KRONIEK VAN DEN DAG
EEN INKWARTIERINGS
GESCHIEDENIS UIT 1839.
De Amateur
Detective I
Zeeuwsche herbergier
driemaal voor den rechter
TWEEDE BLAD VAN DE PROVINCIALE ZEEUWSCHE MIDDELBURGSCHE COURANT GOESCHE COURANT) VAN ZATERDAG 7 OCTOBER 1939. No. 237.
Bemiddeling blijft over
Een vliegtuig met kinderen naar
Indië.
o-
Hitier te Warschau. Het défilé der troepen voor den Führer ter gelegenheid
van zijn bezoek aan de Poolsche hoofdstad na de overgave en den intocht
der Duitsche legerafdeelinaen
Hitier heeft gesproken. Hij heeft de we
reld meegedeeld, dat het z.i. waanzin is
„den oorlog in het Westen" voort te zet
ten, of heter gezegd: hem werkelijk te be
ginnen, nademaal de strijd tot dusverre al
heel weinig om het lijf heeft gehad.
Duitschland wil volgens den Führer niets
liever dan vrede, om zich te kunnen wijden
aan een rustige taak, die minstens 50, mis
schien wel 100 jaren in beslag zal nemen.
Het verdrag van Versailles kan nu als ver
vallen worden beschouwd. Duitschland
heeft uit dezen hoofde geenerlei eischen
meer te stellen, uitgezonderd dan dien van
de koloniën, maar daarvoor wil het niet
vechten ('t zou niet meevallen ook, daar
voor te vechten). De Führer is verder van
gedachte, dat er aan Zuid-Oost-Europa nog
wel het een en ander kan worden verbe
terd. Er wonen daar allerhande rassen
eenigszins ingewikkeld door elkaar, ook on-
derdeelen van het Duitsche ras. Daar kan
wat aan gedaan worden door middel van
volksverhuizinkjes. (In Zuid-Tirol hebben
we al iets in dezen geest beleefd, gelijk men
zich zal herinneren; al was het dan tegen
den zin der Tirolers, die liever het „Itali-
aansche juk" verder torsten dan van den
bodem, waar ze geboren en getogen waren
en hun voorvaderen sinds onheugelijke tij
den woonden, verdreven te worden). Hit-
Ier heeft in dit verband tevens meegedeeld,
dat er weer een Poolsche staat zal worden
gesticht. Dat karwei moet men echter aan
Duitschland en Rusland tezamen toever
trouwen. Zij zullen het zoo grondig doen,
dat de Polen nooit weer gelegenheid krij
gen, den vrede in hun buurt te verstoren.
De Polen bewezen, volgens Hitier, dat ze
niet op zichzelf kunnen passen. Duitschland
en Rusland zullen zich derhalve duurzaam
met vaderlijke zorgen over hen ontfer
men
Door middel van een omvangrijke inter
nationale conferentie moet zoo heeft de
Führer tenslotte betoogd de wereld nu
eindelijk eens op pooten worden gesteld. Hij
inviteerde zijn collega's-staatslieden min of
meer, om hun fiat aan zulk een bijeenkomst
te geven. Maar dan moet natuurlijk eerst
het (immers volstrekt overbodige!) gedon
der van het geschut in het West ophouden
ja nog meer: men kan feitelijk niet
rustig praten, zoolang de legers, die in actie
kwamen, gemobiliseerd blijven
Toen we dit schreven waren er nog niet
veel reacties uit Engeland en Frankrijk op
's Führes rede bekend. Uit den voorloopi-
gen conmentaar blijkt echter duidelijk ge
noeg, dat voorshands geen vriendelijke
weerklank uit Londen en Parijs is te ver
wachten. Als er over de denkbeelden, door
den Führer gelanceerd gesproken zal wor
den, dan zal er bemiddeling moeten komen.
Feitelijk heeft hij trouwens geen voorstel
len gedaan: alleen maar bepaalde ideeën
geopperd. De (neutrale) staatsman, die er
lust in heeft, kan nu gaan beproeven, of er
het een en ander mee te ondernemen is.
Tot zekere hoogte zou Roosevelt de ge
schikte man daarvoor kunnen blijken. An
ders dan Mussolini is de Amerikaansche
president niet te verdenken van partijdig
heid ten gunste van Duitschland. En Hit-
Ier heeft de handigheid gehad, om een
denkbeeld, waarmee Roosevelt reeds eenige
malen op de proppen kwam n.l. een om
vangrijke conferentie tot het middelpunt
van zijn „vredesoffensief" te maken.
Als men wat de Führer min of meer
„aanbiedt" op zichzelf bekijkt, zou er zon
der den minsten twijfel gepraat kunnen
worden. Ook de mogelijkheid van een be
wapeningsbeperking bracht hij naar voren.
Het groote obstakel voor pourparlers is
niet, dat Londen en Parijs des Führers
denkbeelden principieel van de hand wij
zen, maar dat zij geen vertrouwen meer
in zijn beloften hebben. Telkens weer heb
ben althans de Engelsche staatslieden de
laatste weken naar voren gebracht, dat het
nazi-régime vernietigd moet worden, voor
dat ze weer in contact met de Duitschers
kunnen treden. Het spreekt vanzelf, dat ze
daar niet gemakkelijk meer van af te bren
gen zullen zijn. Alleen de een of andere be-
Op 1 Maart van den jare 1839 vond er
een verwisseling van garnizoenen te Bres-
kens plaats: de vierde Compagnie Reserve
Bataillon, vijfde afdeeling, rukte binnen. De
secretaris van de gemeente Breskens, be
last met de afgifte der inkwartieringsbil
jetten, gaf aan den eersten luitenant, Corn.
Keum, een biljet ter inkwartiering bij Ja
cobus Porrey, die een café hield. De doch
ter van den herbergier ontving den lui
tenant, en wees hem een kleine bovenvoor-
kamer, die zonder stookgelegenheid was.
Zonder te vragen, of er een ander vertrek
voor hem aanwezig was, maakte de lui
tenant rechtsomkeert en beklaagde zich bij
den secretaris, die op zijn beurt den veld
wachter er eens op af stuurde. Nu kwam de
waard zelf te voorschijn, en deelde mede,
dat hij behalve de gelagkamer geen andere
kamer had, daar hij de overige bovenka
mer, die wel een stookgelegenheid had,
zoo juist verhuurd had aan een sergeant
majoor, conducteur der artillerie. De veld
wachter verdween met den luitenant, maar
enkele dagen later werd tegen den her
bergier proces-verbaal opgemaakt. 18 April
kwam de zaak voor de Middelburgsche
Rechtbank.
Uit het getuigenverhoor bleek, dat de
beklaagde reeds tweemaal een officier in
gekwartierd had en dat hij inderdaad het
kamertje met stookgelegenheid aan den
sergeant-majoor had verhuurd. Hij was dus
niet onwillig geweest, maar kon niet an
ders handelen. De beklaagde „kon niet gp-
acht worden te hebben geweigerd". Doende
Regt in het Eerste Ressort sprak de Recht
bank den beklaagde vrij. Uit het vonnis
bleek, dat de rechter het huurcontract tus-
schen den herbergier en den sergeant-rga-
joor respecteerde, en dat de beklaagde niet
verplicht kon worden, den zich bij hem mel
denden officier op zijn kosten ergens anders
te huisvesten, als zijn eigen huis daartoe
geen gelegenheid bood.
Maar de rust in de Breskensche herberg
was niet teruggekeerd met dat vrijspreken
de vonnis. Nog vóórdat de rechter had be
slist, had men den beklaagde onofficieel la
ten weten, dat, hoe die beslissing ook zou
uitvallen, hem spoedig wederom een officier
ter inkwartiering zou worden gezonden. 7
Mei vervoegde zich met een inkwartierings
biljet de tweede Luitenant Rietz bij den
vrijgesproken herbergier. Hij werd te woord
gestaan door de dochter, die beleefd maar
beslist meedeelde, dat haar vader de wo
ning „èn ter uitoefening zijner nering, èn
ten gebruike voor zich en de zijnen, meer
dan noodig had en geen officier kon in
kwartieren of huisvesten". Er verliepen
enkele dagen, en wederom volgde een pro
ces-verbaal. De rechtbank te Middelburg
was nu samengesteld uit andere rech
tersdie een andere meening huldigden.
De beklaagde had, als hij geen plaats had
in zijn woning, den officier maar op zijn
kosten elders moeten inkwartieren. „Over
wegende, dat de beklaagde Jacobus Porrey
zich alzoo heeft schuldig gemaakt aan wei
gering van inkwartiering van eenen officier
van zijner Majesteits landmagt, Verklaart
mitsdien den beklaagde schuldig aan de
hem ten laste gelegde overtreding".
middeling, gelijk hierboven uiteengezet, zou
misschien ten deze iets vermogen uit te
richten.
Volslagen ondenkbaar lijkt het ons geens
zins, dat zij het aanvankelijk vermoede
lijk achter de diplomatieke schermen
zulk een bemiddeling tenminste aangevat
wordt. Er staat zoo verschrikkelijk veel op
het spel, dat niets maar dan ook niets on
beproefd mag worden gelaten, om het drei
gende onheil nog te elfder ure af te wen
den. Moge president Roosevelt of welke an
dere staatsman dan ook, zulks evenzeer be
seffen en den geest krijgen. Hij zou de we
reld wellicht een onschatbaren dienst bewij
zen.
Recht doende werd de beklaagde gecon-
demneerd tot 'n geldboete van tien gulden.
In beide processen was als advocaat opge
treden mr. Ph. van den Broecke, die „door
geboorte en een veeljarig verblijf eene nau
we betrekking" met de bewoners van Zee
land onderhield, zooals hij zelf mededeelt.
Deze advocaat was reeds in meer inkwar
tieringszaken opgetreden, en trachtte ook
voor Porrey vrijspraak te verkrijgen door
hem aan te raden in beroep te gaan. Daar
bij stond bij mr. Van den Broecke op den
voorgrond het belang van de inwoners van
Breskens, ja van gansch Zeeland. In 1839
waren er bijvoorbeeld in Breskens negen
tien huizen geschikt voor inkwartiering,
terwijl er negen officieren onder gebracht
moesten worden. Iedere maand wisselden
deze militairen van inkwartieringsplaats,
zoodat om de andere maand de negentien
Breskensche huisgezinnen een militair te
hunnen laste hadden. Meer dan schilder
achtig teekent de advocaat ons de gescha
pen toestand: „Gij wilt de prachtige ver
trekken bewonderen, waar de bewoners de
zoete nachtrust smaken, geschikte apparte
menten voor Officieren, en waar wij met
den Dichter de rustkoets vinden
„van zachte zvvanenvêeren",
„Met zijde en goud gedekt, met
[purperglans omboord".
Welaan! Klim dan voorzichtig met mij
tot daar, waar de dakpannen u als op het
hoofd drukken: op den zolder, daar staat
de slaapsteê des huisvaders. Of wel (want
er is keuze), daal behoedzaam met mij af,
tot eenige voeten onder den grond: in den
kelder, daar vindt gij het nachtverblijf zij
ner zonen.
O benydenswaardige woning
O benydenswaardig huisgezin!!"
Voor de derde maal stond Porrey op 8
September 1839 terecht, nu voor het Pro
vinciaal Gerechtshof te Middelburg. Na
voorlezing van de conclusie van eisch in
hooger beroep en het verhoor van getuigen
en beklaagde, was het woord aan den ver
dediger, die aldus zijn pleidooi aanving:
„Eindelijk, na meer dan acht bange jaren,
liet zich in Nederland de vredekreet hoo-
ren! Maar waarom vernam men die kreet
het minst daar, waar die vrede het meest
welkom scheen te zullen wezen?" Na ge
wezen te hebben op de vele offers die de
bewoners van het District Zeeland zich
moesten getroosten, schilderde hij de ram
pen en de nooden, die de Zeeuwen in de
laatste acht jaren moesten ondervinden.
„Zal ik ze U noemen en beschrijven, de
rampen, waarmede die bewoners gedurende
dat tijdperk moesten worstelen? Zal ik U
herinneren, hoe zij de vijandelijke invallen
als van woeste horden moesten verduren?
hoe vaak het kanongebulder hunne wonin
gen met schrik en-verwarring vervulde?
hoe zij duizenden bunderen hunner lande
rijen door het water voor eenige jaren za
gen bedorven, ter verdediging en derhalve
ten behoeve des algemeenen Vaderlands,
zonder dat hun, op hunne billijke en recht
matige klachten, der Hooge Regeering
gedaan, eenige troost, veelmin eenige ver
goeding werd geschonken? hoe zij boven
dat alles door de inkwartiering, zoo vele
jaren lang, de huiselijke vrijheid, dat dier
baar kleinood, moesten missen, welke men
eerst dan in hare waarde leert kennen,
wanneer zij ons ontnomen wordt!"
De pleiter vervolgde zijn rede met een
overzicht der gebeurtenissen en eindigde
met, op juridische gronden, vrijspraak te
vragen. Acht dagen later deed het Provin
ciaal Gerechtshof uitspraak. In een uitvoe
rige motiveering kwam het Hof tot de zelf
de conclusie als de rechtbank, en verklaar
de den beklaagde schuldig aan het wanbe
drijf van weigering van inkwartiering. Por
rey werd wederom veroordeeld tot tien gul
den boete. Dat was niet het ergste, maar
Porrey moest in den vervolge de militairen,
die bij hem kwamen om inkwartiering óf
in zijn huis herbergen óf op zijn kosten el
ders inkwartieren.
Mr. Van den Broecke had voor zijn cliënt,
had voor de Zeeuwen in het algemeen, met
dit proces geen succes kunnen boeken. Hij
meende goed te doen, zijn pleitrede in druk
uit te geven. Zijn doel met de uitgave was
„vooreerst, om den inwoners van het
District waarop ik door geboorte en een
veeljarig verblijf eene nauwe betrekking
heb, de overtuiging te geven, dat zij zich
voortaan aan den drukkender» last van in
kwartiering van Officieren gewillig behoo-
ren te onderwerpen". Daarnaast hoopte hij,
dat de uitgave van het boekske zou leiden
tot vernietiging van een maatregel, die men
steeds maar blijft toepassen. Ook aan de
Zeeuwen komt die vergoeding toe, die zij
tot heden vruchteloos hebben gevraagd. Zij
hebben wel sedert de Belgische- hfhwente-
ling het meeste geleden van inkwartiering,
bezetting, vordering en inundatie. En toch,
de Zeeuwen verdienen beter: zij waren het,
die „door hunne vaderlandsliefde en ge
hechtheid aan hunnen Vorst eenen dam op
wierpen tegen oproer en geweld. Of wie is
zoo onkundig in de geschiedenis onzer da
gen, dat hij niet weten zou, dat de linker
oever der Schelde, een zoo belangrijk ge
deelte van den Staat, zonder de onwankel
bare trouw der bewoners, in het jaar 1830
eene gewisse prooi der Belgen zou gewor
den zijn".
Mr. J. M. Fuchs.
DR. COLIJN LID VAN DE EERSTE
KAMER.
In zijn gistermiddag te vijf uur gehouden
openbare zitting heeft het Centraal Stem
bureau in de plaats van prof. mr. Gerbrandy
die zijn benoeming tot lid van de Eerste
Kamer (vacature-De Vlugt) niet heeft aan
genomen, dr. C. Colijn, oud-minister-presi
dent, tot lid van die Kamer benoemd ver
klaard.
Zooals reeds vroeger is medegedeeld, zal
dr. Colijn de benoeming aanvaarden.
Zooals reeds eerder werd gemeld, over
weegt de K.L.M. een vliegtuig voor kinde
ren een reis te laten maken van Napels
naar Batavia. Dit plan heeft ondertusschen
vasten vorm aangenomen. Verschillende
jeugdige passagiers werden reeds geboekt,
terwijl andere aanvragen nog in behande
ling zijn.
Zooals men weet, zullen de kinderen
worden begeleid door den gemachtigde der
K.L.M. voor Ned.-Indië, den heer G. A. de
StopTjelaar, die op het oogenblik in Neder
land vertoeft. Het vertrek uit Nederland
zal plaats vinden op 23 .October. Tot Na
pels wordt de reis per trein gemaakt. Op 26
October vertrekken de kinderen dan met de
„Gier" naar Ned.-Indië. Tot Napels zal een
stewardes het groepje begeleiden.
o
EEN MOOI LEGAAT.
Naar Het Nieuws verneemt, werd het be
stuur van Indisch Bronbeek, het rusthuis
voor gepensionneerde militairen, korten
tijd geleden verblijd met de mededeeling,
dat de stichting begunstigd is met een le
gaat, hetwelk is geschonken door een, on
langs in Nederland overleden Oud-Indisch
gast. Het juiste bedrag is nog niet bekend,
aangezien er nog meer begunstigde par
tijen zijn, maar het aandeel van „Indisch
Bronbeek" wordt geraamd op 30 a 40 mille.
De stichting zal dit bedrag zeer goed
kunnen gebruiken, want weliswaar heeft
zij gedurende de laatste jaren niet behoeven
in te teren op haar kapitaal, doch dit neemt
niet weg, dat verscheidene wenschen voor
verbeteringen onvervuld moesten blijven.
Het doet goed te merken, dat bij degenen,
die in Indië fortuin maakten, de „Jannen",
de „Kromo's" en de getrouwen in de ge
lederen die uit de Groote Oost komen, niet
in vergetelheid raakten.
Illlllllllllülllllli!
liiiiiiüii"":':""'i;ir.,,;Ti^iiiiiiiiiiiiaaiiiiiHaiiaiyiii®
Naar het Engelsch van
Anthony Berkeley.
10). -II
„Maar Ambrose", bestrafte ze, „wat laat
je me schrikken. Waarom sluip je toch zoo,
dat men je heelemaal niet hoort?"
Nu wist Chitterwick, dat zijn tante hem
had hooren binnen komen en ook wist hjj,
dat zij wist, dat hjj dit wist, maar tevens
wist hg, wat dat beduidde en deed braaf,
wat er van hem verlangd werd.
„Het spijt me heel erg, tante, dat u ge
schrokken bent", zei de plichtsbewuste neef
en stelde zich hierdoor bloot aan verdere
berispingen. „Maar ik zei u al, dat ik de
zeldzaamste dingen beleefd heb".
„Is er een moeras in Zuid-Nigeria ont
dekt", merkte zijn tante op.
Chitterwick hoestte. In normale geval
len zou hij zijn rol in mejuffrouw Chitter-
wick's spel verder gespeeld hebben. Hij zou
haar gevraagd hebben haar alles te mogen
ophelderen en zijn te laat komen te willen
verontschuldigen en dan zou juffrouw Chit
terwick net doen of zij van geen te laat
komen afwist. Maar vandaag was het geen
normaal geval en Chitterwick had weinig
tijd. Hij liet het spel dus voor wat het was
en overstelpte haar met nieuwtjes.
„Tante, ik was erbij, dat iemand ver
moord werd en nog wel vergiftigd. Zoo,
vlak voor mijn oogen".
Tante Chitterwick keek hem strak aan.
„Wat heb je met mijn brillenhuisje ge
daan?"
„Uw brillenhuisje, tante?" stamelde
Chitterwick, volkomen van de wijs ge
bracht.
„Het is weg", beschuldigde zij hem. „Bui
tengewoon onaangenaam. Nu moet ik mijn
bril den geheelen dag overal in mijn hand
meenemen". Zij zag haar neef met ge
fronst voorhoofd aan. „Er raakt altijd wat
zoek, als jij in Londen rondslentert".
Chitterwick probeerde uit te leggen, dat
men het uitzoeken van gordijnstoffen niet
met rondslenteren kon betitelen. „Het spijt
me werkelijk, tante, maar ik vrees, dat ik
nu niet zal kunnen zoeken. Ik moet direct
weer weg. Ik ben alleen even thuis geko
men om u te zeggen, dat ik met het diner
waarschijnlijk niet hier kan zijn. Ik moet
naar Scotland Yard".
„Onzin", merkte juffrouw Chitterwick
kortweg op en keerde zeer beslist naar haar
mosplantjes terug.
Chitterwick was een zeer, zeer goede
neef. Hij had nu immers gewoon weg kun
nen gaan en de oude dame achterlaten in
een zoodanigen toestand van nieuwsgierige
heid, dat zij in staat zou zijn geweest de
kanaries haar mosplantjes te voeren. Hij
ging echter zitten en deed haar vlug, maar
uitvoerig het heele verhaal.
Tante hield zich natuurlijk, alsof het niet
den minsten indruk op haar maakte; nau
welijks was Chitterwick uitgepraat, of zij
begon zonder eenigen overgang opnieuw
naar haar brillenhuisje te zoeken, maar
toen Chitterwick, na een minuut of tien,
aarzelend en zich zoo'n beetje vrij pleitend,
afscheid nam, had hij toch het gevoel zijn
plicht als neef vervuld te hebben en een
tevreden gestelde tante achter te laten, of
schoon zij z'ch nog eerder door haar Per
zische kat zou laten doodbijten, dan dit
toe te geven. Juist toen het half zeven
sloeg, kwam Chitterwick de kamer van
Keer tot uzelven in; in het binnen
ste des menschen zetelt de waarheid.
De liefdadigheid is de zuster van
het gebed.
HlIlllllllllllllllllllIlllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll
Moresby op Scotland Yard binnen.
Moresby stond op om hem hartelijk te
begroeten en bood hem een stoel aan. „Met
een paar minuten zal men op het politie
bureau gereed zijn, maar ik had u eerst nog
graag even willen spreken, nu wij toch nog
een oogenblik hebben om de heele zaak, om
zoo te zeggen, nog eens door te nemen".
„Dat is een goed idee", zei Chitterwick.
Moresby ging gemakkelijk in zijn stoel
zitten en keek Chitterwick vaderlijk aan.
„Ik hoef u zeker niet nogmaals te wijzen
op de verantwoordelijke rol, die u hierbij
heeft. Dat zult u net zoo goed weten als
ik. Het zal u duidelijk zijn, dat wij, de po
litie, de openbare aanklager, de advocaat,
kortom allen, ons volkomen baseeren op
uw verklaringen. Dus, bent u er van over
tuigd, zoo zeker als men maar zijn kan,
rlat de man, dien wij ondervroegen, majoor
Sinclair, werkelijk dezelfde man is als dien
u een uur vroeger tezamen zag met de
oude dame?"
„Daar is geen twijfel aan", zei Chitter
wick bastberaden.
„Goed", knikte Moresby. „Dat is dan de
eerste kwestie. De tweede hebben we reeds
beantwoord. U hebt gezien, dat hij iets in
het kopje van de oude dame deed. Ook hier
behoef ik u", ging de hoofdinspecteur ver
der, „niet te wijzen op de buitengewone
waarde van uw getuigenis. Kort en goed,
dat is ons bewijsmateriaal. Het feit, dat hij
haar een uur vroeger ontmoette, dan afge
sproken was, en dit voor ons verzweeg, is
vel verdacht, maar het is nog geen bewijs
van zijn schuld, want voor de oude dame
bleef de mogelijkheid open, om, indien zij
dat wilde, zelfmoord te plegen, nadat hij
was heengegaan".
„Natuurlijk, maar ik zou denken", zei
Chitterwick schuchter, „dat de wijze waar
op zij het flesehje in haar hand had en het
feit, dat zij zich klaarblijkelijk gereed maak
te om op te stappen, in lijnrechte tegen
spraak hiermee zijn".
„Voor onsja", stemde de hoofdin
specteur toe. „Maar die kleine bewijzen, die
voor ons een geval ontwarren en tot klaar
heid brengen, zijn voor de rechtbank van
weinig beteekenis. Daar houdt men alleen
Tekening met definitieve aanwijzingen zoo-
als bij voorbeeld uw verklaringen".
„Ja zeker, dat kan ik wel begrijpen. Men
mag iemand niet op grond van spitsvondig
heden veroordeelen."
„Dus, mijnheer Chitterwick, u begrijpt,
dat de verdediging zich uit alle macht tegen
u zal verzetten", zei Moresby vriendelijk.
„De advocaat weet, dat hier de draadjes
bij elkaar komen. Hij zal dan ook alle mo
gelijke moeite doen om u in tegenstrijdig
heden te doen vastloopen".
„Ik ben er van overtuigd, dat ik een erg
onaangenaam half uurtje voor den boeg
heb", zuchtte Chitterwick.
„Dat is zeker, mijnheer Chitterwick en
ik zou u daarom het volgende willen zeg
gen. Indien u gelooft, dat er ergens een
gaatje is, waardoor hij ons zou kunnen ont
snappen, zeg het mij dan direct, want dan
komt er niets van terécht. Bent u nog al
tijd, nu u den tijd gehad hebt, de heele
kwestie nog eens na te gaan, er nog net
zoo zeker van, dat u de hand van den man
boven het kopje van de oude dame hebt
gezien?"
„Ik kan toch mijn eigen oogen wel ver
trouwen. mijnheer Moresby", antwoordde
Chitterwick op waardigen toon. „Ik kan
u de verzekering geven, dat het voor mij
geen genoegen is een werktuig van de ge
rechtigheid te zijn. Het tegendeel is eerder
waar. Maar ik kan u ook verzekeren, dat ik
heelemaal niet twijfel aan hetgeen ik ge
zien heb en ik wet dan ook wat mijn plicht
is en ik zal er niet voor terugschrikken".
„Nu, dan is het in orde", zei Moresby
voldaan. „Overigens hebt u mij toch opge
beld om uw bevindingen mee te deelen, is
het niet? En dat alleen bewijst al, dat u
niet op lossen grond bouwt. Dan zijn we nu
eigenlijk klaar en dus zullen we maar ver
der gaan".
Chitterwick kwam tot de conclusie, dat
de overdreven vriendelijkheid van den
hoofdinspecteur een aanwendsel was, ge
baseerd op zijn jarenlange ondervinding.
Hij genoot van den rit van Scotland Yard
naar het politiebureau; dat was een ge
beurtenis voor hem, om tezamen met een
detective in een politieauto te rijden. Chit
terwick was daarentegen heelemaal niet
blij met hetgeen nu straks zou volgen. Er
hing zoo ontzettend veel van af. Zoodra
hij den man had aangewezen, zou de volle
zwaarte van de wet den onzalige treffen.
Chitterwick 'moest zichzelf telkens voor
houden dat niemand zijn lot meer verdiende
dan de roodharige.
Moresby stelde hem aan den commissaris
voor. Er was al een vrouw aanwezig: de
juffrouw van het Piccadelly-hotel, die den
roodharigen man koffie had geserveerd. De
commissaris deelde mee, dat alle menschen
reeds wachtten en zonder verdere formali
teiten gingen zij beiden, met de juffrouw
naar de zijkamer. Chitterwick, die met den
brigadier achter bleef, vond alles, waar het
zoo'n gewichtige zaak betrof, lang niet of
ficieel genoeg. Twee minuten later kwam
de juffrouw terug en Chitterwick werd nu
in de kamer ernaast gebracht. Hij voelde
zich een beetje zwak in de knieën.
(Wordt vervolgd).