VOOR DE JEUGD.
Op een warme dag
Het rijtuig, een heel oud vervoermiddel
Pas op de Piraya's
KLEURPRENTJE
De beste zwemmers
Zal ijs met tranen lekker smaken?
door Lies Helgers.
Het was erg warm. Het dorp leek wel
uitgestorven. Iedereen hield zich op het
warmst van de dag erg rustig en zelfs op
de Kampweg, de weg, waar alle winkels
waren, liep bijna niemand. Alleen de jon
gens uit de zesde schenen niets van de
warmte te voelen. Ze waren aan het voet
ballen op het dorpsplein.
Boven de kruidenierswinkel hingen een
paar mensen uit het raam en vroegen zich
met verbazing af, hoe die jongens nog zo
konden spelen. Het leek wel een hittegolf,
zo warm was het. Waar haalden de jongens
de fut vandaan om nog zoveel te lopen. Ze
voetbalden net of het midden in de winter
was en ze zich warm moesten lopen. Nu
had Jan de bal. Kijk hem toch eens lopen,
De anderen keken hem nog even ver
baasd na, maar toen begonnen ze ook te
hollen. Hun voeten klakten op de stenen
en de mensen kwamen met verbaasde ge
zichten voor hun ramen kijken, wat er te
doen was en wie er in deze hitte zo hard
liep. Toen ze de jóngens zagen, schudden
ze hun hoofd en zeiden tegen elkaar: ,,Hoe
is het mogelijk, die jongens lijken wel gek".
Intussen holden de jongens maar door,
Gerrit liep nog steeds vooraan met zijn lan
ge benen. Hij liep, alsof hij er een prijs mee
kon winnen. De andere jongens liepen hij
gend en warm achter hem aan. Ze holden
het laatste stukje van de Kampweg uit,
toen over de dwarsweg en daarna het bos
pad in. Toen ze daar eenmaal gekomen wa
ren, hield Gerrit even stil en veegde met
zo, nu neemt Walter hem over en nu gaat
hij naar GerritNou Gerrit, die had je
toch heus wel kunnen hebben, hij rolt vlak
langs je voeten!
Maar Gerrit stond heel stil en stak zijn
neus in de lucht als een hond, die onraad
speurt. De andere jongens keken hem ver
baasd aan, maar Gerrit trok er zich niets
van aan. Hij veegde even met zijn hand
over zijn hoofd, alsof hij het nu pas warm
kreeg en snoof weer met zijn neus in de
lucht.
„Jongens, kom mee!" riep hij toen ineens.
„Kom mee, er is ergens brand, ik ruik het",
en meteen zette hij het op een lopen.
een zakdoek zijn kletsnatte gezicht af.
„Jongens", zei hij, „ik weet zeker dat er
brand is. Telkens met een windvlaagje ruik
ik het. Ruiken jullie nu niets? Ik denk, dat
het op de hei is!"
De jongens haalden allemaal heel diep
adem en roken nu ook duidelijk een brand
lucht. Met een begonnen ze weer allemaal
te lopen.
Zo bereikten ze de bosrand en toen za
gen ze ook dat Gerrit gelijk had gehad. Er
hing een dichte rook over de hei en onge
veer in het midden knetterde het en kro
pen de vlammen over de grond. In een
ogenblik had Jan gezien, waar het was. Hij
meruitde mode. Bijna ^1
sier door de stad te rijden en
op hun gemak alle mooie Een Egyptische strijdwagen.
punten te bekijken. Het zal
wel heel lang duren voor dit
vervoermiddel werkelijk niet
meer gebruikt wordt. Op het
ÉT!!? H land wordt het rijtuig en
/J^ra/Jr a vooral de sjees nog steeds in
j) ere gehouden. Wat zou ons
landschap er minder leuk uit-
zien, als we niet eens van
ïlllSiK Cl tijd tot tijd zo'n gezellige
oude wagen langs zagen ko
men!
Het idee om een kast op
wielen als vervoermiddel te
gebruiken is al heel oud. AI
in de oudste oudheid waren
rijtuigen en ren wagens 'be
kend. Het is daarom onmo
gelijk om te zeggen, welk
volk of welk land dit vervoer
middel heeft uitgevonden.
De oude Egyptenaren had
den al wagens met twee of
met vier wielen en zij trok
ken ermee de oorlog in.
Een wagen uit de twaalfde eeuw.
Heel vroeger trokken os
sen deze wagens, maar later
werden er paarden voorge
spannen. Daarna werden alle
mogelijke dieren geprobeerd
en zelfs probeerde men
leeuwen voor de wagens te
spannen. Dat bleek toch min
der geschikt te zijn en voor
taan zag men van dezen „ko
ning" der dieren als „trek
dier" af.
Er zijn verschillende teke
ningen gevonden van de
strijdwagens van de Egypte
naren en Assyriers. Daaruit
kunnen we zien, dat de Egyp
tenaren werkelijk mooi ver-
sierde wagens hadden en dat
de Assyriers nog veel minder ver in deze
kunst waren, want hun strijdwagens wa
ren grove, zware karren.
Maar behalve voor strijdwagens werden
de wagens hoofdzakelijk voor het vervoe
ren van vrouwen en kinderen en van koop
waar gebruikt. De mannen reden liever op
een paard. Ze vonden een wagen beneden
hun waardigheid. Pas in de tijd van de Ro
meinse keizers reden ook de mannen in
wagens.
Je moet je zo'n rit van zoveel eeuwen
geleden niet als een pleziertje voorstellen.
De wegen waren bijzonder slecht en veren
kende men nog niet, zodat de wagens heen
en weer hotsten en bonkten, dat ieder er
liever naast zou lopen dan erin zitten. Erg
snel vooruit kwam men natuurlijk ook nog
niet. Pas toen de wegen beter werden en
de wagens beter gemaakt werden, kwam
het vervoer van mensen meer in trek. Nog
steeds waren de wagens niet bepaald ge
makkelijk. Pas in het eind van de 15de
eeuw lieten de hooggeplaatste personen wa
gens voor zich bouwen, die werkelijk een
beetje op luxe voertuigen gingen lijken. Zo
wordt bijvoorbeeld in de oude overleverin-
ri verteld, dat Keizer Frederik III in 1494
een wagen met een baldakijn en met
schitterende gordijnen versierd, naar Frank-
hat reed. Dit weid als iets heel bijzonders
Een rijtuig van omstreeks 1650.
beschouwd en daarom werd het ook mei
nadruk in de geschriften vermeld.
In de 16de eeuw kon je, vooral bij grote
feesten en wedstrijden al verschillende van
deze wagens zien, die in het gevolg van een
vorst of een heel voornaam heer meereden.
De banken in deze rijtuigen waren met
prachtig leer overtrokken en met fluweel
bekleed. De gordijnen, altijd van de duur
ste stoffen, waren met goud bestikt en zij
den koorden hielden ze bij elkaar. Vele
hadden zelfs al glazen ramen. Het aller
nieuwste was toen, dat de eigenlijke koets
met leren riemen tussen de wielen werd
opgehangen. Dit diende natuurlijk om het
schokken tegen te gaan. Veren kénde men
ook toen nog niet.
In midden- en West Europa werden de
koetsen in Duitsland het eerst gebruikt
en vandaar uit gingen ze over naar de an
dere landen. In 1564 werd een Hollander
koetsieT van de koningin van Engeland en
door zijn toedoen werd toen ook het eerste
praalrijtuig in Engeland ingevoerd. De ko
ningin genoot niet lang het voorrecht om
iets bijzonders te hebben, want al gauw
lieten de edelen en aanzienlijken ook rij
tuigen maken. Sindsdien heeft het gebruik
van rjjtuigen, zich meer en meer verbreid
en in onze tijd wordt er nog gebruik van
gemaakt
De andere jongens trokken nu ook hun
blouses uit. Meneer had wel eens in de les
gezegd, dat je je bij gevaar altijd van alle
middelen moet bedienen, om het gevaar te
verminderen en ze aarzelden nu geen ogen
blik om hun blouses aan de brand op te of
feren. Ze wisten wel, wat het betekende,
als de hei brandde, met dit droge weer. De
brand zou steeds verder gaan en eindelijk
de bosrand bereiken. Al de prachtige oude
bomen zouden dan verbranden en ook alle
dieren, die in het bos waren.
Ze werkten als razenden door. Ze dach
ten niet meer aan de hitte en ze waren
zelfs vergeten, dat Hein hulp was gaan ha
len, tot ze plotseling een auto zagen nade
ren over het bospad en allemaal mensen op
fietsen zagen aankomen. Het hele dorp was
door de boodschap van Hein uitgelopen en
met- grote zandzakken hielpen ze nu alle
maal mee het vuur te blussen. Want de
brandweer kon hier toch niet helpen, er
was nergens water in de buurt.
Na twee uur waren de laatste vlammen
gedoofd. Een groot stuk hei was helemaal
zwart en kaal gebrand. Het was een droe
vig gezicht, maar het was een geluk, dat de
brand niet verder was gegaan en het bos
en nog een groot deel van de hei gespaard
waren gebleven.
In groepjes stonden ze nog na te praten
en de jongens moesten precies vertellen,
hoe ze de brand gemerkt hadden en hoever
het was, toen ze aankwamen. Ze waren de
helden van de dag. Bewonderend luister
den de mensen hoe ze met hun blouses vol
zand het vuur geblust hadden.
De volgende dag stond er een lang stuk
in de krant over de brand en over de dap
pere zesdeklassers, die gezorgd hadden, dat
de brand zich niet verder kon uitbreiden.
Het is te begrijpen, dat de jongens toch wel
trots waren en dat zelfs hun moeders het
niet erg vonden, dat een paar van hen een
blouse aan het bluswerk hadden opgeof
ferd.
Bijna elke week worden er zwemwed
strijden gehouden en het ene record na het
andere wordt door de zwemmers van alle
landen verbeterd. Wat een lange oefening
moet daar voor deze zwemmers aan voor
afgaan. De ploegen voor de Olympische
spelen worden al jaren van tevoren regel
matig getraind en als je bedenkt, dat een
mens toch eigenlijk niet in het water leeft,
is het werkeljjk een heel grote prestatie,
die de zwemmers leveren.
Maar als we de mensen vergelijken, met
de levende wezens, die van nature al zwem
men, de vissen dan zouden wij het
tegen menige vis afleggen.- Er zijn verschil
lende proeven genomen om te onderzoeken
hoe snel de vissen zwemmen. Het spreekt
vanzelf, dat dit lang niet gemakkelijk was
en dat er heel veel voor nodig was, voor
men dit kon bepalen. De mensen, die de
snelheid van de vissen bepalen, moeten met
heel veel factoren rekening houden, zoals
bijvoorbeeld de tegenstroom. Je kunt nu
eenmaal niet alle vissen in een grote bal
stoppen, ze naar een bepaald punt laten
zwemmen en dan opnemen, hoelang ze er
over gedaan hebben. De vissen zijn niet zo
gewillig als mensen, wanneer „hun tijd"
opgenomen moet worden. Het kan heel
goed gebeuren dat de vis zich plotseling
omdraait en besluit, dat hij toch liever een
andere kant wil opzwemmen. Toch heeft
men het van enkele vissen kunnen opne
men.
Zo heeft men bijvoorbeeld gevonden, dat
een zalm, die tegen de stroom opzwemt,
binnen 24 uur een afstand van40 km
aflegde. Toen heeft men nog berekend, dat
de zalm werd tegengewerkt, door de te
genstroom van het water en ook die tegen
werking moest overwinnen. Zo kwam men
tot een eindresultaat van 5.6 meter per se
conde. Dit is dan de afstand, die de vis zelf
aflegt per seconde!
In de 100 meter vrije slag is op het ogen
blik een tijd gehaald van 56.4 sec. dat wil
zeggen 1,77 meter per sec. In deze 100 me
ter moet de zwemmer zich van de eerste
tot de laatste seconde heel erg inspannen
en toch is het maar een korte afstand. Nu
kan je je eens voorstellen, wat een gewei
dige prestatie een zalm levert, die voort
durend snel kan zwemmen!
Nog veel sneller is de zwaardvis! Als een
zwaardvis tegen een mens aanzwemt, kan
hij hem met zijn spitse bovenkaak hele
maal doorboren. In een museum te Lon
den is een gedeelte van de bodem van een
schip tentoongesteld, dat door het „wapen'
van een zwaardvis is doorboord. De vis is
eerst door het koperbeslag heen gedrongen
daarna door een plank van 10 cm heen en
tenslotte nog door een wand van sterk
eikenhout, die 35 cm dik was! Je kunt je
een klein beetje voorstellen, hoe snel die
vis gezommen moet hebben om het een
dergelijke kracht door de sterke muur heen
te dringen.
In de rivieren van Zuid-Amerika leeft
een kleine, onaanzienlijke vis. Het is de
piraya, een vis van ongeveer 30 cm lengte.
Hij heeft een gedrongen lijf en achter zijn
stompe bek staan vlijmscherpe tanden.
Over deze vis hebben ontdekkingsreizigers
en natuuronderzoekers ons al de meest
wonderlijke dingen verteld. Het dier is heel
erg gevaarlijk, één van de gevaarlijkste
roofvissen, die grote dieren en zelfs men
sen kunnen doden. We zullen hier de be
richten van enkele geleerden laten volgen.
Gumila was de eerste, die over deze vis
sen schreef en ons een goed beeld van deze
hoogst gevaarlijke dieren gaf. Hij vertelt,
dat ossen en andere grote dieren, die over
een rivier moesten zwemmen, dikwijls
door piraya's worden aangevallen en ge
dood. Geweldig grote scholen van deze vis
sen vallen het zwemmende dier aan en
trekken vraatzuchtig met hun scherpe tan
den het vlees van zijn lichaam. Het dier
verliest hierdoor zoveel bloed, dat het al
gauw geen kracht meer heeft. Als het nog
ver van de kant af is en dus nog een flink
stuk moet zwemmen, moet het arme dier
aan de vreselijke wonden, die de vissen
hem toebrengen, bezwijken. En zelfs als
het hem lukt om de oever nog te bereiken,
valt hij daar meestal half dood in elkaar.
De dieren, die aan de rand van de rivie
ren leven, weten heel goed, hoe gevaarlijk
de kleine vissen voor hen zijn. Gumila ver
telt, dat hij meer dan eens had gezien, dat
paarden en honden, die water uit de rivier
wilden drinken, eerst op een bepaalde
plaats het water hevig in beroering brach
ten, waardoor ze de piraya's naar dien kant
lokten. Daarna holden ze dan langs de ri
vier en begonnen een heel eind verder
te drinken. Maar zelfs dit voorzorgsmiddel
was lang niet altijd afdoende, want dik
wijls gebeurde het dan nog, dat de paarden
en honden met een flink stuk uit hun snuit
terugkeerden.
Een andere ontdekkingsreiziger weet ons
het volgende te vertellen: „De piraya valt
de mensen bij het baden aan en trekt hele
stukken vlees uit hun lichaam. Zelfs dege
ne, die in het begin maar weinig gewond
is, kan toch niet uit het water komen zon
der heel lelijke wonden opgelopen te heb
ben, want de vissen vallen in grote getale
hun slachtoffers aan.
Ik heb verschillende Indianen ontmoet,
die me heel diepe littekens lieten zien op
hun armen en benen. Dat waren wonden
geweest, die ze van de kleine vissen gekre
gen hadden.
Van de kracht van hun gebit kan je je
bijna geen voorstelling maken. Ik hield
eens een stok van heel sterk hout en van
meer dan een vinger dikte in het water. In
minder dan geen tijd was de stok doorge
beten.
Ook de stalen hengelhaakjes zijn niet vei
lig voor hen. Er worden wel eens erg over
dreven dingen van deze vissen verteld,
maar het is toch waar, dat iedereen, die
wel eens in een rivier, waar deze kleine
beesten zijn, gevist heeft, er de littekens
van meedraagt. Het gevaar is, dat de vissen
direct naar de plaats des onheils worden
gelokt, zodra het slachtoffer bloed heeft
verloren, want juist het bloed trekt de die
ren aan. In ongelooflijk korte tijd kunnen
ze hun slachtoffer dan dodelijk toetakelen.
Dat is ook de reden, dat mensen, die mid
den in een rivier en ver van de oever af,
door piraya's worden overvallen, zeker
verloren zijn. Toch komt dit laatste niet
dikwijls voor, omdat iedereen het weet en
daarom bijzonder voorzichtig is met het
overtrekken van rivieren."
Boer Krelis gaat met zijn mand met
eieren naar de markt. De kippen hebben
weer goed gelegd, hij is er best tevreden
over! Tweemaal in de week loopt hij het
landweggetje af om zijn prachtige eieren te
gaan verkopen. Hij is een vaste klant op de
markt en iedereen kent hem. Als ze hem In
de verte zien aankomen, met zijn oude pet
je op, klos-klos op zijn klompen, een beetje
voorover gebogen en altijd met een vrien
delijk gezicht, zegt iedereen al: „Daar is
boer Krelis weer! Zonder hem zou de
markt geen markt zijn!"
Er zijn wel meer vaste klanten op de
markt maar boer Krelis is het meest ge
liefd. Hij is ieders vriend en zijn eieren
zijn sneller verkocht dan die van iemand
anders.
Proberen jullie dit plaatje van den ouden
boer nu eens te kleuren. Je kunt het ook
eerst overtrekken op karton' en het dan uit
knippen, of voor wie een beetje handig is,
het op hout zetten en het uitzagen. Het is
er heel geschikt voor.
OPLOSSINGEN RAADSELS.
De oplossingen van de raadsels van de
vorige week zijn:
1. Amerongen.
2. Laura, lus, boer, tel. Bureaustoel.
3. rang, zang, lang, bang.
RAADSELS.
1. Bij dit raadsel worden jullie alleen de
middelste letters opgegeven. Nu moe
ten jullie zelf de bovenste en onder
ste letters vinden. Het is erg gemak
kelijk, kijk maar:
De eerste rij is een plaats in Noord-
Holland, bestaande uit 9 letters.
De tweede rij bestaat uit 5 letters en
4 kruisjes.
De derde rij is een plaats in Zuid-
Holland en bestaat uit 9 letters.
Tweede rjj:AxExDxAxA
Vertikaal: 1. Rivier in Zwitserland.
3. Een term bij het tennisspel. 5. Dorp
in Gelderland; 7. Vader (afk. Engels).
9. Moeder (afk.)
2. Het geheel bestaat uit 14 letters en
wordt ook wel eens „chauffeur" ge
noemd.
5, 9, 2, 14 Iemand die tegenover je
woont.
3, 4, 1, 7, 8 Geroosterd brood (Engels).
3, 11, 6, 10, 14 Gebiedende wijs werkw.
treuren.
7, 3, 13, 11 Je vindt het in de hemel.
12, 1, 1, 11 ligt het.
3. Met een E ben ik een hoofddeksel.
Met een I ben ik de kern van een
vrucht.
Met een O ben ik een voorwerp waar
je bloemen in kunt planten.
Met een U ben ik een diepe groeve.
OPLOSSING VAN DE
LEGPUZZLE:
Dierenwereld ta
Afrika.
kwam heel dikwijls op de hei en kende elk
plekje uit zijn hoofd.
„We boffen, het is vóór de grote zand
kuil, zei hij. „We moeten met zand probe
ren om de vlammen te doven. Eigenlijk
moet een van ons teruggaan, om de mensen
in het dorp te waarschuwen en de brand
weer te halen".
Dat vonden de andere jongens ook en ze
besloten, dat Hein terug zou gaan. De ande
ren liepen nu allemaal door de hoge heide
struiken. Hoe dichter ze bij de brand kwa
men hoe meer rook er in hun mond en
neus kwam. Ze liepen te kuchen en te hoes
ten en konden bijna niet meer zien van de
rook. Maar ze hielden vol en zo kwamen
ze bij de grote zandkuil. Dat was een plaats
in de hei, waar alleen maar zand lag. De
kinderen uit het dorp speelden daar dik
wijls en maakten er zandbergen.
Handenvol zand gooiden de jongens op
de vlammen, maar het was toch lang niet
genoeg om echt te kunnen blussen. Toen
gaf Jaap het goede voorbeeld. Hij trok zijn
blouse uit, legde die op de grond, wierp er
een hele hoop zand op en pakte hem toen
op. Daarna leegde hij hem boven de vlam
men en werkeljjk waren nu een paar bran
dende heidestruiken geblust.