predicatie EEN KLEIN AMERIKAANSCH STADJE SCHAKEN .of A fljtj KORTE ZEEUWSCHE KRONIEK WIENS PANTOFFEL HANGT IN DE STADSSCHUUR? Een verschrikkelijke moord te Middelburg. In het land van Buffalo Bill. SCHETSEN VAN D'OEVE UIT DE MIDDELBURGSCHE COURANT VAN VOOR VIJFTIG JAAB ilü wm. wm 4 §Pi dS H m O Él UIT EEN OUD KOOKBOEK, f» if zer ran en- ïcr AVONDPSALM. II. Het leven is zeer onduidelijk. Waartoe dit denkende brein, deze be wegende hand, dit kloppende hart? Waartoe bestaan wij eenige jaren, be laagd door den dood, gehavend door de zonde, gekneld in den nacht, vluch tend in den dag? Te midden van een wervelwind van raadselen is er één lichte, vaste plek: de schuilplaats des Allerhoogsten. Wat is dat, behalve nog een raadsel? Eenvoudig gezegd is het, dat wij in dit leven zeggen tot den onbekenden God: mijn toevlucht, mijn burcht, mijn God op wien ik vertrouw. Omdat al les onvast is en raadselachtig, het le ven één voortvluchtig, vlietend gehei menis, maar dit ééne is vast en klaar: de burcht des behouds, de toren der rust, mijn God op wien ik vertrouw. Dit wil niet zeggen, dat de dood geen vijand blijft en de zonde ons niet meer aantast. Maar de schrik is weg. Want het vogeltje in den strik weet zich een leeuwerik hoog in de luchten; en de ru'ine weet: ik ben toch gaaf, want God ziet mij gaaf door Zijn lief de, Jezus Christus heen. Het blijven echter zware schaduwen over ons le ven. Doch wij vernachten in de scha duw des Almachtigen. Het is Zijn schaduw en daarom goed. De zwartste schaduw voor wie zich geborgen weet in God is wel deze: „Aan uwe zijde zullen er duizend val len en tienduizend aan uw rechter hand. Tot u zal het niet genaken. Al leenlijk zult gij het met uwe o.ogen aanschouwen"Wie met wetende oogen de wereld inkijkt, ziet „het", dat afschuwelijke „het", zijn wereld verwoestend werk verrichten. O, hoe vallen ze, de beste geesten van onzen tijd! Tot u zal het niet genaken. Maar wij lijden de pijn van het aanschou wen dezer huiveringwekkende ontta keling. „Die in de schuilplaats des Aller hoogsten is gezeten, die zal vernach ten in de schaduw des Almachtigen. Ik zal tot den Heere zeggen: mijne toevlucht en mijn burcht, mijn God op wien ik vertrouw!" F. Neen, lezer of lezeres, doe geen moeite om te zien, of gij uw belde pantoffels nog hebt. De naam van de persoon, die de pan toffel verloren heeft, is bekend en de pan toffel is gevonden door het personeel van de stadschuur ruim een eeuw geleden. Het was een vrouw, die haar schoeisel verloor, toen zij weggeleid werd naar het schavot. Zij heette Sara Geldof. Er zijn nog wel lezers, die dezen naam door hun ouders of grootouders hebben hooren noemen in verband met een gruw- zamen moord. Aan den ouden Vlissingschen weg woon de ruim een eeuw geleden de landbouwer Willem Blok. Zijn 13-jarig dochtertje Catharina had half Maart van het jaar 1838 een mandje appels gebracht naar Sara Geldof, de vrouw van Pieter Huissoon. Deze was vrachtrijder van Middelburg op Vlissingen en woonde in de Winterstraat. De appels werden in ontvangst genomen, maar niet betaald. Op Zaterdag 24 Maart stuurde Blok zijn dochtertje naar vrouw Huissoon om het geld der verkochte appels. Daar haar man toen thuis was en niets van het gekochte mocht weten, werd het meisje gevraagd den volgenden Maandag morgen terug te komen. Op dezen dag, even voor acht uur des morgens, kwam het argelooze kind aan de deur. Met vriendelijke woorden werd het binnen verzocht om het geld in ontvangst te nemen. Beiden gingen naar boven. De vrouw draaide de deur der bovenkamer achter zich op slot en volbracht haar ver schrikkelijk opzet om het lieftallige kind te vermoorden. Zij wierp het meisje onver hoeds op den vloer en sneed het nagenoeg den hals af. De gouden krullen en het hals snoer met het slot verborg zij in haar zak. Het slachtoffer werd door haar geheel ont kleed en vervolgens in het secreet gewor pen, dat op een groot riool uitkwam. Zij kende de diepte hiervan en waande zich verzekerd, dat het lijk niet zou gevonden worden. Later wierp zij ook de kleeren van het meisje er in. Het vrouwelijke monster begon aan het zorgvuldig doen verdwijnen van alle spo ren van haar gruweldaad. Opmerkelijk dat zij bij dit werk onophoudelijk werd gestoord. Spoedig klopte aan de deur een vrouw met waschgoed. Vrouw Huissoon, anders gezegd Sara Geldof, riep haar van uit het boven raam toe binnen een half uur terug te ko men, daar zij aan haar kind bezig was en dus niet naar beneden kon komen. Deze reden gaf zij ook op aan een man, die een oogenblik later aanschelde. Naweiijks was deze vertrokken of zij werd door een der de persoon in haar werk gestoord. Dit alles scheen haar een weinig in verwarring te hebben gebracht en was later voor het ge recht ook een reden haar te verdenken. Door het ongewone lang wegblijven van hun kind werden de ouders ongerust. De vader, door een onverklaarbaar angstig voorgevoel gepijnigd, ging dadelijk naar IK ONTDEK AMERIKA. Ik schrijf dit in een klein hotel in een klein Amerikaansch stadje. Ergens in den Staat Colorado. Waar Buffalo Bill een groot man was. Vanmiddag heb ik bij zijn graf gestaan. Het ligt op een steenigen bergtop van de Rocky Mountains. De late herfstzon kleurde de rotsen rondom met zachte roode en gele tinten. Een zachte wind wiegelde in de blauwsparren, in de diepte lag Denver en in de verte was nog net de witte houten kerk te zien van het stadje waar ik dit schrijf. Ik heb, evenals gjj dat hebt gedaan, de boeken van Buffalo Bill met roode wangen en gretige oogen ge lezen. Doch nooit had ik aan een werkelij- ken, bestaanden man gedacht. Nu stond ik bij zijn kleine graf, naast hem ligt zgn vrouw begraven en er staat een gedenk steen op die ons vertelt, dat Buffalo Bill in werkelijkheid Cody heette en dat hij nog geen twintig jaar geleden gestorven is. Het was een eigenaardige ervaring zóó ver van huis de jonge-jaren-thuis weder te beleven. Ik stond alleen op dien bergtop. Alleen met de zon en den herfst, de wiegende blauw sparren en de herinneringen aan vroeger. Dit was de schoonste der dagen. De zon ging langzaam onder achter de besneeuwde toppen der Rocky Mountains, over welker bergpassen en langs welker koele ritselende beken deze Buffalo Bill gereden heeft En nu ben ik weer teruggekeerd in het kleine Amerikaansche stadje, dat precies zoo is als alle kleine Amerikaansche stadjes. Twee rijen houten huizen langs den grooten autoweg, die, dwars door dit enorme land, New-York met San Francisco verbindt, den Atlantischen Oceaan met den Grooten Oce aan, drie duizend mijl. Even ver als van Rotterdam naar New-York. De menschen in deze kleine stad spreken over New-York zooals de menschen in Zwolle, Leeuwarden of Hilversum over New-York spreken: Als iets groots en heel vers, waar zij nog nooit geweest zijn. Ik zou niet naar New-York willen gaan, zegt de dikke hotelhouder die, met z'n cowboyhoed op, naast mij in een ge- makkelijken stoel zijn pijp zit te rooken. New-York is veel te druk en veel te groot, dat is niks voor ons soort menschen; wij zijn gewend aan de wijde prairiën van Co lorado, wij kennen Bill, en Tom, en Jim en alle menschen die wij ontmoeten; wij hou den van de gezelligheid en de menschelijke vriendschap en ik geloof, dat die in zoo'n reusachtige stad niet bestaan. De dikke hotelhouder met z'n breeden hoed heeft gelijk: New York is te groot, te druk en te onmenschelijk. Het is interes sant, het is geweldig, het is meesleepend. Maar het leven het echte, warme, men schelijke leven wordt er vermorzeld tus- schen haast en business, lawaai en geld-ver- dienen en het ruischen dat u tegemoet komt van de prairiën van Colorado, uit de bergpassen van Utah, over de maïsvelden van Virginia en langs de grillige rotsen van Wyoming is menschelijker dan het stampen van de jazz, het gillen van de ondergrond- sche spoorwegen en het gieren van de lif ten in New-York. Het witte kerkje naast mijn hotel klept negen uur en de golven van zijn klokken- slagen gaan door de breede straat van het stadje, dat zich gereed maakt voor de nachtrust. Ja, één breede straat en vier zijstraten, die loodrecht op die hoofdstraat staan en zich, langs een paar knusse houten villatjes, verliezen in de oneindige dorre grasvlakte dat is het heele stadje. Een stadje?, zooals alle Amerikaansche stadjes: met een drugstore, waar ge allerlei dingen kunt koopen en waar ge aan de toonbank op een hooge nikkelen kruk uw ice cream soda kunt genieten en een vijf- en tien cent eenheidsprijzenwinkel, en een hotel met een breed glazen front aan de straat, waarachter de reizigers en de boe ren, die in het stadje moeten zijn, hun laatste pijp vóór het slapengaan rooken; en natuurlijk, een rood-en-geel benzine tanksta tion als een bizarre batterij van vreemde, grillige pompen; en natuurlijk een bioscoop, die in ieder klein Amerikaansch stadje een heel grootsteedschen naam heeft: Plaza, of Palace, of Roxy en waar op felle prenten voor den hel verlichten gevel het schoons dat u binnen wacht aantrekkelijk wordt ge maakt: teedere liefde de wraak der ge rechtigheid de moed van den nobelen Beau Geste de ridderlijkheid van den man met het ijzeren masker. 's Avonds om negen uur is het doodstil in het stadje. Een paar jonge mannen staan, als iederen avond, bij de bioscoop en rooken een sigaret. De kruidenier staat in zijn open deur, zijn winkel geurt naar koffie, appelen en soda en hij maakt een praatje met den bakker van den overkant. Een late auto snelt door de straat en maakt grillige schaduwen over de huizen die slapen gaan. De hotelhouder klopt zijn pijp uit en gaat het licht in de gelagkamer uitdraaien: een zwijgende uitnoodiging aan den vreemde- Middelburg. Door de Vlissingsche poort was hij spoedig op het Wagenplein en in de Winterstraat aan het huis van den vracht rijder Huissoon. Hij belde een paar maal aan, doch kreeg geen gehoor. Nu wilde hij de deur openen, doch deze was op slot. Na nog eens hevig gebeld te hebben riep een kinderstem: „Moeder is niet thuis". De on gelukkige vader, gejaagd door de vrees over het lot van zijn kind, sloeg daarna zóó he vig op de deur van den aangrenzenden stal, dat deze openvloog endaar stond Sara Geldof, oogenschijnlijk zeer kalm, voor hem. „Waar is mijn kind?" waren de eerste woorden van Willem Blok. „Uw kind is hier niet", was het antwoord. „Ik heb haar het geld voor de appels gegeven en zij is langs de stadschuur weggegaan. Komt gerust bin nen en zoekt waar gij wilt." De vader werd binnengelaten en doorliep het huis, zonder natuurlijk zijn kind te vin den. Ondertusschen hadden eenige menschen uit de buurt zich voor de woning verzameld. Enkelen er van hadden het meisje bij vrouw Huissoon zien binnengaan, doch niet zien vertrekken. De volksmenigte groeide aan en begon iets kwaads te vermoeden. De moordenares, nog schijnbaar kalm, ging, na dat Blok haar huis verlaten had, bij een buurvrouw koffie drinken. Begrijpelijk dat de vader van het ver miste kind niet zoo kalm was. Na hier en daar vergeefsche navraag gedaan te heb ben, ging hij bij de politie aangifte doen. Het was ondertusschen middag geworden. Het bleef druk in de Winterstraat voor het huis van den vrachtrijder Huissoon, vooral toen de politie de woning inging om huis zoeking te doen. De vrouw bleef bij haar verklaring, dat Catharina Blok voorbij de stadschuur de stad was ingegaan. De huiszoeking lever de voorloopig ook geen resultaat op. Een ingezetene van Middelburg deelde aan de politie mede, dat het secreet van de woning op een groot riool uitliep. In tegenwoordigheid van Sara Geldof werd in deze richting een meer nauwkeurig onderzoek ingesteld. Daar werden de kleeren en ook het naak te lijk van het kind opgehaald. Onder het verpletterend gevoel van schuld zonk de moordenares op een stoel neer en bekende zij schreiend haar vreeselijke misdaad. Waarschijnlijk was dit bekend geworden onder het publiek op de straat, want dit begon een dreigende houding aan te nemen. Daarom achtte de politie het beter de mis dadige vrouw in het huis in bewaring te houden om haar des nachts naar de ge vangenis over te brengen. Toen de straat eindelijk vrij was, werd Sara Geldof op een stoel gezet en zoo naar de gevangenis gedragen. Het hof van Assises, zooals de rechtbank destijds heette, veroordeelde Sara Geldof bij vonnis van 30 Juni 1838 tot den dood straf met den strop, door worging aan een paal. Haar verzoek om gratie aan koning Wil lem I werd van de hand gewezen. Vele malen werd zij door predikanten be zocht om haar op den dood voor te berei den. Op Zaterdag 22 September nam zij hartroerend afscheid van haar man, haar twee jonge kinderen en nabestaande fami lieleden. Zij toonde oprecht berouw over haar gruwelijke daad. Op Maandag 25 September des middags om 12 uur onderging zij op de Markt voor het stadhuis op het schavot den doodstraf. Daar zij een vrouw was, werd zij niet op- gehanden, maar geworgd. Op haar laatsten gang door Middelburgs starten verloor zij een harer pantoffels, die door een werkman van de stadschuur werd opgeraapt en tot heden toe wordt bewaard. Een ontzaglijk groote menigte volks, zoo wel uit de stad als uit geheel Walcheren was getuige van de terechtstelling. R- B. J. d. M. (Nadruk verboden). EEN HONDEKIJN, HIET CORTOOIS. (In het Belgisch plaatsje Mon- taigu wordt ieder jaar een pro cessie gfehouden, welke „Aux Chandelles" genoemd wordt, al dus een bericht in een Neder- landsche krant.) Er ligt een dorp in Demerland, Daar gaan we heen mee kap en keuvel, 't Heet Montaigu in Amsterdam, In Brabant heet het Scherpenheuvel. De Fee weet van de keerskes van Dees beevert wonder te vertellen, En 't volk da kent er veerskes van, In Holland heet het aux chandelles. Daar zijn z'in 't Frans zoodanig fel Beslagen da' ze 't Vlaams ontwennen, En nog geen Brussel uit Bruxelles En geen Renaix uit Ronse kennen. Zo zwanste 't hondeken Cortoois 't Geduld van Nobel's hof aan spaanders, Het klapte voor en na Fransoois En 't kwam nochtans maar uit de [Vlaanders. KEYE. Uit „Brabantia Nostra", 1938. ling om te gaan slapen. Ik ga langs de krakende trap naar mijn heldere houten kamer met het witte bed. Net zoo'n propere kamer en net zoo'n breed bed als in de kleine hotels in kleine Nederlandsche stadjes. Wel te ruètende wereld en de men schen, de kleine stadjes en de stilte van den herfstavond zijn overal gelijk. De krekels tsjirpen in de prairiën en de maan stijgt boven de toppen van de Rocky Mountains en over het hooge, kleine graf van Buffalo Bill. Mr. E. Elias. De poeljenier.} Ie zat op z'n êene knie-e nest de kevie, die a ten op de fiets nae' d' oeve 'esjouwd Ie vool is 'ier en daer an de verslete' latjes en ie zei: ,,a' jie noe mae' is een paer kleine planksjes voe' me en een aemer mee een paer spieketjes, dan was ik 'eholpe". Die kust 'n kriege vanselft en eventjes laeter zat 'n te tummeren. Het bleef daer- om maer een wrak boeltje. Ie was ter zelft ok nie' erg gerust op. Ie zei: ze 'n noe mae' op de kruwaegen nae' den auto brien- ge' mergenochend, wan a' ze 'n draege vrêeze 'k dat den boom der uut zakt; h' je dat noe moe' zegge wilt: da' ze 'n voeroal nie draege; kru-e". ,,'k Za' 't zegge", zei de vrouwe. Die most er bie weze a ten de ouwe 'oenders over stak in z'n eigen kevie. Ten êesten om ze te 'elpe' tellen vanselft en ten twidden om op te passen dat er gin êen on'-snapten. „Voe' de goeie geef ik je de mart en voe' de slechte geef ik niks", den 'ezeid en ie ten antwoord 'ekrege: „de slechte ku' je voe' niks meeneme". Dubbel in een dotje zatte die bêesten in de kevie en toen a ten z'n 'and der in stak om ze één voer één te pakken, krope ze in 't varste 'oeksje. Zó 'n troepje uutgezochte ouwe 'oenders, daer is nie' vee' moois an. Witte kammen, kalkpöoten, en zö mêer. Toch viele ze nog nie' tegen wat a de wichte betreft. Ie vool bie de mêeste is an 't bostbêen en an z'n gezicht kust je wè' zie-e dat 't nie tegenviel. Eén kêer mae' zei den: „dat is ter één voe 't ouwe-man-'uus". Maer ie zei: ,,a' 'k noe toch daerom 'eweten da' julder zö 'n goeie kevie dan zou ik ze daer in laete zitten en zö mee nae' Stad 'egeve'." De vrouwe zei: „ja, het is temissen nie' vóór den tied, da' je is een paer nieuwe an- schaft". Ie zat nog op z'n êene knie-e nest die ouwe kevie, .doende mie' een touwtje het schuufje vast te binden. Z'n blis was over z'n gezicht 'evoalle en noe keek 'n mee die felle bleeuwe öogen deur dat zwarte krul-'aer nae' boven. Eigeluk net ofdat 'n zegge wou: „kom je van Lillo?" Toen rees 'n op, ie zetten z'n pette beter, dé' z'n blis der onder zat en stak z'n êenen 'and nae' boven. En mee den aren 'and rekenden ie ze toen op z'n vuuf viengers vóór, oevee' ouwe 'oenders en 'oevee kernienen ten die weke ver-andele kust, wat a dae' an te winnen was voe' z'n, dus welk bedrag a z'n weekloon weze zou. „Dat is erg", zei de vrouwe en noe ze is op z'n gezicht letten, zag ze, dat er nest z'n mond twi diepe groefjes waere. „Ja", zei ten „Wat doet iemand die a zonder werk is? Die gae' nae' de sikkerete- rie en ze zette' 'n an de werkverschaffing of ie krieg van de steun. Een gullentje of zeven, ach te in de weke, maer alia: ie ei toch wat. Maer óns worre nie' 'esteund. Ik 'oeve nie' nae' sikkeretarie te gaen. En 'oevee' schae' óns nie'. Ik kan nog ge noegt ouwe 'oenders kóope' 'öor, mae' wi' mö' 'k er mee bluve? Wat gaet er noe nae' 't butenland? Daer ei vroeger: 'oe dikkels eit den baes gin briefkaartje 'eschrieve of ie sprong op de motor en kwam even zelft bie me: „Kees, ik een dood paerd of een döod rund of een kachel, ku' je even komme?" En dan kwam ik en ik vilden dat beest. Ik gaf den baes z'n gerechtegheid en ik m'n verdien sten der an. Mae' noe! Noe kom' die gröote waegen van de Gekro. Eêl 't bêest gaet er in, der van deur en je ziet er niks mi' van en gin méns die a ter een cent an verdient. Mien kost dat, deur mekare gerekend, iede re weke vier gullen". „Daer 'k nog nooit over 'edocht", zei de vrouwe, „dat er ménsen waere, die a dae' schae' van Ik von' 't een uutstekende regelienge". „Voe' mien", zei Kees en de groefjes nest z'n mond wiere nog dieper, „voe' mien is 't de nekslag". V. v. d. O. 46e week 1889. Heden werd met goed gevolg van de werf „De Volharding" van de firma Den Bouwmeester, Borsius en Van der Leijé al hier te water gelaten een ijzeren walen- schip groot 400 ton en daarna onmiddellijk de kiel gelegd van een ijzeren lichter, groot 200 ton. Ter vervanging van J. Perre, op verzoek eervol ontslagen, is met ingang van 16 No vember benoemd tot brievenbesteller van het postkantoor te Middelburg C. A. de Keijzer. Emile Zola is vast besloten zich candidaat te stellen in de Académie voor den openge vallen zetel van Emile Augier. Benoemd tot burgemeester van Hoek en Terneuzen de heer J. A. van Boven. Bij het examen voor apothekersbediende is toegelaten mejuffrouw M. C. J. Hacken- berg van Middelburg. De Stoomvaartmaatschappij „Nederland" bestelde bij de firma Caird te Greenock twee stoomers grooter dan de „Amalia", voor den Indischen maildienst om bijtijds gereed te zijn voor het nieuwe postcontract. Te Groningen is geslaagd voor apothe kersbediende de heer P. J. Hector van Serooskerke (W.) Het hof van cassatie te Brussel heeft mej. Popelin het recht ontzegd zich als ad vocaat bij de balie in te laten schrijven en haar beroep uit te oefenen. Alleen mannen bezitten het recht te pleiten. O REDACTEUR. J. M. MULLIé, Middelburg. o De uitslagen van de Vrijdag 10 Novem ber gespeelde partijen in de Middelburgsche schaakclub, luiden als volgt: Groep I: dr. A. SnethlageP. M. de Kleyn 01 G. BarthJ. F. Heemskerk A. DaniëlseW. de Graaf 0—1 H. StroobandH. J. Kraak 10 J. ScheltensJ. de Baare 10 J. M. MulliéK. Maartense 10 J. F. HeemskerkJ. C. Lavooy afgebr. P. M. de KleynI. v. Noppen Groep Et: W. FlissebaaljeC, de Quartel 01 J. SinkeD. de Vos 01 I. DaniëlseR. v. d. Harst G. v. d. PloegH. G. Cujé 10 I. S. BlokpoelH. Witvoet 10 Joh. SinkeA. den Hollander 01 o In een partij tusschen de heeren H. J. Kraak met wit en W. de Graaf met zwart, kwam het na de 46e zet van wit tot onder staande stelling Stelling na de 46e zet van Wit: Zwart: W. DE GRAAF. abc defgh Wit: H. J. KRAAK. Wit is de kwaliteit voor, maar het is niet zoo gemakkelijk een weg te vinden om de partij te beslissen. De witte raadsheer staat op non-actief en het punt h2 vereischt voortdurende waakzaamheid. Zwart begaat nu evenwel de fout de stellingen te openen. Hij wint hiermee wel een pion, maar er worden figuren geruild en wat erger is, wit komt los. De partij verliep als volgt: 46Dh6g7 47. Df2—d2 Tc8—c4 Nu is pion d4 niet meer te dekken. Wit bekommert zich hierom evenwel niet en forceert zelfs door zijn volgende zet zwart tot doortasten. 48. b2b3 Tc4xd4 49. Lc3xd4 Lf6xd4 50. Kei—f2 Ld4 X e3t 51. Kf2 x e3Dg7—d7 52. Dd2d4t Kh8—g8 53. Tgl—clLg4—h5 54. Dd4c5? Dit is niet het beste, na De5! met dreiging Tc7 kon zwart opgeven. 54Lh5e8 55. Tel—c2 h7—h6 56. a3a4 Kg8—f7 57. Dc5—c7 Kf7—g6 58. Dc7e5! zie opmerking 54e zet. 58Le8—f7 59. Tc2—c7 Dd7—e8 60. g3g4 De8g8 61. h2—h4 Dg8—e8 62. h4h5f Kg6h7 63. g4—g5 Zwart geeft op. o In een partij tusschen twee Goesche spe lers kwam het na 30 zetten tot de volgende stelling: Vüit: Kgl, Dg4, Tel, Ld3 en Pe4. Pionnen a3, b4, d4, e3, f2, h5 Zwart: Kg8, Dd8, Tc8, Lc7, en Pb6. Pion nen a6, b5, e6, f7, g6 De heer J. Bonnet te Goes, geeft de vol gende afwikkeling aan (in de partij zelf werd anders voortgezet): 31. h5xg6 Lc7h2t 32. Kglxh2 Tc8xcl 33. g6xf7t Kg8xf7 34. Pe4—g5t Kf7—g6 35. Dg4 x e6t Kg6 x g5 36. De6—g6t Kg5—h4 37. Dg6h6f Kh4g4 38. f2—f3f Kg4xf3 39. Dh6—f4 mat. Te Vlissingen wordt de winterwedstrijd gespeeld in twee groote groepen en één groep van vier spelers, nl. de heeren: G. Barth, A. Dobbelaar, J. D. C. de Vries en P. Vijn. Het schijnt de bedoeling te zijn, dat de twee hoogst aankomenden in dezen groep event, meedingen in den wedstrijd om het kampioenschap van Zeeland. o Voor de jeugdschaakclub van den Zeeuw- schen Schaakbond, welke iedere Zaterdag middag bijeenkomt in het Gebouw van de C. J. M. V. in de Singelstraat te Middelburg, bestaat stijgende belangstelling. Het bestuur van den Z. S. B. stelt het ten zeerste op prijs, wanneer leden van de Middelburgsche schaakclub, van tijd tot tijd deze jeugdbijeenkomsten bezoeken. SOEPEN VAN EENDVOGELS. Neemt twee eendvogelen, en als die uit gehaald, schoon gemaakt en gewasschen zyn zoo laat ze in een koekepan eens op fruiten, met wat booter, tot dat ze bruin zyn; en dan de borst met wat heele kruid nagelen bestooken; en neemt dan twee bos sen prey, en zes struyken andijvie, die aan stukken gesneden zyn: Schild wat raapjes, en snyd die aan dobbelsteentjes, en doet 'er die ook in, nadat alles wel afgewasschen is, en laat eerst de groente met de raapen in de koekepan opfruiten in wat booter, en doet 'er wat bloem van meel onder en roert het ondertusschen eens om, dat het niet aanbrand; en doet het dan, als het bruin genoeg geworden is, met de eendvogels in het nat, en laat het zo een uur of twee te samen kooken, en doet 'er twee kruimen van witte brooden, fijn gewreven onder, met wat heele peper en zout, en als het gaar genoeg is; zoo schept het op; is heel goed.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1939 | | pagina 9