VOOR DE JEUGD. Waarom de vagal Jopia waarschuwde BRUNO IS ZOET Het peilmannetje van Praag. DE ONBRANDBARE DRAAD. Dieren die we verkeerd beoordelen. Hierdoor wordt na- ■32 verhinderd wegens 123, 28—23 15—20 6—50 27—9 50—28 14—25 62. 32—28 tuurlpk 49- gevolgd door 235. 6249—27 63. 64. 1—6 20—24 65. 66. 37—32 9—14 67. waarna tot Remise werd besloten. In deze partij komt Springer's rijke eind spelkennis wel zeer goed tot haar recht. Al gemeen werd verwacht, dat onze landge noot deze party zou verliezen, doch een meesteriyke behandeling van het eindspel, waarby twee stukken werden prijsgegeven bezorgde hem een verdiende puntenverdee- ling. Een schitterende partij, die voor the oretici veel studie-materiaal bevat. o Oplossing Probleem Slabbekoorn. In onze voorlaatste rubriek boden we het volgende probleem van de hand van den voorzitter van den Zeeuwschen Dambond, dat we ontleenden aan de „Haagsche Post", ter oplossing aan: Zwart 11 schyven op 4, 712, 15, 17, 21 en 37. Wit 12 schyven op 18, 22—25, 28, 32—34, 40, 41 en 43. De keurige ontleding van dit schitterend geconstrueerd probleem, dat den samenstel ler alle eer aandoet, verloopt als volgt: 23—19 12x14 (Meersl.) 22—18 37x46 dam; 18—12 7x18; 25—20 14x25; 28—22!! 46x29 (De Coup de Turc); 34x5dam 17x28 en 5x2. De zoogenaamde Turksche slag is hier wel zeer fraai geconstrueerd! Goede oplossingen ontvingen we van de heeren A. C. te Goes en C. W. v. D. te Kortgene. Nagekomen oplossing van het probleem van den heer C. K. Kaan te Koudekerke uit onze rubriek van 24 Juni j.l. ontvingen we van de heeren A. C. te Goes en H. te Koudekerke. Een sage uit tijden. lang vervlogen Sinds oeroude tijden zat het al tegen de kant van de Moldau en hield daar de wacht. Als je op de Karelsbrug staat, kan je het zien. Het heeft een wonderlijke kop van steen. Vroeger deed het dienst voor de schepen, als peiler. Aan het peilmannetje konden de schippers zien of het water van de Moldau gestegen of gedaald was. Te genwoordig staat er een peilbord, waarop je direct kunt aflezen hoe hoog het water staat. Nu mag het peilmannetje uitrusten. Maar nog steeds kijkt het uit over de Mol- ">V>' --- Vi, /VVrlc dau en wacht geduldig af of het water tot zijn puntige kin, zijn borstelige snor of zelfs tot zpn voorhoofd zal komen, waar dik haar overheen krult, of, dat het zal dalen en een eind beneden hem vroiyk klotsend tegen de stenen muur zal slaan. Je kunt wel zien, dat het mannetje heel oud is. Hü is zwart geworden van al het vuil dat in de loop der jaren op hem is gevallen en de invloed van het weer is duidelijk aan hem te zien. "Van deze stenen kop worden wonderiyke verhalen verteld. Het was in de tijd, dat de peilman zijn dienst nog deed, toen op een nacht twee kinderen hand in hand over de Karelsbrug liepen. Ze kwamen van het platteland. Er was oorlog in het land, hun vader was in het leger en vocht mee en hun moeder was door voorbytrekkende troepen meegeno men. Eerst hadden de beide kinderen ge probeerd om het thuis nog een tydje vol te houden, maar daar konden ze toch niet blüven zo samen en daarom besloten ze naar Praag te gaan, waar nog familie van hen woonde. Als door een wonder bereikten ze de grote stad ongedeerd en nu stonden ze dan midden in de nacht op de brug- en keken naar de rivier, die onder hen stroomde. De stadspoort was dicht en ze wisten niet, wat ze nu moesten doen. De maan, die helder en rond aan de hemel stond, toverde een zilveren licht over het water. Aandachtig keken de kinderen een tijdje naar het ge- glinster van de grote stroom, daarna liepen ze weer over de brug heen en weer. Ze lie ten den moed niet zakken, de poort zou de volgende morgen wel opengedaan worden. Telkens bleven ze even midden op de brug stilstaan en toen ontdekte de jongen op eens de klop van het peilmannetje. Toen hij er een tydje naar gekeken had, leek het wel, alsof het stenen hoofd levend werd. Het kon toch niet alleen door de maan lij ken, alsof de gelaatstrekken van den peil man bewogen. Dan sloeg hij werkeiyk zpn ogen op en nu glimlachte hy zelfs! „Kük daar eens!" zei de jongen adem loos tegen zpn zusje, maar nog voor het meisje kon kpken, wat hij bedoelde, hoor de ze plotseling een luid gekraak. De zwa re deuren van de poort werden langzaam geopend! Vlug gaven ze elkaar een hand en glipten naar binnen. Ze liepen door allerlei kronkelstraatjes en kwamen ten slotte op een breed plein, waar statige gebouwen stonden met mooie galeryen er voor. Dat was de beroemde Alt- stadter Ring. Ook hier weer werd alles verlicht door de maan en de kinderen ke ken nieuwsgierig om zich heen. Aan een van de huizen zagen ze een won derlijk muurtje staan. Twee grote, ronde schyven, bont beschilderd, zaten er in dat muurtje en bovenaan waren twee kleine ramen, waar tralies voor zaten. „Het ïyken wel twee grote klokken", zei de jongen, 'maar alleen de bovenste heeft wyzers. De onderste klok is haast nog mooier, maarverschrikt hield hy op, want plotseling hoorden ze een doffe slag. Nog teen en nog een! Het was de klok van het Raadhuis, die het hele uur sloeg. Op hetzelfde ogenblik gingen de raampjes open en nu schoven kleine figuren ernstig langs de openingen. Het waren beeldjes van de twaalf apostelen. Een deur, die ze nog niet eerder opgemerkt hadden, ging open en daar zagen ze een klein geraamte, dat een boer, die met een geldzak schudde, scheen te dreigen. Het meisje werd bang en ging dicht tegen haar broertje aanstaan. Maar nu begon een haan boven in de klok vrolijk te kraaien en daarom moest ze weer lachen*. „Wat een prachtige klok is dat, heb je ooit zoveel in één klok gezien?" vroeg ze, en haar broer kreeg er nu ook plezier in. Hij lachte vrolijk mee, maar opeens hield hij op. Daar stond toch nee, dat moest verbeelding zijn! Het leek wel of het hoofd van den peilman daar naast hen te zien was met een stuk van de muur erbijDe jongen keek nog eens goed en toen zag hy, dat het werkeiyk waar was! Hij had zich niet vergist! Juist wilde hy iets tegen het peilmannetje zeggen, toen het stenen hoofd onduidelijker werd en ten slotte helemaal onzichtbaar was. Tot zijn eigen grote verwondering, was de jongen helemaal niet bang van dit ver- schynsel. De vriendelijke glimlach, die hij ook nu weer op het gezicht van den peil man gezien had, bracht hem zelfs in een vrolpke, onbezorgde stemming en hij voel de zich erg blij, want het was net alsof ze nu al een vriend in deze grote, vreemde stad hadden! Intussen begon het al licht te worden en er kwamen al een paar mensen op het gro te marktplein. (Wordt vervolgd.) „Hansje, pas op, hou die draad niet zo dicht bij het vuur", zei broer Frits, want die vliegt in brand. „Welnee, die gaat niet in brand", ant woordde Hans, maar meteen vatte de draad vlam. Hans schrok er zelf van. „Zie je nu wel, je moet een draad niet bp het vuur houden", zei Frits, „dat is veel te gevaarhjk!" „Zal ik eens een draad bij het vuur hou den, die niet brand?" vroeg Joop, die er ook by stond en toen de anderen knikten, haalde hij een sleutel uit zijn zak en bond daar een stevige draad omheen. Daarna vroeg hij om een kaars en hield ijle draad vlak boven de vlam. En werkelijk, de draad begon niet te branden. Toen de anderen hem verbaasd aanke ken, zei Joop: „Het is heus niets bijzonders. Het is heel eenvoudig. Het pzer van de sleutel neemt al de hitte in zich op en zo lang de sleutel nog niet zelf warm is, vliegt de draad ook niet in brand, tenminste, als je hem geregeld in het rond draait, zoals ik het deed. Natuurlijk moet je er toch erg mee oppassen, want je kunt je vingers en de mouw van je pak leiyk branden. Hansje moet het nog maar niet doen, die is nog te klein, maar Frits kan het wel eens pro beren". En werkelijk lukte het bij Frits ook. Waarom noemen wij iemand, die dom is: een ezel of een gans? Waarom zeggen we, dat iemand zo vals en zo gemeen als een kat is of zo trots als een pauw? Zijn die dieren werkelijk niet beter dan wij van hen denken? Meestal hebben de dieren niet eens de eigenschappen, die wij hun toeden ken. Natuurlijk zit er meestal wel iets waars in dergelijke gezegden, maar het is toch heel verkeerd om te zeggen, dat een pauw trots, een ezel dom, enz. is. Het is heel moeilijk om na te gaan in hoeverre de dieren gelijk aan hun roep zijn, want meestal weten wij niet beter of een bepaald dier heeft nu eenmaal die be paalde eigenschap. We zeggen bijvoorbeeld altijd: „Listig als een slang". Om listig te zijn, zou een slang verstand moeten hebben en dat is helemaal niet het gjsval. Slangen hebben nauwelijks zoiets als een verstand. Hun hersenen zijn maar heel weinig ont wikkeld! Verder denken we over het alge meen, dat een slang een heel gemeen en venynig dier is. Bij een onderzoek is nu ge bleken, dat de slangen die in onze streken voorkomen over het algemeen onschadelijk en zelfs van veel nut zijn. Het zal de mees ten van jullie wel niet bekend zyn, dat in sommige gebieden in de tropen bepaalde slangen als huisdieren worden gebruikt, dat ze de ratten uit de huizen houden. Daar vervult de slang dus ongeveer de rol van een poes bij ons! Waarschijnlijk zijn de mensen door de gladde, snelle, glijdende bewegingen van het dier, ertoe gekomen, te denken, dat het gemeen was. „Zacht als een duif", wordt er wel eens gezegd. Duiven zijn in werkelijkheid hele maal niet zo zacht en lief, als veel mensen aannemen. Ze zijn eigenlpk vrij dom. On der elkaar zijn ze erg onverdraagzaam en ze kibbelen als ze er maar de kans toe krij gen. We zeggen altijd, dat een ekster een ech te dief is! Om een dief te zijn, moet je we ten, wiens eigendom een bepaald voorwerp is. Dat weet een ekster absoluut niet. Om dat deze vogel glinsterende voorwerpen wegpakt is hij nog geen dief! Hij heeft geen idee, dat die voorwerpen van iemand anders zijn. Ravenouders zijn heus niet slechter dan ander vogelouders. Wij zeggen van hen, dat ze hun kleintjes laten verhongeren en ze uit het nest gooien, maar in werkelijk heid eten die dieren altijd zo weinig, ook al kunnen ze meer krijgen. Dat duurt tot ze voor het eerst zijn uitgevlogen. Door het weinig eten zijn ze lichter en kunnen beter vliegen. Bovendien komen ze er door de honger eerder toe om uit te vliegen. Zo zouden we nog veel meer voorbeelden kunnen opnoemen, van dieren, die we ver keerd beoordelen. We kunnen een poes nooit kwalijk nemen, dat hy vogels eet. Dat is nu eenmaal zijn natuur. We kunnen na tuurlijk wel ons best doen om het hem af te leren. Maar we moeten maar eens goed nadenken, voor we een beest voor iets le lijks uitmaken. KRUISWOORDRAADSEL. Zoals je kunt zien worden in dit kruis woordraadsel maar vier woorden gevraagd, maar deze woorden moeten zowel van links naar rechts als van boven naar beneden te lezen zijn. We zullen ze alleen maar één keer vragen, maar als je van boven naar beneden dezelfde woorden kunt lezen, heb je ze dus goed ingevuld. 1. een periode van vrije tyd. 2. verspreidt licht, als het donker wordt 3. verlaagd. 4. vier kinderen van gelijke leeftijd. Oplossing: 1. Vacantie; 2. lantaarn; 3. ontadeld; 4. vierling. door Lies Helgers. -o L If en. Kaar >ort, V „Wat is die vogel toch onrustig", zei Jo- pie en ze keek voor de zoveelste maal v&n haar boek op. Een kleine vink vloog tel kens opgewonden heen en weer en bleef dan weer ineens op het tafeltje bij Jopie zitten. Hij schetterde en maakte een lawaai, alsof er een ongeluk gebeurde, maar er was nergens onraad te bespeuren, er was zelfs geen kat te zien in de tuin. Al een paar keer had Jopie gekeken, wat het dier zo onrustig maakte, maar ze kon niets vin den en daarom maar weer doorgelezen Maar nu kwam de vogel weer langs haar hoofd vliegen en ging vlak bij haar op de tafel zitten. Voorzichtig stak ze haar hand uit. De vo gel keek haar eens even aan, begon toen weer te schetteren, hield zijn kopje schuin en bleef rustig zitten. Langzaam schoof Jo pie haar hand meer naar het diertje toe en toen, ze vlak bij was, vloog hij op, draaide een paar keer om haar heen en ging even later weer zitten. „Er is beslist iets met dat beest", dacht Jopie. „Ik heb hem al een paar keer hier in de tuin gezien, ik dacht, dat hij zijn nest had in de boom naast het schuurtje. Maar zo dichtbij als vandaag is hij nog nooit ge weest!" Ze besloot om maar ^/eer door te lezen en ze stopte haar vingers in haar oren om het gepiep en geschetter niet te horen. Maar de vogel had haar zeker iets te ver tellen, want hij gaf het maar niet op. Hij bleef heen en weer fladderen en nu en dan verdween hij in de richting van het schuur tje. Jopie lette er niet meer op. Hij was zeker weer naar zijn nest toegevlogen. Maar een tijdje later zat het kleine dier al wéér voor haar. Nu durfde hij zelfs nog dichter bij te komen. Weer stak Jopie haar hand uit en deze keer vloog het dier niet weg. Ook niet, toen Jopie steeds meer naar hem toeging. Een beetje sloeg hij wel met zpn vleugels, maar hy bleef toch zitten. Jo pie keek nu weer in haar boek en liet haar hand op tafel liggen. Ze deed dat met op zet, want ze was bang, dat het vogeltje zou wegvliegen, als ze op hem lette. Het dier tje begon nu weer te schetteren en wipte naar haar toe. En juist toen Jopie er hele maal niet op verdacht was, sprong de vink opeens op haar hand. Ze schrok zo, dat ze haar hand bijna had teruggetrokken, maar ze hield zich nog juist in en bleef heel stil zitten. Een ogen blik later vloog het dier weer weg, maar het duurde niet lang of hij zat weer op de tafel en het spelletje bogon opnieuw. Nu begreep Jopie toch wel, dat er iets bijzonders aan de hand moest zijn, want waarom zou die vogel anders op een men senhand komen zitten! Hy kende Jopie wel een beetje en hij wist wel, dat ze hem geen kwaad zou doen, maar dat was toch geen reden om op haar hand te gaan zitten en zo dicht bij huis te komen. Vooral omdat er een poes in huis was. door Lies Helgers. Zeg eens even, waarom huil jij? Je bent tooh niet bang? Bruno zal je heus niets doen, hoor, Hij kent ons allang! Hij wil juist wat met je spelen, Buiten op het gras. Weet je nog van kort geleden, Hoe erg leuk dat was?, Kom nu, Broertje, hier een zoentjel Is het nu weer goed? En nu moet je niet meer bang zijn, Want heus: Bruun is zoet! Jopie keek naar het beestje en besloot om rustig te wachten, wat het zou doen. Na een tijdje vloog het weer op en ging weer naar de schuur. Van toen af vloog het steeds heen en weer, van de schuur naar Jopie en omgekeerd. Ze stond op om eens te kijken, wat er voor byzonders bij de schuur was. Het vo geltje vloog zenuwachtig om haar hoofd heen en fladderde en sputterde alsof het vreselijk druk met Jopie wilde praten. Toen ze bij de schuur waren gekomen vloog het nog een paar keer in het rond en ging eindeiyk naar de hoek, waar de etensbakjes van de poes altijd stonden. „Dat is toch wel bar", dacht Jopie. „Hoe durft dat beest zo dicht by die plaats te komen, waar zijn aardsvijand altpd is!" Maar toen ze er zelf ging kijken, begreep ze opeens alles Daar lag, midden in het melkbakje van poes, een heel klein vogeltje. Het diertje was zeker uit de boom gevallen. Het was nog heel jong, het had nog weinig veren en het kon nog niet vliegen. Hoe was het mo gelijk, Tlat dit vogeltje juist in de bak was gevallen van de poes! De grote vink kon het kleintje er zeker niet uitkregen en was nu bang, dat de poes elk ogenblik kon komen om te drinken en dat hp dan het kleintje zou opeten. Daarom was hij zo ze nuwachtig geweest en had steeds maar heen en weer gevlogen van de schuur naar de tafel, in de hoop, dat Jopie het zou be grijpen en zou helpen. Ze bukte zich en nam het vogeltje uit de bak. Ze streelde de kleine veertjes glad en hield het warme lijfje in haar hand. Het diertje was niet gewond, dat zag ze wel, al leen nog een beetje versuft van de val. De grote vink vloog nog een beetje heen en weer om Jopie's hoofd en bleef op een tak vlakbp zitten. Wat moest ze nu met dat kleintje doen? Ze kon toch niet in de boom klimmen om het weer in het nest te zetten en als ze 't ergens in een hoekje in de tuin zou leggen, vond de poes het misschien toch nog. En toen bedacht ze opeens dat ze nog een oude vogelkooi hadden op zolder, want ze hadden vroeger een paar parkieten gehad. Als ze die kooi nou een gebruikte. Daar kon het vogeltje rustig in zitten. Poes kon er niet bykomen en als het diertje groot ge noeg was, konden ze het weer vrijlaten. Ze legde het kleine vogeltje even in een hoekje neer, keek of poes binnen goed zat opgesloten en niet naar buiten kon komen en holde toen naar zolder om de kooi te ha len. Ze vertelde alles aan moeder en sa men met moeder hing ze toen de kooi in de tuin, zodat de grote vink wel bp het kleintje kon komen en het eten kon geven en de poes er toch niet bij kon! Eerst was de grote vogel erg onrustig en piepte en maakte een lawaai, alsof ze het kleintje kwaad deden, maar toen begreep hij toch, dat die mensen het goed met hen meenden en hij vloog weg om eten te halen. Toen het kleintje groot geworden was en zelf kon vliegen, zette Jopie op een dag het deurtje van de kooi heel wijd open en opeens vloog het er toen uit, de vrpheid in! RAADSELS. 1. Mijn eerste helft zpn dieren, behorend tot de dagroofvogels. Mijn tweede helft is de eigenaar van een herberg. Voeg tussen beide woorden de letter s en je hebt een dorp in Limburg. 2. Mijn eerste is een muur, die het water tegenhoudt. Mijn tweede helft is een ander woord voor koud. Mijn geheel js een plaats in Zeeland. t 3. Verborgen plaatsnamen. Moeder mag ik de bloemen begieten? Waar heb je de emmer opgeborgen? Je bal rolde die kant op. Hoe kun je dat verklaren? OPLOSSINGEN RAADSELS. De oplossingen van de raadsels van de vorige week zijn: 1. AMSTERDAM AxExDxAxA ROTTERDAM 2. Buur,; Toast,, Treur,Ster, Daar Autobestuurder. 3. Pet, Pit, Pot, Put.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1939 | | pagina 10