Waarom minister
KRONIEK van den DAG.
De voorloopige begrooting-1940 wees een
tekort van enkele tientallen millioenen aan.
TWEEDE BLAD VAN DE PROVINCIALE ZEEUWSCHE MIDDELBURGSCHE COURANT (,W.O. DE GOESCHE CRT.) VAN ZATERDDAG 17 JUNI 1939. No. 141.
VORST COBRA
Een kabinetscrisis is
waarschijnlijk op til.
Er is een latente kabinets
crisis, meent de heer Albarda
voor
•31 Economisch tafereel.
Het Centraal Bureau voor de Statistiek
schrijft in zijn jongste kwaxtaalsoverzicht
de toeneming der bedrijvigheid in een aan
tal industrieën hier te lande (men raad
plege het econ. fin. weekoverz.) toe, aan
de uitbreiding der defensie-maatregelen.
Nog duidelijker dan in ons land doet dit
verschijnsel zich in tal van andere lan
den voor. Jarenlang reeds in de autori
taire staten Duitschland en Italië. In zeer
bijzondere mate thans echter ook in En
geland. De invloed van de defensie-orders
vormt er sinds eenigen tijd de alles over-
heerschende factor bij de zoo buitenge
woon krachtige uitbreiding van de econo
mische bedrijvigheid. Een door „The Econo
mist" samengesteld indexcijfer voor de
economische bedrijvigheid in Groot-Brit-
tunnië (waarbij 1935 op 100 is gesteld)
bedroeg over April 109 tegen slechts 106
jn Maart en 101 in December. In den
laatsten tijd schijnt de omvang van de
bewapeningsopdrachten aan de Engelsche
industrie nog belangrijk verder te zijn
gestegen. Ofschoon hiervan ook sommige
takken van industrie, die niet rechtstreeks
met de bewapening verband houden, pro
fiteered is de bedrijvigheid toch het
grootst in de industrieën, die direct in
aanmerking komen voor uitvoering van
bestellingen voor bewapeningsdoeleinden.
Zoo heeft de productie van staal in En
geland in Mei met een cijfer van 1.218.000
ton een nieuw hoogtepunt bereikt sedert
November 1937, waarin de productie 40.000
ton minder was. De productie van ruw
ijzer steeg van 608.900 ton in April tot
692.100 ton in Mei. In Mei werden 13
hoogovens in gebruik genomen, waardoor
het aantal in werking zijnde hoogovens
gestegen is tot 113 tegen 135 aan het eind
van November 0.937. Aangezien de be
hoefte aan ijzer en staal nog voortdurend
toeneemt is reeds de vraag aan de orde
gesteld, of de capaciteit der ijzer- en
staalindustrie wel voldoende is tot het
dekken van deze stijgende vraag, speciaal
voor bewapeningsdoeleinden. Voorloopig is
men nog niet tot een uitbreiding der in
stallaties, resp. tot den bouw van nieuwe
fabrieken, overgegaan, maar streeft men
er naar, door een rationeelere organisa
tie in de toeneming der behoeften te
voorzien. Men herinnert zich nog maar
al te goed de moeilijkheden, welke uit de
groote expansie van. de ijzer- en staalin
dustrie tijdens' den wereld-oorlog zijn
voortgesproten en die een belemmering
hebben «gevormd voor een verlaging van
het kostenpeil in deze bedrijfstak.
In Frankrijk beperkt de opleving zich
vrijwel geheel tot de ondernemingen, die
direct of indirect afhankelijk zijn van
staatsorders voor levering van oorlogs
materiaal of bewapening.. In de meeste
andere bedrijfstakken heeft de vermin
dering der koopkracht van het groote
publiek en de vrees voor oorlog tot een
scherpe malaise geleid. De overheid heeft
getracht, hierin wijziging te brengen door
het voeren van een propaganda-campagne,
om het publiek te bewegen, zijn aankoo-
pen zoo spoedig mogelijk en op zoo groot
mogelijke schaal te hervatten. Een der
gelijke „propaganda" van staatswege ac
centueert eerder de depressie dan dat zij
resultaten van beteekenis oplevert.
De economische ontwikkeling in de Ver.
Staten wordt vanuit de defensie-orders
door zoovele elkander kruisende factoren
beheerscht,, dat op den gang van zaken
daar te lande al heel weinig peil is te
trekken. Vrees voor een Europeeschen
oorlog, arbeidsmoeilijkheden in verschil
lende industrieën, kans op verdere „New-
DeaV'-maatregelen en ingrijpen der regee
ring belemmeren het bedrijfsleven zich een
eigen weg te banen naar het natuurlijke
herstel, dat op elke depressie pleegt te
volgen. De grondslagen voor zulk een her
stel zijn stellig aanwezig. De tot voor
kort nog groote voorraden van verschil
lende artikelen zijn in den jongsten tijd
aanmerkelijk verminderd, de grondstoffen-
prijzen toonen in het algemeen een ver
betering aan, de rentevoet is laag. Dit
laatste is op zich zelf niet een onverdeeld
gunstig verschijnsel, omdat het het ge
volg is van de ongeneigdheid van het pu
bliek, wegens de onzekere vooruitzichten
middelen vast te leggen.
In den jongsten tijd wordt echter voor
de braakliggende kapitalen in toenemende
Door MARK CHANNING.
66).
Van tijd tot tijd drukte Alam Khan op
hem met het volle gewicht van zijn drie
honderd pond in een uiterste poging om
den achterovergebogen rug van Gray, die
weerstand bood, te breken; bij elke nieu
we krachtsinspanning van den tegenstan
der verhardden zich de dijspieren van den
Engelschman.
Langzamerhand zakten de voeten der
beide mannen tot over de enkels in 't zand.
Een herhaalde druk van den Cobra, die
al de hulpmiddelen van zijn wonderbaarlijke
kracht te baat nam om zijn tegenstander
te verslaan, had een nieuwen stoot van
Gray's schouder onder zijn oksel tengevolge.
Snel als het weerlicht boog hij daarop
zijn been, gooide zich om en probeerde met
een draaiende beweging den Cobra over te
trekken. Maar Alam Khan wist den aan
val te pareeren, bevrijdde zijn hiel, die in
de klem was geraakt en duwde zijn rechter
knie tusschen Gray's dijen.
Gray zag het gevaar in, wanneer de reus
hem van den grond zou lichten. Maar dat
zal hem niet glad zitten, dacht hij verwoed.
Reeds was één voet van den grond toen
hij den Cobra een harden slag in zijn knie
holte toebracht. Beiden vielen log neer
Gray onder.
Een schrille kreet steeg op uit de me
nigte.
„Seri Guru Nanak", schreeuwde Limbu
opgewonden, met een stem, die boven alles
uit klonk.
De val had Gray den adem benomen; hij
was onder die verpletterende massa maeh-
mate belegging gezocht, hetgeen tot uit
drukking komt in de vaste houding van
prima obligatiën ter beurze, terwijl ook
tweede-rangs obligatiën in koers konden
stijgen. In New Yorksche beurskringen
hoopt men thans, dat de vraag van de
obligatie-markt geleidelijk naar de aan-
deelenmarkt zal overslaan en dat hier
dan ook de lang verwachte opleving zal
intreden,. Voorstellen tot belastingherzie
ning welke door het desbetreffende Co
mité van het Huis van Afgevaardigden
zijn goedgekeurd en die o.a. de zoo zeer
gewenschte afschaffing van de belasting
op onverdeelde winsten omvatten, zouden,
indien zij door het Congres worden aan
vaard, het hunne tot een verbetering van
de stemming ter beurze kunnen bijdra
gen, zjj het ook dat tegenover de afschaf
fing van de bovengenoemde belasting de
invoering van een inkomstenbelasting van
18 zal komen te staan voor alle maat
schappijen, wier belastbaar inkomen groo-
ter is dan 25.000 dollar. De vrees, dat
de fiscus in toenemende mate beslag zal
gaan leggen op de winsten der particuliere
industrie, is een van de voornaamste oor
zaken geweest van de terughouding ter
beurze. Door de aanvaarding der belas
tingherziening zou men tenminste weten,
waar men aan toe is.
Na de beantwoording van de vragen van
den interpellant Wijnkoop heeft minister
Colijn gistermiddag in de Tweede Kamer
nog een uiteenzetting gegeven van de fi-
nancieele moeilijkheden van het huidig
oogenblik.
Spr. had bepaald, dat de voorloopige
begrootingen eind April moesten worden
ingediend, om eventueel aftreden der re
geering vlak voor de opening van de
Staten Generaal te voorkomen.
Er bleek toen bij verre na niet te zijn
voldaan aan de voorwaarden van mr. De
Wilde. Het einde ij fer wees
een tekort aan van enke
le tientallen m i 1 1 i o Qjnen,
vooropgesteld dan n og, dat
de nieuwe belastingvoor
stellen de verwachte 55 mil-
lioen zouden opbrengen.
Daarom is mr. De Wilde afgetreden.
Naar zijn oordeel, moesten ten behoeve
van de militaire uitgaven andere uitgaven
van den staatsdienst worden beperkt.
In verband met dit aftreden rezen ook
andere vragen. Welke gevolgen moeten
hieraan verbonden worden? Naar spr.'s
oordeel moest eerst beproefd worden het
door mr. De Wilde gestelde en door spr.
beaamde einddoel te bereiken. Daarom nam
Spr. de portefeuille van financiën erbij.
De bezuinigingen moe-ten door de betrok
ken ministers word.en voorgedragen, daar
zij er de verantwoordelijkheid voor dra
gen.
Het debat.
De heer W ij n k o o p (comm.) acht
te de mededeeling, dat de heer De Wil
de reeds in Augustus van het vorige jaar
bezwaren had tegen 't algemeene begroo-
tingsbeeld belangrijk. Dit wijst op de per
manentie van de crisis. Dat de voorwaar
den van mr. De Wilde niet zijn nageko
men, bewijst, dat de strijd doorgaat. Wat
de heeren Colijn en De Wilde willen,
kan niet. Dat weet de heer Colijn ook.
De zaak is, dat de strijd in den boezem
van het kabinet op het oogenblik op zijn
hevigst woédt: het conflict is niet verme
den.
Als de heer Colijn aan de voorwaarden
van mr. De Wilde wil vasthouden, dan
beteekent dit, dat de roomsch-katholieken
hun gedragslijn zullen laten varen.
Er is, blijkens het antwoord van minis
ter Colijn, alle kans, dat de uitgaven nog
grooter worden^ ,©it beteekent, dat er
minder dan niets voor sociale zaken zal
worden uitgegeven.
Hetzelfde vreest spr. voor de defensie.
Er is geen sprake van „gezamenlijke in
spanning" in het kabinet, doch van „ge
zamenlijke spanning".
Spr. is niet bevredigd door de antwoor
den van den minister. De aanpassingspo
litiek zal erger worden.
Spr. had overwogen een motie voor te
stellen, doch hij acht dit voorshands niet
noodzakelijk..
De heer A 1 b a r d a (s.d.) is van
meening, dat het duidelijk ls, dat er een
crisis in het kabinet gaande is. Daarom
achtte hij gedurende deze worsteling een
interpellatie niet gewenscht.
Toen de interpellatie was aangekondigd
teloos en alleen in staat niet-los-te-laten, en
af te wachten tot zijn longen met lucht ge
vuld zouden worden.
De menigte keek niet langer onbewogen
toe. Alle dierlijke hartstochten waren los
gelaten. Rauw geschreeuw steeg op: ver-
wenschingen aan het adres van die kafir-
sahib, bemoedigingen van allerlei aard voor
den Cobra, woorden van bijtenden spot, ge
slingerd naar Alam Khan. En dit alles ver
mengd met het oorverdoovend lawaai van
de van onbeheerscht genot tierende toe
schouwers.
„Oh moeder Kali, tooverheks", siste Lim
bu t tusschen twee voor hem staande solda
ten heen glurend, „als hij niet overwint sla
ik, zoodra ik thuis ben, je kop er af".
Diana, wier lippen zelf wasbleek waren,
staarde naar de worstelaars. Zfj bewogen
zich niet. Ze vormden één kluwen in het
zand, daar op enkele meters afstand van
haar. Ze bleef als versteend staan, inwen
dig strijd voerend tusschen haar angst en
het vertrouwen in de onoverwinnelijkheid
van Gray.
Een prik in haar been deed haar omlaag
kijken. Galbraith, nog steeds geknield, trok
haar aan haar wijde bergbewonerspanta
lon, waarbij hij haar met een afschuwelijk
werktuig, dat hij aan zijn handen droeg, en
waarvan de uiteinden uit dubbele rijen sta
len klauwen bestonden, had aangeraakt.
„Houdt u in 's hemels naam stil! 't Is
nog niet afgeloopen. Ze zijn gevallen", zei
ze ongeduldig.
„Wat gebeurt er? Ik was in gebed! Breng
me naar hem toe. Terstond. Het is mij ge
openbaard, dat ik verhoord zal worden!
Breng me naar hem toe, zeg ik", smeekte
hij, een poging doende op zijn knieën voor
uit te komen.
had de minister-president beter eigener
beweging een verklaring in de Kamer kun
nen afleggen. Hoewel dit niet gebruikelijk
was, ware het toch nuttig geweest. Meestal
is het heengaan van een minister van
financiën het gevolg geweest van een
conflict met het parlement.
De ontslagaanvrage heeft aanleiding
gegeven tot allerleigeruchten. Men ver
moedde, dat de bezwaren van mr. De
Wilde gingen öf tegen de grootscheepsche
vlootplannen öf tegen de werkloosheidsbe
strijding. Thans is duidelijk geworden, dat
zij niet gingen tegen bepaalde uitgaven.
Het was ook niet waarschijnlijk, dat de
heer Colijn op een ander standpunt stond
dan mr. De Wilde ten aanzien van de
werkloosheidsbestrijding. Een principieel
verschil van meening bestaat niet, slechts
een verschil in verwachting.
Verschil van meening in het kabinet
moet bestaan ten aanzien van de. slag
schepen en de werkloosheidsbestrijding.
Minister C o 1 ij n Het eene' is zelfs
nooit besproken.
De heer Albarda: Dat moeten
dan de slagschepen zijn. Er is hier veel
raadselachtigs. Het isechter
duidelijk, dat er een la
tente kabinetscrisis is.
Hebben alle ministers het doel aanvaard
om door bezuiniging op de begrootingen
van de departementen de begrooting slui
tend te maken en compensatie voor an
dere uitgaven in bezuiniging te vinden?
Zijn de roomsch-katholieke ministers het
hiermede eens? Zoo neen, dan voorspelt
spr. het kabinet een slechten tijd. Het
is onmogelijk om door be
zuiniging een budge t a 'ij r
evenwicht voor 1940 t e
verkrijgen: De poging alleen.reeds
zal veel onheil aanrichten en groot ver
zet tevoorschijn roepen. Die bezuinigin
gen zullen op ons economische leven een
funesten invloed uitoefenen. Deze politiek
is lijnrecht in strijd met die van de
werkloosheidsbestrijding die de roomsch-
katholieke ministers zich voorstellen.
Het persoonlijk aanzien van den minis
ter-president is groot, het politiek aanzien
echter is gedaald. Het blijkt uit tal van
parlementaire feiten, bv. de houding van
de roomsch-katholieke fractie tegenover
den minister van onderwijs, die eenig is.
De belastingplannen zijn zoo weinig nati
onaal, dat zij in het land alleronvriende-
lijkst zijn ontvangen. Dit kabinet
verkeert in staat van
ontbinding. De homogeniteit op
christelijke basis bestaat meer in woord
dan in daad.
Een krachtig kabinet is onder de hui
dige internationale omstandigheden nood
zakelijk. Het regeeringsbeleid ten aanzien
van de werkloosheid stelt teleur. Dit is
alles koren op de molen van de n.s.b. Het
beste is, dat het kabi net
besluit tot aftrede1 n. Een
nieuw kabinet op sölide
basis is noodzakelijk.
De heer Rost van Tonnin
gen (n.s.b.) constateert, dat het fi-
nancieele beeld van het kabinet chaotisch
is. De expansionistische groep is geheel
bezeten door den Joodschen geest van den
heer Blum-.
De kern van de kwestie zit dieper dan
in het aftreden van mr. De Wilde. Het
politiek katholicisme, geholpen door de
Marxisten, moet blijkbaar de leiding van
dr. Colijn overnemen. Strijd tusschen de
democratische partijen is logisch, deze
moest komen. De politiek van den heer
Colijn is een reeks van jammerlijke mis
lukkingen.
De begrooting van den heer Colijn in
1933 was zeer goed. De tegenwoordige
splitsing van de begrooting in gewone en
buitengewone noemt spr. ongezond. De
uitgaven op de gewone begrooting zijn
sinds 1933 gestegen van 573 tot 745 mil-
lioen. Het is gewoonte van dn. Colijn vele
uitgaven van de gewone begrooting naar
de buitengewone begrooting te verschuiven.
Deze zijn sinds 1933 gestegen van 73 tot
264 millioen.
Na een bewind van zeven jaren heeft
dr. Colijn een verhooging der begrooting
met 60 bewerkstelligd. De staatsschuld
is de hoogste sinds 1920. Met cijfers toont
spr. dit aan.
Hij acht het daarom niet te verwonde
ren, dat mr. De Wilde de schrik om het
hart sloeg. De regeering wordt door de
groote massa in den steek gelaten.
De regeering is in het nauw gedreven
door de r.k. staatspartij en de defensie-
eischen. Het is duidelijk, dat de heer Co
lijn schipbreuk heeft geleden.
De heer B i e r e m a (lib..) ver
klaart, dat van den beginne aan er het
gevoel is geweest, dat het kabinet leed
aan gebrek aan homogeniteit. Dit vermoe
den is thans volkomen bevestigd. De mi
nister-president is er niet in geslaagd dui
delijk te maken, dat de homogeniteit aan
wezig is. Openbaarheid is hier geboden.
Spr. acht de conclusie, dat er een diep
principieel verschil ten opzichte van het
te voeren financieele beleid is, gerechtvaar
digd.
Spr. staat op het standpunt, dat de libe
ralen het mogelijke moeten doen om den
minister te steunen bij zijn pogingen om
een sluitende begrooting te krijgen. Men
mag niet fatalistisch zijn als men denkt,
dat een sluitende begrooting niet moge
lijk is.
Wij hebben hier een latente crisis in per
manentie, aldus spr. De grondslagen van
het kabinet kunnen niet hecht genoemd
worden. Met leedwSzen ziet spr., dat er
geen instemmigheid heerscht.
De heer De Geer (c.h.) waar
schuwt, onze nuchterheid niet te verliezen.
Het is begrijpelijk, dat men het over de
middelen ter dekking niet eens is, doch
niet, dat men zich van de dekking niets
aantrekt. Wij weten niet, hoe lang de te-
.genwoordige omstandigheden zullen du
ren, daarom mag geen wissel op de toe
komst getrokken worden. De verschillen
aangaande een vlotte leeningspolitiek
staan geheel buiten de kwestie. Wij mogen
niet jaarlijks blijven leenen voor de dage
lij ksche uitgaven, totdat een deus ex ma
china ons uit de moeilijkheden zal halen.
De heer J o e k e s (v.d.) acht het
van belang, dat mr. De Wilde reeds in
Augustus wilde aftreden. De motiveering
van dr. Colijn waarom dit toen niet is ge
schied, bevredigt spr. niet. Waarom is de
minister de portefeuille tot Mei van dit
jaar blijven beheeren?
De budgetaire toestand hangt samen met
defensie, onderwijs en sociale zaken. Waar
over was men het nu niet eens? Hoe staat
het hans? Waarom is de minister tus-
schentijds uitgetreden, als toch dr. Colijn
het door hem gestelde doel beaamt? Het
zal algemeen instemming vinden, dat men
niet wil voeren een luchthartige finan-
cieelé politiek. Doch tegen wien richt zich
deze opmerking? Is er dan. op die politiek
aangedrongen? En wat verstaat men on
der die politiek.
Spr. is van oordeel, dat het financieele
beleid thans ongemeen moeilijk is. Hier
over is op dit oogenblik moeilijk van ge
dachten te wisselen. Ook naar spr.'s mee
ning was sinds eind 1938 een latente cri
sis in het kabinet aanwezig.
Het is landsbelang, zoo besluit spr. dat
men weet, of dit kabinet in de huidige la
biele samenstelling zal blijven bestaan.
De heer Van Houten (c.d.u.) is eveneens
van oordeel, dat het kabinet in staat van
ontbinding verkeert. De heer Colijn is van
oordeel, dat elk accres van uitgaven moet
worden opgevangen door bezuiniging. Dit
is de aanpassings politiek in verscherpten
vorm. Slagen de ministers er niet in de ge
vraagde bezuinigingen aan te brengen, dan
is dit het einde van het kabinet. De heer
Colijn zal nog eenmaal probeeren „het wil
de Roomsche vierspan" te temmen. Terecht
is er op gewezen, dat de verbittering tegen
den heer Colijn bij de roomsch-katholieke
arbeiders groot is. Dit is een gevolg van het
feit, dat de heer Colijn steeds weer als de
groote onwillige wordt voorgesteld.
Indien de heer Colijn blijft, wat zal er
dan terecht komen van het plan-Westhoff
en vele andere voorzieningen? Wat de hr.
Colijn wil staat in tegenstelling met wat de
r.k. pers en ook de c.h. „Nederlander" wil.
Staan alle ministers op het standpunt van
dr. Colijn? Hebben in Augustus 1938 alle
ministers zich vereenigd met de voorwaar
de van mr. De Wilde? Spr. is van oordeel,
dat de rede van den heer Colijn sombere
perspectieven opent voor de sociaal zwak
ken.
Men moet niet samengaan met
Rome, zegt ds. Kersten.
De heer Kersten (staatk. geref.) acht de
mededeelingen van dr. Colijn niet voor
tweeërlei uitleg vatbaar. Er heerscht groo
te oneenigheid in het ministerie. De vraag
rijst, waarom alleen mr. De Wilde en niet
ook dr. Colijn is heengegaan. Spr. ziet geen
anderen weg, dan dat het tot een totaal
breken komt met den thans gevolgden weg.
De samenstelling van de coalitieregeering
is een fout geweest. Er is gemis aan over
eenkomst bij de te volgen gedragslijn. Van
den beginne af hebben de staatk. geref.
zich tegen een verbond met Rome ver
klaard. Uit dit aftreden moeten alle protes
tanten de les trekken, dat men niet moet
samengaan met Rome.
De heer De Visser (comm.) acht het er
gerlijk, dat van den kant van de r.k. staats
partij geen woord wordt gezegd, hoewel
haar politiek de schuld is van de crisis. Hij
tart deze partij thans openlijk klaren wijn
te schenken.
De minister van algemeene zaken, dr.
Colijn, wil zich strikt houden aan de for
muleering van de interpellatie.
Hij zal daarom niet ingaan op financieel-
economische en politieke beschouwingen.
Spr. houdt staande, dat de omstandighe
den van 1937 het veroorloofden een kabinet
van den huidigen vorm samen te stellen.
Den heer Kersten vraagt spr., hoe deze
zich een kabinet denkt zonder roomsch-
katholieken en zonder heeren van de linker
zijde.
Van Augustus 1938 tot Mei 1939 was er
geen enkel geschil in het kabinet. De mi
nister van financiën wenschte slechts, dat
de begrooting van 1940 niet hooger zou zijn
dan die van 1939. In Augustus 1938 hebben
alle ministers zich verbonden er naar te
streven aan dien wensch te voldoen.
Spr. verklaart, dat hij betreffende het
verschil van meening alles gezegd heeft,
wat hij te zeggen had De minister van fi
nanciën heeft zich niet op bepaalde onder-
deelen van het beleid met nadruk uitge
sproken.
De ministers zijn er niet in geslaagd aan
THEE doet ie goed!
Wanneer kent men zich zelf? Al
leen dan wanneer men in zich zelf nog
meer gebreken ontdekt dan in ande
ren.
Diana bukte zich en trachtte te midden
van het tumult zich verstaanbaar te ma
ken.
„U waarheen brengen?"
„Naar dien bruutAlam Khan".
„Hij en Gray zijn aan het worstelen", riep
ze met beverige stem. „Ik zei u, dat ze ge
vallen zijn. Niemand kan bij hen komen".
„Gray ligt onder? Hij zal toch overwin
nen! Het is mij geopenbaard! Hoe lang
moet 't nog duren? Oh! ik geloof, dat ik
sterf".
Zij hielp hem opstaan.
Hij had opnieuw zijn handen weggestopt
onder de oksels, en onder de naar achte
ren geworpen wijde mouwen van zijn kleed
kwamen een paar erbarmelijk mogere ar
men, het vel een en al rimpel, te voorschijn.
Diana had een vaag besef, waarom hij naar
Alam Khan toe wilde. Maar wat vermocht
dit ongelukkige wezen tegen dien kolossus?
De scherpe blik van Limbu had de kleine
smalle mesjes, gelijk aan klauwen van een
roofvogel, bespeurd, welke de blinde Gal
braith den hulpbewaarder overreed had
voor hem te laten maken. En daar hij het
gebruik kende, dat de Mahratta's van dit
soort wapens maken, voelde hij opeens
sympathie voor dit skelet van een sahib;
hij begreep welk plan Galbraith had.
„Ik zal u naar hem toebrengen, sahib,
zoodra het oogenblik daar is", zei hij op
gewonden. „En lang zal het niet meer du
ren".
„Wie is u?" stamelde Galbraith, de oogen
die niet meer zagen naar hem toekeerend.
„Twee jaar geleden te Lahore, sahib, heb
ik u geholpen naar de tent terug te gaan,
na uw polo ongeluk!" antwoordde Limbu
gejaagd. „Toen, Uw Edele het hospitaal
verliet, hebt u mij een tabakszak gegeven,
zooals de sahibs gebruiken. Die is in de
woning van mijn vader te Kathmandu",
vervolgde de kleine Gurkha trotsch.
Een zachte trek vloog over het afgetobde
gezicht van den blinde.
„Ben jij dan zijn Gurkhaansche oppasser?
Ik herinner me je."
Een gulle glimlach, terstond weer be
dwongen, had het gelaat van Limbu verhel
derd.
„Uw Edele heeft gelijk....... Zoodra mijn
sahib dien buffel van een Khan zal hebben
neergeveld zijn er, behalve u nog anderen
die zich er mee belasten zullen hem af te
maken!" Hij wierp een blik op de acht ge
vangenen, die op de loer stonden; ze had
den instructies gekregen: direct nadat hij
met zijn groot mes een der soldaten van
de lijfwacht zou hebben gedood, zich mees
ter te maken van de wapens der andere
gardisten, daarop Gray en Diana te om
ringen en zich een weg te banen tot buiten
de arena naar den onderaardschen gang;
eenmaal daar was hun taak de deur achter
de vluchtenden te sluiten, 't Was een hope
loos plan, toch het eenige, dat hun over
bleef.
De strijd tusschen Gray en den Cobra
geraakte in zijn laatste stadium; beide te
genstanders rolden om elkaar heen in 't
zand, toegejouwd, bespot en aangemoedigd
alles door elkaar door de van spanning
(Ingez. Med.)
razende menigte. De worsteling duurde al
een half uur.
Het bovenlijf van Gray was erg toegeta
keld. Groote lappen afgescheurd levend
vleesch hingen bloedrood tusschen de don
ker blauwe plekken, toegebracht door de
stalen vingers en de beenderen van zijn
tegenstander.
Alam Khan miste methodische kennis;
uit zijn optreden sprak woeste wreedheid.
Opeens lieten beiden los en kwamen
overeind. De zwaarlijvigheid van den Cobra
begon hem tot nadeel te worden; hij hijgde.
Zijn lengte zou hem ten val brengen, reeds
had deze Gray bewaard voor eenige laag
hartige pogingen van Alam Khan om zijn
oor af en zijn keelader door te bijten.
Met het hoofd voorover stortte Gray zich
op hem; vermijdend omvat te worden, buk-
tij hij zich links overbuigend, strengelde
zijn armen om elkaar heen, spande al zijn
krachten in en wierp den ander op den
grond.
Een kreet snerpte door de lucht.
„Oh moeder Kali! Oh waarlijk groote
moeder Kali! Niet één, maar wel twintig
zwarte geiten zal ik ter uwer eere den hals
afsnijden", schreeuwde Limbu buiten zich
zelf van vreugde.
„Hij heeft overwonnen!" riep Diana, ter
wijl tranen haar over het gezicht liepen.
Doch Gray had niet overwonnen. De
kleine Gurkha zag iets, wat maakte, dat
hij in de palm van zijn rechterhand spuw
de en zijn mes, klaar om toe te stooten,
heen en weer liet wiegelen.
In de hand van den Cobra flikkerde zijn
zware, vijf-en-veertig cm. lange dolk.
'Wordt vervolgd).