DE BURG VAN SOUBURG
KRONIEK VAN DEN DAG
DE BRITSCHE LUCHTMACHT
AAN HET FRONT.
I De Amateur
Detective
TWEEDE BLAD VAN DE PROVINCIALE ZEEUWSCHE MIDDELBURGSCHE COURANT GOESCHE COURANT) VAN WOENSDAG 11 OCTOBER 1939. No. 240.
Politieke landverhuizing.
Er zijn opgravingen aangevangenom het
geheimdat hier berustte ontsluieren.
315.000 voor de lucht
verdediging van 's-Gravenhage.
Vliegtuigproductie in Engeland
wordt verdubbeld.
Hitler over de Duitsche
„winterhulp".
De Duitschers, die in de Oostzeelanden
wonen, moeten hun haardsteden verlaten
en een nieuw leven beginnen binnen de
grenzen van het Derde Rijk. De daad wordt,
zooals men weet, reeds bij het woord ge
voegd. In een verbazingwekkend tempo zijn
de voorbereidingen getroffen en vandaag
of morgen kan men reeds met de versche
pingen aanvangen. Een groot deel der land
verhuizers zal in Oost-Pruisen en het nieuw
gewonnen Poolsche gebied worden gehuis
vest. Het spreekt welhaast vanzelf, dat men
regelingen heeft uitgewerkt, welke het mo
gelijk moeten maken, dat ze financieel er
niet al te veel schade van ondervinden.
Niet weinig Duitschers, die in de Balti-
sche landen wonen, zqn er geboren en ge
togen van geslacht op geslacht. Sommiger
voorvaderen vestigden zich er reeds in de
middeleeuwen. Voor velen van hen zal de
landverhuizing smartelijk zijn. Zij mogen
tot de „Duitsche volksgemeenschap" behoo-
ren, het Baltische gebied was hun vader
land geworden, aan den Baltischen grond
zrjn ze verknocht geraakt. Het lijdt dan ook
geen twijfel, dat zich hier, evenals in Zuid-
Tirol, individueel tragedies zullen afspelen.
Er zijn menschen, die niet van hun huis en
hof verdreven kunnen worden, dan op
straffe van geestelijke ontworteling.
Met dergelijke individueele aspecten van
de aangelegenheid, kan de Duitsche Führer
zich echter niet ophouden. Hij wil een af
gerond Duitsch rijk stichten .waarin alle
Duitschers vereenigd zijn. De inlijving van
bepaalde randgebieden (Oostenrijk, Sude-
tenland, Memelland enz.) vormde het hoofd
punt van het hiertoe opgestelde program
ma. Mag men den heer Hitier gelooven,
dan is thans dit punt afgehandeld en het
tweede aan de orde gekomen: de terugroe
ping der in verschillende landen verspreid
wonende Duitsche „koloniën" naar de „Hei
mat". De repatrieering der Zuid-Tirolers
liep er reeds op vooruit. Met die uit de
Baltische landen is het nu voor goed be
gonnen.
Duitsche „nederzettingen" bevinden zich
behalve in de Baltische landen, ook in Rus
land, Roemenië, Hongarije en Zuid
Slavië. Het heet in de bedoeling te
liggen, om ook deze menschen eer
lang binnen de grenzen van het Duit
sche rijk terug te brengen, uitgezonderd
dan diegenen, wier vestiging in het buiten
land tot zekere hoogte een tijdelijk karak
ter draagt: mijnwerkers b.v.
Dat men opeens zooveel haast achter
deze zaak zet, houdt wellicht verband met
politieke doeleinden. In zijn Rijksdagrede
van Vrijdag j.l. heeft Hitier haar, gelijk
men zich zal herinneren, ook ter sprake ge
bracht. Hij zeide, dat „volksverhuizingen"
noodzakelijk zouden zijn, om een deugde
lijke pacificatie van Europa tot stand te
brengen. De minderhedenkwesties plegen
voortdurend gevaarlijke spanningen op te
wekken. Te Londen en Parijs heeft men dit
met het geheele „vredesaanbod" des
Führers voor kennisgeving aangenomen,
oordeelende, dat het éën van die dingen"
was, waarmee hij zijn tegenstanders zand
in de oogen zou willen strooien. Het lijkt
ons niet onmogelijk, dat met de haastige
verhuizing der Duitschers uit de Baltische
landen, Hitier een bewijs van zijn oprech
ten wil meent te kunnen verstrekken. Door
onmiddellijk de daad bij het woord te voe
gen, geeft hij als het ware te verstaan, dat
het hem ditmaal ernst is en Engeland en
Frankrijk er dus ook op kunnen vertrou
wen, dat Duitschland geen verdere aspira
ties tot inlijving van vreemd gebied meer
heeft.
Het zal uiteraard de vraag zijn, of men
te Londen en Parijs dit „bewijs" voldoende
acht. Waarom, zoo kan men vragen, gaat
Hitier als het hem inderdaad meenens
is met zijn these der „volksgemeenschap-
pen" nog niet een stapje verder door
den Tsjechen hun onafhankelijkheid terug
te geven? Tsjechen zijn nu eenmaal geen
Duitschers en zij zouden heel graag verlost
willen worden van het régime, dat Berlijn
hun heeft opgelegd. Wij gelooven, dat de
vredeskansen groot zouden worden, als Hit-
Ier tot het herstel van een onafhankelijken
Tsjechischen staat zou besluiten. Chamber
lain zou dat zeer waarschijnlijk voldoende
garantie achten voor zijn eisch, dat er ook
De secretaris der Prov. Zeeuwsche Ar-
chaeologische Commissie schrijft ons:
Eenige jaren geleden deed prof. dr. J.
Huizinga in de Koninklijke Akademie van
Wetenschappen een mededeeling, die sinds
dien onder den titel Burg en kerspel in
Walcheren in de Mededeelingen dier in
stelling, afd. Letterkunde, in druk is ver
schenen. Opgezet als een vernieuwde stu
die over de oudste ontwikkeling van Mid
delburg, kwamen daarbij ook de comple
mentaire „burgen" (geen kasteel of ver
sterkt huis, doch versterkte plaats)
Domburg en Souburg ter sprake. Beider
geschiedenis hangt met het eerste begin
van Middelburg ten nauwste samen. Sou
burg, in 1162 voor de eerste maal in de ge
schreven bronnen als Sutburch Zuid
burg) vermeld, later Subburgh of Zub-
burch, sinds de 15e eeuw Souburg geschre
ven, in het Zuiden, Domburg in het Noor
den van Walcheren gelegen, zouden dé
naam der hoofdstad gereedelijk kunnen
verklaren. Terwijl de Middelburgsche
„burg" allen bekend is en van de Domburg-
sche alleen op oude kaarten de omvang is
na te gaan, daar in den loop der eeuwen
het terrein (thans het Groentje) grondig is
veranderd, is die van Souburg, gelegen in
den cirkel, gevormd door de Ritthemsche
straat, de Paspoortstraat en de Burgstraat
vrijwel aan het oog onttrokken, doch niet
temin in hoofdzaak nog in wezen*) en ook
op oude en nieuwe kaarten duidelijk te her
kennen als een bijna cirkelrond, hooger ge
legen stuk grond met een middellijn van
ruim 200 meter.
Verleden jaar publiceerde dr. P. L. Tack
in het Archief van het Zeeuwsch Genoot
schap een artikel over de Walchersche
werven, waarin hij een nieuwe verklaring
waagde over de beteekenis der op onze
eilanden nog talrijke zgn. vlucht- of vlied
bergen. De volksoverlevering wil, dat de
Denen of Noormannen de bouwers zouden
zijn van deze heuvelen: Zeeland's oudste
kroniekschrijver, J. van Reygersbergh, gaf
hieraan voor het eerst uiting, zonder zich
over de bestemming uit te laten. Zijn voort
zetter Boxhorn werkte dat nog wat uit,
doch gaf over de bestemming ervan nog
al fantastische mededeelingen, die hier
overigens niet ter zake doen. Doch volgens
dr. Tack wordt men, als men deze vinger
wijzing volgend, naar middeleeuwsche ge-
denkteekenen van de Noormannen zoekt,
getroffen door de groote overeenkomst der
Walchersche heuvels met de in de tiende
eeuw door de Noormannen in Normandië
opgerichte „mottes" en de „moated mounts",
die zij na The conquest (1066) in
Engeland hebben gebouwd. Hij zou hierin
dan ook de versterkingen willen zien, die
met name door Harald, die in 841, en diens
broeder Rorik, die in 850 een soort leen-
positie in Walcheren en omliggende landen
verkregen van den zwakken keizer Lotha-
rius, waren opgericht om de zeekust tegen
de invallen van hun landgenooten te be
schermen. „Op hun kasteelen met „mote"
voelden Rorik en zijn Deensche getrouwen
zich veilig te midden van een hun vijandig
gezinde bevolking. Ze zijn door, voor en te
gen de Noormannen gebouwd, en hun eer
ste aanleg moet dagteekenen uit de tweede
helft der 9e eeuw". En verder: „als wij zeg
gen „door de Noormannen gebouwd", is het
met dien verstande, dat de ingezetenen van
elke heerlijkheid, krachtens de burgban,
zullen opgeroepen zijn om naar de aanwij
zingen en onder het waakzame toezicht der
Naar wij bij geruchte vernamen, zou
men in de toekomst hierover een uitbrei
dingsplan willen projecteeren! Uit het hier
aangegeven belang van dit terrein blijkt
voldoende, hoezeer verwezenlijking daarvan
te betreuren zou zijn.
weer een onafhankelijke Poolsche staat
moet komen. In principe heeft Hitier daar
toe immers reeds besloten.
Noormannen aan deze heuvels te wérken."
De conjectuur van dr. Tack, die op leeken
nog al indruk heeft gemaakt, doch die door
meer deskundigen nog geenszins als com
munis opinio is aanvaard, moge met den
Souburgschen burg slechts in verwijderd
verband staan, met de geschiedenis van de
invallen der Noormannen in déze streken is
relatie stellig mogelijk. Zij kan nl., evenals
de beide andere burgen bovengenoemd, in
verband worden gebracht met het groot-
sche plan der kustverdediging, door keizer
Lodewijk den Vrome na de eerste invallen
der Vikingen ter voltooiing van het reeds
onder Karei den Groote begonnen systeem
van versterking der Rijnmonden onderno
men. Zij moet derhalve worden gedateerd
op het begin der negende eeuw.
Het zal hieruit duidelijk zijn dat deze
burg voor het begrip van de oudere ge
schiedenis van Walcheren van uitnemend
belang is. De geschreven- geschiedbronnen
echter geven daaromtrent geen enkel be
scheid; ook hier kan alleen de spade, het
ontgravenswerk, de gezochte uitkomst
brengen.
Het was dan ook een uitnemende ge
dachte van den heer J. A. Hubregtse, die op
Schouwen (met name in de duinstreek)
zooveel aan den bodem betreffende de
vroegste geschiedenis dier streek heeft ont
leend, de aandacht van de directie van het
Museum van Oudheden te Leiden op het be
lang van deze burg te vestigen. Verleden
jaar werden reeds eenige scherven van aar
dewerk gevonden, die voldoende aanlei
ding® vormden om hier op terug te
komen. Door den energieken burgemeester
van Oost- en West Souburg werden de plan
nen daartoe gesteund, en dezer dagen is de
conservator van dat museum, dr. W. C.
Braat, met zijn staf en eenige Souburgsche
werkloozen begonnen te trachten aan dit
terrein het geheim zijner oudste geschiede
nis te ontlokken. Met gespannen aandacht
wachten wij het resultaat hiervan af.
Een cheque aangeboden aan
het gemeentebestuur.
Een wel zeer merkwaardige plechtigheid
had gisteren plaats in de burgemeesters
kamer ten stadhuize van 's-Gravenhage: de
aanbieding, van een postcheque van
315.000 als geschenk van vele tienduizen
den Haagsche burgers aan het gemeente
bestuur om dit in staat te stellen tot krach
tige verdediging van de rësidentie tegen
luchtaanvallen.
Met den burgemeester mr. S. J. R. de
Monchy waren bij deze overdracht o.m.
aanwezig de wethouders mr. S. de Vries,
prof. ir. C. L. van der Bilt en M. Vrijen-
hoek, de gemeentesecretaris, mr. dr. J. J.
Boasson, de gemeenteontvanger P. van
Wijk, de voorzitter van het comité, mr. A.
B. Cohen Stuart, en de leden van het werk
comité.
Mr. A. B. Cohen Stuart hield als voorzit
ter van het comité een rede tot den burge
meester, waarna hij namens een groot deel
van de burgerij de cheque overhandigde
waardoor 's-Gravenhage door tusschen-
komst van den staat 20 kanonnen voor zijn
luchtverdediging kan bestellen.
„Verdere actie wordt door ons comité ge
voerd. Wij pogen vrijwilligers voor de be
diening van het geschut te verkrijgen, wij
pogen de spoedige aflevering van de kanon
nen te bevorderen", aldus spr.
Burgemeester De Monchy aanvaardde
den cheque met een hartelijke toespraak.
EEN STAP DER NEUTRALEN TE
BERLIJN.
Men wil protesteeren tegen
het torpedeeren van neutrale
schepen.
Belga meldt uit Brussel: In een verga
dering van de socialistische Senaats- en
Kamerfracties heeft de Belgische minister
van Buitenlandsche Zaken, Spaak, te ken
nen gegeven, dat de neutrale staten te
Berlijn een stap zouden doen tegen het tot
zinken brengen van neutrale schepen en
dat België zich waarschijnlijk daarbij zou
aansluiten.
In het Engelsche Lagerhuis heeft de mi
nister van luchtvaart Kingsley Wood, gis
teren verklaard, dat de Britsche luchtmacht
er in is geslaagd een volledige fotografische
kaart samen te stellen' van de Siegfried-
linie. Hij voegde hieraan toe, dat in de
eerste vier weken van den oorlog de lucht
macht 72 keer onderzeeërs heeft waarge
nomen en 34 keer tot den aanval is overge
gaan. Eenige hiervan hebben zonder twij
fel succes gehad. Enkele foto's zijn geno
men van een hoogte van slechts ongeveer
100 meter.
De minister zeide verder, dat de maatre
gelen om de Britsche luchtmacht in staat
van oorlog te brengen met de grootste
snelheid en doeltreffendheid zijn uitge
voerd. De geest en het moreel van de man
schappen der luchtmacht zijn uitstekend.
Manschappen en officieren zijn trotsch op
hun kracht en vol vertrouwen, dat zij goed
werk kunnen doen en den vijand zware ver
liezen zullen toebrengen.
De minister voegde hieraan toe, dat uit
de verschillende luchtgevechten met den
vijand gebleken is, dat de hooge dunk, wel
ke van de Britsche luchtmacht was ge
vormd, niet overdreven was. De Duitschers
hebben hoog opgegeven van hun lucht
macht, in het bijzonder van hun jachtvlieg
tuigen, doch de feiten hebben aangetoond,
dat de modernste Britsche jachtvliegtuigen
beter zijn dan de Duitsche. Een van de
laatste typen Messerschmidt-toestellen is
gaaf in Fransche handen gevallen en daar
door is men in staat geweest het te toetsen.
De snelheid, waarmede in Engeland vlieg
tuigen worden geproduceerd sedert het uit
breken van den oorlog, is ongekend. De fa
brieken werken steeds sneller en binnen
kort zullen nieuwe fabrieken gereed ko
men. Binnen korten tijd zal de productie
van vliegtuigen meer dan twee-keer zoo
snel zijn als thans.
Minister Wood verklaarde verder:
Gevangen genomen leden van de beman
ningen van Duitsche duikbooten hebben ver
klaard, dat de aanwezigheid van een vlieg
tuig in de lucht voor een duikboot reeds
voldoende reden is om te duiken en onder
water te blijven en dat de aanwezigheid
van vliegtuigen bij een escorte dikwijls de
commandanten weerhoudt aan te vallen.
De vlucht boven Berlijn.
Ten aanzien van de Duitsche verklaring,
dat de burgers van Berlijn rustig hebben
geslapen tijdens de Britsche vluchten bo
ven Berlijn, (hetgeen beteekende, dat ze
niet zouden hebben plaats gehad) zeide de
minister: „Bij hun terugkeer spraken de
Britsche vliegers over zoeklichten, welke
op hen waren gericht en over vuur, dat op
hen was geopend, zoodat we alleen kunnen
constateeren, dat de bewoners van Berlijn
wel heel vast moeten slapen".
Wood verklaarde verder, dat bij de re-
cruteering van vliegers het systeem van
vrijwilligers gehandhaafd wordt. In de veer
tien dagen, welke volgden op het uitbreken
van den oorlog, zijn 10.000 vrijwilligers voor
de luchtvaart aangenomen.
„De tegenstanders hebben
geen oorlogsmotief", be
weert hij.
Hitier heeft gistermiddag een rede ge
houden ter gelegenheid van de opening van
het werk der Winterhulp voor hét seizoen
1939/1940.
Van te voren gaf minister Goebbels een
overzicht van het werk der Winterhulp in
1938/39. Dit heeft in totaal 535,3 millioen
mark opgeleverd, tegen 417,1 millioen mark
in het jaar daarvoor. In het begin was het
werk der Winterhulp een strijd tegen den
bestaanden nood van een groot deel van het
volk. Thans heeft het werk der Winterhulp
ten doel dezen nood te voorkomen.
In den winter 1933/34 werden van iedere
duizend inwoners van het rijk 143 geholpen
door dit werk; in den winter 1938/39 is dit
aantal gedaald tot 104 per duizend.
In den afgeloopen winter hebben zich
1.185.145 medewerkers beschikbaar gesteld;
slechts 0.9 procent van hen ontving een ver
goeding.
Door den oorlog zal het werk der Winter
hulp in het komende jaar voor een onge
kende taak worden gesteld.
Hitier herhaalde in zijn rede nog eens zijn
beschouwingen over den internationalen
toestand. Hij zeide o.m. „De Westelijke te
genstanders hebben geen oorlogsmotief. Zij
hebben voor belachelijke doeleinden den
oorlog ontketend.
De „Winterhilfe" in den oorlog is ditmaal
tegelijkertijd een hulparbeid voor het Roo-
de Kruis. Elkeen denke slechts aan de
grootte van het gemeenschappelijke offer
en van het offer van degenen, die zich voor
hun volk hebben gegeven en zich nog moe
ten geven. Vergeleken met die opofferingen
zijn alle offers thuis niets. In deze periode
van arbeid voo% de „Winterhilfe" moet al
les overtroffen worden, wat tot dusverre
op dit gebied tot stand gebracht is. Dat zal
wellicht ook een antwoord zijn op de dom
heid in andere streken der wereld, waar
men gelooft het Duitsche volk van bin
nenuit tot ontbinding te kunnen brengen.
Wij zullen anderen respect voor den bin-
nenlandschen staatsvorm van andere vol
ken bijbrengen.
De beslissing over den oorlog ligt niet
meer bij ons, maar bij de rest der wereld.
Wij hebben slechts het besluit elke beslis
sing te aanvaarden en dan uit te voeren
tot de laatste consequentie. Hoe krachtiger
wij de offers op ons nemen, die de oorlog
kan vragen, met des te meer zekerheid zul
len wij den vrede bevechten, dien ons volk
noodig heeft. Want eens, dat is ook mijn
overtuiging, moet aan den tijd van onze
kerheid een einde komen. Het moet moge
lijk zijn, dat het Duitsche volk, zonder
voortdurend door anderen lastig gevallen te
worden, zijn leven kan leiden binnen zijn
levensruimte, naar eigen wensch, en het
aandeel aan de rijkdommen der wereld zal
hebben, waarop het op grond van zijn ge
tal en zijn waarde aanspraak, maken kan,
aanspraak maakt en aanspraak maken
zal".
Engelsche commentaar.
De diplomatieke redacteur van Reuter
schrijft, dat Hitiers „Winterhilfe"-toespraak
niet tot veel commentaar aanleiding schijnt
te geven. Maar het verdient misschien wel
de aandacht, dat Hitler, in plaats van zijn
vroegere optimistische bewoordingen over
een snelle overwinning te gebruiken, thans
heeft gesproken over „het verkrijgen van
den vrede, die het Duitsche volk noodig
heeft". Zijn verwijzing naar het recht van
Duitschland te „leven, zonder door anderen
te worden lastig gevallen", schijnt opnieuw
te bewijzen, dat Hitier volkomen onver
schillig is voor 't historische feit. De Brit
sche regeering heeft herhaaldelijk met
overvloedige duidelijkheid uiteengezet, dat
niemand ook maar de geringste bedoeling
heeft zich in de binnenlandsche aangelegen
heden van Duitschland te mengen. De oor
log is het gevolg van de weloverwogen ag-
gressie der Duitsche leiders, tegen herhaal
de waarschuwingen in
Dat Hitiers woorden het Duitsche volk
zeer zullen sterken, aldus de redacteur van
Reuter, lijkt nauwelijks waarschijnlijk, nu
de rede spreekt van verdere offers en van
de troostelooze philosophie: „Ellende is er
altijd geweest en zal er altijd blijven".
llllllllllllll!lllllllllllll!llllll!l!!!!!l!l!!!l!!ill!l!l!l!i!!!l!ill!lili!!|||||!];|||!i||ii||p
Naar het Engelsch van
Anthony Berkeley.
13). -ji.
Neen, daarvan had juffrouw Goole niets
gehoord.
„Wanneer hebt u juffrouw Sinclair voor
het laatst gezien?"
„Bij de lunch". Juffrouw Sincliar was net
als alttijd geweest. Zij hadden in de hall
hun koffie gedronken en daarna was juf
frouw Sinclair na twee uur naar haar ka
mer gegaan, nadat zij nog tegen juffrouw
Goole gezegd had, dat zij haar, vóór het
diner niet meer noodig zou hebben.
„Had zij nog gezegd, dat zij vroeger zou
weggaan
„Ja, dat wel, ik ben er wel niet zoo heel
zeker van, maar ik meen me toch te her
inneren, dat juffrouw Sinclair eerst nog
een paar kleinigheden wilde afdoen. Ja
toch, ik herinner het mij nu weer heel goed,
want ik heb zelfs nog aangeboden om die
boodschap voor haar te doen, maar juf
frouw Sinclair, had gezegd, dat zij die wel
op weg naar Piccadilly zou meenemen".
„Heeft zij ook gezegd wat dat voor bood
schappen waren?"
Daarvan had juffrouw Goole niets ge
hoord.
Moresby streek langs zijn snor en staar
de een oogenblik naar de voeten van juf
frouw Goole. Het zouden geen onaardige
voeten geweest zijn, als zij geen schoenen
gedragen had, die haar minstens anderhalf
nummer te groot waren.
,Wat dunkt u, zou dat gesprek en die
samenkomst met den majoor van veel be
teekenis geweest zijn. Het zou kunnen zijn,
dat juffrouw Sinclair speciaal naar Londen
was gegaan om met hem over dat huwe
lijk te spreken; wat denkt u ervan? Het
moest toch iets ernstigs geweest zijn. In
ieder geval van te veel gewicht om er over
te schrijven".
Juffrouw Goole kon hier geen direct ant
woord op geven.
„Laat ik mijn vraag dan eenigszins an
ders stellen. Heeft de oude dame er zich
tegenover u niet over uitgelaten, dat zq 'n
heftige bespreking verwachtte, een woor
denstrijd of iets dergelijks?"
Voor het eerst stribbelde juffrouw Goole
tegen. „Ik neem aan, dat al die vragen
een ondergrond hebben. Ik maak uit uw
woorden op, dat juffrouw Sinclair vergif
heeft ingenomen, wat mij echter haast on
gelooflijk schijnt. Denkt u misschien, dat
zij, omdat de majoor niet op haar huwe
lijksplannen inging, een eind aan haar le
ven zou maken? Als u dat denkt, dan wil
ik u wel zeggen, dat
„Ik denk heelemaal niets, juffrouw
Goole", antwoordde Moresby met de groot
ste welwillendheid. „Heelemaal niets, en u
kunt ervan overtuigd zijn, dat alles wat ik
li vraag voor ons van het hoogste belang
is. Daarom zou ik het zeer op prijs stellen
als u ons wilde vertellen, wat volgens uw
meening, de oude dame eigenlqk van haar
onderhoud met den majoor verwachtte".
„Mijn indruk is", zei ze kort, „dat juf
frouw Sinclairhoe zal ik het zeggen...
moeilijkheden voorzag en het is zeer wel
mogelijk, dat zij onder die omstandigheden
een soort ultimatum gesteld heeft".
„Zoo, zoo", zei Moresby, terwijl hij na
dacht. „Wij zouden dus met een gerust
Houd goeden moed,
Licht, kleur en gloed,
't Zal alles wederkomen;
Verdonkre omhoog
Een wolk den boog,
Zij toont nog gouden zoomen.
Illlllllll
N
hart de ontmoeting van vandaag kunnen
bestempelen als hoogste punt en als slot
van de heele discussie over deze kwestie?"
Juffrouw Goole meende', dat men het
zoo zou kunnen beschouwen.
,,U bedoelt dus, dat van het resultaat van
de bespreking van hedenmiddag alles af
hing; het tot stand komen van de huwe-
lijksvoorstellen van de oude dame en de
toekomst van den majoor? Verwachtte zij
misschien nog, dat hij haar andere trouw
plannen zou meedeelen?"
„Maar, had hij misschien plannen? Een
man van zijn leeftijd
Juffrouw Goole geloofde niet, dat zoo
iets het geval was.
„Bent u er heel zeker van, dat de majoor
haar nooit over andere plannen gesproken
heeft?"
De hoofdinspecteur bleef wel hardnekkig
aan dat punt vasthouden.
Juffrouw Goole, die men wel kon aan
zien, dat zij tamelijk afkeerig was tegen
over al die vragen, antwoordde wederom
ontkennend.
„Wat zoudt u er dan van zeggen", zei
Moresby triomfantelijk, „als ik u eens ver
telde, dat majoor Sinclair al twee jaar
lang getrouwd is?"
HOOFDSTUK V.
Mijnheer Chitterwick gaat uit Iogeeren.
Nu kwam er een onderbreking in den
voortgang van de zaak. althans voor zoo
ver het den heer Chitterwick betrof.
Sinclair werd den volgenden morgen bij
den politierechter gebracht, die het offi-
cieele bevel tot inhechtenisneming voorlas,
waarop hij weer in voorarrest gezet werd.
Toen zij met elkaar het gebouw verlie
ten, vertelde Moresby aan Chitterwick, dat
de politie nu al het mogelijke zou doen,
om andere getuigen op te sporen. De be
langstelling voor hem, Chitterwick, en het
dienstertje was, althans voorloopig, ver
flauwd.
„Dat kan toch niet zoo moeilijk zijn",
merkte Chitterwick op. „Heel wat men
schen hebben gezien hoe ik naar de oude
dame toe ging om haar wakker te maken;
allicht zijn er dus ook bij, die de twee te
zamen hebben gezien".
„Dat is zoo: daarmee kunnen we reke
ning houden, maar ik zei u gisteren al:
deze fetien alleen zijn niet voldoende".
„Mijnheer Moresby", merkte Chitterwick
tamelijk schuchter op, „ik zag gisteren hoe
u en een van uw collega's het fleschje on
derzochtenNatuurlijk hoeft u mij niets
te zeggen als u dat beter oordeelt, maar..."
„U bedoelt of het ons iets verder ge
bracht heeft", vulde Moresby aan, die zich
intusschen al aangepast had aan de ma
nier van sprekén van ChitterwickNu,
ik weet niet, waarom ik u dat niet zeggen
zou, maar 'natuurlijk onder voorwaarde,
dat u het niet verder vertelt. Ja, onze ex
pert heeft er vingerafdrukken op gevon
den. Hij heeft een paar zeer goede afdruk
ken kunnen maken. Wilt u de foto's eens
zien?" Hij haalde ze te voorschijn.
Chitterwick bekeek ze met een uitdruk
king alsof hij er veel verstand van had. Zij
zeiden hem echter niets. „Natuurlijk, als
men die kan identificeeren
„Identificeeren kan?" zei Moresby ver
genoegd. „Dat is al gebeurd".
„Is het heusch, bent u werkelijk
„Hier is een afdruk van den majoor; die
is genomen, nadat wij hem gisteren gearre
steerd hadden en als u tusschen die twee
exemplaren de minste afwijking kunt con
stateeren, dan bent u knapper dan onze
expert".
Chitterwick stond stil en maakt verge
lijkingen. Nog nooit in zijn leven had hij
vingerafdrukken goed bekeken en het is
voor een leek erg moeilijk vergelijkingen
te maken, maar hij geloofde den hoofdin
specteur op zijn woord.
„Dat is toch zeker wel voldoende om een
aanklacht tegen hem in te dienen", zei hij,
terwijl hij de foto terug gaf.
„Het is inderdaad erg bezwarend, maar
als wij niets anders zouden hebbenhier
zou iedere schrandere advocaat tegen op
komen; wij willen nu het volgende doen;
wij zullen de sporen nagaan tot het oogen
blik waarop het gif gekocht is. Dan zou
den we een heel eind opschieten".
Het geval had zijn gewone verloop. Na
dat er aan de verschillende formaliteiten
was voldaan, ging men over tot de lijk
schouwing, waarbij kwam vast te staan, dat
de dood van juffrouw Sinclair veroorzaakt
was door blauwzuur. Bovendien kwam nog
aan het licht, dat zij een hartkwaal had
en dat zij onder geen omstandigheden lan
ger dan zes maanden zou hebben kunnen
leven. Verder werd nog vastgesteld, dat ma
joor Sinclair van dit laatste niets afwist.
Het gelukte de politie ongeveer een do
zijn menschen te vinden, die hen samen
hadden gezien; de verklaringen van die ge
tuigen, benevens die van mijnheer Chitter
wick, gevoegd bij het overtuigende motief,
waren voldoende om tegen den majoor
rechtsingang te verleenen wegens moord
met voorbedachten rade. De pogingen van
den majoor om zich een alibi te verschaf
fen, waren, daar niets door getuigen kon
worden bevestigd, nog al armzalig.
(Wordt vervolgd).