DEL
EN
EN
'eed
MijnhordQes
wrg
>urg
De Tweede Kamer dringt aan op hulp
voor de oester- en mosselteelt.
De Amateur
Detective
KRONIEK VAN DEN DAG
Negen Tsjechen gefusilleerd
wegens „daden
van tegenstand'
en
HET
LM.
nieuwe
:oIade,
irijzen.
irervaar-
)0 cent
de
ïelk
Prinsesje
nkelder"
elandia",
Kroon",
Hof van
TSCHAP.
:ven pri-
l.u.l.o. en
W. Spin-
Idelburg,
igd
iagd, tot
ag. Nieu-
Z, MIJ.
oge pro-
:hiktheid
specteur
947, Bu
ur
0 on 849,
>venpak-
opgang.
traat 17,
[el
1 mantel
w, zwart
90. Win-
m of re-
V. Hoek-
M'burg.
tand dan
bij con-
Karpet-
ens enz.
s", Hee-
s en or-
prijzen,
Gebr.
irgelhan-
g. Stem-
ransport.
en enz.,
organi-
Moens,
urg. Wij
:sprijzenr
TWEEDE BLAD VAN DE PROVINCIALE ZEEUWSCHE MIDDELBURCSCHE COURANT GOESCHE COURANT) VAN ZATERDAG 18 NOVEMBER 1939. No. 273.
T
.M.B. is:
damsche
Middel-
Afgedaan.
De boeren mogen spoedig de helft van
hun eigen graan opvoederen.
Ook grooter steun aan de
visscherij bepleit.
Stenn aan visscherij, oester-
en mosselteelt is dringend
noodig.
„De Zeeuwsche visscherij
moet kunnen blijven be
slaan,"
HET ANTWOORD VAN DEN
MINISTER.
Binnenlandsche Zaken.
Munitielading raakte in brand en
paarden sloegen op hol.
De Tsjechische hooge-
scholen voor drie jaar
gesloten.
„ER HEERSCHT ORDE EN
RUST,"
„Alleen de wapenen kunnen de
beslissing brengen."
(Ingez. Med.)
■■■aaa
roningen,
ie weg,
Te be
u-te Delft
Het vredesinitiatief van Koningin Wil-
helmina en den Koning der Belgen heeft
voorloopig „afgedaan". Met dit karakte
ristieke woord deed de Duitsche regeering
haar antwoord af; mondeling nog wel, bij
monde van den rijksminister van buiten-
landsche zaken, Joachim von Ribbentrop.
Veel beknopter kon het niet. Berlijn heeft
zich niet eens de moeite getroost, tegen
over de door Londen en Parijs gegeven uit
eenzettingen ook eens te laten weten, hoe
men zich in de Wilhelmstrasse een vrede-
door-overleg, waarnaar Koningin Wilhel-
mina en Koning Leopold streefden, dan wel
had gedacht. Nu kan men wel zeggen: laat
Duitschland's tegenpartij, als zij ernstig
den vrede wil, dan nog eens gelegenheid
krijgen, den Duitschers aan te toonen, dat
van een „bruuske weigering" harerzijds
geen sprake was, maar of zulk een nadere
toelichting ook slechts iets ten goede zou
uitwerken, moet ernstig worden betwijfeld.
Berlijn heeft blijkbaar opzettelijk afge
wacht, hoe zijn vijanden op den stap der
Nederlandsche en Belgische staatshoofden
zouden reageer en. Daar blijkt, dat Enge
land en Frankrijk alleen willen onderhan
delen, indien het Derde Rijk zich bereid
toont, h. i. gepleegd onrecht weer goed te
maken, wordt deze voorwaarde als een be
wijs van Britsche en Fransche onverzoen
lijkheid opgevat. Tegenover binnen- en bui
tenland kan dus weer de leuze klinken: „De
geallieerden willen Duitschland vernieti
gen; daartegen moeten wij ons teweer stel
len, hoe vredelievend wij ook zijn!"
We hebben er nog eens de Fransche en
Engelsche antwoorden op nagelezen. Presi
dent Lebrun had den hooggeplaatsten ini
tiatiefnemers doen weten, dat Frankrijk de
wapenen heeft opgenomen, om eens en voor
al een einde te maken aan daden van geweld
en macht,, welke de veiligheid van alle vol
keren bedreigen. Duurzame vrede is z. i.
slechts denkbaar, als de onrechtvaardighe
den, met behulp dezer geweldmethoden
Oostenrijk, Polen en Tsjecho-Slowakije aan
gedaan, worden uitgewischt. Koning Geor
ge VI herinnerde aan de vroegere bekend
making der essentieele voorwaarden, welke
een eervollen vrede moeten verzekeren en
stelde in 't licht, dat Europa dient te wor
den verlost van de altijd weer terugkeeren-
de vrees voor Duitsche agressie. In dit ver
band heeft de Koning ook gewezen op de
redevoeringen, door Chamberlain in het La
gerhuis en door Lord Halifax in 't Hooger-
huis gehouden; hij besloot met de toezeg
ging, dat zijn regeering de meest ernstige
aandacht zou schenken aan eventueel in te
dienen Duitsche voorstellen, die uitzicht op
verwezenlijking van 't omschreven doel zou
den bieden.
In 't Engelsche antwoord zijn, naar men
ziet, de eischen, welke de President der
Fransche Republiek ten opzichte van een
drietal onder den voet geloopen landen
stelt, niet met zooveel woorden genoemd.
Wèl echter heeft Chamberlain, in de rede,
waarnaar de Koning verwees, gememo
reerd, hoe Oostenrijk en Tsjecho-Slowakije
zijn ingelijfd ondanks de van Duitschen
kant gedane beloften, dat zulks niet
zou gebeuren. Voorts heeft de minister-pre
sident de volkomen overeenstemming in
doeleinden tusschen de Britsche, Fransche
en Poolsche regeeringen aangetoond. Hij
constateerde, dat Hitler's z.g. vredesvoor
stellen van 6 October slechts neerkwamen
op erkenning van zijn recht, met de ver
overingen naar goedvinden te handelen, ,,'t
Is", zei de premier, „dus duidelijk, waar 't
om gaat: Of wel de Duitsche regeering be
wijst overtuigend de oprechtheid van haar
vredesverlangen door sprekende daden en
door afdoende waarborgen te geven voor
't nakomen van haar verplichtingen, óf wel
wij moeten doorgaan tot het uiterste". Lord
Halifax sprak 2 November in dienzelfden
geest tot de leden van het Hoogerhuis en
herhaalde 5 dagen later voor de radio: „De
toekomst moet worden gespaard voor een
herhaling van de onrechtvaardigheden, die
de Duitsche agressie de laatste jaren heeft
veroorzaakt, maar ook dient Duitschland
zooveel mogelijk de schade te herstellen,
zijn zwakkeren buren aangedaan". Vooral
deze laatste rede, gehouden op den avond,
dat het nieuwe vredesinitiatief bekend
werd, is te Berlijn zeer euvel opgenomen
De Tweede Kamer heeft gisteren de be
handeling voortgezet van het hoofdstuk
Economische Zaken der Rijksbegrooting
voor 1940.
De minister van Economische Zaken, de
heer Steenberghe, vervolgde zijn be
antwoording der beschouwingen over de
afd. Landbouw en het Landbouwcrisisfonds.
Wat het land- en tuinbouwonderwijs be
treft, herhaalt spr. dat dit hem zeer na aan
het hart ligt, er is dan ook ondanks den
stand der schatkist meer voor uitge
trokken dan verleden jaar. Na hetgeen bij
de algemeene beschouwingen is gezegd
over den steun aan de kleine boerenbedrij
ven, kan spr. daarop niet verder ingaan.
Spr. zal met zijn ambtgenoot van Sociale
Zaken nader overleg plegen. Nederland
heeft niet veel groot-landbezit.
Wil men op dit gebied sterk ingrijpen,
dan komt men tot ongezonde verhoudingen.
Verkaveling van groote bedrijven leidt nog
niet tot verbetering der positie van de land
arbeiders. Ook gaat het moeilijk, zonder
meer kleine bedrijven te vergrooten, zonder
ontginning althans. De stagnatie der beta
ling van ingenomen granen en wat daarme
de verband houdt, heeft inderdaad in den
beginne eenige strubbeling veroorzaakt.
Naarmate pakhuisruimte beschikbaar komt
is er verbetering. Plotselinge overschake
ling van den „normalen" op den abnorma-
len toestand veroorzaakte tijdelijke stroef
heid. Aan klachten besteedt spr. alle aan
dacht.
Spr. is niet bereid, aan boeren, die reeds
een deel van hun voorraad aan handelaren
hadden verkocht, nadere vergoeding te ge
ven.
Waarschijnlijk zal de volgende week de
uitvoer van fijne zaden mogelijk zijn. De
aanvragen van kunstmest moeten behoor
lijk worden onderzocht; de vertraging is
vooral een gevolg van onvoldoend invullen
der formulieren. De regeling zal spoedig in
orde zijn. Op het oogenblik behoeft men
zich voor de eerstvolgende periode niet on
gerust te maken, wat de kunstmest be
treft.
Bij de landbouwcrisiswet gaat spr. uit van
de productiekosten. Daaronder valt de
vorstschade voor tarwe, .vandaar de extra
toeslag en het verschil in prijs tusschen rog
ge en tarwe, die trouwens over de geheele
wereld geldt. Wat de kleine molenaars be
treft, is spr. bereid de voorwaarden van het
machinaal mengen te veranderen.
Spr. overweegt om aan de boeren toe te
staan, de helft van eigen oogst aan granen
aan eigen vee en varkens te voederen.
en als „sabotage" gekwalificeerd, al gaf
Londen dadelijk te verstaan, dat men bij 't
opstellen van Halifax' rede nog niets om
trent dit initiatief had geweten. De daarna
gehouden toespraken van Hitier en Göb-
bels eenerzjjds, van Churchill anderzijds
hebben zeker niet tot opklaring der atmos
feer bijgedragen, maar reeds van den be
ginne af stonden de kansen slecht. Onze re
geering, die na ontvangst der Fransche en
Britsche antwoorden de „deur niet geslo
ten" achtte, heeft zich met het Belgische
gouvernement in verbinding gesteld over
de situatie. Misschien beschouwt men te
Den Haag en Brussel 't Duitsche „afge
daan" nog niet als een absolute verwerping
der idéé, welke Koningin en Koning tot
hervatting van hun vredespogingen heeft
bewogen en mogen wij te eeniger tijd nieu
we stappen tegemoetzien. Voorshands heeft
men echter weinig reden, alsnog op
eenig resultaat te hopen.
Bij de afdeelingen „Visscherij" bespreekt
de heer Kievit (S.D.) het visscherij-
proefstation. De subsidie behoort verhoogd
te worden om het aan zijn doel te doen be
antwoorden.
Zoowel de zoetwater- als de zeevisscherij
verkeeren in zorgelijken toestand. Spr.
herinnert aan de persoonlijke offers, door
de visschersbevolking in den vorigen oorlog
gebracht. Thans worden de gevaren nog
grooter geoordeeld, en dat er toch wordt
uitgevaren, getuigt van den moed der vis-
schers. Regeeringshulp zal verder noodig
zijn, ook ter wille van de voedselvoor
ziening. De regeering moet de positie der
varende zeevisschers beschermen. De kust
visschers kunnen stellig de molestpremies
niet betalen. Het moet hun mogelijk worden
gemaakt, de risico's te dragen.
Hulp aan de oestercultuur is noodig. Ook
de mosselteelt gaat moeilijke tijden tege
moet. De mosselvisschers zullen het niet
zonder hulp kunnen stellen. De garnalen-
visscherij gaat ook in gewone tijden onder
moeilijkheden gebukt. De mijnen beperken
nu bovendien de vangstmogelijkheid. De ex
port staat practisch vrijwel stil.
Met belangstelling wordt uitgezien naar
het resultaat van het onderzoek naar de
economische structuur van het garnalen
visscherijbedrijf.
Ook de zoetwatervisscherij is er slecht
aan toe. Steun is noodig, als het binnen-
landsch verbruik niet toeneemt.
De heer Posthuma (Chr. Dem.)
sluit zich aan bij hen die den minister hul
de brachten voor zijn werk. Hij doet alles
om de visschersbevolking te helpen en de
consumptie te vergrooten. De kustvisscherij
wordt al geholpen door stimuleerende
maatregelen, doch de minister breide deze
uit. De distributie van levensmiddelen en
petroleum moet voor deze visschers soepel
zijn.
De heer Bakker (C. H.) wijst ook op
de moeilijkheden der zeevisscherij.
De heer Vos (Lib.) heeft eveneens
met waardeering kennis genomen van de
maatregelen van den minister om de vis
scherij in stand te houden. Haar moeilijkhe
den zijn niet alleen een gevolg van de oor
logsomstandigheden. Reeds voor dien
was er teruggang in den export. De toe
stand is door den oorlog nog verergerd. Er
is voorts een toenemende wanverhouding
tusschen de zeevisscherij en het aantal klei
ne handelaren. Spr. vraagt of het juist is,
dat Deensche vrachtauto's met volksvisch
voor ons land in Duitschland worden tegen
gehouden en teruggezonden.
De heer S c h i 1 t h u i s (V. D.) sluit
zich aan' bij hen, die behoud van het Vis-
scherij-proefstation mogelijk willen maken.
Spr. is verheugd over den pannensteun
voor de oestercultuur. Maar er is ten deze
niet ver genoeg gegaan.
De heer Mes (R. K.) betoogt dat de
visscherij in staat moet zijn, haar economi
sche taak voor ons volk te vervullen. Spr.
schetst vele bezwaren, door de visscherijbe-
volking ondervonden.
Velen worden gedrongen, uit hun dorpen
b.v. in Zeeland naar IJmuiden te verhuizen.
Spr. wil maatregelen om daaraan een einde
te maken. De Zeeuwsche visscherij moet
kunnen blijven bestaan, b.v. door een ver-
zend-organisatie naar IJmuiden.
De steunregeling voor de garnalenvis-
schers behoort te worden gewijzigd. Het
Centraal verkoopkantoor voor mosselen
doet alles om het bedrijf op peil te houden,
en niet zonder succes. Ongunstiger is het
met de oestercultuur, vooral voor de kleine
pannenleggers. De minister kome dezen
menschen te hulp.
De heer Duymaer van Twist
(A. R.) dringt aan op spoed met de hulp
aan de visschers. Vooral de toestand der
garnalenvisschers in het Noorden des lands
is z.i. somber.
Ook deze spreker is van meening, dat de
steun aan de oestercultuur spoedig moet
worden verbeterd. Hij wil eveneens behoud
van het Visscherijproefstation. Voorts be
pleit spr. bevordering van Zondagsrust voor
zeevisschers.
De Minister van Econ. Zaken, de heer
Steenberghe, heeft het vorig jaar
uitvoerig over de kwestie der Zondagsrust
gesproken. Deze niet-eenvoudige zaak is in
den breede besproken tusschen belangheb
benden. Het Visscherijproefstation kan spr.
thans geen hoogere subsidie toekennen.
Spr. zal overwegen, in hoever aan de
wenschen t.a.v. de garnalenvisschers tege
moet te komen.
De distributie van zoetwatervisch aan mi
litairen en werkloozen «stuit op allerlei be
zwaren. Inmiddels is er overleg met het dep.
van Sociale Zaken gaande. Dat in Duitsch
land vrachten Deensche visch voor ons land
worden opgehouden, is de regeering niet be
kend.
Dat de kleine vischhandelaren het moei
lijk hebben, is juist, doch het is voor de
regeering onmogelijk, elke last op de be
volking door de tijdsomstandigheden van
overheidswege weg te nemen.
Wat betreft den pannensteun in de
oestercultuur, verwijst spr. naar sociale
overwegingen. De vervoersmogelijkheid van
visch uit Zeeland naar IJmuiden, met name
van garnalen, is niet voldoende om ze
versch genoeg aan de veiling te hebben.
De begrootingen van Economische Zaken
en van het Landbouwcrisisfonds voor 1940
worden z. h. st. aangenomen.
De Kamer heeft hierna nog een aanvang
gemaakt met de begrooting van Binnen
landsche Zaken, waarbij over de afdeeling
binnenlandsch bestuur vijf sprekers het
woord hebben gevoerd.
De heer Duymaer van Twist
(A. R.) klaagde over de te hooge scheep
vaartrechten, waardoor de binnenscheep
vaart dreigt te gronde te gaan. De heeren
B ij 1 s m a (V. D.) en Ter Laan
(S. D.) bepleitten o.m. samenvoeging van
kleine gemeenten, waarvan de laatste vele
voorbeelden gaf. De eerste bepleitte, even
als de heer Krol (C. H.) bevordering
van de gemeentelijke zelfstandigheid. Ver
schillende sprekers waren van oordeel, dat
teveel gemeentelijk personeel op arbeids
contract werkt. De C. H. afgevaardigde de
heer K r ij g e- r bepleitte de instelling
van een havenschap Rotterdam.
Dinsdagmiddag worden de beschouwingen
voortgezet.
Van een militairen trein, welke gisteren
„ergens in de provincie Utrecht" reed, is
een zg. caisson, geladen met munitie, in
brand geraakt. Een geweldige rookmassa
drong uit den wagen en ontploffingen
werden gehoord Deze munitiewagen,
waarin zich slagkwik bevond, werd on
middellijk uit den trein verwijderd en men
waarschuwde de brandweer. Een gespan,
dat een andere caisson trok, sloeg op hol.
De paarden konden na veel moeite wor
den gegrepen en bleken gewond te zijn
De brandweer tastte het vuur met eenige
stralen op de waterleiding aan. Na onge
veer een kwartier kon het gevaar als ge
weken worden beschouwd,.
De oorzaak der ontbranding van deze
munitielading is vermoedelijk wrijving of
broeiing Persoonlijke ongelukken zijn er
niet gebeurd.
iff
Het Duitsche Nieuwsbureau meldt uit
Praag:
„Sinds eenigen tijd probeert een groep
Tsjechische intellectueelen, in samenwer
king met den gevluchten ex-president Be-
nesj, door kleine of grootere daden van
tegenstand, de rust en orde in het protec
toraat Bohemen en Moravië te verstoren.
Daarbij kon worden geconstateerd, dat de
raddraaiers van deze daden van tegenstand
vooral ook aan de Tsjechische hoogescho-
len te vinden zijn.
Daar deze elementen zich op 28 October
en 15 November er toe hebben laten ver
leiden handtastelijk tegen individueele
Duitschers op te treden, werden de Tsje
chische hoogescholen voor den duur van
drie jaren gesloten, werden negen daders
doodgeschoten en werd een vrij groot aan
tal betrokkenen gearresteerd
Ongeveer terzelfdertijd, dat gisteravond
het bovenstaande bericht binnenkwam,
meldde het Duitsche Nieuwsbureau uit
Berlijn: „Ten aanzien van de in een deel
der buitenlandsche pers verschenen ge
ruchten over beweerde onrust in het rijks-
protectoraat Bohemen en Moravië, werd
heden van bevoegde zijde aan de vertegen
woordigers der buitenlandsche pers me
degedeeld, dat in het protectoraat orde en
rust heerscht. Wel, zoo verklaarde men,
kan het er van komen, dat de Tsjechische
regeering bepaalde eventueel noodig wor
dende maatregelen neemt tegen zekere
kringen, die getoond hebben, dat zij blijk
baar meer houden van wanorde en on
rust Deze kringen zijn echter onbetee-
kenend en klein. Zij bevinden zich uitslui
tend onder intellectueelen. Het betreft
hier een deel van die lieden, die tot den
vroegeren kring van aanhangers van den
mislukten emigrant Benesj behoorden".
Het D. N. B meldt uit Berlijn:
De Berlijnsche correspondent van het
„Hamburger Fremdenblatt" wijst er op,
dat na de periode der Nederlandsch-Belgi-
sche vredesstappen, de oorlog thans in een
phase getreden is, waarin alleen de wa
penen en de overwinning een beslissing
kunnen brengen Voor het Duitsche rijk
is het tijdvak van onderhandelingen afge
sloten. Bij de Westelijke mogendheden
moet wel een zonderlinge voorstelling be
staan over de onder het Duitsche volk
heerschende denkbeelden, daar anders
moeilijk te begrijpen is, dat zelfs nu nog
in Engeland en Frankrijk /stemmen op
gaan, die nog een verder antwoord van
Duitschland verwachten, buiten het bon
dige antwoord, dat de minister van Bui
tenlandsche Zaken aan den Belgischen am
bassadeur en den Nederlandschen gezant
heeft medegedeeld. De redevoeringen van
Chamberlain, Halifax, Eden, Churchill en
Reynaud hebben het Duitsche volk zulk
een helder beeld gegeven van de Engel
sche oorlogsdoeleinden, dat het thans
doordrongen is van de onmogelijkheid vre
de te sluiten met dit Engeland en met
deze mannen
(Reynaud is de Fransche minister van
Financiën,. Red.)
tegen Moeheid en „Halfzielc gevoel"
!!lll!ll!ll!ll!ill!llll!lllll!!l!!
Naar het Engelsch van
Anthony Berkeley.
46).
Hij had Judith de hand gedrukt, tot de
tranen in haar oogen kwamen, evenzoo
Mouse en Chitterwick, en had verklaard
dat hij het erg prettig vond om met hen
kennis te maken, hoewel hij het betreurde,
dat het onder deze omstandigheden moést
gebeuren; hij zou het Scotland Yard en
trouwens de heele hoofdstad wel eens even
tjes inpeperen. Luid verkondigde hij echt
op zijn Amerikaansch, vond Chitterwick
dat hij de politie eens opporren zou; hij be
loofde Judith, dat haar echtgenoot, binnen
de drie dagen, thuis zijn hoed weer aan
den kapstok zou hangen; zei tot Mouse, dat
zijn kennissen in Amerika zeer vereerd zou
den zijn, omdat hij bij zjjn aankomst door
een heuschen hertog werd verwelkomd,
waarna hij zich tot Chitterwick wendde
met de opmerking, dat een hertog er eigen
lijk net zoo uitzag als iedereen. Daarna
wees hij hen den weg door het douanekan
toor, en verzocht hen in de auto plaats te
nemen en was er aan toe volgens Chit
terwick om Mouse aanwijzingen te ge
ven, hoe hij rijden moest. Kortom Harold J.
Benson was net, zooals men in het alge
meen reizende Amerikanen uitbeeldt.
In Riversmead Priory ging het al net
zoo. Chitterwick, die zich nog heel goed
herinnerde hoe hij hier zijn intrede had ge
maakt, bewonderde en benijdde Benson, om
de manier waarop hij de hand van zijn gast
vrouw fijn kneep tot leedvermaak van
Judith zijn gastheer amicaal op den rug
klopte, zoodat de oude edelman een paar
passen van zijn plaats ging, en een kleine
toespraak hield, om zijn dank uit te spre
ken: a. omdat zij de zaak van zijn neef Lynn
zoo flink hadden aangepakt; b. voor de
hartelijke ontvangst, die men hem bereid
had; c. voor de sympathie, die zij de arme
vrouw van zijn neef, in dien verschrikke-
lijken tijd, betoond hadden. Daarna volgde
hij den buttler, denzelfden ongenaakbaren
buttler, die Chitterwick op den avond van
zijn komst zooveel ontzag had ingeboezemd.
Het heele gezelschap keek hem, volkomen
in een hoek gedrukt, na, toen hij op zijn
zwaar gezoolde schoenen achter den be
diende, die hem zijn kamers zou wijzen,
aanstapte.
Dan kon Agatha zich niet langer inhou
den. „Dat is nu net de oom uit Amerika, uit
een slecht blijspel. Hij zou zoo van het too-
neel kunnen komen".
„Dat", zei Chitterwick in gedachten,
„heeft hij ook juist gedaan".
„Wat zegt u daar, mijnheer Chitter
wick?" vroeg Judith, terwijl ze hem nieuws
gierig aankeek".
„Ik hij is toch tooneelspeler geweest,
nietwaar?" verklaarde Chitterwick, een
beetje in de war. „Heeft u mij niet verteld,
dat hij aan 't tooneel was?"
Een onderdrukt gemompel liet zich uit
de richting van lord Milborne hooren. „En
dat nu zoo iemand naar Earlshaze moest
komen". Men kon hieruit opmaken, dat dit
volgens lord Milborne nog het ergste van
alles was.
De groote mannen van het verleden
zijn werktuigen in de hand van het
heden.
Illll
Zwijgend gingen ze het huis in, ieder naar
zijn eigen kamer, om zich voor het eten nog
wat op te frisschen.
Het dient gezegd, dat Benton tijdens het
eten al heel wat in zijn voordeel veranderd
was. Het is mogelijk, dat de omgeving in
druk op hem gemaakt had, of en dit hield
Chitterwick voor 't waarschijnlijkst dat
iemand hem een kleine waarschuwing ge-
gegeven had; in ieder geval stak hij verder
geen speeches meer af; zijn enthousiasme
was een beetje bekoeld en zelfs zijn Ame-
rikaansche manieren waren veel minder.
Niets is ook in staat om een gast een groo
ter gevoel van tegenzin te geven, dan een
welgestelde Engelsche huishouding.
Als v/e de waarheid getrouw willen blij
ven en dat is blijkbaar zoo moeten we
erkennen, dat het Chitterwick was, die na
het eten de anderen het meest verveelde.
Het werd duidelijk, dat hij tot de groep
van hartstochtelijke amateur-fotografen
behoorde. Zonder de minste consideratie,
zonder er op te letten, dat zijn slachtoffer
er niet veel voor voelden, haalde hij zijn
toestel te voorschijn en stond er op, dat
zij zich op het terras zouden opstellen en
nam ontelbare kieken, nu eens in groepen,
dan weer van ieder apart, en ondertusschen
praatte hij maar door.
Hoe hij gesteld was op zulke souvenirs,
dat hij alle plekjes, waar hij geweest was,
gefotografeerd had, en dat hij van alle
menschen, waarmee hij kennis maakte,
foto's moest hebben en dat het nu juist een
mooie gelegenheid was, om zijn verzame
ling weer eens aan te vullen. Lord Milborne
probeerde niet om zijn tegenzin te verber
gen, toen hij bemerkte, dat zijn vrouw
Chitterwick door haar optreden nog aan
moedigde. Zjj was bijna even fanatiek als
hij; zij gaf ieder zijn plaats aan, stelde al
door weer andere groepen samen. Het was
geen aangenaam kwartiertje.
Vuurrood, maar erg tevreden, trok Chit
terwick zich met zijn twee films terug; hij
deed zijn best om de blikken van zijn gast
heer te ontwijken en ontvoerde Mouse, on
der voorwendsel, dat hij hulp noodig had
bij het ontwikkelen. Zoodra zij echter uit
het gezicht waren, bracht hij hem echter
niet naar de donkere kamer maar naar zijn
eigen slaapkamer.
„Ik wist heelemaal niet, dat u zoo'n groo
te fotograaf was", zei Mouse en zag met
verbazing dat Chitterwick de deur op slot
deed.
„Dat ben ik ook niet", zei Chitterwick,
„maar ik hoop, dat ik net zoo goed op een
knopje kan drukken, als ieder ander. Ik
heb dit toestel gisteren gekocht, alleen om
vandaag die kiekjes te maken. Uw zuster
heeft mij heel goed geholpen. Ik hoop ten
minste, dat ze gelukt zjjn. Uw zuster zei,
dat ze er verstand van had en daarom kan
het zijn, dat het nog iets wordt".
„Ik heb wel gezien, dat zij de nieuwe
film er in deed", zei Mouse langzaam.
„Dat vond in ontzettend moeilijk", zei
Chitterwick, „niettegenstaande ik gister
avond op mijn slaapkamer nog geoefend
heb".
Mouse keek hem aan. „Vooruit, mijn
heer Chitterwick. Daar steekt wat achter,
dat ik nog niet door heb. Wat is dat?"
Chitterwick antwoordde niet dadelijk. Hij
ging zitten, sloeg zijn armen over elkaar en
zag er buitengewoon ernstig uit. „Natuur
lijk was het een smoesje. Ik heb die foto's
noodig."
„Maar waarvoor dan?"
„Wel", zei Chitterwick ernstig. „Ik ge
loof, dat ik den man gevonden heb, die in
Piccadilly Palace de rol van majoor Sin
clair heeft gespeeld".
„Ach neen?" zei Mouse tamelijk onnoozel.
„Er is er toch maar een, die er voor in
aanmerking komt, is het niet? Ik heb hem
al een heelen tijd in verdenking. Alles hing
feitelijk van zijn neus af. Zoo gauw als ik
hem zag, was ik er zeker van".
„Benson?" zei Mouse ongeloovig. „Maar
zijn stem dan. Hij is toch op en top Ameri
kaan; als er één Amerikaan is, dan is hij
het. Hij zou juffroüw Sinclair geen oogen
blik misleid hebben".
„Hij is tooneelspeler, maar een slechte.
Hij overdreef aan de telefoon het Oxford-
accent van Eccles, hij overdreef vanmor
gen zijn Amerikaansche accent; toén hij
dat merkte, deed hij het een beetje minder,
hebt u dat niet gehoord?"
„Maar hij' was toen toch in Amerika!"
„Is dat zoo?" vroeg Chitterwick. „Dat
wil ik nu juist uitvisschen en daarom heb
ik die foto's noodig. Als hij omstreeks den
tijd van den moord hier was, zal hij beslist
direct daarna weer teruggegaan zijn. Ik wil
zijn foto's aan de bedienden van verschil
lende reisbureaux laten zien en vragen of
iemand zich ook herinnert of hij ongeveer
op dien datum een hut besproken heeft!"
Al had Chitterwick met tegenzin, onver
schilligheid en wantrouwen in z'n capaci
teit als detective, deze zaak op zich geno
men, zijn verlegenheid was thans heele
maal verdwenen; hij sprak met een onge
kende energie, en het was duidelijk, dat het
geval hem heelemaal bezig hield.
fHfrr (Wordt vervolgd)