Het zwarte gevaarte Hij wilde hem horen spelen Eeo man met een fijne neus INVULRAADSEL GROOTVADER VERTELT Zoekprentje Het lievelingsgerecht van den keizer Waar ligt die stad 1 comotieven, die wagens -voorttrokken en die vanzelf konden rijden, alleen geholpen door een beetje stoom. Ik herinner me nog heel goed, dat wij voor het eerst een locomotief zagen in ons dorp." De kinderen begonnen te lachen: „Had u dan heus nog nooit een trein gezien, opa? Wat gek is dat!" „Ja, dat vinden jullie gek, maar er is in de tijd, dat ik jong was en nu zoveel ge- beurd, het is bijna niet op te noemen, zo veel is er veranderd en bijgekomen." „Maar hoe was het dan, toen u het eerst een trein zag?" „Dat zal ik jullie vertellen. We waren nog op school, toen ons dorp plotseling he. lemaal veranderde. Er werd een grote fa briek gebouwd en het spreekt vanzelf, dat dat iets heel bijzonders voor ons allemaal was. Waar nog kort geleden weidevelden waren, stonden nu steenhopen en waren werklieden bezig kuilen te graven voor de kalk. Er werden rails over het terrein aan gelegd en daar reden de lorries op. Er wer den huisjes getimmerd voor de werklieden en opslagplaatsen voor het materiaal. En toen.op een een reed een zwart monster voorbij. Het werd door acht paarden ge. trokken. Het reed op een paar grote wielen en nog verschillende kleine. Ook zat er een schoorsteen op. Het werd naar het fabrieks terrein gebracht en daar op de rails gere den. Wij keken onze ogen uit en vroegen aan den onderwijzer, wat dat voor monster was. We vermoedden al wel, dat het een locomo tief was, maar wisten het toch ook niet ze. ker. Het was een locomotief en hij werd door stoom gedreven. Het spreekt vanzelf, dat wij na school tijd onmiddellijk naar de loco gingen kij ken. We stonden vlakbij, maar toen kwam een machinist en die joeg ons weg. „Jullie hebben hier niets te zoeken", zei hij. „Gaan jullie maar spelen!" Maar wij waren zo nieuwsgierig, dat we een tijdje later toch weer vlakbij het zwarte gevaarte kwamen staan en toen liet de machinist ons maar staan. Hij had het ook druk met zijn werk. Hij draaide aan knoppen en trok hefbomen neer. En opeens kwam er leven in het ge vaarte, alle wielen begonnen te draaien en het ding stond te puffen en te blazen. Het leek een wonder! Toen de werklieden die avond wegge, gaan waren, slopen wij met een paar jon gens weer naar het fabrieksterrein en na tuurlijk gingen we direct naar de locomo tief. Nu was er niemand, die ons kon ver. bieden en we bekeken het ding van alle kanten. We streken voorzichtig over de zwarte platen en toen we opeens onze vin gers brandden aan een klein deurtje, be grepen we, dat hij nog niet heelemaal uit gedoofd was en dat hij nog moest lopen, als wij hem aan de gang konden brengen. De dikke Frederik had precies gekeken wat de machinist deed en zei, dat hij maar een hefboom hoefde neer te drukken, dan zou de locomotief moeten lopen. Maar nie. den in stomme bewondering naar onzen machinist. Frederik deed heel geheimzinnig en bekeek de machine van onderen tot bo ven. „Haal de riem eens, dan zullen we de pers ook in beweging zetten!" riep hij, maar we konden de riem nergens vinden, die was zeker in een van de loodsen opgebor gen. Intussen liep de machine nog steeds en nu zeiden we, dat Frederik hem toch maar weer stil moest zetten. „Dat is heel ge makkelijk", zei hij en drukte de hefboom nog verder naar beneden. Maar inplaats van stil te staan, begon de machine nog harder te lopen, zodat de grond onder onze voeten trilde. „Kom, help eens duwen!" riep Frederik en we klommen erbij om mee te helpen. Maar hoe harder we duwden, hoe harder de locomotief werkte en opeens werden we allemaal zo bang, dat we van de machine afsprongen en de vlucht na men. Het was net op tijd, want we zagen al iemand aankomen, die zeker het geluid van de locomotief gehoord had en nu kwam kij ken, wat er wasNu duurde het niet lang, of de machine stond stil. We konden vanuit onze schuilhoek zien, hoe de man, die hem stilgezet had, zich achter een van de schuren verborg, zeker om ons op te wachten. Maar we dachten er niet over om langs hem te lopen en toen het heelemaal donker was, slopen we stil naar huis. Dat was onze eerste kennismaking met een locomotief. Maar we waren zo ge schrokken, dat we voorgoed van de machi nes afbleven. We begrepen, dat het heel gevaarlijk was voor mensen, die er ^een verstand van hebben." „En hoe ging het toen verder met die fa briek, opa?" vroeg Jettie. „Dat zal ik een andere keer vertellen, jongens, gaan jullie nu maar een beetje spelen!" Dikwijls gebeurt het, dat we met een paar jongens en meisje bij elkaar zitten en niet weten, wat we moeten doen. Als het regent kun je niet naar buiten gaan en alle spelletjes, die je binnen kunt spelen heb je al zo dikwijls gespeeld, dat je er helemaal geen zin meer in hebt. Hier is nu een nieuw spelletje, dat niet alleen heel leuk, maar bovendien heel leerzaam is! We hebben er alleen een atlas, papieren en potloden voor nodig. We gaan allemaal om de tafel zitten met een stuk papier en een potlood. De atlas wordt gesloten mid- denop tafel gelegd. Een van ons mag kie zen. Hij noemt de naam van de een of an dere stad. Nu moeten alle de volgende vra gen beantwoorden: 1. in welk werelddeel ligt de stad? 2. in welk land ligt ze? 3. ligt ze aan een rivier? Zo ja, aan welke? 4. ligt ze aan een zee? Aan welke? 5. Ligt ze in een vlakte? 6. ligt ze in de bergen? Welke? We moeten de antwoorden natuurlijk vlug opschrijven, want als twee of drie mi_ nuten (dat hebben we van tevoren afge sproken) voorbij zijn, moeten we het pot lood neerleggen! Dan geven we ons papier aan onzen buurman of buurvrouw en de gene, die de stad genoemd heeft, doet de Atlas open. Daarin kunnen we precies na_ kijken of de antwoorden goed zijn. Alle fouten en niet ingevulde antwoorden gel den voor één strafpunt. De fouten, die de gene, die de stad genoemd heeft, maakt tel len dubbel. Nu worden alle fouten opge_ teld en opgegeven en voor elke fout moet je een pand geven. Degene, die de minste fouten heeft gemaakt, mag nu een nieuwe stad noemen. Zo kunnen we net zolang doorgaan als we zelf willen. We kunnen natuurlijk ook rivieren of meren noemen, voor de afwis seling. Later worden alle panden verbeurd. Hoe dat gaat hoeven we hier natuurlijk niet te vertellen, want dat hebben jullie al lemaal wel eens gedaan. Je weet dat er veel manieren van pandverbeuren zijn en je moet zelf maar uitmaken, hoe je dat wilt doen. Veel plezier ermee! RAADSELS. 1. Het geheel is een woord van 3 letter grepen en is een soort neerslag, waar we in dezen tijd van het jaar ruim schoots ons deel van krijgen. De eerste lettergreep is de stam van een werkwoord, dat snel vallen be tekent. De tweede en derde lettergrepen vor men een woord, dat eveneens neerslag betekent. 2. Het geheel is een plaats in Limburg Het eerste deel bevindt zich op ieder schip. Het tweede deel is een gedeelte van het glelaat. 3. 'k Zit in je fiets En in je pen, 'k Ben ook in je vinger Wie zegt wie ik ben? 4. Welke bloem kan je maken van: Hadila? OPLOSSINGEN RAADSELS. De oplossingen van de raadsels van de vorige week zijn: 1. a. Tiel; b. Eist; c. Breda; d. Oss. 2. vliegtuigmoederschip. 3. weg; pook; mak; wak; non. Woon wagenkamp. Waar is de jager" Hansje leert nu tellen, Dat valt lang niet mee. Maar op 't telraam ziet hij: Eén en één is twee! IN WEER EN WIND. •ueuioq ap uassn; regeC uap uba saapnoqos ap ua pjooq :;eq eC erz uep 'lueqftz raj -qoar ap do atyeeid ;eq tbb.iq :guisso[do De beroemde violist Paganini kwam een keer op één van zijn concertreizen in Mar seille. Het was winter en in zijn kamer werd een lekker vuurtje gestookt. Paganini ging, zodra hij zich op zijn ka_ mer geïnstalleerd had, spelen. Behalve een beroemd violist is hij ook een heel bekend componist en onder het spelen schreef hij telkens nieuwe stukken en variaties op, die hem in het hoofd kwamen. Midden onder het spel brak een snaar. In de plotselinge stilte, die nu volgde, hoor de hij een vreemd geruis. Paganini riep zijn bediende en zocht met hem door de hele kamer, maar ze konden niets vinden. Nauwelijks begon hij weer te spelen, of er brak opnieuw een snaar. De violist begreep er niets van. Zou het dan nog zo koud in de kamer zijn? De sna ren konden van de kou springen. Weer riep hij zijn bediende en beval hem om nieuw hout te halen. Even later vlamde het vuur hoog op. Van 18351848 regeerde in Oostenrijk keizer Ferdinand I, die heel veel van de eenvoudige Weense gerechten hield. Zijn lievelingsgerecht was knoedels (dat is een bal, waar meel, vlees en van allerlei in zit) en zuurkool. Maar de opperkok van de kei_ zerlijke keuken in Schönbrunn was een Fransman en keizerin Maria Anna en de opperkok hadden samen uitgemaakt, dat knoedels en zuurkool geen gerecht voor een keizer waren. „Ik wou, dat ik één keer net zoveel knoe_ dels en zuurkool mocht eten, tot ik genoeg had!" verzuchtte de keizer eens tegen een vertrouwden kamerheer. Deze kamerheer stond op zeer vriendschappelijke voet met den keizer en Ferdinand wist dan ook, dat de kamerheer zijn mond kon houden. Op een keer gingen ze samen een eind rijden. Ze kwamen op hun tocht in het mooie dorpje Hainbach. Niemand herkende in den eenvoudigen man keizer Ferdinand. Toen ze langs een huis kwamen, waar de ramen open stonden, zag keizer Ferdinand daar opeens een grote(schaal met knoedels op tafel staan. En naast die schaal ontdek te hij toen ook een schaal met zuurkool. „Wacht maar bij hét rijtuig op me", zei de keizer tegen zijn kamerheer, „ik kom di_ reet ook wel!" Toen verdween hij en even later zat hij met de boeren aan tafel en at knoedels met zuurkool. De boeren vonden het uitstekend, want die vreemde heer, die zo smakelijk bij hen zat te eten, betaalde voor dit eenvoudige maal, een hele ducaat! Die middag aan tafel in het paleis in Schönbrunn, kon de keizer niet meer eten Hij raakte geen van de kostelijke gerech ten aan en liet de schalen meteen weer wegbrengen. Natuurlijk wekte dit de ver wondering van de keizerin en van de leden der hofhouding op. Toen zich de daarop volgende dagen tel_ kens hetzelfde verschijnsel voordeed, begon men zich ernstig ongerust te maken. De keizer moest ziek zijn! De keizerin liet on middellijk den lijfarts komen. De enige mensen, die het gebrek aan eet lust konden verklaren, hielden stijf hun mond. De keizer zweeg omdat hij er groot plezier in had om de hofhouding voor de gek te houden en zijn kamerheer zweeg, omdat hij den keizer beloofd had om geen woord te zeggen over hun bezoeken aan het huis in Hainbach. Maar juist door de bewoners van Hain bach zelf kwam de zaak aan het licht. De gastvrije boerin was, zoals heel goed te be. grijpen is, zo verwonderd over haar onbe kenden gast, dat ze aan een paar vriendin nen vertelde, dat er elke dag een vreemde heer hij hen kwam, die knoedels met zuur kool at en er een ducaat voor betaalde. En als hij wegging zei hij: „Ik kom weer gauw terug, kook de volgende keer maar een paar knoedels meer." Zo kwam de burgemeester van Hainbach het te weten en deze gaf dit hoogst beden, kelijke geval door aan het hoofd van poli- lie in Weenen, graaf Sedlnitzky. Het gevolg daarvan was, dat de graaf de volgende middag met twee agenten in Hainbach kwam en zich in het huis van de knoedeleters wilde verstoppen om den on bekenden heer op heterdaad te kunnen be trappen. De keizer was daar juist aangekomen en zat heel tevreden en gelukkig aan de bóe ren-maaltijd met een groote schaal knoe dels voor zich. Toen het hoofd van politie naar hem toe ging, bleef hij plotseling als aan de grond genageld staan, toen hij in den gast zijn keizer herkende. Deze was niet minder ver. wonderd. Ze konden de eerste ogenblikken geen woord uitbrengen en staarden elkaar met open mond aan. De keizer kwam het eerst weer tot zich zelf. Hij keek naar de beide agenten en toen weer naar den graaf en zei daarna spijtig: „Was dan tenminste een beetje la ter gekomen! Ik ben net met de eerste be gonnen!" Ze zeggen wel eens van iemand, dat hij een fijne neus heeft en dan wordt daarmee bedoeld, dat hij direct merkt als ergens een bepaalde geur hangt. Ook wordt het in de figuurlijke betekenis gebruikt en dan be. doelt men ermee, dat iemand altijd ergens komt, als er iets te halen is. „Jij hebt een fijne neus! Jij weet altijd wanneer er ge bakjes zijn!" wordt dan bijvoorbeeld ge zegd. In dit stukje willen we het over de let terlijke betekenis hebben. In Londen is een man met een bijzonder fijne neus, Johnny heet hij. Hij heeft er zelfs een heel apart beroep door gekregen. Hij moet de hele dag ruiken! Het gaat er bij dit beroep om elke fout en elk gaatje van de ondergrond, se gasbuizen van Londen op te merken, door de fijne gaslucht, die dan onvermijde lijk in die omgeving moet hangen. Het spreekt dus vanzelf, dat Johnny een heel belangrijk persoon is en dikwijls zijn er al rampen voorkomen, omdat Johnny merkte, dat er ergens iets haperde. Hij heeft niets anders te doen dan de he le dag door de verschillende wijken van Londen te lopen en te ruiken! Nu en dan blijft hij staan en snuift als een jachthond in de lucht. Dan heeft hij iets verdachts geroken. Als hij merkt, dat het geen ver beelding is, haalt hij een boor te voorschijn en begint in het plaveisel te boren. Bijna altijd blijkt dan, dat er werkelijk iets mis is. Niet lang geleden beweerde hij, dat hij een groot lek ontdekt had en dat een brede straat direct opengebroken moest worden. Toen dit werkelijk gebeurde, bleek, dat hij het weer eens bij het goede eind had ge. had en dat het hoog tijd was om het bui zenstelsel onder die straat te verbeteren. Johnny moet wel een bijzonder fijne neus hebben, dat hij bij al de verschillende geu ren, die in een grote stad als Londen han gen, direct een fijne gaslucht kan ontdek, ken! Door filmopnamen, die later heel lang zaam werden afgedraaid, werd vastgesteld, dat een vlieg' 300 maal per seconde met haar vleugels slaat! Zoals je ziet gaan alle woorden van dit invulraadsel uit op de letters: el. Probeer nu maar eens of je de goede woorden kunt vinden. 1. bevindt zich aan ieder huis. 2. de broer van Kaïn. 3. een heel sterk touw 4 een tuinhuisje 5. een onbehouwen jongen 6. een dichterlijk woord voor: struikgewas 7. een eetbare knol 8. kledingstuk van dierenhuiden gemaakt 9. een tak van sport. qsdsieq9 'jegmqs g qaaird qaqcq g '(aqv S T3Cl I -jaoA 6 'la^ueuquoq 8 '(addep-ise 1 'laaz&rujs iDNISSOldO „Jullie kijken niet eens meer op als er een trein langs komt," zei grootvader. „Jul. lie zijn er al zo aan gewend, je weet niet beter of het hoort zo. Dat was heel wat an ders toen ik jong was. Toen reden de trei nen nog niet zolang en in ons kleine dorpje hadden we nog nooit een trein gezien. We hadden er wel eens van gehoord, maar we konden ons er geen voorstelling van ma ken. Een heel enkele inwoner van het dorp was wel eens naar de stad geweest en ver. telde over die wonderlijke machines, de lo mand van ons durfde de hefboom neer te drukken om het te proberen. Toen lachte Frederik, trok een erg ver waand gezicht en klom op de locomotief. We hadden nooit geweten, dat hij zo moe dig was en we stonden met open mond te kijken. Nu drukte hij de hefboom neer. het monster siste een paar maal en begon toen opeens te bevenDat was nog eens werk! Een paar van ons werden zo bang, dat ze hard wegholden. Het wiel begon sneller en sneller te draaien en wij staar- Een spel met atlas en panden. Toen werd er plotseling lawaai gehoord in de schoorsteen en enige ogenblikken daarna kwam een jonge man, helemaal zwart van het roet en de rook, hijgend en puffend door de schoorsteen naar beneden. „Neem me niet kwalijk!" riep hij ver schrikt. „Ik ben een arme muzikant en ik wilde U zo graag eens horen spelen. Ik had geen geld om een kaartje voor de con. certzaal te kopen en ben nu door een dak raam naar uw schoorsteen gekropen om het zo te horen. Maar ik kon het niet langer in de schoorsteen uithouden!" Paganini begon te lachen en liet den jon geman de heele avond naar zijn spel luiste, ren.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1939 | | pagina 10