VOOR DE JEUGD.
Muziek in het Ziekenhuis
DE GELAARSDE KAT.
HET HERT EN ZIJN GEWEI.
Uitvindingen waar men
om lachte.
Een boekenplank
door Lies Helgers.
LEGPUZZLE:
OPLOSSING VAN DE
Dieren aan de Ntfl.
Het derde sprookje van Moeder de Gans,
welke het kinderkoor te Domburg heeft
opgevoerd laten we thans volgen. Het is het
sprookje:
ra. DE GELAARSDE KAT.
Kat:
Miauw, miauw,
Moolnaarszoontje erfde 'n kat.
Molenaarszoon
Nou, nou; nou, nou.
O, dat is me wat.
Kat:
Miauw, miauw,
Ben je niet met mjj voldaan?
Ik trek heel gauw
'n Paar kaplaarzen aan.
Miauw, miauw,
'k Ga me kleden, maak je klaar.
Ik stap met jou
Naar heer Tovenaar.
Kat:
Tovenaar, men heeft gelijk;
Tovenaar, wat zjjt ge rijk!
Kunt ge uzelven soms veranderen,
Onderwijl ik naar u kijk?
Tovenaar
Passen wij niet bij eikanderen;
Poes, wat doe je in mijn huis?
Waarin moet ik mij veranderen?
Kat:
In een kleine, nietige muis?
Want dat lijkt me vreselijk moeielijk
Voo zo'n groot en machtig heer.
Springt ge al piepend op en neer,
Dan bewonder 'k u nog meer.
Tovenaar
Dat is heus voor mij niet moeilijk,
Heb maar eventjes geduld.
[hij duikt onder de tafel; een muis
loopt er piepend over.]
Koor:
IJdelheid is zeer verfoeielijk;
Poesje van zijn muisje smult.
Kat:
Baasje, kom in dit kasteel,
Wees tevreden met je deel.
Wil je nu wat van me weten,
Al leek ik eerst niet zoveel?
'k Heb den toov'naar opgevreten,
Alles, wat eens van hem was.
Boeren, wilt het niet vergeten,
Hoort Markies van Carabas.
[Boeren en boerinnen komen naderbij]
Kat:
Kijk, de koning, de prinses,
Rijden in een pracht-kales.
Koning:
Wat een kostelijk land is dit;
Wie noemt het zijn bezit?
Landvolk:
Vee, weiland, veldgewas,
Hoort den Markies van Carabas.
Koning:
En is hij even rijk als trouw,
Schenk 'k hem mijn kind tot vrouw.
Kat:
Koning, hier is mijn markies,
Trouw te zijn is zijn devies.
Koning:
Goed, dat ik uw kennis maak,
Zo'n trouw bestaat niet vaak.
Molenaarszoon
Jonkvrouw, hoe klopt mijn hart!
Prinses:
Het mijne bonst al even hard.
Koning:
Ik ben zo blij, nu 'k dit beleef,
Dat ik mijn zegen geef.
[het paar knielt; het landvolk danst.]
Koning:
Maar wij vormen wel zo goed
Onverwijld de bruilofststoet.
'k Maak zoolang als ik regeer
Heer Kat tot Kamerheer.
Landvolk:
Lang leve 't jonge paar,
En dol gelukkig met elkaar.
Koor:
Zo bleek dus een gewone kat
'n Buitengewone schat.
Nürnberg op het idee gekomen om een
geweldig grote vliegmachine te bouwen,
die, naar ze beweerden, de afstand Londen
Bombay in twee dagen zou kunnen af
leggen. Deze vliegmachine zou twee reus
achtige grote vleugels krijgen van 450 voet
in het vierkant en een staart van 50 voet
lengte, die door een machine met een
sterkte van 4 pk in beweging gezet zou
worden. Er konden 12 reizigers mee en
bovendien nog eten en bagagge. Bij het star
ten zou de machine van een grote stellage
van 500 voet hoogte, langzaam langs een
schuin aflopende baan glijden, totdat de
vleugels en de staart door de kracht van de
stoommachine in beweging gezet zouden
worden. Ook van deze uitvinding werd
nooit meer iets gehoord, maar nog jaren
later heeft men diezelfde gegevens weer ge
bruikt en omgewerkt.
RAADSELS.
1. Vier broers moeten 100 gulden zo ver
delen, dat iedere volgende een gulden
meer heeft dan de voorgaande.
Probeer eens of je daarmee kunt
helpen?
2. Wij willen iets om te lachen hebben.
Schrijf dat eens met drie letters.
3. Welk hoog staatsambt is er samen te
stellen uit de volgende woorden:
MIS TREIN.
4. De eerste lettergreep komt veel van
varkens
de twede komt op schepen voor
het geheel maakt veel lawaai.
Er is een spreekwoord: Een profeet wordt
nooit in zijn eigen land geëerd. Het waren
door alle eeuwen heen vooral de uitvin
ders, die om hun nieuwe plannen en uit
vindingen bespot en uitgelachen werden,
tot er eindelijk iemand anders kwam,
meestal pas jaren later, met dezelfde uit
vinding en daardoor dan plotseling be
roemd werd.
De stoomboot werd b.v. meer dan 400
jaar geleden uitgevonden. In de 16de eeuw
beweerde een Spanjaard Garay, die op de
eerste ontdekkingstochten van Columbus
was meegegaan, dat men waterdamp kon
gebruiken om een schip of een machine in
beweging te brengen. Hij zei, dat het mo
gelijk was om een groot rad in een schip
door middel van waterdamp in beweging
te brengen en daardoor het schip zelfs zo
hard te laten varen, dat het niet langer af
hankelijk was van de wind. Garay was al
bijna 70 jaar en hij werd door iedereen
hartelijk uitgelachen.
Maar eigenlijk lukte het hem om keizer
Karei V voor zijn uitvinding te interesse
ren en deze stond hem toe het eens te pro
beren. In een paar dagen tijd bouwde de
uitvinder een zeilschip, de .Trinidad" voor
zijn doel, om. Hij legde een grote as over
het dek en maakte aan de einden daarvan
een paar schroeven vast, waaronder een
stang op en neer ging. Die stang was met
riemen aan de as verbonden.
Nu kwam de keizer ook aan boord en de
proef lukte werkelijk! Het schip legde in 2
uur 8 zeemijlen af. De uitvinder kreeg een
grote beloning van den keizer, maar daar
na werd noch van den uitvinder noch van
de uitvinding ooit meer iets gehoord.
Een nieuw luchtschip.
In het jaar 1844 werd een verzoekschrift
bij het Engelse parlement ingediend, waar
in een maatschappij toestemming vroeg om
een nieuw plan te mogen uitvoeren, dat be
trekking had op de luchtvaart. Ze waren
namelijk door de „Vliegende Walvis" van
Ieder van ons heeft we! eens foto's van
herten gezien of misschien hebben jullie
ook wel echte herten, gezien. In elke die
rentuin zijn veel verschillende soorten en
ook komen ze nog veel in het wild voor in
ons land. In Gelderland en Overijsel is het
werkelijk geen zeldzaamheid als er opeens
een hert over de weg schiet en in het bos
aan de andere kant van de weg verdwijnt.
Soms blijven ze dan staan en kijken be
langstellend naar de mensen, die in „hun"
domein binnendringen. Sommige herten
zijn al zo aan de mensen gewend, dat ze
nauwelijks opzij gaan. Zelfs voor auto's
zijn ze niet erg bang. Ze blijven wel een
beetje uit de buurt, maar kijken dan toch
wat er nu verder met dat rare, donkere
ding op wielen gaat gebeuren.
Het is jullie natuurlijk ook wel eens op
gevallen, dat alle herten een ander gewei
hebben. Sommige hebben een klein, kort
gewei en anderen een prachtig, groot en
breedvertakt. Echt koninklijk ziet een hert
met een groot gewei eruit.
Wat is zo'n gewei u eigenlijk? Het is
een verlengstuk van het voorhoofdsbeen,
dat uit echt been bestaat en oorspronke
lijk ook met huid bedekt is. Het wordt
ieder jaar volkomen ontwikkeld en wordt
daarna afgeworpen. De behaarde huid van
het voorhoofdsbeen verhardt en daaronder
lopen vele bloedvaten. Maar op een gege
ven ogenblik houdt de bloedcirculatie op
en al naar de leeftijd van het hert vertakt
het been, dat daaronder is ontstaan, zich
Daarna vormt het gewei één geheel met
het voorhoofdsbeen. Maar de huid en de
haren zitten er nu nog op. Na enige tijd
voelen de dieren een kriebeling in hun ge
wei en nu schuren en wrijven ze hun ge
wei tegen boomstammen aan, en woelen er
mee in de grond, zodat de huid er afge
schraapt wordt.
Nog enige maanden later begint het been
van het gewei af te sterven, doordat er nu
geen bloedtoevoer meer kan plaats vinden
en dan valt het gewei af. Later wordt het
weer door een ander vervangen.
De ontwikkeling van het gewei hangt erg
af van de omstandigheden, waaronder het
hert leeft en vooral ook van het voedsel,
dat 't krijgt. Het jonge hertje wordt zonder
gewei geboren en tussen de zevende en de
veertiende maand, dat is bij alle herten
soorten verschillend, begint het gewei zich
te vormen. Ongeveer 8 maanden lang
draagt het jonge hert dan zijn gewei. Daar
na werpt hij het eerste gewei af en vormt
in de volgendé tien maanden het tweede
gewei en elke keer wordt het gewei groter
en meer vertakt. Toch kan men niet aan
het aantal vertakkingen precies zeggen, hoe
oud een hert is, al weet natuurlijk ieder
een, dat een hert met een heel groot, mach
tig gewei, ouder is dan een met een klein,
kort gewei.
Het gewei is een verdedigingsmiddel
voor een hert. Het gebeurt dikwijls, dat
twee herten met elkaar vechten en dan
met hun geweien in elkaar verward ra
ken, zodat ze niet meer los kunnen komen.
Het eindigt er dan meestal mee, dat één
van de beide dieren sterft en soms sterven
ze zelfs allebei. Maar niet alleen tegen el
kaar, ook tegenover andere dieren gebrui
ken ze hun gewei als wapen. De vrouwtjes
herten hebben geen gewei en moeten dan
ook liever door de vlucht proberen te ont
komen. Men dacht wel eens, dat een hert
met een mooi gewei daarmee pronkte te
gen zijn vrouwtje, zoals een pauw dat met
zijn staart doet, maar zeker weet men dat
toch nog niet. In ieder geval is het een
prachtig gezicht om een hert met zo'n
groot, koninklijk gewei door het bos te
zien lopen of bij een vijvertje te zien drin
ken, waar bij het gewei in het water wordt
weerspiegeld.
VOOR ONZE KNUTSELAARS.
Overal in huis lagen de boeken va a
Huug verspreid. In de huiskamer, op va
ders kamer, op zijn eigen kamertje waar
je maar in kasten of op tafels keek, zag
je zijn boeken liggen. Moeder zei elke
keer, dat hij de boeken moest opbergen en
soms nam hij ze allemaal mee naar zijn
kamer, maar een paar dagen later slinger
den ze alweer door het hele huis. Dat kwam
eigenlijk, omdat de kast op zijn kamer niet
zo erg groot was. Als hij zijn schoolboeken
en zijn speelgoed allemaal netjes opborg en
er een apart plaatsje voor inruimde, kon
den zijn andere boeken er nog wel bij,
maar Huug was nu eenmaal niet zo erg
netjes en daarom kwam hij altijd ruimte
schillende delen op. De boekenplank werd
1.10 m lang, omdat dat goed met de lengte
■van de muur uitkwam. De zijkanten wer
den 40 cm lang. Hij zaagde de stukken re
gelmatig af. Voor de stevigte maakte hij
ook nog een klein steunplankje van 21 cm
hoogte. De breedte van de hele plank werd
20 cm.
Toen hij zo alle onderdelen had afge
zaagd, schaafde hij de plankjes mooi glad
want een boekenplank met een ruwe op
pervlakte is niet erg geschikt. Daar zouden
de boekenbanken tegen stuk geschuurd
worden. Terwijl hij aan het schaven was,
bedacht hij, dat het nog aardiger stond, als
hij de zijkanten van de boekenplank rond
maakte. Dat was wel een beetje moeilijker,
want hij moest het met zijn schopzaag
doen, maar dat had hij er toch graag voor
over. Daarna kon hij aan het vastschroeven
te kort. In zijn kamer was het altijd een
rommel van belang. Moeder zei wel eens:
„Ik begrijp niet, dat jij ooit iets kunt vin
den in die kamer van jou. Hoe kan je toch
in zo'n rommeltje werken?"
En nu was er een boek van een vriend
van Huug zoek geraakt. Hij had overal ge
zocht, maar het was niet te vinden. Na
tuurlijk zou het op een dag wel eens er
gens te voorschijn komen, maar het was
toch erg vervelend, dat hij het nu niet had
Daarom besloot Huug om nu maar eens
een einde aan die rommel te maken en een
boekenplank voor zichzelf te timmeren.
Dinsdagavond had hij alles klaargelegd
op zijn kamer en nu, op de vrije Woensdag
middag ging hij aan het werk. Hij had een
paar stevige planken gekocht en tekende
daar nu eerst de omtrekken van de ver-
beginnen. Eerst boorde hij gaatjes voor de
schroeven in het hout en zorgde er daarbij
voor, dat hij het hout een beetje uitholde,
zodat de koppen van de schroeven erin
konden wegzinken. Als je dat niet doet,
blijven de koppen altijd boven de opper
vlakte van het hout uitsteken en kan je je
eraan schrammen of er je kleren aan open-
haken.
En zoo zat de boekenplank na een paar
uur in elkander. Het zag er keurig uit. Nu
hoefde hij hem alleen nog maar te beitsen
en daarna met kleurloze lak over te lak
ken, dan was hij helemaal klaar.
En toen de plank werkelijk klaar was
schroefde Huug er een paar stevige ogen
aan, waarmede hij hem aan twee haken
in de muur kon ophangen.
Op haar tenen liep Lieneke door de lan
ge, stille gang. Wat een vreemde lucht hing
er toch altijd in een ziekenhuis en wat was
het overal stil. Alleen hoorde ze in een an
dere gang een paar verpleegsters met el
kaar spreken. Hun stemmen klonken hol
door het grote gebouw. Daar stond een wa
gen met een laken eroverheen. Ze wist
wel, dat het een verbandwagen was. Daar
stonden alle flesjes en potjes op, die de
zusters bij het verbinden nodig hadden en
ook watten en verband waren erop.
Lieneke liep zo vlug ze kon, maar ze
durfde toch niet te hollen. Ze wist wel on
geveer in welke zaal Jansje lag en even
later stond ze al voor de deur. Het was
toch wel een beetje griezelig om zo heel
alleen naar binnen te gaan, maar dat
kwam, omdat ze buiten het bezoekuur om
mocht komen. Jansje was vandaag jarig en
daarom mocht ze meer bezoek ontvangen
dan anders.
Lieneke liep tussen de rij bedden door.
Jansje was helemaal aan het eind van de
zaal geschoven, in de kleine serre. Nu kon
ze daar bezoek ontvangen en hadden de
andere kinderen er toch geen last van.
Haar moeder en haar broertje zaten bij
haar en ze was erg blij, toen ze Lieneke
zag. Lieneke moest alles vertellen van
school en van de kinderen uit de klas. Vai
meneer en van de gymnastiekles. Jansje's
ogen glansden, toen ze alles hoorde. Wat
was het fijn om weer alles te weten, wat
er gebeurde. Ze was zo plotseling ziek ge
worden en ze vond het zo naar, dat ze nu
een tijd in het ziekenhuis moest blijven lig
gen.
„Het ergste vind ik dat ik niet op» de
feestavond van school kan komen," zei ze.
„Bob en jij moeten ook iets spelen, hè?
Gaat het al goed? Ik vind het zo jammer,
dat ik jullie niet kan horen, ik had het zo
leuk gevonden."
„Ja", zei Lieneke, „eigenlijk moesten we
hier voor jou kunnen spelen. Het is wel
niet zo erg mooi, tenminste, dat geloof ik
niet, maar het is toch wel een aardig stukje
en moeder zegt, dat het al heel goed gaat".
En toen kreeg Jansje een inval. „Waarom
zou je het eigenlijk niet hier kunnen spe
len! We kunnen het aan de zuster vragen.
Moeder wilt u niet aan de zuster vragen, of
Lieneke hier eens een muziekstukje mag
spelen met haar broer?"
Lieneke kreeg een kleur als vuur, want
ze had het niet echt zo bedoeld. Ze zou niet
eens in het ziekenhuis durven spelen!
Mevrouw Kerve, de moeder van Jansje,
begon te lachen en vroeg: „Zou je dat
graag willen? Ja, vandaag ben je jarig, dus
nu kan ik je niets weigeren. Ik wil het wel
eens aan de zuster vragen. Maar zou jij
het wel willen, Lieneke? Vind jij het leuk
om hier in het ziekenhuis te spelen voor
de kinderen?"
Lienke trok even haar schouders op.
Ze wist het werkelijk niet en ze was er
een beetje verlegen van geworden. Ach,
als de kinderen het leuk vonden en als het
mochten als Bob ook wildemis
schien durfde ze dan wel eens te spelen.
Ze moest op de schoolavond toch ook voor
„publiek" spelen.
Juist kwam er een zuster aan. Mevrouw
Kerve ging naar haar toe en even later
kwam ze weer terug en zei: „Zuster Annie
kan het niet zeggen. Ze moet het eerst aan
de directrice vragen en dan komt ze het
wel zeggen, maar nu heeft ze geen tijd."
Ze praatten een tijdje over andere dingen
en juist toen Lieneke weer wilde opstap
pen, kwam de directrice in de zaal. Ze liep
meteen naar de serre door en kwam voor
Jansjes bed staan. „Zo, meisje", zei ze
vriendelijk. „Ik hoor, dat jouw vriendinne
tje wel eens hier piano zou willen spelen
staan open, zodat de patiëntjes jullie goed
kunnen horen en allemaal mee kunnen ge
nieten. Kijk, we hebben hier een piano
neergezet en je vindt hier verder alles wat
je nodig hebt."
Even later hadden ze alles klaargezet en
konden beginnen. Lieneke vond het nu
toch wel griezelig, maar Bob zag er zo rus
tig en kalm uit, alsof ze thuis in de huis
kamer gingen spelen. En toen begonnen ze.
In het begin klonken de tonen van de piano
erg zacht en de fluit trilde ook een beetje,
maar na een paar minuten vergat Lieneke
dat ze in het ziekenhuis speelden en toen
ging het meteen veel beter. Bob's fluit
trilde niet meer en Lieneke was opeens
helemaal niet bang meer. Ze kreeg er zelfs
plezier in.
Toen het stuk uit was, hoorden ze uit
alle zalen een applaus opklinken en ze ke
ken elkaar lachend aan. De directrice, die
iets verder in de hal zat en met een paar
hoofdzusters naar hen luisterde, knikte hen
toe en klapte ook in haar handen. Lieneke
straalde. Ze zocht de nieuwe muziek uit
toen begonnen ze weer te spelen. En zo
gingen ze een hele tijd door. Ze speelden
ernstige dingen en vrolijke dansjes en el
ke keer klonk het applaus weer op uit de
zalen. Toen ze eindelijk klaar waren en
alle stukken, die op het programma ston
den, hadden afgespeeld, ging de directrice
naar hen toe en zei: „Het was erg mooi en
we bedanken jullie namens alle patiënten
heel hartelijk voor jullie muziek. Jullie
kunnen niet zelf langs alle zalen gaan,
maar je hebt wel gehoord, dat ze het mooi
vinden. Ik hoop, dat jullie nog eens terug
willen komen. Jullie mogen nu even naar
elke zaal gaan, maar in de deur blijven
staan, dan kunnen jullie de toehoorders
even groeten."
Bob en Lieneke liepen langs alle zalen
en wuifden naar de kinderen, die in de
bedden lagen. Ze straalden allemaal van
blijdschap en Lieneke voelde zich erg ge
lukkig, dat ze gespeeld hadden.
Daarna dronken ze nog een glaasje li
monade en kregen een taartje in de kamer
van de directrice en toen was het alweer
afgelopen. Maar ze beloofden, dat ze nog
eens zouden terugkomen. Ze hadden het
zelf ook echt fijn gevonden! En zo namen
ze afscheid van de directrice en de hoofd
zusters en riepen nog eens: „Tot de volgen
de keer!"
en dat jij dat erg prettig zou vinden. Het is
wel eens meer gebeurd, dat er een paar
mensen muziek maakten voor de patiën
ten van het ziekenhuis. Het zou dus met de
eerste keer zijn en daarom geloof ikdat
ik het maar zal goedvinden. Je bent toch
jarig vandaag en jarige kinderen krijgen
altijd hun zin! Ik denk wel, dat de andere
kinderen het ook leuk zullen vinden. Wil
jij wel spelen?"
Lieneke antwoordde niet direct. Ze vond
het aan de ene kant wel leuk om te mogen
spelen maar aan de andere kant
„Ik moet het aan mijn broer vragen", zei
ze toen. Ze kon het toch ook niet zo ineens
beslissen. Dat begreep de directrice ook wel
en ze spraken af, dat Lieneke er eerst met
Bob over zou spreken en dat ze dan bij
haar volgende bezoek zou zegger. of ze het
deden.
Ze vertelde alles thuis aan haar ouders
en aan Bob en eindelijk besloten ze om het
te doen. Zo gingen ze op een middag naar
het ziekenhuis. Bob had zijn fluit bij zich.
Ze werden heel hartelijk ontvangen door
de directrice en toen gingen ze naar een
kleine hal, waar de lange gangen op uit
kwamen.
„In deze gangen zijn de meeste kamers
en zalen", zei de directrice. Alle deuren