen verwijderen of van de pacht te mogen worden ontheven. De rosmolen was n.l. sedert 1817 niet in ge bruik geweest en moest toch gedurig onder houden worden. De raad, overtuigd van de billijkheid van het verzoek, overwegende, dat er toch een tweede molen was gebouwd, waardoor de rosmolen minder noodzakelijk was geworden, keurde het verzoek goed. De pacht zou 1 Januari 1826 ophouden, doch de rosmolen daarvoor in stand blij ven. Gedeputeerde Staten maakten eenige maanden later bezwaar, dat de rosmolen wel eens zou kunnen dienen „als middel tot fraude", n.l. doordat zij wèl gebruikt werd zonder betaling van cijns, doch het stads bestuur drong er op aan, dat deze molen behouden bleef onder voorwaarde, dat zij bij niet-gebruik, zou worden verzegeld, op dat zij niet wederrechtelijk zou worden ge bruikt. Zij zou daarvoor met het stadswa pen verzegeld blijven ter voorkoming van misbruik. Deze rosmolen werd in 1838 ver wijderd, omdat hij al die jaren ongebruikt had gestaan. Het gebouw mocht door den eigenaar Fr. J. van Schaverbeke worden gebruikt tot houtschuur. De taak van den waterkorenmolen was dus door een tweede windmolen overgeno men. Het gebouw zelf werd in 1845 bij be sluit van den raad van 16 Januari weer in bewoonbaren staat gebracht. De beneden verdieping zou gedeeltelijk worden uitge broken, de ruimte verdeeld in vier kamers, een gang en een keuken, de raam- en deur- indeeling in den gevel veranderd. Nadat er nog eenige deliberatie was gehouden of het gebouw niet kon worden gebruikt voor be waarschool, en dit plan als ongeschikt was opgegeven, werd tot verbouwing tot woon huis besloten. Kort daarna overwoog het bestuur van de Spijskokerij het gebouw van den watermolen voor zich te verwerven, maar voorloopig stuitten de plannen af op gebrek aan geld. Eerst vier jaren later, in 1850, toen het gebrek aan ruimte in het gasthuis zich steeds meer deed voelen en de lokalen door de Spijskokerij in gebruik genomen, dringend noodig bleken te zijn voor het gasthuis zelf, kwam er een ac- coord tot stand. De Spijskokerij verkreeg het gebruik en de vrije beschikking over het gebouw, zoo lang die inrichting of een dergelijke zou bestaan. Het bestuur zou het gebouw van binnen, de stad het van buiten onderhouden. Van dien tijd af is het ge- VOETBAL. ANDERIESEN BEëINDIGT ZIJN VOJüTBitJL.LOOi'BAAN Voor het Nederiamisch elftal en voor Ajax bedankt. Naar wy vernemen neeft Wim Anderie- sen aan de technische commissie van den K.N.V.B. een schrijven gezonden, waarin hy den wensch te kennen heeft gegeven niet meer voor het Nederlandsch elftal in aan merking te willen komen. Ook voor Ajax heeft Anderiesen als spe ler bedankt en reeds voor den competitie wedstrijd van Zondag a.s. tegen Haarlem zal Ajax een anderen spil moeten opstellen. Eenmaal reeds ,s Anderiesen op zijn be sluit zich uit de actieve voetbalwereld terug te trekken, teruggekomen, nl. toen de keu zecommissie een ernstig beroep op hem deed zich weer beschikbaar voor het Neder landsch elftal te willen stellen. Dat is nu weer reeds enkele jaren geleden Thans is de sympathieke spil en aanvoerder van het Nederlandsch elftal, die 36 jaar is, definitief tot de conclus.e gekomen, dat zijn plaats nu maar eens door een jongere moet wor den ingenomen, zoowel in het Neder landsch elftal, als in zijn club. En het besluit, dat Anderiesen thans heeft genomen, mag wel als definitief wor den beschouwd, al blijft hij, zooals hij aan het bestuur van Ajax heeft geschreven, in training. Anderiesen heeft zeer veel wedstrijden voor het Nederlandsch elftal gespeeld. Het aantal interlandwedstrijden liep reeds naar de 50 en na van Heel, Denis en van der Meulen was de Ajaxied een international, die het grootst aantal malen de Oranje kleuren heeft gedragen. Voor de eerste maal kwam Ander'esen in het Nederlandsch elftal uit op 13 Juni 1926 te Kopenhagen. Meer dan twaalf jaren heeft de Ajaxied zich dus in de oranjeploeg gehandhaafd, een kranige prestatie op zichzelf. Daarnaast heeft Anderiesen verscheidene keeren in stedenploegen gespeeld, terwijl hij zijn club ook meer dan eens naar den hoogsten titel, welke in het clubvoetbal van Nederland is te behalen, het Nederlandsch kampioen schap, heeft gevoerd. DE TRAINTNGSAVONDEN VAN DE NED. ELFTALCLUB WEER BEGONNEN. Later in het seizoen dan gewoonlijk, is de gebruikelijke training van de Nederlandsch elftalclub op het V.U.C.-veld te Den Haag dan toch Donderdag ingezet. Van de talrijke uitgenoodigde spelers voor dezen trainingsavond hadden bijna allen aan de roepstem van de technische commis sie gehoor gegeven, zoodat een twee- en twintigtal spelers, uit wie uiteindelijk het Nederlandsch elftal tegen België on 10 Dec. zal worden samengesteld, onder leiding van trainer Bob Glendenning op het hel-ver- lichte V.U.C -veld oefende. Na afloop in de V.U.C.-tent hield de voorzitter van de keu ze-commissie, de heer H. Herberts, zooals gebruikelijk, een korte speech. Het verheugde hem, zooveel spelers, waaronder tal van nieuwe gezichten hier aanwezig te zien en hij dankte kapitein Lotsy, door wiens bemiddeling het mogelijk was, dat ook de gemob'liseerden de Don derdagavondtraining kunnen bijwonen. De oude kern is er weer. Daaromheen een groep van jongere spelers. We zullen Anderiesen als spil en aanvoerder dit jaar moeten mis sen. Die plaats is dus open gekomen. Het elftal moet zich steeds verjongen. Abonnementen en Advertentiën voor dit blad worden aangenomen door den Agent J. S. VERSPRILLE. bouw in gebruik gebleven bij de bekende vereeniging, die in de volksmond bekend staat als „de Soep", (of „het Soephuis"). In de zestiger jaren werd het torentje, dat eertijds de donkere poort, bij de brug over de haven had gesierd, naar het gebouw overgebracht, tegelijk met het uurwerk, dat in het voormalige „Vlaemsch gevel ken" werd aangebracht. Naar het Engelsch van Anthony Berkeley. 52). ,;iïl Benson had er niet het minste idee van. dat er een moord aan te pas zou komen. Hy moet heelemaal onder den invloed van me vrouw Sinclair gestaan hebben, want hij heeft ontegenzeggelijk dingen gedaan, die hem buitengewoon bezwaarlijk en zonder ling voorgekomen moeten zijn. Mevrouw Sinclair raadde hem aan het plan van juf frouw Goole uit te voeren, maar ten gun ste van zichzelf. Als hij maar flink tegen haar optrad, zou deelen met haar heele maal niet noodig zijn. Ja, ze zou hem zelfs, als hij nog een paar dingen voor haar wilde doen, tegen juffrouw Goole bijstaan. Het is moeilijk een reden te vinden, waarom mevrouw Sinclair haar man van de erfenis wilde uitsluiten, maar hoe het ook zij, zij vertelde aan Benson, dat haar man een doordraaier was, die haar heel slecht be handelde, en dat zij van hem af wilde en dat zij uit wraak voor alles, wat zij door hem geleden had, hem zonder een cent zou laten zitten. Dat klinkt voor ons nu wel erg doorzichtig, maar door haar tooneel- speelsterstalenten gelukte het haar de zaak zoo roerend af te schilderen, dat Benson bereid was, alles wat zij maar wenschte, voor haar te doen. Ten eerste verlangde zij van hem, dat hij, met de pruik op, die juf frouw Goole voor hem verzorgd had en waarmee hij precies op den majoor geleek, bij drie of vier apothekers, niet te opval lend, maar toch zoo, dat men het zich later herinneren zou, naar blauwzuur zou vra gen. Ze zei tegen Benson, dat het goed was, later te kunnen aantoonen, dat de ma joor met plannen, om zijn tante te vermoor den, rondliep. Dit zou, liet zij goed uitko men, de breuk tusschen hen onherstelbaar maken. En om het nog aannemelijker te maken, moest hij dan, uit het fleschje, dat zjj hem geven zou, tijdens de bespreking in Piccadilly Palace, een paar druppels in de koffie van juffrouw Sinclair doen. De vloeistof zou niets anders zijn, dan een hef tig werkend laxeermiddel; juffrouw Sin clair zou zich dus erg naar voelen en den ken dat men haar vergiftigen wilde, waar na de geschiedenis met het blauwzuür, haar vrees nog aan zou wakkeren. Daarom zou het goed zijn, om de aandacht te trekken van iemand, die in de nabijheid zat, die dan als getuige zou optreden en verklaren, dat de majoor iets in de koffie van juffrouw Sinclair had gedaan. En op die manier werd ik er in betrokken. Benson, die vond, dat zijn eigen belangen er voordeel van konden hebben, stemde met alles onvoorwaarde lijk in. Ieder onderdeel van het plan werd door mevrouw Sincla'r van tevoren gerepe teerd, zelfs de onbenulligste dingen, b.v dat Benson de juffrouw roepen moest om haar zijn eigen leege kopje te geven. Mevrouw Sinclair zou, zoogenaamd om een oogje in het zeil te houden, zich als kellnerin ver- kleeden en aan het tafeltje de bestelling van Benson komen opnemen. Dan moest hij voor juffrouw Sinclair een Kirsch bij de koffie bestellen, omdat zjj daar zooveel van "•*11 Hoe weinig ouders vormen zich zelf een gedragslijn waarnaar zij hunne kinderen, vooral hunne dochters, wil len opvoeden, om ze tot waarlijk nut tige menschen te vormen. hield." „Dat was toch erg gevaarlijk voor haar", merkte Lady Milborne op. „Die kellnerin- nen kennen elkaar toch allemaal. Een vreemd gezicht, moest toch direct opval len". „Zeker was het riskant, maar toch niet zoo heel erg. Inderdaad werd zij door een andere juffrouw aangesproken, maar faj had haar smoesje bij de hand. Zij vertelde vlug, dat zij de nieuwe juffrouw uit de bar was en dat zij gestuurd werd om 'n klant die juist naar de hall gegaan was een bood schap over te brengen. De politie had dat later uitgevischt, maar indertijd kwam het die juffrouw niet ongewoon voor. Mevrouw Sinclair gaf op dat hachelijke moment wel blijk van een groote tegenwoordigheid van geest; zij was werkelijk een buitengewone tooneelspeelster. En het overige speelde zich net zoo af, als ik toen uw broer uitlegde", ging Chitter- wick niet zonder trots verder en hij ver telde nog eens zijn theorie over de manier hoe men juffrouw Sinclair het gif toedien de, de sporen verdoezelde, het blauwzuur in het leege kopje deed en het misleidende fleschje in de hand van juffrouw Sinclair stopte. „En dat hebt u allemaal doorzien?" riep Lady Milborne met oprechte bewondering uit. „En u wist al dien tijd, dat Judith het was O neen, hemel neen. Ik moet bekennen, dat ik juffrouw Goole sterk verdacht heb. Zeer sterk. Maar ik kon geen reden ont dekken, waarom juffrouw Goole den dood van juffrouw Sinclair zou wenschen. F.n met Benson ging het net zoo. Ik had al gauw verdenking op hem, maar het zou volkomen waanzin van hem zijn, om juffrouw Sin clair te vermoorden, voor zij haar testa ment, ten gunste van hem had kunnen ver anderen. Ik Kwam op mevrouw Sinclair door de methode van zifting en motivee ring; maar dan was ik nog niet overtuigd, tot het oogenblik dat die foto's uit mijn naam werden afgehaald. Zij was de eenige die daar de hand in kon hebben. Maar met haar bekende voorzichtigheid, stuurde zij iemand, inplaats van zelf te gaan. Toen ik met mjjn kloppen op haar deur geen suc ces had, was ik er al bijna zeker van, dat zjj met dat doel al onderweg was. „Hadt u die foto's voor identificatie noo dig?" „Ja, het ging om een vergrooting van Benson en een van mevrouw Sinclair; maar de heele zaak kreeg zoo'n vlug ver loop, dat al dit werk aan de politie werd overgelaten". „En kon de politie Judith identificeeren, met een dame, die een dag voor den moord, een kamer in Piccadilly Pallace genomen had". „Ja en op die kamer had zjj zich als kellnerin verkleed, precies als ik gedacht had". „Maar men heeft nog altijd niet kunnen uitmaken, waar zjj het vergif vandaan had, is het wel?" „Neen. Wij gelooven dat zjj het al jaren had, Zonder een bepaald doel, alleen maar voor het geval zonder gevaar voor ont dekking dat zij het bij een geschikte ge legenheid, zou kunnen gebruiken. Het kan ook zijn dat het toevallige bezit van blauw zuur, haar op het idee van moord heeft ge bracht". Lady Milborne lachte zenuwachtig. „Ik kan het nog maar steeds niet gelooven. Ik had Judith nooit alsEn nu gelooft u, dat zij ook juffrouw Goole vermoord zou hebben?" „Ik houd het voor zeer waarschijnlijk", zei Chitterwick ernstig. „Ziet u, juffrouw Goole was niet alleen zoo onbescheiden ge weest, maar Piccadilly te gaan om de uit werking van har plan bij te wonen, waar bij zij, zonder dat mevrouw Sinclair het wist, getuige werd van het onverwachte vervolg, maar zij probeerde ook mevrouw Sinclair af te persen. Jammer genoeg sprak ik erover dat ik juffrouw Goole in Picca dilly gezien had. Zoolang een getuige van haar daad in leven was, kon mevrouw Sin clair zich niet meer veilig voelen. Met haar ongewone handigheid, om uit alle omstan digheden voordeel te trekken, combineerde zij het zich ontdoen van juffrouw Goole, met het afschuiven van haar schuld, omdat zij zag, hoe mijn verdenking steeds dichter bij de waarheid kwam. Zij zelf schreef dus dien brief onder den naam van juffrouw Goole, ging naar Londen, deed hem op de bus en kwam naar Chiswick om mij in de gaten te houden. Ik moet toegeven, dat die brief mij een paar minuten heelemaal in de war bracht, maar den hemel zjj dank, kreeg ik juist bij tijds argwaan. „Ik weet zeker, dat wij juffrouw Goole, op het nippertje gered hebben". „Maar die man, die Benson! Hij moet toch geweten hebben, dat Judith juffrouw Sinclair vermoord had?" (Slot volgt).

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1939 | | pagina 9