DE BURG VAN SOUBURG KRONIEK VAN DEN DAG DE BRITSCHE LUCHTMACHT AAN HET FRONT. I De Amateur Detective TWEEDE BLAD VAN DE PROVINCIALE ZEEUWSCHE MIDDELBURGSCHE COURANT GOESCHE COURANT) VAN WOENSDAG 11 OCTOBER 1939. No. 240. Politieke landverhuizing. Er zijn opgravingen aangevangenom het geheimdat hier berustte ontsluieren. 315.000 voor de lucht verdediging van 's-Gravenhage. Vliegtuigproductie in Engeland wordt verdubbeld. Hitler over de Duitsche „winterhulp". De Duitschers, die in de Oostzeelanden wonen, moeten hun haardsteden verlaten en een nieuw leven beginnen binnen de grenzen van het Derde Rijk. De daad wordt, zooals men weet, reeds bij het woord ge voegd. In een verbazingwekkend tempo zijn de voorbereidingen getroffen en vandaag of morgen kan men reeds met de versche pingen aanvangen. Een groot deel der land verhuizers zal in Oost-Pruisen en het nieuw gewonnen Poolsche gebied worden gehuis vest. Het spreekt welhaast vanzelf, dat men regelingen heeft uitgewerkt, welke het mo gelijk moeten maken, dat ze financieel er niet al te veel schade van ondervinden. Niet weinig Duitschers, die in de Balti- sche landen wonen, zqn er geboren en ge togen van geslacht op geslacht. Sommiger voorvaderen vestigden zich er reeds in de middeleeuwen. Voor velen van hen zal de landverhuizing smartelijk zijn. Zij mogen tot de „Duitsche volksgemeenschap" behoo- ren, het Baltische gebied was hun vader land geworden, aan den Baltischen grond zrjn ze verknocht geraakt. Het lijdt dan ook geen twijfel, dat zich hier, evenals in Zuid- Tirol, individueel tragedies zullen afspelen. Er zijn menschen, die niet van hun huis en hof verdreven kunnen worden, dan op straffe van geestelijke ontworteling. Met dergelijke individueele aspecten van de aangelegenheid, kan de Duitsche Führer zich echter niet ophouden. Hij wil een af gerond Duitsch rijk stichten .waarin alle Duitschers vereenigd zijn. De inlijving van bepaalde randgebieden (Oostenrijk, Sude- tenland, Memelland enz.) vormde het hoofd punt van het hiertoe opgestelde program ma. Mag men den heer Hitier gelooven, dan is thans dit punt afgehandeld en het tweede aan de orde gekomen: de terugroe ping der in verschillende landen verspreid wonende Duitsche „koloniën" naar de „Hei mat". De repatrieering der Zuid-Tirolers liep er reeds op vooruit. Met die uit de Baltische landen is het nu voor goed be gonnen. Duitsche „nederzettingen" bevinden zich behalve in de Baltische landen, ook in Rus land, Roemenië, Hongarije en Zuid Slavië. Het heet in de bedoeling te liggen, om ook deze menschen eer lang binnen de grenzen van het Duit sche rijk terug te brengen, uitgezonderd dan diegenen, wier vestiging in het buiten land tot zekere hoogte een tijdelijk karak ter draagt: mijnwerkers b.v. Dat men opeens zooveel haast achter deze zaak zet, houdt wellicht verband met politieke doeleinden. In zijn Rijksdagrede van Vrijdag j.l. heeft Hitier haar, gelijk men zich zal herinneren, ook ter sprake ge bracht. Hij zeide, dat „volksverhuizingen" noodzakelijk zouden zijn, om een deugde lijke pacificatie van Europa tot stand te brengen. De minderhedenkwesties plegen voortdurend gevaarlijke spanningen op te wekken. Te Londen en Parijs heeft men dit met het geheele „vredesaanbod" des Führers voor kennisgeving aangenomen, oordeelende, dat het éën van die dingen" was, waarmee hij zijn tegenstanders zand in de oogen zou willen strooien. Het lijkt ons niet onmogelijk, dat met de haastige verhuizing der Duitschers uit de Baltische landen, Hitier een bewijs van zijn oprech ten wil meent te kunnen verstrekken. Door onmiddellijk de daad bij het woord te voe gen, geeft hij als het ware te verstaan, dat het hem ditmaal ernst is en Engeland en Frankrijk er dus ook op kunnen vertrou wen, dat Duitschland geen verdere aspira ties tot inlijving van vreemd gebied meer heeft. Het zal uiteraard de vraag zijn, of men te Londen en Parijs dit „bewijs" voldoende acht. Waarom, zoo kan men vragen, gaat Hitier als het hem inderdaad meenens is met zijn these der „volksgemeenschap- pen" nog niet een stapje verder door den Tsjechen hun onafhankelijkheid terug te geven? Tsjechen zijn nu eenmaal geen Duitschers en zij zouden heel graag verlost willen worden van het régime, dat Berlijn hun heeft opgelegd. Wij gelooven, dat de vredeskansen groot zouden worden, als Hit- Ier tot het herstel van een onafhankelijken Tsjechischen staat zou besluiten. Chamber lain zou dat zeer waarschijnlijk voldoende garantie achten voor zijn eisch, dat er ook De secretaris der Prov. Zeeuwsche Ar- chaeologische Commissie schrijft ons: Eenige jaren geleden deed prof. dr. J. Huizinga in de Koninklijke Akademie van Wetenschappen een mededeeling, die sinds dien onder den titel Burg en kerspel in Walcheren in de Mededeelingen dier in stelling, afd. Letterkunde, in druk is ver schenen. Opgezet als een vernieuwde stu die over de oudste ontwikkeling van Mid delburg, kwamen daarbij ook de comple mentaire „burgen" (geen kasteel of ver sterkt huis, doch versterkte plaats) Domburg en Souburg ter sprake. Beider geschiedenis hangt met het eerste begin van Middelburg ten nauwste samen. Sou burg, in 1162 voor de eerste maal in de ge schreven bronnen als Sutburch Zuid burg) vermeld, later Subburgh of Zub- burch, sinds de 15e eeuw Souburg geschre ven, in het Zuiden, Domburg in het Noor den van Walcheren gelegen, zouden dé naam der hoofdstad gereedelijk kunnen verklaren. Terwijl de Middelburgsche „burg" allen bekend is en van de Domburg- sche alleen op oude kaarten de omvang is na te gaan, daar in den loop der eeuwen het terrein (thans het Groentje) grondig is veranderd, is die van Souburg, gelegen in den cirkel, gevormd door de Ritthemsche straat, de Paspoortstraat en de Burgstraat vrijwel aan het oog onttrokken, doch niet temin in hoofdzaak nog in wezen*) en ook op oude en nieuwe kaarten duidelijk te her kennen als een bijna cirkelrond, hooger ge legen stuk grond met een middellijn van ruim 200 meter. Verleden jaar publiceerde dr. P. L. Tack in het Archief van het Zeeuwsch Genoot schap een artikel over de Walchersche werven, waarin hij een nieuwe verklaring waagde over de beteekenis der op onze eilanden nog talrijke zgn. vlucht- of vlied bergen. De volksoverlevering wil, dat de Denen of Noormannen de bouwers zouden zijn van deze heuvelen: Zeeland's oudste kroniekschrijver, J. van Reygersbergh, gaf hieraan voor het eerst uiting, zonder zich over de bestemming uit te laten. Zijn voort zetter Boxhorn werkte dat nog wat uit, doch gaf over de bestemming ervan nog al fantastische mededeelingen, die hier overigens niet ter zake doen. Doch volgens dr. Tack wordt men, als men deze vinger wijzing volgend, naar middeleeuwsche ge- denkteekenen van de Noormannen zoekt, getroffen door de groote overeenkomst der Walchersche heuvels met de in de tiende eeuw door de Noormannen in Normandië opgerichte „mottes" en de „moated mounts", die zij na The conquest (1066) in Engeland hebben gebouwd. Hij zou hierin dan ook de versterkingen willen zien, die met name door Harald, die in 841, en diens broeder Rorik, die in 850 een soort leen- positie in Walcheren en omliggende landen verkregen van den zwakken keizer Lotha- rius, waren opgericht om de zeekust tegen de invallen van hun landgenooten te be schermen. „Op hun kasteelen met „mote" voelden Rorik en zijn Deensche getrouwen zich veilig te midden van een hun vijandig gezinde bevolking. Ze zijn door, voor en te gen de Noormannen gebouwd, en hun eer ste aanleg moet dagteekenen uit de tweede helft der 9e eeuw". En verder: „als wij zeg gen „door de Noormannen gebouwd", is het met dien verstande, dat de ingezetenen van elke heerlijkheid, krachtens de burgban, zullen opgeroepen zijn om naar de aanwij zingen en onder het waakzame toezicht der Naar wij bij geruchte vernamen, zou men in de toekomst hierover een uitbrei dingsplan willen projecteeren! Uit het hier aangegeven belang van dit terrein blijkt voldoende, hoezeer verwezenlijking daarvan te betreuren zou zijn. weer een onafhankelijke Poolsche staat moet komen. In principe heeft Hitier daar toe immers reeds besloten. Noormannen aan deze heuvels te wérken." De conjectuur van dr. Tack, die op leeken nog al indruk heeft gemaakt, doch die door meer deskundigen nog geenszins als com munis opinio is aanvaard, moge met den Souburgschen burg slechts in verwijderd verband staan, met de geschiedenis van de invallen der Noormannen in déze streken is relatie stellig mogelijk. Zij kan nl., evenals de beide andere burgen bovengenoemd, in verband worden gebracht met het groot- sche plan der kustverdediging, door keizer Lodewijk den Vrome na de eerste invallen der Vikingen ter voltooiing van het reeds onder Karei den Groote begonnen systeem van versterking der Rijnmonden onderno men. Zij moet derhalve worden gedateerd op het begin der negende eeuw. Het zal hieruit duidelijk zijn dat deze burg voor het begrip van de oudere ge schiedenis van Walcheren van uitnemend belang is. De geschreven- geschiedbronnen echter geven daaromtrent geen enkel be scheid; ook hier kan alleen de spade, het ontgravenswerk, de gezochte uitkomst brengen. Het was dan ook een uitnemende ge dachte van den heer J. A. Hubregtse, die op Schouwen (met name in de duinstreek) zooveel aan den bodem betreffende de vroegste geschiedenis dier streek heeft ont leend, de aandacht van de directie van het Museum van Oudheden te Leiden op het be lang van deze burg te vestigen. Verleden jaar werden reeds eenige scherven van aar dewerk gevonden, die voldoende aanlei ding® vormden om hier op terug te komen. Door den energieken burgemeester van Oost- en West Souburg werden de plan nen daartoe gesteund, en dezer dagen is de conservator van dat museum, dr. W. C. Braat, met zijn staf en eenige Souburgsche werkloozen begonnen te trachten aan dit terrein het geheim zijner oudste geschiede nis te ontlokken. Met gespannen aandacht wachten wij het resultaat hiervan af. Een cheque aangeboden aan het gemeentebestuur. Een wel zeer merkwaardige plechtigheid had gisteren plaats in de burgemeesters kamer ten stadhuize van 's-Gravenhage: de aanbieding, van een postcheque van 315.000 als geschenk van vele tienduizen den Haagsche burgers aan het gemeente bestuur om dit in staat te stellen tot krach tige verdediging van de rësidentie tegen luchtaanvallen. Met den burgemeester mr. S. J. R. de Monchy waren bij deze overdracht o.m. aanwezig de wethouders mr. S. de Vries, prof. ir. C. L. van der Bilt en M. Vrijen- hoek, de gemeentesecretaris, mr. dr. J. J. Boasson, de gemeenteontvanger P. van Wijk, de voorzitter van het comité, mr. A. B. Cohen Stuart, en de leden van het werk comité. Mr. A. B. Cohen Stuart hield als voorzit ter van het comité een rede tot den burge meester, waarna hij namens een groot deel van de burgerij de cheque overhandigde waardoor 's-Gravenhage door tusschen- komst van den staat 20 kanonnen voor zijn luchtverdediging kan bestellen. „Verdere actie wordt door ons comité ge voerd. Wij pogen vrijwilligers voor de be diening van het geschut te verkrijgen, wij pogen de spoedige aflevering van de kanon nen te bevorderen", aldus spr. Burgemeester De Monchy aanvaardde den cheque met een hartelijke toespraak. EEN STAP DER NEUTRALEN TE BERLIJN. Men wil protesteeren tegen het torpedeeren van neutrale schepen. Belga meldt uit Brussel: In een verga dering van de socialistische Senaats- en Kamerfracties heeft de Belgische minister van Buitenlandsche Zaken, Spaak, te ken nen gegeven, dat de neutrale staten te Berlijn een stap zouden doen tegen het tot zinken brengen van neutrale schepen en dat België zich waarschijnlijk daarbij zou aansluiten. In het Engelsche Lagerhuis heeft de mi nister van luchtvaart Kingsley Wood, gis teren verklaard, dat de Britsche luchtmacht er in is geslaagd een volledige fotografische kaart samen te stellen' van de Siegfried- linie. Hij voegde hieraan toe, dat in de eerste vier weken van den oorlog de lucht macht 72 keer onderzeeërs heeft waarge nomen en 34 keer tot den aanval is overge gaan. Eenige hiervan hebben zonder twij fel succes gehad. Enkele foto's zijn geno men van een hoogte van slechts ongeveer 100 meter. De minister zeide verder, dat de maatre gelen om de Britsche luchtmacht in staat van oorlog te brengen met de grootste snelheid en doeltreffendheid zijn uitge voerd. De geest en het moreel van de man schappen der luchtmacht zijn uitstekend. Manschappen en officieren zijn trotsch op hun kracht en vol vertrouwen, dat zij goed werk kunnen doen en den vijand zware ver liezen zullen toebrengen. De minister voegde hieraan toe, dat uit de verschillende luchtgevechten met den vijand gebleken is, dat de hooge dunk, wel ke van de Britsche luchtmacht was ge vormd, niet overdreven was. De Duitschers hebben hoog opgegeven van hun lucht macht, in het bijzonder van hun jachtvlieg tuigen, doch de feiten hebben aangetoond, dat de modernste Britsche jachtvliegtuigen beter zijn dan de Duitsche. Een van de laatste typen Messerschmidt-toestellen is gaaf in Fransche handen gevallen en daar door is men in staat geweest het te toetsen. De snelheid, waarmede in Engeland vlieg tuigen worden geproduceerd sedert het uit breken van den oorlog, is ongekend. De fa brieken werken steeds sneller en binnen kort zullen nieuwe fabrieken gereed ko men. Binnen korten tijd zal de productie van vliegtuigen meer dan twee-keer zoo snel zijn als thans. Minister Wood verklaarde verder: Gevangen genomen leden van de beman ningen van Duitsche duikbooten hebben ver klaard, dat de aanwezigheid van een vlieg tuig in de lucht voor een duikboot reeds voldoende reden is om te duiken en onder water te blijven en dat de aanwezigheid van vliegtuigen bij een escorte dikwijls de commandanten weerhoudt aan te vallen. De vlucht boven Berlijn. Ten aanzien van de Duitsche verklaring, dat de burgers van Berlijn rustig hebben geslapen tijdens de Britsche vluchten bo ven Berlijn, (hetgeen beteekende, dat ze niet zouden hebben plaats gehad) zeide de minister: „Bij hun terugkeer spraken de Britsche vliegers over zoeklichten, welke op hen waren gericht en over vuur, dat op hen was geopend, zoodat we alleen kunnen constateeren, dat de bewoners van Berlijn wel heel vast moeten slapen". Wood verklaarde verder, dat bij de re- cruteering van vliegers het systeem van vrijwilligers gehandhaafd wordt. In de veer tien dagen, welke volgden op het uitbreken van den oorlog, zijn 10.000 vrijwilligers voor de luchtvaart aangenomen. „De tegenstanders hebben geen oorlogsmotief", be weert hij. Hitier heeft gistermiddag een rede ge houden ter gelegenheid van de opening van het werk der Winterhulp voor hét seizoen 1939/1940. Van te voren gaf minister Goebbels een overzicht van het werk der Winterhulp in 1938/39. Dit heeft in totaal 535,3 millioen mark opgeleverd, tegen 417,1 millioen mark in het jaar daarvoor. In het begin was het werk der Winterhulp een strijd tegen den bestaanden nood van een groot deel van het volk. Thans heeft het werk der Winterhulp ten doel dezen nood te voorkomen. In den winter 1933/34 werden van iedere duizend inwoners van het rijk 143 geholpen door dit werk; in den winter 1938/39 is dit aantal gedaald tot 104 per duizend. In den afgeloopen winter hebben zich 1.185.145 medewerkers beschikbaar gesteld; slechts 0.9 procent van hen ontving een ver goeding. Door den oorlog zal het werk der Winter hulp in het komende jaar voor een onge kende taak worden gesteld. Hitier herhaalde in zijn rede nog eens zijn beschouwingen over den internationalen toestand. Hij zeide o.m. „De Westelijke te genstanders hebben geen oorlogsmotief. Zij hebben voor belachelijke doeleinden den oorlog ontketend. De „Winterhilfe" in den oorlog is ditmaal tegelijkertijd een hulparbeid voor het Roo- de Kruis. Elkeen denke slechts aan de grootte van het gemeenschappelijke offer en van het offer van degenen, die zich voor hun volk hebben gegeven en zich nog moe ten geven. Vergeleken met die opofferingen zijn alle offers thuis niets. In deze periode van arbeid voo% de „Winterhilfe" moet al les overtroffen worden, wat tot dusverre op dit gebied tot stand gebracht is. Dat zal wellicht ook een antwoord zijn op de dom heid in andere streken der wereld, waar men gelooft het Duitsche volk van bin nenuit tot ontbinding te kunnen brengen. Wij zullen anderen respect voor den bin- nenlandschen staatsvorm van andere vol ken bijbrengen. De beslissing over den oorlog ligt niet meer bij ons, maar bij de rest der wereld. Wij hebben slechts het besluit elke beslis sing te aanvaarden en dan uit te voeren tot de laatste consequentie. Hoe krachtiger wij de offers op ons nemen, die de oorlog kan vragen, met des te meer zekerheid zul len wij den vrede bevechten, dien ons volk noodig heeft. Want eens, dat is ook mijn overtuiging, moet aan den tijd van onze kerheid een einde komen. Het moet moge lijk zijn, dat het Duitsche volk, zonder voortdurend door anderen lastig gevallen te worden, zijn leven kan leiden binnen zijn levensruimte, naar eigen wensch, en het aandeel aan de rijkdommen der wereld zal hebben, waarop het op grond van zijn ge tal en zijn waarde aanspraak, maken kan, aanspraak maakt en aanspraak maken zal". Engelsche commentaar. De diplomatieke redacteur van Reuter schrijft, dat Hitiers „Winterhilfe"-toespraak niet tot veel commentaar aanleiding schijnt te geven. Maar het verdient misschien wel de aandacht, dat Hitler, in plaats van zijn vroegere optimistische bewoordingen over een snelle overwinning te gebruiken, thans heeft gesproken over „het verkrijgen van den vrede, die het Duitsche volk noodig heeft". Zijn verwijzing naar het recht van Duitschland te „leven, zonder door anderen te worden lastig gevallen", schijnt opnieuw te bewijzen, dat Hitier volkomen onver schillig is voor 't historische feit. De Brit sche regeering heeft herhaaldelijk met overvloedige duidelijkheid uiteengezet, dat niemand ook maar de geringste bedoeling heeft zich in de binnenlandsche aangelegen heden van Duitschland te mengen. De oor log is het gevolg van de weloverwogen ag- gressie der Duitsche leiders, tegen herhaal de waarschuwingen in Dat Hitiers woorden het Duitsche volk zeer zullen sterken, aldus de redacteur van Reuter, lijkt nauwelijks waarschijnlijk, nu de rede spreekt van verdere offers en van de troostelooze philosophie: „Ellende is er altijd geweest en zal er altijd blijven". llllllllllllll!lllllllllllll!llllll!l!!!!!l!l!!!l!!ill!l!l!l!i!!!l!ill!lili!!|||||!];|||!i||ii||p Naar het Engelsch van Anthony Berkeley. 13). -ji. Neen, daarvan had juffrouw Goole niets gehoord. „Wanneer hebt u juffrouw Sinclair voor het laatst gezien?" „Bij de lunch". Juffrouw Sincliar was net als alttijd geweest. Zij hadden in de hall hun koffie gedronken en daarna was juf frouw Sinclair na twee uur naar haar ka mer gegaan, nadat zij nog tegen juffrouw Goole gezegd had, dat zij haar, vóór het diner niet meer noodig zou hebben. „Had zij nog gezegd, dat zij vroeger zou weggaan „Ja, dat wel, ik ben er wel niet zoo heel zeker van, maar ik meen me toch te her inneren, dat juffrouw Sinclair eerst nog een paar kleinigheden wilde afdoen. Ja toch, ik herinner het mij nu weer heel goed, want ik heb zelfs nog aangeboden om die boodschap voor haar te doen, maar juf frouw Sinclair, had gezegd, dat zij die wel op weg naar Piccadilly zou meenemen". „Heeft zij ook gezegd wat dat voor bood schappen waren?" Daarvan had juffrouw Goole niets ge hoord. Moresby streek langs zijn snor en staar de een oogenblik naar de voeten van juf frouw Goole. Het zouden geen onaardige voeten geweest zijn, als zij geen schoenen gedragen had, die haar minstens anderhalf nummer te groot waren. ,Wat dunkt u, zou dat gesprek en die samenkomst met den majoor van veel be teekenis geweest zijn. Het zou kunnen zijn, dat juffrouw Sinclair speciaal naar Londen was gegaan om met hem over dat huwe lijk te spreken; wat denkt u ervan? Het moest toch iets ernstigs geweest zijn. In ieder geval van te veel gewicht om er over te schrijven". Juffrouw Goole kon hier geen direct ant woord op geven. „Laat ik mijn vraag dan eenigszins an ders stellen. Heeft de oude dame er zich tegenover u niet over uitgelaten, dat zq 'n heftige bespreking verwachtte, een woor denstrijd of iets dergelijks?" Voor het eerst stribbelde juffrouw Goole tegen. „Ik neem aan, dat al die vragen een ondergrond hebben. Ik maak uit uw woorden op, dat juffrouw Sinclair vergif heeft ingenomen, wat mij echter haast on gelooflijk schijnt. Denkt u misschien, dat zij, omdat de majoor niet op haar huwe lijksplannen inging, een eind aan haar le ven zou maken? Als u dat denkt, dan wil ik u wel zeggen, dat „Ik denk heelemaal niets, juffrouw Goole", antwoordde Moresby met de groot ste welwillendheid. „Heelemaal niets, en u kunt ervan overtuigd zijn, dat alles wat ik li vraag voor ons van het hoogste belang is. Daarom zou ik het zeer op prijs stellen als u ons wilde vertellen, wat volgens uw meening, de oude dame eigenlqk van haar onderhoud met den majoor verwachtte". „Mijn indruk is", zei ze kort, „dat juf frouw Sinclairhoe zal ik het zeggen... moeilijkheden voorzag en het is zeer wel mogelijk, dat zij onder die omstandigheden een soort ultimatum gesteld heeft". „Zoo, zoo", zei Moresby, terwijl hij na dacht. „Wij zouden dus met een gerust Houd goeden moed, Licht, kleur en gloed, 't Zal alles wederkomen; Verdonkre omhoog Een wolk den boog, Zij toont nog gouden zoomen. Illlllllll N hart de ontmoeting van vandaag kunnen bestempelen als hoogste punt en als slot van de heele discussie over deze kwestie?" Juffrouw Goole meende', dat men het zoo zou kunnen beschouwen. ,,U bedoelt dus, dat van het resultaat van de bespreking van hedenmiddag alles af hing; het tot stand komen van de huwe- lijksvoorstellen van de oude dame en de toekomst van den majoor? Verwachtte zij misschien nog, dat hij haar andere trouw plannen zou meedeelen?" „Maar, had hij misschien plannen? Een man van zijn leeftijd Juffrouw Goole geloofde niet, dat zoo iets het geval was. „Bent u er heel zeker van, dat de majoor haar nooit over andere plannen gesproken heeft?" De hoofdinspecteur bleef wel hardnekkig aan dat punt vasthouden. Juffrouw Goole, die men wel kon aan zien, dat zij tamelijk afkeerig was tegen over al die vragen, antwoordde wederom ontkennend. „Wat zoudt u er dan van zeggen", zei Moresby triomfantelijk, „als ik u eens ver telde, dat majoor Sinclair al twee jaar lang getrouwd is?" HOOFDSTUK V. Mijnheer Chitterwick gaat uit Iogeeren. Nu kwam er een onderbreking in den voortgang van de zaak. althans voor zoo ver het den heer Chitterwick betrof. Sinclair werd den volgenden morgen bij den politierechter gebracht, die het offi- cieele bevel tot inhechtenisneming voorlas, waarop hij weer in voorarrest gezet werd. Toen zij met elkaar het gebouw verlie ten, vertelde Moresby aan Chitterwick, dat de politie nu al het mogelijke zou doen, om andere getuigen op te sporen. De be langstelling voor hem, Chitterwick, en het dienstertje was, althans voorloopig, ver flauwd. „Dat kan toch niet zoo moeilijk zijn", merkte Chitterwick op. „Heel wat men schen hebben gezien hoe ik naar de oude dame toe ging om haar wakker te maken; allicht zijn er dus ook bij, die de twee te zamen hebben gezien". „Dat is zoo: daarmee kunnen we reke ning houden, maar ik zei u gisteren al: deze fetien alleen zijn niet voldoende". „Mijnheer Moresby", merkte Chitterwick tamelijk schuchter op, „ik zag gisteren hoe u en een van uw collega's het fleschje on derzochtenNatuurlijk hoeft u mij niets te zeggen als u dat beter oordeelt, maar..." „U bedoelt of het ons iets verder ge bracht heeft", vulde Moresby aan, die zich intusschen al aangepast had aan de ma nier van sprekén van ChitterwickNu, ik weet niet, waarom ik u dat niet zeggen zou, maar 'natuurlijk onder voorwaarde, dat u het niet verder vertelt. Ja, onze ex pert heeft er vingerafdrukken op gevon den. Hij heeft een paar zeer goede afdruk ken kunnen maken. Wilt u de foto's eens zien?" Hij haalde ze te voorschijn. Chitterwick bekeek ze met een uitdruk king alsof hij er veel verstand van had. Zij zeiden hem echter niets. „Natuurlijk, als men die kan identificeeren „Identificeeren kan?" zei Moresby ver genoegd. „Dat is al gebeurd". „Is het heusch, bent u werkelijk „Hier is een afdruk van den majoor; die is genomen, nadat wij hem gisteren gearre steerd hadden en als u tusschen die twee exemplaren de minste afwijking kunt con stateeren, dan bent u knapper dan onze expert". Chitterwick stond stil en maakt verge lijkingen. Nog nooit in zijn leven had hij vingerafdrukken goed bekeken en het is voor een leek erg moeilijk vergelijkingen te maken, maar hij geloofde den hoofdin specteur op zijn woord. „Dat is toch zeker wel voldoende om een aanklacht tegen hem in te dienen", zei hij, terwijl hij de foto terug gaf. „Het is inderdaad erg bezwarend, maar als wij niets anders zouden hebbenhier zou iedere schrandere advocaat tegen op komen; wij willen nu het volgende doen; wij zullen de sporen nagaan tot het oogen blik waarop het gif gekocht is. Dan zou den we een heel eind opschieten". Het geval had zijn gewone verloop. Na dat er aan de verschillende formaliteiten was voldaan, ging men over tot de lijk schouwing, waarbij kwam vast te staan, dat de dood van juffrouw Sinclair veroorzaakt was door blauwzuur. Bovendien kwam nog aan het licht, dat zij een hartkwaal had en dat zij onder geen omstandigheden lan ger dan zes maanden zou hebben kunnen leven. Verder werd nog vastgesteld, dat ma joor Sinclair van dit laatste niets afwist. Het gelukte de politie ongeveer een do zijn menschen te vinden, die hen samen hadden gezien; de verklaringen van die ge tuigen, benevens die van mijnheer Chitter wick, gevoegd bij het overtuigende motief, waren voldoende om tegen den majoor rechtsingang te verleenen wegens moord met voorbedachten rade. De pogingen van den majoor om zich een alibi te verschaf fen, waren, daar niets door getuigen kon worden bevestigd, nog al armzalig. (Wordt vervolgd).

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1939 | | pagina 5