predicatie
EEN KLEIN
AMERIKAANSCH STADJE
SCHAKEN
.of A fljtj
KORTE
ZEEUWSCHE KRONIEK
WIENS PANTOFFEL HANGT IN DE
STADSSCHUUR?
Een verschrikkelijke moord
te Middelburg.
In het land van Buffalo Bill.
SCHETSEN VAN D'OEVE
UIT DE MIDDELBURGSCHE
COURANT VAN VOOR VIJFTIG JAAB
ilü wm.
wm 4 §Pi dS
H m O Él
UIT EEN OUD KOOKBOEK,
f»
if
zer
ran
en-
ïcr
AVONDPSALM. II.
Het leven is zeer onduidelijk.
Waartoe dit denkende brein, deze be
wegende hand, dit kloppende hart?
Waartoe bestaan wij eenige jaren, be
laagd door den dood, gehavend door
de zonde, gekneld in den nacht, vluch
tend in den dag?
Te midden van een wervelwind van
raadselen is er één lichte, vaste plek:
de schuilplaats des Allerhoogsten.
Wat is dat, behalve nog een raadsel?
Eenvoudig gezegd is het, dat wij in
dit leven zeggen tot den onbekenden
God: mijn toevlucht, mijn burcht, mijn
God op wien ik vertrouw. Omdat al
les onvast is en raadselachtig, het le
ven één voortvluchtig, vlietend gehei
menis, maar dit ééne is vast en klaar:
de burcht des behouds, de toren der
rust, mijn God op wien ik vertrouw.
Dit wil niet zeggen, dat de dood
geen vijand blijft en de zonde ons niet
meer aantast. Maar de schrik is weg.
Want het vogeltje in den strik weet
zich een leeuwerik hoog in de luchten;
en de ru'ine weet: ik ben toch gaaf,
want God ziet mij gaaf door Zijn lief
de, Jezus Christus heen. Het blijven
echter zware schaduwen over ons le
ven. Doch wij vernachten in de scha
duw des Almachtigen. Het is Zijn
schaduw en daarom goed.
De zwartste schaduw voor wie zich
geborgen weet in God is wel deze:
„Aan uwe zijde zullen er duizend val
len en tienduizend aan uw rechter
hand. Tot u zal het niet genaken. Al
leenlijk zult gij het met uwe o.ogen
aanschouwen"Wie met wetende
oogen de wereld inkijkt, ziet „het",
dat afschuwelijke „het", zijn wereld
verwoestend werk verrichten. O, hoe
vallen ze, de beste geesten van onzen
tijd! Tot u zal het niet genaken. Maar
wij lijden de pijn van het aanschou
wen dezer huiveringwekkende ontta
keling.
„Die in de schuilplaats des Aller
hoogsten is gezeten, die zal vernach
ten in de schaduw des Almachtigen.
Ik zal tot den Heere zeggen: mijne
toevlucht en mijn burcht, mijn God op
wien ik vertrouw!"
F.
Neen, lezer of lezeres, doe geen moeite
om te zien, of gij uw belde pantoffels nog
hebt. De naam van de persoon, die de pan
toffel verloren heeft, is bekend en de pan
toffel is gevonden door het personeel van
de stadschuur ruim een eeuw geleden. Het
was een vrouw, die haar schoeisel verloor,
toen zij weggeleid werd naar het schavot.
Zij heette Sara Geldof.
Er zijn nog wel lezers, die dezen naam
door hun ouders of grootouders hebben
hooren noemen in verband met een gruw-
zamen moord.
Aan den ouden Vlissingschen weg woon
de ruim een eeuw geleden de landbouwer
Willem Blok. Zijn 13-jarig dochtertje
Catharina had half Maart van het
jaar 1838 een mandje appels gebracht naar
Sara Geldof, de vrouw van Pieter Huissoon.
Deze was vrachtrijder van Middelburg op
Vlissingen en woonde in de Winterstraat.
De appels werden in ontvangst genomen,
maar niet betaald. Op Zaterdag 24 Maart
stuurde Blok zijn dochtertje naar vrouw
Huissoon om het geld der verkochte appels.
Daar haar man toen thuis was en niets
van het gekochte mocht weten, werd het
meisje gevraagd den volgenden Maandag
morgen terug te komen.
Op dezen dag, even voor acht uur des
morgens, kwam het argelooze kind aan de
deur. Met vriendelijke woorden werd het
binnen verzocht om het geld in ontvangst
te nemen. Beiden gingen naar boven. De
vrouw draaide de deur der bovenkamer
achter zich op slot en volbracht haar ver
schrikkelijk opzet om het lieftallige kind
te vermoorden. Zij wierp het meisje onver
hoeds op den vloer en sneed het nagenoeg
den hals af. De gouden krullen en het hals
snoer met het slot verborg zij in haar zak.
Het slachtoffer werd door haar geheel ont
kleed en vervolgens in het secreet gewor
pen, dat op een groot riool uitkwam. Zij
kende de diepte hiervan en waande zich
verzekerd, dat het lijk niet zou gevonden
worden. Later wierp zij ook de kleeren van
het meisje er in.
Het vrouwelijke monster begon aan het
zorgvuldig doen verdwijnen van alle spo
ren van haar gruweldaad. Opmerkelijk dat
zij bij dit werk onophoudelijk werd gestoord.
Spoedig klopte aan de deur een vrouw met
waschgoed. Vrouw Huissoon, anders gezegd
Sara Geldof, riep haar van uit het boven
raam toe binnen een half uur terug te ko
men, daar zij aan haar kind bezig was en
dus niet naar beneden kon komen. Deze
reden gaf zij ook op aan een man, die een
oogenblik later aanschelde. Naweiijks was
deze vertrokken of zij werd door een der
de persoon in haar werk gestoord. Dit alles
scheen haar een weinig in verwarring te
hebben gebracht en was later voor het ge
recht ook een reden haar te verdenken.
Door het ongewone lang wegblijven van
hun kind werden de ouders ongerust. De
vader, door een onverklaarbaar angstig
voorgevoel gepijnigd, ging dadelijk naar
IK ONTDEK AMERIKA.
Ik schrijf dit in een klein hotel in een
klein Amerikaansch stadje. Ergens in den
Staat Colorado. Waar Buffalo Bill een
groot man was. Vanmiddag heb ik bij zijn
graf gestaan. Het ligt op een steenigen
bergtop van de Rocky Mountains. De late
herfstzon kleurde de rotsen rondom met
zachte roode en gele tinten. Een zachte
wind wiegelde in de blauwsparren, in de
diepte lag Denver en in de verte was nog
net de witte houten kerk te zien van het
stadje waar ik dit schrijf. Ik heb, evenals
gjj dat hebt gedaan, de boeken van Buffalo
Bill met roode wangen en gretige oogen ge
lezen. Doch nooit had ik aan een werkelij-
ken, bestaanden man gedacht. Nu stond ik
bij zijn kleine graf, naast hem ligt zgn
vrouw begraven en er staat een gedenk
steen op die ons vertelt, dat Buffalo Bill in
werkelijkheid Cody heette en dat hij nog
geen twintig jaar geleden gestorven is. Het
was een eigenaardige ervaring zóó ver van
huis de jonge-jaren-thuis weder te beleven.
Ik stond alleen op dien bergtop. Alleen met
de zon en den herfst, de wiegende blauw
sparren en de herinneringen aan vroeger.
Dit was de schoonste der dagen. De zon
ging langzaam onder achter de besneeuwde
toppen der Rocky Mountains, over welker
bergpassen en langs welker koele ritselende
beken deze Buffalo Bill gereden heeft
En nu ben ik weer teruggekeerd in het
kleine Amerikaansche stadje, dat precies
zoo is als alle kleine Amerikaansche stadjes.
Twee rijen houten huizen langs den grooten
autoweg, die, dwars door dit enorme land,
New-York met San Francisco verbindt, den
Atlantischen Oceaan met den Grooten Oce
aan, drie duizend mijl. Even ver als van
Rotterdam naar New-York. De menschen
in deze kleine stad spreken over New-York
zooals de menschen in Zwolle, Leeuwarden
of Hilversum over New-York spreken: Als
iets groots en heel vers, waar zij nog nooit
geweest zijn.
Ik zou niet naar New-York willen
gaan, zegt de dikke hotelhouder die, met
z'n cowboyhoed op, naast mij in een ge-
makkelijken stoel zijn pijp zit te rooken.
New-York is veel te druk en veel te groot,
dat is niks voor ons soort menschen; wij
zijn gewend aan de wijde prairiën van Co
lorado, wij kennen Bill, en Tom, en Jim en
alle menschen die wij ontmoeten; wij hou
den van de gezelligheid en de menschelijke
vriendschap en ik geloof, dat die in zoo'n
reusachtige stad niet bestaan.
De dikke hotelhouder met z'n breeden
hoed heeft gelijk: New York is te groot,
te druk en te onmenschelijk. Het is interes
sant, het is geweldig, het is meesleepend.
Maar het leven het echte, warme, men
schelijke leven wordt er vermorzeld tus-
schen haast en business, lawaai en geld-ver-
dienen en het ruischen dat u tegemoet
komt van de prairiën van Colorado, uit de
bergpassen van Utah, over de maïsvelden
van Virginia en langs de grillige rotsen van
Wyoming is menschelijker dan het stampen
van de jazz, het gillen van de ondergrond-
sche spoorwegen en het gieren van de lif
ten in New-York.
Het witte kerkje naast mijn hotel klept
negen uur en de golven van zijn klokken-
slagen gaan door de breede straat van het
stadje, dat zich gereed maakt voor de
nachtrust.
Ja, één breede straat en vier zijstraten,
die loodrecht op die hoofdstraat staan en
zich, langs een paar knusse houten villatjes,
verliezen in de oneindige dorre grasvlakte
dat is het heele stadje.
Een stadje?, zooals alle Amerikaansche
stadjes: met een drugstore, waar ge allerlei
dingen kunt koopen en waar ge aan de
toonbank op een hooge nikkelen kruk uw
ice cream soda kunt genieten en een vijf-
en tien cent eenheidsprijzenwinkel, en een
hotel met een breed glazen front aan de
straat, waarachter de reizigers en de boe
ren, die in het stadje moeten zijn, hun
laatste pijp vóór het slapengaan rooken; en
natuurlijk, een rood-en-geel benzine tanksta
tion als een bizarre batterij van vreemde,
grillige pompen; en natuurlijk een bioscoop,
die in ieder klein Amerikaansch stadje een
heel grootsteedschen naam heeft: Plaza, of
Palace, of Roxy en waar op felle prenten
voor den hel verlichten gevel het schoons
dat u binnen wacht aantrekkelijk wordt ge
maakt: teedere liefde de wraak der ge
rechtigheid de moed van den nobelen
Beau Geste de ridderlijkheid van den
man met het ijzeren masker.
's Avonds om negen uur is het doodstil in
het stadje. Een paar jonge mannen staan,
als iederen avond, bij de bioscoop en rooken
een sigaret.
De kruidenier staat in zijn open deur,
zijn winkel geurt naar koffie, appelen en
soda en hij maakt een praatje met den
bakker van den overkant.
Een late auto snelt door de straat en
maakt grillige schaduwen over de huizen
die slapen gaan.
De hotelhouder klopt zijn pijp uit en gaat
het licht in de gelagkamer uitdraaien: een
zwijgende uitnoodiging aan den vreemde-
Middelburg. Door de Vlissingsche poort was
hij spoedig op het Wagenplein en in de
Winterstraat aan het huis van den vracht
rijder Huissoon. Hij belde een paar maal
aan, doch kreeg geen gehoor. Nu wilde hij
de deur openen, doch deze was op slot. Na
nog eens hevig gebeld te hebben riep een
kinderstem: „Moeder is niet thuis". De on
gelukkige vader, gejaagd door de vrees over
het lot van zijn kind, sloeg daarna zóó he
vig op de deur van den aangrenzenden stal,
dat deze openvloog endaar stond Sara
Geldof, oogenschijnlijk zeer kalm, voor hem.
„Waar is mijn kind?" waren de eerste
woorden van Willem Blok. „Uw kind is hier
niet", was het antwoord. „Ik heb haar het
geld voor de appels gegeven en zij is langs
de stadschuur weggegaan. Komt gerust bin
nen en zoekt waar gij wilt."
De vader werd binnengelaten en doorliep
het huis, zonder natuurlijk zijn kind te vin
den.
Ondertusschen hadden eenige menschen
uit de buurt zich voor de woning verzameld.
Enkelen er van hadden het meisje bij
vrouw Huissoon zien binnengaan, doch niet
zien vertrekken. De volksmenigte groeide
aan en begon iets kwaads te vermoeden. De
moordenares, nog schijnbaar kalm, ging, na
dat Blok haar huis verlaten had, bij een
buurvrouw koffie drinken.
Begrijpelijk dat de vader van het ver
miste kind niet zoo kalm was. Na hier en
daar vergeefsche navraag gedaan te heb
ben, ging hij bij de politie aangifte doen.
Het was ondertusschen middag geworden.
Het bleef druk in de Winterstraat voor het
huis van den vrachtrijder Huissoon, vooral
toen de politie de woning inging om huis
zoeking te doen.
De vrouw bleef bij haar verklaring, dat
Catharina Blok voorbij de stadschuur de
stad was ingegaan. De huiszoeking lever
de voorloopig ook geen resultaat op.
Een ingezetene van Middelburg deelde
aan de politie mede, dat het secreet van de
woning op een groot riool uitliep.
In tegenwoordigheid van Sara Geldof
werd in deze richting een meer nauwkeurig
onderzoek ingesteld.
Daar werden de kleeren en ook het naak
te lijk van het kind opgehaald. Onder het
verpletterend gevoel van schuld zonk de
moordenares op een stoel neer en bekende
zij schreiend haar vreeselijke misdaad.
Waarschijnlijk was dit bekend geworden
onder het publiek op de straat, want dit
begon een dreigende houding aan te nemen.
Daarom achtte de politie het beter de mis
dadige vrouw in het huis in bewaring te
houden om haar des nachts naar de ge
vangenis over te brengen.
Toen de straat eindelijk vrij was, werd
Sara Geldof op een stoel gezet en zoo naar
de gevangenis gedragen.
Het hof van Assises, zooals de rechtbank
destijds heette, veroordeelde Sara Geldof
bij vonnis van 30 Juni 1838 tot den dood
straf met den strop, door worging aan een
paal.
Haar verzoek om gratie aan koning Wil
lem I werd van de hand gewezen.
Vele malen werd zij door predikanten be
zocht om haar op den dood voor te berei
den.
Op Zaterdag 22 September nam zij
hartroerend afscheid van haar man, haar
twee jonge kinderen en nabestaande fami
lieleden. Zij toonde oprecht berouw over
haar gruwelijke daad.
Op Maandag 25 September des middags
om 12 uur onderging zij op de Markt voor
het stadhuis op het schavot den doodstraf.
Daar zij een vrouw was, werd zij niet op-
gehanden, maar geworgd.
Op haar laatsten gang door Middelburgs
starten verloor zij een harer pantoffels, die
door een werkman van de stadschuur werd
opgeraapt en tot heden toe wordt bewaard.
Een ontzaglijk groote menigte volks, zoo
wel uit de stad als uit geheel Walcheren
was getuige van de terechtstelling.
R- B. J. d. M.
(Nadruk verboden).
EEN HONDEKIJN, HIET CORTOOIS.
(In het Belgisch plaatsje Mon-
taigu wordt ieder jaar een pro
cessie gfehouden, welke „Aux
Chandelles" genoemd wordt, al
dus een bericht in een Neder-
landsche krant.)
Er ligt een dorp in Demerland,
Daar gaan we heen mee kap en keuvel,
't Heet Montaigu in Amsterdam,
In Brabant heet het Scherpenheuvel.
De Fee weet van de keerskes van
Dees beevert wonder te vertellen,
En 't volk da kent er veerskes van,
In Holland heet het aux chandelles.
Daar zijn z'in 't Frans zoodanig fel
Beslagen da' ze 't Vlaams ontwennen,
En nog geen Brussel uit Bruxelles
En geen Renaix uit Ronse kennen.
Zo zwanste 't hondeken Cortoois
't Geduld van Nobel's hof aan spaanders,
Het klapte voor en na Fransoois
En 't kwam nochtans maar uit de
[Vlaanders.
KEYE.
Uit „Brabantia Nostra", 1938.
ling om te gaan slapen.
Ik ga langs de krakende trap naar mijn
heldere houten kamer met het witte bed.
Net zoo'n propere kamer en net zoo'n
breed bed als in de kleine hotels in kleine
Nederlandsche stadjes.
Wel te ruètende wereld en de men
schen, de kleine stadjes en de stilte van den
herfstavond zijn overal gelijk.
De krekels tsjirpen in de prairiën en de
maan stijgt boven de toppen van de Rocky
Mountains en over het hooge, kleine graf
van Buffalo Bill.
Mr. E. Elias.
De poeljenier.}
Ie zat op z'n êene knie-e nest de kevie,
die a ten op de fiets nae' d' oeve 'esjouwd
Ie vool is 'ier en daer an de verslete'
latjes en ie zei: ,,a' jie noe mae' is een
paer kleine planksjes voe' me en een
aemer mee een paer spieketjes, dan was
ik 'eholpe".
Die kust 'n kriege vanselft en eventjes
laeter zat 'n te tummeren. Het bleef daer-
om maer een wrak boeltje. Ie was ter zelft
ok nie' erg gerust op. Ie zei: ze 'n noe
mae' op de kruwaegen nae' den auto brien-
ge' mergenochend, wan a' ze 'n draege
vrêeze 'k dat den boom der uut zakt; h' je
dat noe moe' zegge wilt: da' ze 'n voeroal
nie draege; kru-e".
,,'k Za' 't zegge", zei de vrouwe. Die most
er bie weze a ten de ouwe 'oenders over
stak in z'n eigen kevie. Ten êesten om ze
te 'elpe' tellen vanselft en ten twidden om
op te passen dat er gin êen on'-snapten.
„Voe' de goeie geef ik je de mart en voe'
de slechte geef ik niks", den 'ezeid en ie
ten antwoord 'ekrege: „de slechte ku' je
voe' niks meeneme".
Dubbel in een dotje zatte die bêesten in
de kevie en toen a ten z'n 'and der in stak
om ze één voer één te pakken, krope ze in
't varste 'oeksje.
Zó 'n troepje uutgezochte ouwe 'oenders,
daer is nie' vee' moois an. Witte kammen,
kalkpöoten, en zö mêer.
Toch viele ze nog nie' tegen wat a de
wichte betreft. Ie vool bie de mêeste is an
't bostbêen en an z'n gezicht kust je wè'
zie-e dat 't nie tegenviel. Eén kêer mae' zei
den: „dat is ter één voe 't ouwe-man-'uus".
Maer ie zei: ,,a' 'k noe toch daerom 'eweten
da' julder zö 'n goeie kevie dan zou
ik ze daer in laete zitten en zö mee nae'
Stad 'egeve'."
De vrouwe zei: „ja, het is temissen nie'
vóór den tied, da' je is een paer nieuwe an-
schaft". Ie zat nog op z'n êene knie-e nest
die ouwe kevie, .doende mie' een touwtje
het schuufje vast te binden. Z'n blis was
over z'n gezicht 'evoalle en noe keek 'n mee
die felle bleeuwe öogen deur dat zwarte
krul-'aer nae' boven. Eigeluk net ofdat 'n
zegge wou: „kom je van Lillo?" Toen rees
'n op, ie zetten z'n pette beter, dé' z'n blis
der onder zat en stak z'n êenen 'and nae'
boven. En mee den aren 'and rekenden ie
ze toen op z'n vuuf viengers vóór, oevee'
ouwe 'oenders en 'oevee kernienen ten
die weke ver-andele kust, wat a dae' an te
winnen was voe' z'n, dus welk bedrag a z'n
weekloon weze zou.
„Dat is erg", zei de vrouwe en noe
ze is op z'n gezicht letten, zag ze, dat er
nest z'n mond twi diepe groefjes waere.
„Ja", zei ten „Wat doet iemand die a
zonder werk is? Die gae' nae' de sikkerete-
rie en ze zette' 'n an de werkverschaffing
of ie krieg van de steun. Een gullentje of
zeven, ach te in de weke, maer alia: ie ei
toch wat. Maer óns worre nie' 'esteund. Ik
'oeve nie' nae' sikkeretarie te gaen. En
'oevee' schae' óns nie'. Ik kan nog ge
noegt ouwe 'oenders kóope' 'öor, mae' wi'
mö' 'k er mee bluve? Wat gaet er noe nae'
't butenland?
Daer ei vroeger: 'oe dikkels eit den baes
gin briefkaartje 'eschrieve of ie sprong op
de motor en kwam even zelft bie me:
„Kees, ik een dood paerd of een döod rund
of een kachel, ku' je even komme?" En dan
kwam ik en ik vilden dat beest. Ik gaf den
baes z'n gerechtegheid en ik m'n verdien
sten der an. Mae' noe! Noe kom' die gröote
waegen van de Gekro. Eêl 't bêest gaet er
in, der van deur en je ziet er niks mi' van
en gin méns die a ter een cent an verdient.
Mien kost dat, deur mekare gerekend, iede
re weke vier gullen".
„Daer 'k nog nooit over 'edocht", zei de
vrouwe, „dat er ménsen waere, die a dae'
schae' van Ik von' 't een uutstekende
regelienge".
„Voe' mien", zei Kees en de groefjes nest
z'n mond wiere nog dieper, „voe' mien is 't
de nekslag".
V. v. d. O.
46e week 1889.
Heden werd met goed gevolg van de
werf „De Volharding" van de firma Den
Bouwmeester, Borsius en Van der Leijé al
hier te water gelaten een ijzeren walen-
schip groot 400 ton en daarna onmiddellijk
de kiel gelegd van een ijzeren lichter, groot
200 ton.
Ter vervanging van J. Perre, op verzoek
eervol ontslagen, is met ingang van 16 No
vember benoemd tot brievenbesteller van
het postkantoor te Middelburg C. A. de
Keijzer.
Emile Zola is vast besloten zich candidaat
te stellen in de Académie voor den openge
vallen zetel van Emile Augier.
Benoemd tot burgemeester van Hoek en
Terneuzen de heer J. A. van Boven.
Bij het examen voor apothekersbediende
is toegelaten mejuffrouw M. C. J. Hacken-
berg van Middelburg.
De Stoomvaartmaatschappij „Nederland"
bestelde bij de firma Caird te Greenock
twee stoomers grooter dan de „Amalia",
voor den Indischen maildienst om bijtijds
gereed te zijn voor het nieuwe postcontract.
Te Groningen is geslaagd voor apothe
kersbediende de heer P. J. Hector van
Serooskerke (W.)
Het hof van cassatie te Brussel heeft
mej. Popelin het recht ontzegd zich als ad
vocaat bij de balie in te laten schrijven en
haar beroep uit te oefenen. Alleen mannen
bezitten het recht te pleiten.
O
REDACTEUR. J. M. MULLIé,
Middelburg.
o
De uitslagen van de Vrijdag 10 Novem
ber gespeelde partijen in de Middelburgsche
schaakclub, luiden als volgt:
Groep I:
dr. A. SnethlageP. M. de Kleyn 01
G. BarthJ. F. Heemskerk
A. DaniëlseW. de Graaf 0—1
H. StroobandH. J. Kraak 10
J. ScheltensJ. de Baare 10
J. M. MulliéK. Maartense 10
J. F. HeemskerkJ. C. Lavooy afgebr.
P. M. de KleynI. v. Noppen
Groep Et:
W. FlissebaaljeC, de Quartel 01
J. SinkeD. de Vos 01
I. DaniëlseR. v. d. Harst
G. v. d. PloegH. G. Cujé 10
I. S. BlokpoelH. Witvoet 10
Joh. SinkeA. den Hollander 01
o
In een partij tusschen de heeren H. J.
Kraak met wit en W. de Graaf met zwart,
kwam het na de 46e zet van wit tot onder
staande stelling
Stelling na de 46e zet van Wit:
Zwart: W. DE GRAAF.
abc defgh
Wit: H. J. KRAAK.
Wit is de kwaliteit voor, maar het is niet
zoo gemakkelijk een weg te vinden om de
partij te beslissen. De witte raadsheer staat
op non-actief en het punt h2 vereischt
voortdurende waakzaamheid.
Zwart begaat nu evenwel de fout de
stellingen te openen. Hij wint hiermee wel
een pion, maar er worden figuren geruild
en wat erger is, wit komt los.
De partij verliep als volgt:
46Dh6g7 47. Df2—d2 Tc8—c4
Nu is pion d4 niet meer te dekken. Wit
bekommert zich hierom evenwel niet en
forceert zelfs door zijn volgende zet zwart
tot doortasten.
48. b2b3 Tc4xd4 49. Lc3xd4 Lf6xd4
50. Kei—f2 Ld4 X e3t 51. Kf2 x e3Dg7—d7
52. Dd2d4t Kh8—g8 53. Tgl—clLg4—h5
54. Dd4c5? Dit is niet het beste, na De5!
met dreiging Tc7 kon zwart opgeven.
54Lh5e8 55. Tel—c2 h7—h6
56. a3a4 Kg8—f7 57. Dc5—c7 Kf7—g6
58. Dc7e5! zie opmerking 54e zet.
58Le8—f7 59. Tc2—c7 Dd7—e8
60. g3g4 De8g8 61. h2—h4 Dg8—e8
62. h4h5f Kg6h7 63. g4—g5 Zwart
geeft op.
o
In een partij tusschen twee Goesche spe
lers kwam het na 30 zetten tot de volgende
stelling:
Vüit: Kgl, Dg4, Tel, Ld3 en Pe4. Pionnen
a3, b4, d4, e3, f2, h5
Zwart: Kg8, Dd8, Tc8, Lc7, en Pb6. Pion
nen a6, b5, e6, f7, g6
De heer J. Bonnet te Goes, geeft de vol
gende afwikkeling aan (in de partij zelf
werd anders voortgezet):
31. h5xg6 Lc7h2t 32. Kglxh2 Tc8xcl
33. g6xf7t Kg8xf7 34. Pe4—g5t Kf7—g6
35. Dg4 x e6t Kg6 x g5 36. De6—g6t Kg5—h4
37. Dg6h6f Kh4g4 38. f2—f3f Kg4xf3
39. Dh6—f4 mat.
Te Vlissingen wordt de winterwedstrijd
gespeeld in twee groote groepen en één
groep van vier spelers, nl. de heeren: G.
Barth, A. Dobbelaar, J. D. C. de Vries en
P. Vijn. Het schijnt de bedoeling te zijn,
dat de twee hoogst aankomenden in dezen
groep event, meedingen in den wedstrijd
om het kampioenschap van Zeeland.
o
Voor de jeugdschaakclub van den Zeeuw-
schen Schaakbond, welke iedere Zaterdag
middag bijeenkomt in het Gebouw van de
C. J. M. V. in de Singelstraat te Middelburg,
bestaat stijgende belangstelling.
Het bestuur van den Z. S. B. stelt het
ten zeerste op prijs, wanneer leden van de
Middelburgsche schaakclub, van tijd tot tijd
deze jeugdbijeenkomsten bezoeken.
SOEPEN VAN EENDVOGELS.
Neemt twee eendvogelen, en als die uit
gehaald, schoon gemaakt en gewasschen
zyn zoo laat ze in een koekepan eens op
fruiten, met wat booter, tot dat ze bruin
zyn; en dan de borst met wat heele kruid
nagelen bestooken; en neemt dan twee bos
sen prey, en zes struyken andijvie, die aan
stukken gesneden zyn: Schild wat raapjes,
en snyd die aan dobbelsteentjes, en doet 'er
die ook in, nadat alles wel afgewasschen is,
en laat eerst de groente met de raapen in
de koekepan opfruiten in wat booter, en
doet 'er wat bloem van meel onder en roert
het ondertusschen eens om, dat het niet
aanbrand; en doet het dan, als het bruin
genoeg geworden is, met de eendvogels in
het nat, en laat het zo een uur of twee te
samen kooken, en doet 'er twee kruimen
van witte brooden, fijn gewreven onder,
met wat heele peper en zout, en als het
gaar genoeg is; zoo schept het op; is heel
goed.