Waarom minister KRONIEK van den DAG. De voorloopige begrooting-1940 wees een tekort van enkele tientallen millioenen aan. TWEEDE BLAD VAN DE PROVINCIALE ZEEUWSCHE MIDDELBURGSCHE COURANT (,W.O. DE GOESCHE CRT.) VAN ZATERDDAG 17 JUNI 1939. No. 141. VORST COBRA Een kabinetscrisis is waarschijnlijk op til. Er is een latente kabinets crisis, meent de heer Albarda voor •31 Economisch tafereel. Het Centraal Bureau voor de Statistiek schrijft in zijn jongste kwaxtaalsoverzicht de toeneming der bedrijvigheid in een aan tal industrieën hier te lande (men raad plege het econ. fin. weekoverz.) toe, aan de uitbreiding der defensie-maatregelen. Nog duidelijker dan in ons land doet dit verschijnsel zich in tal van andere lan den voor. Jarenlang reeds in de autori taire staten Duitschland en Italië. In zeer bijzondere mate thans echter ook in En geland. De invloed van de defensie-orders vormt er sinds eenigen tijd de alles over- heerschende factor bij de zoo buitenge woon krachtige uitbreiding van de econo mische bedrijvigheid. Een door „The Econo mist" samengesteld indexcijfer voor de economische bedrijvigheid in Groot-Brit- tunnië (waarbij 1935 op 100 is gesteld) bedroeg over April 109 tegen slechts 106 jn Maart en 101 in December. In den laatsten tijd schijnt de omvang van de bewapeningsopdrachten aan de Engelsche industrie nog belangrijk verder te zijn gestegen. Ofschoon hiervan ook sommige takken van industrie, die niet rechtstreeks met de bewapening verband houden, pro fiteered is de bedrijvigheid toch het grootst in de industrieën, die direct in aanmerking komen voor uitvoering van bestellingen voor bewapeningsdoeleinden. Zoo heeft de productie van staal in En geland in Mei met een cijfer van 1.218.000 ton een nieuw hoogtepunt bereikt sedert November 1937, waarin de productie 40.000 ton minder was. De productie van ruw ijzer steeg van 608.900 ton in April tot 692.100 ton in Mei. In Mei werden 13 hoogovens in gebruik genomen, waardoor het aantal in werking zijnde hoogovens gestegen is tot 113 tegen 135 aan het eind van November 0.937. Aangezien de be hoefte aan ijzer en staal nog voortdurend toeneemt is reeds de vraag aan de orde gesteld, of de capaciteit der ijzer- en staalindustrie wel voldoende is tot het dekken van deze stijgende vraag, speciaal voor bewapeningsdoeleinden. Voorloopig is men nog niet tot een uitbreiding der in stallaties, resp. tot den bouw van nieuwe fabrieken, overgegaan, maar streeft men er naar, door een rationeelere organisa tie in de toeneming der behoeften te voorzien. Men herinnert zich nog maar al te goed de moeilijkheden, welke uit de groote expansie van. de ijzer- en staalin dustrie tijdens' den wereld-oorlog zijn voortgesproten en die een belemmering hebben «gevormd voor een verlaging van het kostenpeil in deze bedrijfstak. In Frankrijk beperkt de opleving zich vrijwel geheel tot de ondernemingen, die direct of indirect afhankelijk zijn van staatsorders voor levering van oorlogs materiaal of bewapening.. In de meeste andere bedrijfstakken heeft de vermin dering der koopkracht van het groote publiek en de vrees voor oorlog tot een scherpe malaise geleid. De overheid heeft getracht, hierin wijziging te brengen door het voeren van een propaganda-campagne, om het publiek te bewegen, zijn aankoo- pen zoo spoedig mogelijk en op zoo groot mogelijke schaal te hervatten. Een der gelijke „propaganda" van staatswege ac centueert eerder de depressie dan dat zij resultaten van beteekenis oplevert. De economische ontwikkeling in de Ver. Staten wordt vanuit de defensie-orders door zoovele elkander kruisende factoren beheerscht,, dat op den gang van zaken daar te lande al heel weinig peil is te trekken. Vrees voor een Europeeschen oorlog, arbeidsmoeilijkheden in verschil lende industrieën, kans op verdere „New- DeaV'-maatregelen en ingrijpen der regee ring belemmeren het bedrijfsleven zich een eigen weg te banen naar het natuurlijke herstel, dat op elke depressie pleegt te volgen. De grondslagen voor zulk een her stel zijn stellig aanwezig. De tot voor kort nog groote voorraden van verschil lende artikelen zijn in den jongsten tijd aanmerkelijk verminderd, de grondstoffen- prijzen toonen in het algemeen een ver betering aan, de rentevoet is laag. Dit laatste is op zich zelf niet een onverdeeld gunstig verschijnsel, omdat het het ge volg is van de ongeneigdheid van het pu bliek, wegens de onzekere vooruitzichten middelen vast te leggen. In den jongsten tijd wordt echter voor de braakliggende kapitalen in toenemende Door MARK CHANNING. 66). Van tijd tot tijd drukte Alam Khan op hem met het volle gewicht van zijn drie honderd pond in een uiterste poging om den achterovergebogen rug van Gray, die weerstand bood, te breken; bij elke nieu we krachtsinspanning van den tegenstan der verhardden zich de dijspieren van den Engelschman. Langzamerhand zakten de voeten der beide mannen tot over de enkels in 't zand. Een herhaalde druk van den Cobra, die al de hulpmiddelen van zijn wonderbaarlijke kracht te baat nam om zijn tegenstander te verslaan, had een nieuwen stoot van Gray's schouder onder zijn oksel tengevolge. Snel als het weerlicht boog hij daarop zijn been, gooide zich om en probeerde met een draaiende beweging den Cobra over te trekken. Maar Alam Khan wist den aan val te pareeren, bevrijdde zijn hiel, die in de klem was geraakt en duwde zijn rechter knie tusschen Gray's dijen. Gray zag het gevaar in, wanneer de reus hem van den grond zou lichten. Maar dat zal hem niet glad zitten, dacht hij verwoed. Reeds was één voet van den grond toen hij den Cobra een harden slag in zijn knie holte toebracht. Beiden vielen log neer Gray onder. Een schrille kreet steeg op uit de me nigte. „Seri Guru Nanak", schreeuwde Limbu opgewonden, met een stem, die boven alles uit klonk. De val had Gray den adem benomen; hij was onder die verpletterende massa maeh- mate belegging gezocht, hetgeen tot uit drukking komt in de vaste houding van prima obligatiën ter beurze, terwijl ook tweede-rangs obligatiën in koers konden stijgen. In New Yorksche beurskringen hoopt men thans, dat de vraag van de obligatie-markt geleidelijk naar de aan- deelenmarkt zal overslaan en dat hier dan ook de lang verwachte opleving zal intreden,. Voorstellen tot belastingherzie ning welke door het desbetreffende Co mité van het Huis van Afgevaardigden zijn goedgekeurd en die o.a. de zoo zeer gewenschte afschaffing van de belasting op onverdeelde winsten omvatten, zouden, indien zij door het Congres worden aan vaard, het hunne tot een verbetering van de stemming ter beurze kunnen bijdra gen, zjj het ook dat tegenover de afschaf fing van de bovengenoemde belasting de invoering van een inkomstenbelasting van 18 zal komen te staan voor alle maat schappijen, wier belastbaar inkomen groo- ter is dan 25.000 dollar. De vrees, dat de fiscus in toenemende mate beslag zal gaan leggen op de winsten der particuliere industrie, is een van de voornaamste oor zaken geweest van de terughouding ter beurze. Door de aanvaarding der belas tingherziening zou men tenminste weten, waar men aan toe is. Na de beantwoording van de vragen van den interpellant Wijnkoop heeft minister Colijn gistermiddag in de Tweede Kamer nog een uiteenzetting gegeven van de fi- nancieele moeilijkheden van het huidig oogenblik. Spr. had bepaald, dat de voorloopige begrootingen eind April moesten worden ingediend, om eventueel aftreden der re geering vlak voor de opening van de Staten Generaal te voorkomen. Er bleek toen bij verre na niet te zijn voldaan aan de voorwaarden van mr. De Wilde. Het einde ij fer wees een tekort aan van enke le tientallen m i 1 1 i o Qjnen, vooropgesteld dan n og, dat de nieuwe belastingvoor stellen de verwachte 55 mil- lioen zouden opbrengen. Daarom is mr. De Wilde afgetreden. Naar zijn oordeel, moesten ten behoeve van de militaire uitgaven andere uitgaven van den staatsdienst worden beperkt. In verband met dit aftreden rezen ook andere vragen. Welke gevolgen moeten hieraan verbonden worden? Naar spr.'s oordeel moest eerst beproefd worden het door mr. De Wilde gestelde en door spr. beaamde einddoel te bereiken. Daarom nam Spr. de portefeuille van financiën erbij. De bezuinigingen moe-ten door de betrok ken ministers word.en voorgedragen, daar zij er de verantwoordelijkheid voor dra gen. Het debat. De heer W ij n k o o p (comm.) acht te de mededeeling, dat de heer De Wil de reeds in Augustus van het vorige jaar bezwaren had tegen 't algemeene begroo- tingsbeeld belangrijk. Dit wijst op de per manentie van de crisis. Dat de voorwaar den van mr. De Wilde niet zijn nageko men, bewijst, dat de strijd doorgaat. Wat de heeren Colijn en De Wilde willen, kan niet. Dat weet de heer Colijn ook. De zaak is, dat de strijd in den boezem van het kabinet op het oogenblik op zijn hevigst woédt: het conflict is niet verme den. Als de heer Colijn aan de voorwaarden van mr. De Wilde wil vasthouden, dan beteekent dit, dat de roomsch-katholieken hun gedragslijn zullen laten varen. Er is, blijkens het antwoord van minis ter Colijn, alle kans, dat de uitgaven nog grooter worden^ ,©it beteekent, dat er minder dan niets voor sociale zaken zal worden uitgegeven. Hetzelfde vreest spr. voor de defensie. Er is geen sprake van „gezamenlijke in spanning" in het kabinet, doch van „ge zamenlijke spanning". Spr. is niet bevredigd door de antwoor den van den minister. De aanpassingspo litiek zal erger worden. Spr. had overwogen een motie voor te stellen, doch hij acht dit voorshands niet noodzakelijk.. De heer A 1 b a r d a (s.d.) is van meening, dat het duidelijk ls, dat er een crisis in het kabinet gaande is. Daarom achtte hij gedurende deze worsteling een interpellatie niet gewenscht. Toen de interpellatie was aangekondigd teloos en alleen in staat niet-los-te-laten, en af te wachten tot zijn longen met lucht ge vuld zouden worden. De menigte keek niet langer onbewogen toe. Alle dierlijke hartstochten waren los gelaten. Rauw geschreeuw steeg op: ver- wenschingen aan het adres van die kafir- sahib, bemoedigingen van allerlei aard voor den Cobra, woorden van bijtenden spot, ge slingerd naar Alam Khan. En dit alles ver mengd met het oorverdoovend lawaai van de van onbeheerscht genot tierende toe schouwers. „Oh moeder Kali, tooverheks", siste Lim bu t tusschen twee voor hem staande solda ten heen glurend, „als hij niet overwint sla ik, zoodra ik thuis ben, je kop er af". Diana, wier lippen zelf wasbleek waren, staarde naar de worstelaars. Zfj bewogen zich niet. Ze vormden één kluwen in het zand, daar op enkele meters afstand van haar. Ze bleef als versteend staan, inwen dig strijd voerend tusschen haar angst en het vertrouwen in de onoverwinnelijkheid van Gray. Een prik in haar been deed haar omlaag kijken. Galbraith, nog steeds geknield, trok haar aan haar wijde bergbewonerspanta lon, waarbij hij haar met een afschuwelijk werktuig, dat hij aan zijn handen droeg, en waarvan de uiteinden uit dubbele rijen sta len klauwen bestonden, had aangeraakt. „Houdt u in 's hemels naam stil! 't Is nog niet afgeloopen. Ze zijn gevallen", zei ze ongeduldig. „Wat gebeurt er? Ik was in gebed! Breng me naar hem toe. Terstond. Het is mij ge openbaard, dat ik verhoord zal worden! Breng me naar hem toe, zeg ik", smeekte hij, een poging doende op zijn knieën voor uit te komen. had de minister-president beter eigener beweging een verklaring in de Kamer kun nen afleggen. Hoewel dit niet gebruikelijk was, ware het toch nuttig geweest. Meestal is het heengaan van een minister van financiën het gevolg geweest van een conflict met het parlement. De ontslagaanvrage heeft aanleiding gegeven tot allerleigeruchten. Men ver moedde, dat de bezwaren van mr. De Wilde gingen öf tegen de grootscheepsche vlootplannen öf tegen de werkloosheidsbe strijding. Thans is duidelijk geworden, dat zij niet gingen tegen bepaalde uitgaven. Het was ook niet waarschijnlijk, dat de heer Colijn op een ander standpunt stond dan mr. De Wilde ten aanzien van de werkloosheidsbestrijding. Een principieel verschil van meening bestaat niet, slechts een verschil in verwachting. Verschil van meening in het kabinet moet bestaan ten aanzien van de. slag schepen en de werkloosheidsbestrijding. Minister C o 1 ij n Het eene' is zelfs nooit besproken. De heer Albarda: Dat moeten dan de slagschepen zijn. Er is hier veel raadselachtigs. Het isechter duidelijk, dat er een la tente kabinetscrisis is. Hebben alle ministers het doel aanvaard om door bezuiniging op de begrootingen van de departementen de begrooting slui tend te maken en compensatie voor an dere uitgaven in bezuiniging te vinden? Zijn de roomsch-katholieke ministers het hiermede eens? Zoo neen, dan voorspelt spr. het kabinet een slechten tijd. Het is onmogelijk om door be zuiniging een budge t a 'ij r evenwicht voor 1940 t e verkrijgen: De poging alleen.reeds zal veel onheil aanrichten en groot ver zet tevoorschijn roepen. Die bezuinigin gen zullen op ons economische leven een funesten invloed uitoefenen. Deze politiek is lijnrecht in strijd met die van de werkloosheidsbestrijding die de roomsch- katholieke ministers zich voorstellen. Het persoonlijk aanzien van den minis ter-president is groot, het politiek aanzien echter is gedaald. Het blijkt uit tal van parlementaire feiten, bv. de houding van de roomsch-katholieke fractie tegenover den minister van onderwijs, die eenig is. De belastingplannen zijn zoo weinig nati onaal, dat zij in het land alleronvriende- lijkst zijn ontvangen. Dit kabinet verkeert in staat van ontbinding. De homogeniteit op christelijke basis bestaat meer in woord dan in daad. Een krachtig kabinet is onder de hui dige internationale omstandigheden nood zakelijk. Het regeeringsbeleid ten aanzien van de werkloosheid stelt teleur. Dit is alles koren op de molen van de n.s.b. Het beste is, dat het kabi net besluit tot aftrede1 n. Een nieuw kabinet op sölide basis is noodzakelijk. De heer Rost van Tonnin gen (n.s.b.) constateert, dat het fi- nancieele beeld van het kabinet chaotisch is. De expansionistische groep is geheel bezeten door den Joodschen geest van den heer Blum-. De kern van de kwestie zit dieper dan in het aftreden van mr. De Wilde. Het politiek katholicisme, geholpen door de Marxisten, moet blijkbaar de leiding van dr. Colijn overnemen. Strijd tusschen de democratische partijen is logisch, deze moest komen. De politiek van den heer Colijn is een reeks van jammerlijke mis lukkingen. De begrooting van den heer Colijn in 1933 was zeer goed. De tegenwoordige splitsing van de begrooting in gewone en buitengewone noemt spr. ongezond. De uitgaven op de gewone begrooting zijn sinds 1933 gestegen van 573 tot 745 mil- lioen. Het is gewoonte van dn. Colijn vele uitgaven van de gewone begrooting naar de buitengewone begrooting te verschuiven. Deze zijn sinds 1933 gestegen van 73 tot 264 millioen. Na een bewind van zeven jaren heeft dr. Colijn een verhooging der begrooting met 60 bewerkstelligd. De staatsschuld is de hoogste sinds 1920. Met cijfers toont spr. dit aan. Hij acht het daarom niet te verwonde ren, dat mr. De Wilde de schrik om het hart sloeg. De regeering wordt door de groote massa in den steek gelaten. De regeering is in het nauw gedreven door de r.k. staatspartij en de defensie- eischen. Het is duidelijk, dat de heer Co lijn schipbreuk heeft geleden. De heer B i e r e m a (lib..) ver klaart, dat van den beginne aan er het gevoel is geweest, dat het kabinet leed aan gebrek aan homogeniteit. Dit vermoe den is thans volkomen bevestigd. De mi nister-president is er niet in geslaagd dui delijk te maken, dat de homogeniteit aan wezig is. Openbaarheid is hier geboden. Spr. acht de conclusie, dat er een diep principieel verschil ten opzichte van het te voeren financieele beleid is, gerechtvaar digd. Spr. staat op het standpunt, dat de libe ralen het mogelijke moeten doen om den minister te steunen bij zijn pogingen om een sluitende begrooting te krijgen. Men mag niet fatalistisch zijn als men denkt, dat een sluitende begrooting niet moge lijk is. Wij hebben hier een latente crisis in per manentie, aldus spr. De grondslagen van het kabinet kunnen niet hecht genoemd worden. Met leedwSzen ziet spr., dat er geen instemmigheid heerscht. De heer De Geer (c.h.) waar schuwt, onze nuchterheid niet te verliezen. Het is begrijpelijk, dat men het over de middelen ter dekking niet eens is, doch niet, dat men zich van de dekking niets aantrekt. Wij weten niet, hoe lang de te- .genwoordige omstandigheden zullen du ren, daarom mag geen wissel op de toe komst getrokken worden. De verschillen aangaande een vlotte leeningspolitiek staan geheel buiten de kwestie. Wij mogen niet jaarlijks blijven leenen voor de dage lij ksche uitgaven, totdat een deus ex ma china ons uit de moeilijkheden zal halen. De heer J o e k e s (v.d.) acht het van belang, dat mr. De Wilde reeds in Augustus wilde aftreden. De motiveering van dr. Colijn waarom dit toen niet is ge schied, bevredigt spr. niet. Waarom is de minister de portefeuille tot Mei van dit jaar blijven beheeren? De budgetaire toestand hangt samen met defensie, onderwijs en sociale zaken. Waar over was men het nu niet eens? Hoe staat het hans? Waarom is de minister tus- schentijds uitgetreden, als toch dr. Colijn het door hem gestelde doel beaamt? Het zal algemeen instemming vinden, dat men niet wil voeren een luchthartige finan- cieelé politiek. Doch tegen wien richt zich deze opmerking? Is er dan. op die politiek aangedrongen? En wat verstaat men on der die politiek. Spr. is van oordeel, dat het financieele beleid thans ongemeen moeilijk is. Hier over is op dit oogenblik moeilijk van ge dachten te wisselen. Ook naar spr.'s mee ning was sinds eind 1938 een latente cri sis in het kabinet aanwezig. Het is landsbelang, zoo besluit spr. dat men weet, of dit kabinet in de huidige la biele samenstelling zal blijven bestaan. De heer Van Houten (c.d.u.) is eveneens van oordeel, dat het kabinet in staat van ontbinding verkeert. De heer Colijn is van oordeel, dat elk accres van uitgaven moet worden opgevangen door bezuiniging. Dit is de aanpassings politiek in verscherpten vorm. Slagen de ministers er niet in de ge vraagde bezuinigingen aan te brengen, dan is dit het einde van het kabinet. De heer Colijn zal nog eenmaal probeeren „het wil de Roomsche vierspan" te temmen. Terecht is er op gewezen, dat de verbittering tegen den heer Colijn bij de roomsch-katholieke arbeiders groot is. Dit is een gevolg van het feit, dat de heer Colijn steeds weer als de groote onwillige wordt voorgesteld. Indien de heer Colijn blijft, wat zal er dan terecht komen van het plan-Westhoff en vele andere voorzieningen? Wat de hr. Colijn wil staat in tegenstelling met wat de r.k. pers en ook de c.h. „Nederlander" wil. Staan alle ministers op het standpunt van dr. Colijn? Hebben in Augustus 1938 alle ministers zich vereenigd met de voorwaar de van mr. De Wilde? Spr. is van oordeel, dat de rede van den heer Colijn sombere perspectieven opent voor de sociaal zwak ken. Men moet niet samengaan met Rome, zegt ds. Kersten. De heer Kersten (staatk. geref.) acht de mededeelingen van dr. Colijn niet voor tweeërlei uitleg vatbaar. Er heerscht groo te oneenigheid in het ministerie. De vraag rijst, waarom alleen mr. De Wilde en niet ook dr. Colijn is heengegaan. Spr. ziet geen anderen weg, dan dat het tot een totaal breken komt met den thans gevolgden weg. De samenstelling van de coalitieregeering is een fout geweest. Er is gemis aan over eenkomst bij de te volgen gedragslijn. Van den beginne af hebben de staatk. geref. zich tegen een verbond met Rome ver klaard. Uit dit aftreden moeten alle protes tanten de les trekken, dat men niet moet samengaan met Rome. De heer De Visser (comm.) acht het er gerlijk, dat van den kant van de r.k. staats partij geen woord wordt gezegd, hoewel haar politiek de schuld is van de crisis. Hij tart deze partij thans openlijk klaren wijn te schenken. De minister van algemeene zaken, dr. Colijn, wil zich strikt houden aan de for muleering van de interpellatie. Hij zal daarom niet ingaan op financieel- economische en politieke beschouwingen. Spr. houdt staande, dat de omstandighe den van 1937 het veroorloofden een kabinet van den huidigen vorm samen te stellen. Den heer Kersten vraagt spr., hoe deze zich een kabinet denkt zonder roomsch- katholieken en zonder heeren van de linker zijde. Van Augustus 1938 tot Mei 1939 was er geen enkel geschil in het kabinet. De mi nister van financiën wenschte slechts, dat de begrooting van 1940 niet hooger zou zijn dan die van 1939. In Augustus 1938 hebben alle ministers zich verbonden er naar te streven aan dien wensch te voldoen. Spr. verklaart, dat hij betreffende het verschil van meening alles gezegd heeft, wat hij te zeggen had De minister van fi nanciën heeft zich niet op bepaalde onder- deelen van het beleid met nadruk uitge sproken. De ministers zijn er niet in geslaagd aan THEE doet ie goed! Wanneer kent men zich zelf? Al leen dan wanneer men in zich zelf nog meer gebreken ontdekt dan in ande ren. Diana bukte zich en trachtte te midden van het tumult zich verstaanbaar te ma ken. „U waarheen brengen?" „Naar dien bruutAlam Khan". „Hij en Gray zijn aan het worstelen", riep ze met beverige stem. „Ik zei u, dat ze ge vallen zijn. Niemand kan bij hen komen". „Gray ligt onder? Hij zal toch overwin nen! Het is mij geopenbaard! Hoe lang moet 't nog duren? Oh! ik geloof, dat ik sterf". Zij hielp hem opstaan. Hij had opnieuw zijn handen weggestopt onder de oksels, en onder de naar achte ren geworpen wijde mouwen van zijn kleed kwamen een paar erbarmelijk mogere ar men, het vel een en al rimpel, te voorschijn. Diana had een vaag besef, waarom hij naar Alam Khan toe wilde. Maar wat vermocht dit ongelukkige wezen tegen dien kolossus? De scherpe blik van Limbu had de kleine smalle mesjes, gelijk aan klauwen van een roofvogel, bespeurd, welke de blinde Gal braith den hulpbewaarder overreed had voor hem te laten maken. En daar hij het gebruik kende, dat de Mahratta's van dit soort wapens maken, voelde hij opeens sympathie voor dit skelet van een sahib; hij begreep welk plan Galbraith had. „Ik zal u naar hem toebrengen, sahib, zoodra het oogenblik daar is", zei hij op gewonden. „En lang zal het niet meer du ren". „Wie is u?" stamelde Galbraith, de oogen die niet meer zagen naar hem toekeerend. „Twee jaar geleden te Lahore, sahib, heb ik u geholpen naar de tent terug te gaan, na uw polo ongeluk!" antwoordde Limbu gejaagd. „Toen, Uw Edele het hospitaal verliet, hebt u mij een tabakszak gegeven, zooals de sahibs gebruiken. Die is in de woning van mijn vader te Kathmandu", vervolgde de kleine Gurkha trotsch. Een zachte trek vloog over het afgetobde gezicht van den blinde. „Ben jij dan zijn Gurkhaansche oppasser? Ik herinner me je." Een gulle glimlach, terstond weer be dwongen, had het gelaat van Limbu verhel derd. „Uw Edele heeft gelijk....... Zoodra mijn sahib dien buffel van een Khan zal hebben neergeveld zijn er, behalve u nog anderen die zich er mee belasten zullen hem af te maken!" Hij wierp een blik op de acht ge vangenen, die op de loer stonden; ze had den instructies gekregen: direct nadat hij met zijn groot mes een der soldaten van de lijfwacht zou hebben gedood, zich mees ter te maken van de wapens der andere gardisten, daarop Gray en Diana te om ringen en zich een weg te banen tot buiten de arena naar den onderaardschen gang; eenmaal daar was hun taak de deur achter de vluchtenden te sluiten, 't Was een hope loos plan, toch het eenige, dat hun over bleef. De strijd tusschen Gray en den Cobra geraakte in zijn laatste stadium; beide te genstanders rolden om elkaar heen in 't zand, toegejouwd, bespot en aangemoedigd alles door elkaar door de van spanning (Ingez. Med.) razende menigte. De worsteling duurde al een half uur. Het bovenlijf van Gray was erg toegeta keld. Groote lappen afgescheurd levend vleesch hingen bloedrood tusschen de don ker blauwe plekken, toegebracht door de stalen vingers en de beenderen van zijn tegenstander. Alam Khan miste methodische kennis; uit zijn optreden sprak woeste wreedheid. Opeens lieten beiden los en kwamen overeind. De zwaarlijvigheid van den Cobra begon hem tot nadeel te worden; hij hijgde. Zijn lengte zou hem ten val brengen, reeds had deze Gray bewaard voor eenige laag hartige pogingen van Alam Khan om zijn oor af en zijn keelader door te bijten. Met het hoofd voorover stortte Gray zich op hem; vermijdend omvat te worden, buk- tij hij zich links overbuigend, strengelde zijn armen om elkaar heen, spande al zijn krachten in en wierp den ander op den grond. Een kreet snerpte door de lucht. „Oh moeder Kali! Oh waarlijk groote moeder Kali! Niet één, maar wel twintig zwarte geiten zal ik ter uwer eere den hals afsnijden", schreeuwde Limbu buiten zich zelf van vreugde. „Hij heeft overwonnen!" riep Diana, ter wijl tranen haar over het gezicht liepen. Doch Gray had niet overwonnen. De kleine Gurkha zag iets, wat maakte, dat hij in de palm van zijn rechterhand spuw de en zijn mes, klaar om toe te stooten, heen en weer liet wiegelen. In de hand van den Cobra flikkerde zijn zware, vijf-en-veertig cm. lange dolk. 'Wordt vervolgd).

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1939 | | pagina 5