KRONIEK VAN DEN DAG EEN INKWARTIERINGS GESCHIEDENIS UIT 1839. De Amateur Detective I Zeeuwsche herbergier driemaal voor den rechter TWEEDE BLAD VAN DE PROVINCIALE ZEEUWSCHE MIDDELBURGSCHE COURANT GOESCHE COURANT) VAN ZATERDAG 7 OCTOBER 1939. No. 237. Bemiddeling blijft over Een vliegtuig met kinderen naar Indië. o- Hitier te Warschau. Het défilé der troepen voor den Führer ter gelegenheid van zijn bezoek aan de Poolsche hoofdstad na de overgave en den intocht der Duitsche legerafdeelinaen Hitier heeft gesproken. Hij heeft de we reld meegedeeld, dat het z.i. waanzin is „den oorlog in het Westen" voort te zet ten, of heter gezegd: hem werkelijk te be ginnen, nademaal de strijd tot dusverre al heel weinig om het lijf heeft gehad. Duitschland wil volgens den Führer niets liever dan vrede, om zich te kunnen wijden aan een rustige taak, die minstens 50, mis schien wel 100 jaren in beslag zal nemen. Het verdrag van Versailles kan nu als ver vallen worden beschouwd. Duitschland heeft uit dezen hoofde geenerlei eischen meer te stellen, uitgezonderd dan dien van de koloniën, maar daarvoor wil het niet vechten ('t zou niet meevallen ook, daar voor te vechten). De Führer is verder van gedachte, dat er aan Zuid-Oost-Europa nog wel het een en ander kan worden verbe terd. Er wonen daar allerhande rassen eenigszins ingewikkeld door elkaar, ook on- derdeelen van het Duitsche ras. Daar kan wat aan gedaan worden door middel van volksverhuizinkjes. (In Zuid-Tirol hebben we al iets in dezen geest beleefd, gelijk men zich zal herinneren; al was het dan tegen den zin der Tirolers, die liever het „Itali- aansche juk" verder torsten dan van den bodem, waar ze geboren en getogen waren en hun voorvaderen sinds onheugelijke tij den woonden, verdreven te worden). Hit- Ier heeft in dit verband tevens meegedeeld, dat er weer een Poolsche staat zal worden gesticht. Dat karwei moet men echter aan Duitschland en Rusland tezamen toever trouwen. Zij zullen het zoo grondig doen, dat de Polen nooit weer gelegenheid krij gen, den vrede in hun buurt te verstoren. De Polen bewezen, volgens Hitier, dat ze niet op zichzelf kunnen passen. Duitschland en Rusland zullen zich derhalve duurzaam met vaderlijke zorgen over hen ontfer men Door middel van een omvangrijke inter nationale conferentie moet zoo heeft de Führer tenslotte betoogd de wereld nu eindelijk eens op pooten worden gesteld. Hij inviteerde zijn collega's-staatslieden min of meer, om hun fiat aan zulk een bijeenkomst te geven. Maar dan moet natuurlijk eerst het (immers volstrekt overbodige!) gedon der van het geschut in het West ophouden ja nog meer: men kan feitelijk niet rustig praten, zoolang de legers, die in actie kwamen, gemobiliseerd blijven Toen we dit schreven waren er nog niet veel reacties uit Engeland en Frankrijk op 's Führes rede bekend. Uit den voorloopi- gen conmentaar blijkt echter duidelijk ge noeg, dat voorshands geen vriendelijke weerklank uit Londen en Parijs is te ver wachten. Als er over de denkbeelden, door den Führer gelanceerd gesproken zal wor den, dan zal er bemiddeling moeten komen. Feitelijk heeft hij trouwens geen voorstel len gedaan: alleen maar bepaalde ideeën geopperd. De (neutrale) staatsman, die er lust in heeft, kan nu gaan beproeven, of er het een en ander mee te ondernemen is. Tot zekere hoogte zou Roosevelt de ge schikte man daarvoor kunnen blijken. An ders dan Mussolini is de Amerikaansche president niet te verdenken van partijdig heid ten gunste van Duitschland. En Hit- Ier heeft de handigheid gehad, om een denkbeeld, waarmee Roosevelt reeds eenige malen op de proppen kwam n.l. een om vangrijke conferentie tot het middelpunt van zijn „vredesoffensief" te maken. Als men wat de Führer min of meer „aanbiedt" op zichzelf bekijkt, zou er zon der den minsten twijfel gepraat kunnen worden. Ook de mogelijkheid van een be wapeningsbeperking bracht hij naar voren. Het groote obstakel voor pourparlers is niet, dat Londen en Parijs des Führers denkbeelden principieel van de hand wij zen, maar dat zij geen vertrouwen meer in zijn beloften hebben. Telkens weer heb ben althans de Engelsche staatslieden de laatste weken naar voren gebracht, dat het nazi-régime vernietigd moet worden, voor dat ze weer in contact met de Duitschers kunnen treden. Het spreekt vanzelf, dat ze daar niet gemakkelijk meer van af te bren gen zullen zijn. Alleen de een of andere be- Op 1 Maart van den jare 1839 vond er een verwisseling van garnizoenen te Bres- kens plaats: de vierde Compagnie Reserve Bataillon, vijfde afdeeling, rukte binnen. De secretaris van de gemeente Breskens, be last met de afgifte der inkwartieringsbil jetten, gaf aan den eersten luitenant, Corn. Keum, een biljet ter inkwartiering bij Ja cobus Porrey, die een café hield. De doch ter van den herbergier ontving den lui tenant, en wees hem een kleine bovenvoor- kamer, die zonder stookgelegenheid was. Zonder te vragen, of er een ander vertrek voor hem aanwezig was, maakte de lui tenant rechtsomkeert en beklaagde zich bij den secretaris, die op zijn beurt den veld wachter er eens op af stuurde. Nu kwam de waard zelf te voorschijn, en deelde mede, dat hij behalve de gelagkamer geen andere kamer had, daar hij de overige bovenka mer, die wel een stookgelegenheid had, zoo juist verhuurd had aan een sergeant majoor, conducteur der artillerie. De veld wachter verdween met den luitenant, maar enkele dagen later werd tegen den her bergier proces-verbaal opgemaakt. 18 April kwam de zaak voor de Middelburgsche Rechtbank. Uit het getuigenverhoor bleek, dat de beklaagde reeds tweemaal een officier in gekwartierd had en dat hij inderdaad het kamertje met stookgelegenheid aan den sergeant-majoor had verhuurd. Hij was dus niet onwillig geweest, maar kon niet an ders handelen. De beklaagde „kon niet gp- acht worden te hebben geweigerd". Doende Regt in het Eerste Ressort sprak de Recht bank den beklaagde vrij. Uit het vonnis bleek, dat de rechter het huurcontract tus- schen den herbergier en den sergeant-rga- joor respecteerde, en dat de beklaagde niet verplicht kon worden, den zich bij hem mel denden officier op zijn kosten ergens anders te huisvesten, als zijn eigen huis daartoe geen gelegenheid bood. Maar de rust in de Breskensche herberg was niet teruggekeerd met dat vrijspreken de vonnis. Nog vóórdat de rechter had be slist, had men den beklaagde onofficieel la ten weten, dat, hoe die beslissing ook zou uitvallen, hem spoedig wederom een officier ter inkwartiering zou worden gezonden. 7 Mei vervoegde zich met een inkwartierings biljet de tweede Luitenant Rietz bij den vrijgesproken herbergier. Hij werd te woord gestaan door de dochter, die beleefd maar beslist meedeelde, dat haar vader de wo ning „èn ter uitoefening zijner nering, èn ten gebruike voor zich en de zijnen, meer dan noodig had en geen officier kon in kwartieren of huisvesten". Er verliepen enkele dagen, en wederom volgde een pro ces-verbaal. De rechtbank te Middelburg was nu samengesteld uit andere rech tersdie een andere meening huldigden. De beklaagde had, als hij geen plaats had in zijn woning, den officier maar op zijn kosten elders moeten inkwartieren. „Over wegende, dat de beklaagde Jacobus Porrey zich alzoo heeft schuldig gemaakt aan wei gering van inkwartiering van eenen officier van zijner Majesteits landmagt, Verklaart mitsdien den beklaagde schuldig aan de hem ten laste gelegde overtreding". middeling, gelijk hierboven uiteengezet, zou misschien ten deze iets vermogen uit te richten. Volslagen ondenkbaar lijkt het ons geens zins, dat zij het aanvankelijk vermoede lijk achter de diplomatieke schermen zulk een bemiddeling tenminste aangevat wordt. Er staat zoo verschrikkelijk veel op het spel, dat niets maar dan ook niets on beproefd mag worden gelaten, om het drei gende onheil nog te elfder ure af te wen den. Moge president Roosevelt of welke an dere staatsman dan ook, zulks evenzeer be seffen en den geest krijgen. Hij zou de we reld wellicht een onschatbaren dienst bewij zen. Recht doende werd de beklaagde gecon- demneerd tot 'n geldboete van tien gulden. In beide processen was als advocaat opge treden mr. Ph. van den Broecke, die „door geboorte en een veeljarig verblijf eene nau we betrekking" met de bewoners van Zee land onderhield, zooals hij zelf mededeelt. Deze advocaat was reeds in meer inkwar tieringszaken opgetreden, en trachtte ook voor Porrey vrijspraak te verkrijgen door hem aan te raden in beroep te gaan. Daar bij stond bij mr. Van den Broecke op den voorgrond het belang van de inwoners van Breskens, ja van gansch Zeeland. In 1839 waren er bijvoorbeeld in Breskens negen tien huizen geschikt voor inkwartiering, terwijl er negen officieren onder gebracht moesten worden. Iedere maand wisselden deze militairen van inkwartieringsplaats, zoodat om de andere maand de negentien Breskensche huisgezinnen een militair te hunnen laste hadden. Meer dan schilder achtig teekent de advocaat ons de gescha pen toestand: „Gij wilt de prachtige ver trekken bewonderen, waar de bewoners de zoete nachtrust smaken, geschikte apparte menten voor Officieren, en waar wij met den Dichter de rustkoets vinden „van zachte zvvanenvêeren", „Met zijde en goud gedekt, met [purperglans omboord". Welaan! Klim dan voorzichtig met mij tot daar, waar de dakpannen u als op het hoofd drukken: op den zolder, daar staat de slaapsteê des huisvaders. Of wel (want er is keuze), daal behoedzaam met mij af, tot eenige voeten onder den grond: in den kelder, daar vindt gij het nachtverblijf zij ner zonen. O benydenswaardige woning O benydenswaardig huisgezin!!" Voor de derde maal stond Porrey op 8 September 1839 terecht, nu voor het Pro vinciaal Gerechtshof te Middelburg. Na voorlezing van de conclusie van eisch in hooger beroep en het verhoor van getuigen en beklaagde, was het woord aan den ver dediger, die aldus zijn pleidooi aanving: „Eindelijk, na meer dan acht bange jaren, liet zich in Nederland de vredekreet hoo- ren! Maar waarom vernam men die kreet het minst daar, waar die vrede het meest welkom scheen te zullen wezen?" Na ge wezen te hebben op de vele offers die de bewoners van het District Zeeland zich moesten getroosten, schilderde hij de ram pen en de nooden, die de Zeeuwen in de laatste acht jaren moesten ondervinden. „Zal ik ze U noemen en beschrijven, de rampen, waarmede die bewoners gedurende dat tijdperk moesten worstelen? Zal ik U herinneren, hoe zij de vijandelijke invallen als van woeste horden moesten verduren? hoe vaak het kanongebulder hunne wonin gen met schrik en-verwarring vervulde? hoe zij duizenden bunderen hunner lande rijen door het water voor eenige jaren za gen bedorven, ter verdediging en derhalve ten behoeve des algemeenen Vaderlands, zonder dat hun, op hunne billijke en recht matige klachten, der Hooge Regeering gedaan, eenige troost, veelmin eenige ver goeding werd geschonken? hoe zij boven dat alles door de inkwartiering, zoo vele jaren lang, de huiselijke vrijheid, dat dier baar kleinood, moesten missen, welke men eerst dan in hare waarde leert kennen, wanneer zij ons ontnomen wordt!" De pleiter vervolgde zijn rede met een overzicht der gebeurtenissen en eindigde met, op juridische gronden, vrijspraak te vragen. Acht dagen later deed het Provin ciaal Gerechtshof uitspraak. In een uitvoe rige motiveering kwam het Hof tot de zelf de conclusie als de rechtbank, en verklaar de den beklaagde schuldig aan het wanbe drijf van weigering van inkwartiering. Por rey werd wederom veroordeeld tot tien gul den boete. Dat was niet het ergste, maar Porrey moest in den vervolge de militairen, die bij hem kwamen om inkwartiering óf in zijn huis herbergen óf op zijn kosten el ders inkwartieren. Mr. Van den Broecke had voor zijn cliënt, had voor de Zeeuwen in het algemeen, met dit proces geen succes kunnen boeken. Hij meende goed te doen, zijn pleitrede in druk uit te geven. Zijn doel met de uitgave was „vooreerst, om den inwoners van het District waarop ik door geboorte en een veeljarig verblijf eene nauwe betrekking heb, de overtuiging te geven, dat zij zich voortaan aan den drukkender» last van in kwartiering van Officieren gewillig behoo- ren te onderwerpen". Daarnaast hoopte hij, dat de uitgave van het boekske zou leiden tot vernietiging van een maatregel, die men steeds maar blijft toepassen. Ook aan de Zeeuwen komt die vergoeding toe, die zij tot heden vruchteloos hebben gevraagd. Zij hebben wel sedert de Belgische- hfhwente- ling het meeste geleden van inkwartiering, bezetting, vordering en inundatie. En toch, de Zeeuwen verdienen beter: zij waren het, die „door hunne vaderlandsliefde en ge hechtheid aan hunnen Vorst eenen dam op wierpen tegen oproer en geweld. Of wie is zoo onkundig in de geschiedenis onzer da gen, dat hij niet weten zou, dat de linker oever der Schelde, een zoo belangrijk ge deelte van den Staat, zonder de onwankel bare trouw der bewoners, in het jaar 1830 eene gewisse prooi der Belgen zou gewor den zijn". Mr. J. M. Fuchs. DR. COLIJN LID VAN DE EERSTE KAMER. In zijn gistermiddag te vijf uur gehouden openbare zitting heeft het Centraal Stem bureau in de plaats van prof. mr. Gerbrandy die zijn benoeming tot lid van de Eerste Kamer (vacature-De Vlugt) niet heeft aan genomen, dr. C. Colijn, oud-minister-presi dent, tot lid van die Kamer benoemd ver klaard. Zooals reeds vroeger is medegedeeld, zal dr. Colijn de benoeming aanvaarden. Zooals reeds eerder werd gemeld, over weegt de K.L.M. een vliegtuig voor kinde ren een reis te laten maken van Napels naar Batavia. Dit plan heeft ondertusschen vasten vorm aangenomen. Verschillende jeugdige passagiers werden reeds geboekt, terwijl andere aanvragen nog in behande ling zijn. Zooals men weet, zullen de kinderen worden begeleid door den gemachtigde der K.L.M. voor Ned.-Indië, den heer G. A. de StopTjelaar, die op het oogenblik in Neder land vertoeft. Het vertrek uit Nederland zal plaats vinden op 23 .October. Tot Na pels wordt de reis per trein gemaakt. Op 26 October vertrekken de kinderen dan met de „Gier" naar Ned.-Indië. Tot Napels zal een stewardes het groepje begeleiden. o EEN MOOI LEGAAT. Naar Het Nieuws verneemt, werd het be stuur van Indisch Bronbeek, het rusthuis voor gepensionneerde militairen, korten tijd geleden verblijd met de mededeeling, dat de stichting begunstigd is met een le gaat, hetwelk is geschonken door een, on langs in Nederland overleden Oud-Indisch gast. Het juiste bedrag is nog niet bekend, aangezien er nog meer begunstigde par tijen zijn, maar het aandeel van „Indisch Bronbeek" wordt geraamd op 30 a 40 mille. De stichting zal dit bedrag zeer goed kunnen gebruiken, want weliswaar heeft zij gedurende de laatste jaren niet behoeven in te teren op haar kapitaal, doch dit neemt niet weg, dat verscheidene wenschen voor verbeteringen onvervuld moesten blijven. Het doet goed te merken, dat bij degenen, die in Indië fortuin maakten, de „Jannen", de „Kromo's" en de getrouwen in de ge lederen die uit de Groote Oost komen, niet in vergetelheid raakten. Illlllllllllülllllli! liiiiiiüii"":':""'i;ir.,,;Ti^iiiiiiiiiiiiaaiiiiiHaiiaiyiii® Naar het Engelsch van Anthony Berkeley. 10). -II „Maar Ambrose", bestrafte ze, „wat laat je me schrikken. Waarom sluip je toch zoo, dat men je heelemaal niet hoort?" Nu wist Chitterwick, dat zijn tante hem had hooren binnen komen en ook wist hjj, dat zij wist, dat hjj dit wist, maar tevens wist hg, wat dat beduidde en deed braaf, wat er van hem verlangd werd. „Het spijt me heel erg, tante, dat u ge schrokken bent", zei de plichtsbewuste neef en stelde zich hierdoor bloot aan verdere berispingen. „Maar ik zei u al, dat ik de zeldzaamste dingen beleefd heb". „Is er een moeras in Zuid-Nigeria ont dekt", merkte zijn tante op. Chitterwick hoestte. In normale geval len zou hij zijn rol in mejuffrouw Chitter- wick's spel verder gespeeld hebben. Hij zou haar gevraagd hebben haar alles te mogen ophelderen en zijn te laat komen te willen verontschuldigen en dan zou juffrouw Chit terwick net doen of zij van geen te laat komen afwist. Maar vandaag was het geen normaal geval en Chitterwick had weinig tijd. Hij liet het spel dus voor wat het was en overstelpte haar met nieuwtjes. „Tante, ik was erbij, dat iemand ver moord werd en nog wel vergiftigd. Zoo, vlak voor mijn oogen". Tante Chitterwick keek hem strak aan. „Wat heb je met mijn brillenhuisje ge daan?" „Uw brillenhuisje, tante?" stamelde Chitterwick, volkomen van de wijs ge bracht. „Het is weg", beschuldigde zij hem. „Bui tengewoon onaangenaam. Nu moet ik mijn bril den geheelen dag overal in mijn hand meenemen". Zij zag haar neef met ge fronst voorhoofd aan. „Er raakt altijd wat zoek, als jij in Londen rondslentert". Chitterwick probeerde uit te leggen, dat men het uitzoeken van gordijnstoffen niet met rondslenteren kon betitelen. „Het spijt me werkelijk, tante, maar ik vrees, dat ik nu niet zal kunnen zoeken. Ik moet direct weer weg. Ik ben alleen even thuis geko men om u te zeggen, dat ik met het diner waarschijnlijk niet hier kan zijn. Ik moet naar Scotland Yard". „Onzin", merkte juffrouw Chitterwick kortweg op en keerde zeer beslist naar haar mosplantjes terug. Chitterwick was een zeer, zeer goede neef. Hij had nu immers gewoon weg kun nen gaan en de oude dame achterlaten in een zoodanigen toestand van nieuwsgierige heid, dat zij in staat zou zijn geweest de kanaries haar mosplantjes te voeren. Hij ging echter zitten en deed haar vlug, maar uitvoerig het heele verhaal. Tante hield zich natuurlijk, alsof het niet den minsten indruk op haar maakte; nau welijks was Chitterwick uitgepraat, of zij begon zonder eenigen overgang opnieuw naar haar brillenhuisje te zoeken, maar toen Chitterwick, na een minuut of tien, aarzelend en zich zoo'n beetje vrij pleitend, afscheid nam, had hij toch het gevoel zijn plicht als neef vervuld te hebben en een tevreden gestelde tante achter te laten, of schoon zij z'ch nog eerder door haar Per zische kat zou laten doodbijten, dan dit toe te geven. Juist toen het half zeven sloeg, kwam Chitterwick de kamer van Keer tot uzelven in; in het binnen ste des menschen zetelt de waarheid. De liefdadigheid is de zuster van het gebed. HlIlllllllllllllllllllIlllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll Moresby op Scotland Yard binnen. Moresby stond op om hem hartelijk te begroeten en bood hem een stoel aan. „Met een paar minuten zal men op het politie bureau gereed zijn, maar ik had u eerst nog graag even willen spreken, nu wij toch nog een oogenblik hebben om de heele zaak, om zoo te zeggen, nog eens door te nemen". „Dat is een goed idee", zei Chitterwick. Moresby ging gemakkelijk in zijn stoel zitten en keek Chitterwick vaderlijk aan. „Ik hoef u zeker niet nogmaals te wijzen op de verantwoordelijke rol, die u hierbij heeft. Dat zult u net zoo goed weten als ik. Het zal u duidelijk zijn, dat wij, de po litie, de openbare aanklager, de advocaat, kortom allen, ons volkomen baseeren op uw verklaringen. Dus, bent u er van over tuigd, zoo zeker als men maar zijn kan, rlat de man, dien wij ondervroegen, majoor Sinclair, werkelijk dezelfde man is als dien u een uur vroeger tezamen zag met de oude dame?" „Daar is geen twijfel aan", zei Chitter wick bastberaden. „Goed", knikte Moresby. „Dat is dan de eerste kwestie. De tweede hebben we reeds beantwoord. U hebt gezien, dat hij iets in het kopje van de oude dame deed. Ook hier behoef ik u", ging de hoofdinspecteur ver der, „niet te wijzen op de buitengewone waarde van uw getuigenis. Kort en goed, dat is ons bewijsmateriaal. Het feit, dat hij haar een uur vroeger ontmoette, dan afge sproken was, en dit voor ons verzweeg, is vel verdacht, maar het is nog geen bewijs van zijn schuld, want voor de oude dame bleef de mogelijkheid open, om, indien zij dat wilde, zelfmoord te plegen, nadat hij was heengegaan". „Natuurlijk, maar ik zou denken", zei Chitterwick schuchter, „dat de wijze waar op zij het flesehje in haar hand had en het feit, dat zij zich klaarblijkelijk gereed maak te om op te stappen, in lijnrechte tegen spraak hiermee zijn". „Voor onsja", stemde de hoofdin specteur toe. „Maar die kleine bewijzen, die voor ons een geval ontwarren en tot klaar heid brengen, zijn voor de rechtbank van weinig beteekenis. Daar houdt men alleen Tekening met definitieve aanwijzingen zoo- als bij voorbeeld uw verklaringen". „Ja zeker, dat kan ik wel begrijpen. Men mag iemand niet op grond van spitsvondig heden veroordeelen." „Dus, mijnheer Chitterwick, u begrijpt, dat de verdediging zich uit alle macht tegen u zal verzetten", zei Moresby vriendelijk. „De advocaat weet, dat hier de draadjes bij elkaar komen. Hij zal dan ook alle mo gelijke moeite doen om u in tegenstrijdig heden te doen vastloopen". „Ik ben er van overtuigd, dat ik een erg onaangenaam half uurtje voor den boeg heb", zuchtte Chitterwick. „Dat is zeker, mijnheer Chitterwick en ik zou u daarom het volgende willen zeg gen. Indien u gelooft, dat er ergens een gaatje is, waardoor hij ons zou kunnen ont snappen, zeg het mij dan direct, want dan komt er niets van terécht. Bent u nog al tijd, nu u den tijd gehad hebt, de heele kwestie nog eens na te gaan, er nog net zoo zeker van, dat u de hand van den man boven het kopje van de oude dame hebt gezien?" „Ik kan toch mijn eigen oogen wel ver trouwen. mijnheer Moresby", antwoordde Chitterwick op waardigen toon. „Ik kan u de verzekering geven, dat het voor mij geen genoegen is een werktuig van de ge rechtigheid te zijn. Het tegendeel is eerder waar. Maar ik kan u ook verzekeren, dat ik heelemaal niet twijfel aan hetgeen ik ge zien heb en ik wet dan ook wat mijn plicht is en ik zal er niet voor terugschrikken". „Nu, dan is het in orde", zei Moresby voldaan. „Overigens hebt u mij toch opge beld om uw bevindingen mee te deelen, is het niet? En dat alleen bewijst al, dat u niet op lossen grond bouwt. Dan zijn we nu eigenlijk klaar en dus zullen we maar ver der gaan". Chitterwick kwam tot de conclusie, dat de overdreven vriendelijkheid van den hoofdinspecteur een aanwendsel was, ge baseerd op zijn jarenlange ondervinding. Hij genoot van den rit van Scotland Yard naar het politiebureau; dat was een ge beurtenis voor hem, om tezamen met een detective in een politieauto te rijden. Chit terwick was daarentegen heelemaal niet blij met hetgeen nu straks zou volgen. Er hing zoo ontzettend veel van af. Zoodra hij den man had aangewezen, zou de volle zwaarte van de wet den onzalige treffen. Chitterwick 'moest zichzelf telkens voor houden dat niemand zijn lot meer verdiende dan de roodharige. Moresby stelde hem aan den commissaris voor. Er was al een vrouw aanwezig: de juffrouw van het Piccadelly-hotel, die den roodharigen man koffie had geserveerd. De commissaris deelde mee, dat alle menschen reeds wachtten en zonder verdere formali teiten gingen zij beiden, met de juffrouw naar de zijkamer. Chitterwick, die met den brigadier achter bleef, vond alles, waar het zoo'n gewichtige zaak betrof, lang niet of ficieel genoeg. Twee minuten later kwam de juffrouw terug en Chitterwick werd nu in de kamer ernaast gebracht. Hij voelde zich een beetje zwak in de knieën. (Wordt vervolgd).

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1939 | | pagina 5