De intocht van Koningin
Wilhelmina in Brussel.
KRONIEK van den DAG.
De Belgen hebben H.s M. een luisterrijke
en enthousiaste ontvangst bereid.
TWEEDE BLAD VAN DE PROVINCIALE ZEEUWSCHE MIDDELBURGSCHE COURANT (W.O. DE GOESCHE CRT.) VAN WOENSDAG 24 MEI 1939.
No. 121.
Twee vorsten
groeten elkaar
VORST COBRA
De aankomst van
H. M. op het station
Zegetocht naar
het lconinlcl^k£paleis.
ELKE BUS EEN BON VOOR GESCHENKEN
Japan en de spil.
Het denkbeeld van het militaire bond
genootschap tusschen Duitschland en Ita
lië, waarvan Zondag de stukken zijn getee-
kend, is aan Duitsch brein ontsproten. Ge-
ruimen tijd geleden reeds werd er te Ber
lijn van de plannen gerept. Van zekere
Fransche zijde wordt het nu voorgesteld,
alsof de Duce aan den leiband van den
Führer is gaan loopen. Hoewel hierin iets
waars zit, is de bewering, zooals ze daar
staat, rijkelijk overdreven. Al zou het alleen
maar zijn, omdat ook verdragen als het
onderhavige van papier worden vervaar
digd. Men heeft dat gezien in 1914, toen Ita
lië zijn bondgenootschap (met Duitschland
en Oostenrijk-Hongarije) rustig in den steek
liet. Wij willen hiermee uiteraard niet zeg
gen, dat Mussolini een herhaling dezer trou
weloosheid in den zin heeft, maar omge
keerd is het veel te boud, om te zeggen, dat
hij aan Hitler's leiband loopt. Men moet het
verdrag o.i. in de eerste plaats beschouwen
als een politiek instrument van tegenwicht
tegen het anti-agressiefront, dat Enge
land aan het smeden is. En dit karakter
zou nog veel meer relief hebben gekregen,
indien Berlijn er in geslaagd was, om zijn
oorspronkelijk plan ten uitvoer te leggen:
een militair bondgenootschap tusschen de
totalitaire mogendheden en Japan. Zou de
Duitsche regeering dit gelukt zijn, dan had
zij op een groot diplomatiek succes kunnen
bogen, tegenover Engeland. De Japanners ga
ven echter nul op het request; een maand
geleden ongeveer voor de eerste maal, eer
gister voor de tweede maal. Tokio voelt
voorshands niet voor deelneming aan het
zoo innige bondgenootschap.
Hoewel men eens den indruk heeft ge
kregen, dat Japan aan het befaamde Anti-
Komintern-verdrag (door Berlijn, Rome en
Tokio opgeworpen als bolwerk tegen het
communisme) wel eenige uitbreiding wilde
geven, blijkt nu ten duidelijkste, dat men
te Tokio liever eerst nog eens de kat uit
den (Europeeschen) boom kijkt, alvorens
zich aan een der groote groepen nauw te
binden. Mag men den Tokioschen corres
pondent van het Engelsche blad „Daily Te
legraph" gelooven, dan zijn de banden tus
schen Japan en de spil RomeBerlijn zelfs
heel losjes en bestaat er vrij veel
kans, dat ze binnen afzienbaren tijd ver
broken zullen worden!
Tal van vooraanstaande Japanners zijn
volgens hem tegen de alliantie met de to
talitaire mogendheden. Ze werken (achter
de schermen) dag in dag uit, om de buiten-
landsehe politiek in hun richting te krijgen.
Het Anti-Komintern-verdrag is in Japan
nooit populair geweest. Het werd op 25
Nov. 1936 een verbaasde natie voorgelegd.
De onderhandelingen er over waren geheim
gehouden. Deze geheimzinnigheid maakte
het pas dubbel onpopulair. Toen de oorlog
met China uitbrak, meende het Japansche
publiek dat het verdrag voordeel zou moe
ten opleveren. Toen echter de Duitsche
militaire adviseurs van Tsjiang Kai-sjek
op hun post bleven en Duitschland via
Hongkong munitie en andere voorraden j
naar China bleef sturen, toen ook Duitsch
land, behalve uitlatingen over moreelen
steun niets deed om Tokio te helpen, keer
de de vroegere golf van bitterheid jegens
Duitschland met groote kracht terug. Het
geloof nam toe dat Japan het verkeerde
kamp had gekozen en tijdig naar dat der
democratieën moest terugkeeren.
De twee jaar oorlog zijn voor Japan niet
gemakkelijk geweest; het heeft een zwa-
ren prijs moeten betalen en indien er een
weg geopend kon worden naar wat een
eervolle vrede schijnt te zijn, zou Tokio
deze kans met vreugde aangrijpen.
Niet slechts Japan's eigen ervaring,
maar ook de gebeurtenissen in Europa
hebben er Tokio toe gebracht, de waarde
van de spil Rome-Berljjn-Tokio opnieuw
te overwegen. De vastberaden houding der
Vereenigde Staten en de Britsche allianties
tegen agressie doen Japan nadenken. De
Japanners, die de democratieën als de
machtigste partij zien, zouden graag het
pact met de totalitaire staten verzwakken
en zelfs verbreken; ze worden niet alleen
in burgerkringen, maar ook in leger- en
marinekringen gevonden. Ze zijn niet sterk
genoeg om een plotselingen ommekeer in
de politiek teweeg te brengen, dit moet
behoedzaam en geleidelijk worden gedaan.
Tegenover hen, aldus nog steeds de cor
respondent van de „Dailf Telegraph", staan
de aanhangers van het anti-kominternpact,
die dit verdrag in een drievoudig militair
verbond willen wijzigen. Ze trachtten de
BRUSSEL, 23 Mei Daar groeten twee
vorsten elkaar en er valt een- stilte over de
menigte, welke zoo lang in blijde afwach
ting dit moment heeft tegemoet gezien. In
deze stilte, welke zoo bij uistek goed weer
gaf, wat er in allen, die aanwezig mochten
zijn, omging, pasten slechts de eenvoudige
woorden, welke Neerlands landsvrouwe tot
haar koninklijken gastheer zeide, toen Ko
ning Leopold met uitgestrekte hand op Ha
re Majesteit toetrad: „Ik ben gelukkig hier
in Brussel te zijn".
Past het niet het best, stil te zijn, wan
neer men gelukkig is? Het was alsof deze
menschenmassa, welke iedere schatting te
buiten ging, dit eene moment van ontmoe
ting aanvoelde, de ontmoeting tusschen
twee vorsten van koninkrijken, welke zoo
nauw aan elkaar verwant zijn.
Maar ook slechts een moment kon het stil
zijn op het groote Noord-station, want
oogenblikkelijk daarna barstten de toejui
chingen los. De jubelkreten van de Neder
landers, die hun Koningin nabij wisten, de
toejuichingen van de bevriende Belgen, wier
uitingen van vreugde om deze dagen van
vriendschapsmanifestatie samenklonken tot
één koor van enthousiasme, verwarmd door
de zon, welker klare lente-luister tenslotte
alle versieringen op den achtergrond mocht
dringen.
Het was het einde van een periode van
wachten, welke te langer duurde naarmate
men meer verlangde naar het begin van den
jubel, welke geen grenzen kende. Het was
het begin van een zegetocht, waarvan men
zich nauwelijks 'n voorstelling kan maken
Men kan slechts verheugd zijn, dat men dit
eene oogenblik heeft mogen bijwonen.
Hoe ontzaglijk de belangstelling
was.
Reeds vroeg in den middag waren de dui
zenden naar de binnenstad van Brussel ge-
tögen, om getuige te zijn van de blijde in-
comste van Hare Majesteit Koningin Wil
helmina als gast van den Koning der Bel
gen. Op het Rogierplein voor het station
stonden zij samengetrost in compacte mas
sa's. De warmte deerde hen niet en toch
brandde de zon zoo uitermate fel op dezen
zomerschen lentedag, welke- men zich moei
lijk feestelijker kan voorstellen. Deze men-
plannen hiertoe te ontwikkelen op de con
ferentie in het afgeloopen voorjaar te Pa
rijs van Japansche diplomaten in Europa.
Ze hebben hun werk nooit stopgezet.
De gematigde Japansche kringen willen
geen crisis in de Duitsch-Japansche betrek
kingen teweeg brengen, ze wachten rustig
af. Niettemin wordt thans bijna dagelijks
beraadslaagd over wat Japan staat te doen
voor geval van oorlog in Europa. Zeker is
dat Japan slechts zal deelnemen aan een
Europeeschen of wereldoorlog, indien het
hiertoe vqjstrekt wordt genoodzaakt en
slechts twee volken kunnen hiervan de oor
zaak zijn, de Vereenigde Staten en Rusland
tenzjj een militaire alliantie met Duitsch
land steunverleening bij vijandelijkheden
meebracht. Zoolang Japan een bescheiden
politiek voert zullen de Vereenigde Staten
het nooit tot een oorlog dwingen. Sovjet-
Rusland is een onberekenbare factor, maar
het schijnt dat oorlog met Japan het laat
ste is wat men te Moskou wenscht. De der
de mogelijkheid om in een oorlog te gera
ken, heeft Japan geheel onder controle.
Noch Berlijn, noch eenige andere mogend
heid kan Tokio er toe dwingen een mili
taire alliantie tegen zijn wil te sluiten.
De gematigden meenen dat Japan, indien
hun opvatting zegeviert, buiten eiken toe-
komstigen Europeeschen oorlog kan blij
ven en ongestoord aan zijn werk in Oost-
Azië voort kan arbeiden. Japan zou dan
veel winnen en niets verliezen. De corres
pondent zegt tenslotte dat hij van meening
is dat Japan zich binnen een jaar tot een
nieuwen spil zal bekeeren.
46).
Door MARK CHANNING.
„Neen, neen, vriend", riep Gray uit, zijn
hand terugtrekkend. „Ik heb gezegd, in
ruil voor drie dienstenMaar antwoord
eens eerst, heb jij onder je gevangenen een
Engelsch meisje?"
De stomme schudde energiek neen met
zijn hoofd. Gray had den indruk, dat de an
der hem niet bedroog. Maar dan was 't ook
niet Diana geweest, die hij had hooren
roepen: Colin, Colin, red me!
Het schoot hem opeens te binnen, dat de
stem van de Grieksche zoo op die van
Diana had geleken, en ook dat de danseres
er zoo kinderlijk trotsch op was enkele
woorden Engelsch te kunnen babbelen.
Wie-bemint had gemakkelijk de enkele
woorden kunnen leeren. Ja, zoo zou het
zijn. Ze hadden hem voor 't lapje willen
houden.
Als een licht temidden der duisternis
drong de gelukkige waarheid tot hem door;
Diana was in veiligheid.
„Luister goed, welke de drie condities
zijn, die je te vervullen hebt vóór ik je de
ze steenen geef", zei Gray, terwijl zijn hart
van vreugdebonsde. Ten eerste moet je
maatregelen .némen, dat ik den blinden sa
hib kan prekan en terstond. Stem je erin
toe?"
Door een verwoed gebarenspel slaagde
de bev er in uit te leggen, dat Gal
braith was. Gray maakte even zijn
hand I. in het .licht van de fakkel schit
ter' kostbare steenen, als de zee op
een warmen zomerdag.
„Heb je ze goed gezienIk moet hem
spreken, hetzij hier in mijn cachot of in het
zijne. Begrepen? En daarop breng je me
voedsel in overvloed en versche melk".
De man knikte toestemmend.
„En nu het derde punt. Je moet er voor
zorgen, dat deze ring in handen komt van
Chirine Bibi. Wie haar dezen brengt", ver
volgde hij, den cipier oplettend gadeslaand,
„moet haar uitleggen waar ik ben en haar
zeggen, dat ik naar tijding verlang van de
miss sahib. Zweer, dat je dit zult doen!"
Zijn handen op zijn voorhoofd samen
brengend, terwijl hij zijn oogen opsloeg
naar het gewelf van de galerij, bewoog de
cipier zijn lippen als in gebed.
„Welnu", riep Gray verheugd uit, „ze zijn
van jou". En hij stortte den kostbaren in
houd van zijn hand over in die van den
cipier, die, zooals hem opviel, merkwaardig
klein was voor een mannenhand.
Een uurtje later kwam de dierenoppas-
ser terug met een groote steenen kruik vol
versche melk; op zijn hoofd droeg hij een
mand, die koud vleesch, rijst en groenten
bevatte. Gray vroeg of de ander maatrege
len genomen had om zijn onderhoud met
Galbraith voor te bereiden. De stomme
voegde beide handen samen tegen zijn
wang, waarbij hij het hoofd terzijde boog.
Hij wilde te verstaan geven, dat de andere
blanke gevangene sliep.
„Des te beter, indien hij rust", zei de
Engelschman streng. „Maar denk er aan,
dat ik hem binnenkort moet spreken, want
over een paar uurHij voltooide den
zin niet.
De man haalde de schouders op, doch uit
schen, die zich gelukkig wisten, omdat zij
erin geslaagd waren juist hier een plaatsje
te hebben bemachtigd zij het een nog
zoo klein hadden evenwel genoeg te zien
Zij zagen hoe de kranige Brusselsche poli
tiemannen met hun felblinkende witte hel
men langzamerhand het plein afzetten. Zij
morden niet op het moment, dat zij door
de sterke arm misschien op zij werden ge
zet, zoodat zij ergens anders een kijkpost
moesten opzoeken. Zij keken en zagen de
troepen aanmarcheeren om langs de gehee-
le route van den koninklijken stoet een
eerewacht te vormen, zij zagen de komst
van de fraai-uitgedoste ruiters van de vier
peletons van het eerste regiment mobiele
troepen, wier voorname taak het was de
koninklijke calèche naar het paleis te be
geleiden.
Is het niet verwonderlijk, dat wij zelfs in
hun uniformen de Nederlandsche vlag ont
dekten? De roode pluim op de berenmut
sen, een helwitte kuitbroek en een prach
tig blauw tuniek: inderdaad vandaag zagen
wij hierin de kleuren van Nederlands vlag,
welke zonder twijfel fierder dan ooit in de
zon schitterden
Terzijde van het Rogierplein stond een
der muziekcorpsen van het Brusselsche
garnizoen opgesteld met trompetters en
tamboers. Het plein was schoongeveegd en
omlijst door duizenden menschen, tallooze
v aggen.
Hoog boven deze menschen stond het
oranje „welkom"het woord, dat thans
in Brussel tot de menigte spreekt en dat
men de Nederlandsche koninginne toeroept
met versiering en gewuif van vlaggen.
Koning' Leopold arriveert.
Om tien minuten voor half vijf klinken
van buiten plotseling hoornsignalen en kort
daarop zien wij in de hall van het station
Koning Leopold met gevolg verschijnen. Hij
is gekomen om zijn koninklijke gast in zijn
zonnige residentie te ontvangen. Met veer
krachtige stappen inspecteert hij de man
schappen van het negende regiment. Goed
keurend is zijn blik, een lach speelt om zijn
mond: inderdaad deze mannen staan als uit
steen gehouwen om zoo hun hulde te betui
gen. De Brabanconne klinkt voor op 't per
ron, wanneer de Koning is aangekomen op
de plaats, waar Koningin Wilhelmina den
trein zal verlaten.
Twee stationswachters staan gereed met
oranje-vlaggen om den machinisten te be
duiden, waar zij moeten stoppen.
Precies om half vijf komt de koninklijke
Belgische trein, waarin de Koningin te Es
schen was overgestapt (de broeder des ko-
nings, Prins Kaerl, graaf van Vlaanderen
had H. M. hier op Belgisch gebied verwel
komd) te Brussel aan.
Langzaam hijgt de enorme locomotief het
station binnen; voor op het zwarte gevaar
te de Belgische en Nederlandsche vlaggen
met Neerland's wapen als gouden middel
punt.
Dan klinkt het Wilhelmus.
Hare Majesteit Koningin Wilhelmina be
treedt den Brusselschen grond. Onmiddellijk
treedt Koning Leopold op haar toe en de
begroeting tusschen beide vorsten is aller
hartelijkst
De kinderen der Nederlanders, op het sta
tion aanwezig, kunnen zich niet langer be
dwingen en zij heffen tegen de maat van de
muziek in opnieuw het Wilhelmus aan: fris-
sche stemmen, welker zonnigheid verrast
en ontroerd.
De Koning der Belgen stelt daarna de
commissie van ontvangst aan de koningin
voor. Deze commissie bestaat uit generaal
Vanderveken, commandant van het eerste
militaire district, den heer Houtart, gouver
neur van de provincie Brabant, den burge
meester van Brussel, den heer Max, den
burgemeester van St. Joost-ten-Noode, den
heer Petre, den president der Belgische
spoorwegen, den heer Rulot. Voorgesteld
Ik beproef de dingen aan mij te on
derwerpen en niet zelf aan de dingen
onderworpen te worden. Horatius,
zijn gelaatsuitdrukking maakte Gray op,
dat zijn wensch vervuld zou worden.
Weer bleef hij alleen in de duisternis, de
handen saamgevouwen in zijn nek, luiste
ren naar het geknaag der ratten, intusschen
nadenkend over drie vraagstukken, die al
het overige in belangrijkheid overtroffen:
was Diana in veiligheid, zou hij Galbraith
zien, zou Chirine den ring in handen krij
gen?-
De onzekerheid van zijn -toestand gaf
hem sombere gedachten en een angstig
voorgevoelen, die de herinnering aan den
droom, den Sadhu betreffende, niet verja
gen kon. Indien men den volgenden dag,
in plaats van hem, nu hij nog frisch en
krachtig was, naar het Strijdplein te voe
ren, hem eens bij toeval in dit cachot liet,
maanden, ja zelfs jaren achtereen, eiken
g een beetje minder geestkracht, een
beetje meer met ongedierte overdekt? Zou
zijn verstand dat kunnen weerstaan? Of
zou hij het evenals Galbraith verliezen?
Indien hij nooit meer dit walgelijke, ver
stikkende hol, deze drukkende, bijna tast
bare duisternis verliet? Was 't een wonder,
dat die rampzalige Gigs gek was geworden?
Blind? Wat gaf 't, te kunnen zien waar het
eeuwig nacht was? Gave de hemel, dat
Chirine het een of andere resultaat be
reikte. "W-wi
worden ook de leden van het Belgische ge
volg van Hare Majesteit.
De daverende saluutschoten, gelost uit
75mm-vuurmonden, welke staan opgesteld
in het park Cinquantenaire, dringen door
tot het station, maar het gedreun gaat ge
heel op in het enthousiasme, dat uit de me
nigte opstijgt, wanneer de Koningin der Ne
pierlanden en de Koning der Belgen tesa-
men de eerewacht inspecteeren.
Langzaam schrijden de beide vorsten
langs de eerewacht. De Koningin ter linker
zijde van den "Koning. Eerbiedig groet Ko
ningin Wilhelmina den standaard van het
regiment. Inderdaad een majesteit.
Op het einde van het perron werden der
Koninginne bloemen aangeboden door de
kleinkinderen van de stationschef, den
heer Bogaerts. Het gewuif der kinderen
met hun oranje-vlaggen en het gejubel van
de menschen kent geen einde.
Eenige oogenblikken vertoeven de vor-
ten in den wachtkamer, waar Koning Le
opold zijn koninklijke gast eenige woorden
van welkom toespreekt.
Inmiddels zwellen de toejuichingen van
het publiek buiten het station aan. Men ziet
aan de voorbereidingen van het eere-escor-
te, dat het groote oogenblik nadert, waarop
Koningin Wilhelmina op het plein zal ver
schijnen. De open calèche, getrokken door
bereden paarden de jockeys in felroode
tunieken gekleed rijdt voor.
Om twaalf minuten over half vijf staan
Koning Leopold en Neerlands landsvrouwe
in de zon, buiten op het enorme plein, dat
in deining is van menschen, die wuiven en
zwaaien, van vlaggen, die groeien
Wederom klinkt het oude Wilhelmus en
stram salueeren alle officieren, de soldaten
presenteeren het geweer.
Wanneer de vorsten zijn ingestegen zet
de stoet zich onmiddellijk in beweging,
Rechts naast de calèche rijdt generaal De
Henin de Boussu Walcourt, links kolonel
Dethise, commandant van het escorte. On
middellijk daaraan aansluitend volgt de
standaard met vaandelwacht.
Dan begint de zegtocht, waarbij de toe
juichingen zwellen en zwellen alsof er ten
slotte geen fortissimo bestaat
Langs het Rogierplein zwenken de caros
sen de Kruidtuinlaan op, waar het letterlijk
zwart staat van de menschen, waar de hoof
den niet meer afzonderlijk te onderschei
den zijn. Uit de ramen hangen honderden,
op de daken staan zij en zij zijn geklommen
in de lantaarnpalen.
Prachtig is het in de verte de koninklijke
stoet naar boven te zien rijden, want de
Kruidtuinlaan stijgt sterk. Onophoudelijk
wuift Hare Majesteit met de hand. Koning
Leopold salueert nu eens, maar meestal
ziet hij gelukkig rondom zich heen. Zijn
volk bereidt tenslotte deze ontvangst, welke
alleen zoo luisterrijk kon zijn, omdat heel
Brussel, in feite heel België, in gedachten
en via de radio deze incomste beleeft.
Een zegetocht? Ach, het is maar een
woord. De beteekenis ervan hebben wij van
middag in Brussel, langs een weg van den
koninklijken stoet naar waarheid leeren
kennen.
De militaire afzetting staat voorbeeldig
in de houding. Een escadron wielrijders
vormt een rij van keurige zwarte fietsen,
van rechte armen, salueerend de Koningin
van de lage landen bij de zee.
Op alle straathoeken staan militaire mu
ziekcorpsen en nauwelijks is het eene Wil
helmus weggestorven of een ander klinkt
al weer op
Is het een wonder, dat de Nederlanders
langs de route telkens uit volle borst mee
zingen?
Daar ging een jubel over Brussel, welke
lang zal heugen, welke een grootsche inlei
ding is geweest op de komende dagen.
Op het Paleizenplein.
Teruggetrokken uit het gewoel van het
Paleizenplein, waar het publiek achter de
houten afzettingen staat gepakt, ligt, ma
jesteitelijk en forsch, het koninklijk paleis.
Midden op het dak waait er de Belgische
vlag. Geen versiering verder dan een rood-
fluweelen, met goud geborduurde draperie,
welke afhangt van de balustrade der log
gia.
Een kanonschot dreunt. De Koningin is
thans, prompt half vijf, op het station aan
gekomen. Meteen rijst boven den rechter
vleugel van het paleis de standaard van
Koningin Wilhelmina aan den mast, het
oranjedoek met het blauwe kruis en de ko
ninklijke wapenteekens. Terwijl telkens de
doffe knal van een kanonschot weerklinkt
en er steeds meer beweging in de menigte
komt, rijden auto's aan, waarin men de ga-
la-uniformen ontwaart. Het zijn de Belgi
sche ministers, die straks aan de Koningin
zullen worden voorgesteld. Kopermuziek
korten den tijd.
Daar komt de groote kreet reeds waar de
duizenden zoo lang op hebben gewacht, de
kreet, die de komst der Koningin aankon
digt. Burgemeester Max, die in zijn auto
terugkeert van het station, waar hij de Ko
ningin reeds heeft begroet, is het, die dezen
kreet ontlokt. De Koningin kan nu niet
ver meer zijn. Commando's klinken, de
wacht komt in de houding. Dan komt een
kleurige stoet het Paleizenplein op: het
bereden eere-escorte, dat thans voor de
tweede maal zijn gala-uniform draagt: na
poleontische ruiters, hoog te paard met hun
enorme berenmutsen en hun zwart-wïtte
uniformen, welke hier en daar een vuur-
roode onderbreking hebben. In breede rijen
dansen de martiale figuren op de dravende
paarden, de sabels getrokken, in strak ge
lid. Daar zwenken zij en maken front voor
den ingang van het paleis. Daar zijn nu ook
reeds de scharlaken livreien der voorrijders
en daar„Leve de Koningin, vive la
Reine". Naast Koning Leopold zit daar Ko
ningin Wilhelmina, in blauwen mantel met
blauwen hoed, welke kleur prachtig past
bij het paars van het grootkruis der Le
opoldsorde. Lachend wuift zij het publiek
toe, dat geestdriftig juichen blijft.
Uitgestapt schrijden de beide vorsten
langs de eerewacht der cadetten, voorafge
gaan door generaal Deffontaine en kolonel
Beernaert, die aan het gevolg van H. M.
zijn toegevoegd en terstond zijn uitgestapt
om haar voor te gaan. Statig schrijdt de
vorstin langs de wacht, buigend als zij het
vaandel passeert. Dit is waardigheid en gra
tie, dit is een Koningin. Hoeden en handen
en vlaggetjes wuiven en uit duizenden ke
len klinkt het gejuich.
Aan den ingang van het paleis is intus
schen de figuur van den grootmaarschalk
van den Koning, graaf Cornet de Ways
Ruart verschenen, die de Koningin, wan
neer zij zich een oogenblik met den com
mandant der eerewacht heeft onderhouden,
in het paleis geleid, waarna ook, op een
afstand, het gevolg der beide vorsten bin
nentreedt.
Het duurt nu even.
Er blijven telkens kreten opstijgen uit het
publiek, telkens als iemand meent gordijnen
te hebben zien bewegen in de zaal achter
de loggia, waar de kronen branden en waar
straks de beide vorsten zullen verschijnen.
Maar de voorstellingen binnen nemen eeni-
gen tijd in beslag.
Na een kwartier wordt dan het wachten
beloond: de Koningin, door haar gastheer
gevolgd, verschijnt op het balcon.
Het publiek is buiten zich zelve.
Leve de Koningin.
Men wuift alsof ieder een speciale per
soonlijke groet over te brengen, heeft aan
de vorstin.
H. M. rechtop, wuift. De Koning staat
stram terzijde.
De wuivende hand der Koningin brengt
een persoonlijken groet, maar ook een groet
namens het Nederlandsche volk, aan deze
menigte op het plein. Het is de begroeting
van twee volken. Het Wilhelmus klinkt,
terwijl de wacht het geweer presen
teert
Dan is het uit. De chaos gener wegstroo-
mende menigte is het einde.
De duisternis der gang kleurde zich bleek
rood, daarop levendiger, om opnieuw te
verbleeken. Een vierkant van oranjeachtig
licht teekende zich af op de lage zoldering,
wanneer de fakkeldrager een hoek omsloeg;
de schaduw der tralies danste een groteske
horlepijp op den muur. Een legertje groote
grijze ratten keerden onder luid rumoer te
rug naar hun holen. Ze meenden dat hun
oordeelsdag was aangebroken.
Gray hoorde aan het andere einde van de
gang een deur opengaan en even later
week onder een harden stoot aan de buiten
zijde het deurtje van zijn eigen cachot.
De personen, die op den nauwen drempel
verschenen, vormden bij het flikkerende
licht van de fakkel een afstuitend taf reel;
naast den cipier, die zijn arm om hem heen
geslagen had, sleepte zich jammerlijk voort,
wat eens Galbraith was, een Galbraith,
zóó beklagenswaardig, zóó zwak, dat Gray
ontsteld opsprong.
,Dag Galbraith. Ik ben 't, Colin Gray",
riep hjj uit.
Geen antwoord.
„Je bent 't toch, Gigs, is 't niet?" vroeg
hij in spanning. „Herken je me niet?"
Langzaam wendden de witte ondoorschij
nende pupillen zich naar hem toe, Gray
sloeg de angst om 't hart.
Hij keek den cipier aan, alsof hij ver
wachtte, dat de stomme zou gaan spreken.
Was een nieuwe gruwel begaan aan dit
ontroerende, menschelijke wrak? Was Gal
braith ook de tong uitgesneden?
De bewaker gesticuleerde met zijn rech
terhand, hief deze op en liet ze daarop neer
tot op den grond. Gray knikte ten teeken,
dat hij den ander had begrepen.
(Ingez. Med.J
Terwijl hij behoedzaam het behaarde,
gebogen geraamte omvatte, "plaatste hij
Galbraith op den vloer, als ware hij een
broze porseleinen vaas geweest. Hij behoef
de geen overreding te gebruiken, de blinde
vertrouwde zich als een ziek kind toe aan
de krachtige, stevige armen, die hem on
dersteunden.
„Zoo zullen we beter kunnen praten,
denk je ook niet, kerel?" zei Gray met
dichtgeschroefde keel.
Geen antwoord.
De cipier bracht nog een fakkel en een
mandje, dat een stuk brood, een fleschje
olie en iets, wat leek op een oude wasfla-
con half vol met een doorschijnend geel
vocht, bevatte. Klaarblijkelijk had hij ge
vonden, dat de waarde der kleinoodiën wel
eenige attenties meer eischten, dan die wel
ke van hem verlangd waren.
Even beschouwde de stomme met vra-
genden blik op de den grond zittende ge
vangenen.
,,'t Is zoo goed", hernam Gray bedaard,
„vergeet niet den ring te geven aan je weet
wel wie. Je herinnert het je toch?
Doch al had de cipier kunnen spreken,
toch zou Colin Gray het antwoord niet heb
ben gehoord. Met al zijn zenuwen gespan
nen luisterde hij naar een stem uit het ver
leden, de/stem van Galbraith.
„Kom je uit Simla?" vroeg ze schor.
Een klamme hand uitstekend, betastte
Galbraith het gelaat van Gray. Het voelde
vochtig aan.
(Wordt vervolgd.