ZEEUWSCH
ZONDAGSBLAD
(Lof
der Zotheid
VAN DE PROVINCIALE ZEEUVSCHE MIDDELDUPGSCHE COUPANTl
zaterdag
18 Maart 1939
UIT 'N OUD KOOKBOEK,
ZEEUWSCHE KRONIEK.
i De
DAEGELIKSE DIENGEN
DAMMEN EN SCHAKEN.
•S'ï'-V-xti
rrijsvraag.
Telkens worden prijsvragen uitgescnre-
ven. Wij lezen daarvan in de couranten.
Universiteiten en hoogeschoien noodigen
jonge mannen van studie uit nun kraemen
te Deproeven op net een of andere weten-
scnappenjKe onderwerp, Geieerüé genout-
scnappen geven dragers der wetenscnap
gelegenheid van hun gaven te doen blijken.
Maar ook stads- en andere besturen senry-
ven prijsvragen uit, wanneer bijv.: net een
of andere groote gebouw gezet moet wor
den. Couranten bevatten in den vorm van
prijsraadsels niet minder prijsvragen. Ge
woonlijk zijn daaraan niet te versmaden
pryzen verbonden.
Het is goed, dat dit geschiedt. Op alle mo
gelijke gebied heeft de menschheid een
prikkel noodig om vooruit- te komen. Een
prikkel, welke de natuur in haar gelegd
heeft in dat geval, dat wij eerzucht noe-
men. je*
Natuurlijk schaadt ook hier alle over
drijving. Opgezweepte eerzucht voert tot
hoogmoed of tot gekrenkte ijdelheid. Het
een is zeker even schadelijk als het andere.
Ook hier zal hij het veiligst gaan, die
den middenweg bewandelt.
De oudé volken hadden geen prijsvragen,
gelijk wij die nu kennen. Zij hadden hun
wedkampioen in allerlei soort sport en li
chaamsoefeningen. Men weet van de Griek-
sche Olympiaden, die in onzen tijd weder
uit haar asch verrezen zijn en den deelne
mers jaren van oefening afdwongen, maar
ook haar winnaars onvergankelijken roem
bezorgden. Die spelen klinken door in wat
eenmaal een Latijnsch dichter neergeschre
ven heeft: „Hij heeft den hoogsten prijs
weggedragen, .die het nuttige met het aan
gename heeft vereenigd." De beide aan
vangswoorden van deze spreuk klinken nog
in onze ooren: „Utile Dulei."
Ons gansche leven is tenslotte een prijs
vraag. Allen werden wij gesteld om ieder
voor zich, maar ook allen te samen deze
vraag op te lossen: Hoe maken wij, ieder
voor zich en allen te samen, het beste uit
het leven, dat ons geschonken werd?
Die vraag houdt heel het leven der we
reld in. Immers: de wereld is er om den
mensch en niet de mensch om de wereld.
Het is niet zoo: laat de mensch maar onder
gaan, opdat de wereld leve, maar: laat de
wereld in al haar geledingen beter worden,
opdat de mensch beter leve. De wereld: dat
is niet de aardbol, waarop wij leven. Het is
de samenleving, waarin wij werden ge
plaatst, niet een taak, om aan de instand
houding en den opbouw dier samenleving
onze beste krachten te geven. En daarin
dient de één te trachten 'overvloediger te
wezen dan de ander.
Dit houdt in, dat wij niet allereerst ons
zelf zullen zoeken. Leggen wij hier niet den
vinger op een zeer wonde plek. Dat verlei
dende raadgevingen als: ieder is zichzelf
het naast; ieder voor zich en God voor ons
allen; het hemd is nader dan de rok op
geld doen en als hooge wijsheid worden aan
gezien! Heel veel kwaads heeft de wilde
zelfzucht gebrouwen. Er zullen tijden in de
geschiedenis aan te wijzen zijn, waarvan
men zeggen kan: toen kwam de straf voor
al die zelfzucht. De vonk viel in den op-
getasten voorraad brandbare stoffen.
Het is een gelukkig verschijnsel van on
zen tijd, dat men hoe langer zoo meer gaat
inzien, dat ieder voor zich en wij allen te
samen moeten trachten naar betere dingen
dan tot dusverre. Onder welken naam dit
streven zich aandient doet er niet toe en
in welken vorm het ook gekleed mag wor
den is niet allereerst aan de orde. Het eer
ste en voornaamste is, dat de geest door
breekt, die den weg wijst naar een betere
samenleving.
Wij zijn zoo spoedig geneigd om kritiek
te leveren op wat op de markt aan nieuws
gebracht wordt. Het zal goed wezen, wan
neer wij allereerst het doel in het oog vat
ten om te bepalen, of dit doel goed is, zoo
dat onze medewerking gewenscht en noodig
is. Er is een woord van hooge levenswijs
heid dat Jezus evenwel heeft uitgesproken
als een parool, dat hij uitgaf voor alle
eeuwen: „Wie uwer groot wil wezen, die
zij ieders dienaar."
Aan de menschen van onzen verwrongen
tijd en in deze verschoven wereld werd als
het ware een prijsvraag opgegeven: Hoe
maken wij de wereld beter? Er is niemand,
die aan de beantwoording van een prijs
vraag werkt, die op het onderwerp niet
eenig licht laat schijnen. Zoo willen wij het
ook zien, wanneer het gaat om verbetering
onzer samenleving. Ieder zal daarop eigen
licht doen schijnen en niemand worde aan
stonds teruggedrongen, opdat zooveel mo
gelijk menschen van goeden wille aan de op
lossing arbeiden. De prijs is het waard,
want hij is: een betere samenleving.
J. Nagel.
Worsten om in den Vasten te gebruiken.
Neemt paaling, of wat voor vis het u
behaagt, doet 'er de graat schoon uit, en
kopt ze met petercelie, kleine pry, zout, pe
per en wat Chalotte en versche booter,
zeer klein door een, dog indien men andere
vis dan paaling daar toe gebruikt, zo moet
men 'er altoos een gedeelte vette paaling
onder doen, wyl de andere vis alleen te
droog vald; dan stopt en legt men dezelve,
om die in den vasten te gebruiken, in pe
per en azijn. Men kan ze eeten als ze daar
24 uuren in gelegen hebben. Wil men ze
anders gebruiken, zo neemt men twee der
de water en een derde witte wyn, daar
men eenige fijne kruyden in doet, en men
laat deze worsten daar in gaar kooken; is
zeer goed.
ABRAHAM CALAND
geb. 22 Maart 1789 te West-
kapelle, overl. 11 April 1869 te
Middelburg
Daar het dezer dagen juist anderhalve
eeuw geleden is, dat een man, vooral voor
Zeeland, van groote beteekenis is geboren,
willen wij hem in de Zeeuwsche Kroniek
herdenken. De herinnering toch aan zijn
uitstekende burgers is voor een volk een
kostbaar bezit.
Zeeland heeft door zijn rijke geschiedenis
tal van dergelijke herinneringen. Zeer vele
Zeeuwen toch hebben, zoowel te land ais
ter zee in den loop der eeuwen gestreden
om hun geboortegrond tegen machtige vij
anden te verdedigen.
Blijkens het Zeeuwsche wapen en de be
kende zinspreuk er onder kent Zeeland van
ouds een vijand, die niet met sabel en ge
weer te bestrijden is. Nog bestaat die vij
and, die onzen erfgrond belaagt en bulde
rend beukt of, wat erger is, vleiende
knaagt. In dien nooit eindigenden strijd te
gen de zee heeft Abraham Caland zich als
waterbouwkundige een naam verworven,
welke nimmer door het nageslacht verge
ten mag worden, daar het van zijn arbeid
nog de vruchten blijft genieten.
Al kunnen wij Westkapelle niet het wel
varendste dorp van Walcheren noemen,
toch is er niet meer die groote armoede,
welke er vroeger heerschte. Gaf de dijk niet
te veel werk en was de winter bijzonder
lang en streng, dan deed in vele Westkap-
pelsche arbeidersgezinnen de armoede haar
intrede. Ten laatste waren de ouders ge
noodzaakt om de kinderen, vooral in groo
te gezinnen, in letterlijken zin den boer op
te sturen om te gaan bedelen. Als de kin
deren een bepaald aantal centen hadden
ontvangen, mochten zij pas huiswaarts kee-
ren.
Zoo 'n armoede kende in het laatst der
achttiende eeuw ook het gezin van den ar
men dijkwerker Pieter Caland
Marinuszoon. Zijn vrouw Johan
na Louwers had voor het talrijke ge
zin niet altijd voldoende brood in de spinde,
zoodat Abraham, de oudste zoon er op uit
werd gestuurd om eiken dag een bepaald
aantal duiten op te bedelen. Wee hem, zoo
hij deze 's avonds niet had.
Maar door zijn spraakzaamheid en zijn
schamele kleeding wist Bram het medelij
den van de boeren en van de bewoners der
naburige dorpen op te wekken, zoodat hij
zelfs meer inzamelde dan zijn moeder ge-
eischt had. Dit meerdere bewaarde hij voor
zich zelf; want hij had een mooi plan. Toen
hij genoeg geld meende te hebben overge
spaard, ging hij naar den schoolmeester
Huibrecht de Wagenma
ker met de vraag of meester hem voor
het aangeboden geld wilde leeren. Hieraan
werd met genoegen voldaan, want bij de
onderwijzers was het in dien tijd ook geen
vetpot. Allerlei baantjes moesten zij waar
nemen om nauwelijks het dagelijksch brood
te hebben.
Toen het bleek, dat onze Abraham Ca
land bijzonder leergierig was, wilde de
meester geen schoolgeld ontvangen. Door
het schoolbezoek zouden de ouders het be-
delgeld moeten missen, doch de meester
zorgde, dat het armbestuur aan het gezin
van Pieter Caland een grootere uitkeering
gaf.
In betrekkelijk korten tijd had de knaav
alles geleerd, wat de dorpsonderwijzer ge
ven kon. Deze beraamde toen middelen om
den jongen met zooveel aanleg verder te
krijgen.
In 1803, dus op 14 jarigen leeftijd, werd
Abraham Caland in staat gesteld te Middel
burg het departimentale instituut voor der
waterstaat te volgen. Hier kwam hij onder
leiding van den heer J. de Kanter Phz. Na
enkele jaren verwierf hij het einddiploma.
In 1806 kwam hij op 17-jarigen leeftijd alt
opzichter in dienst van den polder Walche
ren om vier jaar later over te gaan in
dienst van het rijk.
Door zijn bijzondere bekwaamheid stak
hij spoedig boven zijn collega's uit en pro
motie op promotie volgden, tot hij ten laat
ste de hoogste sport, n.l. Hoofdingenieur ir
de provincie Zeeland, had bereikt.
Eerst werd hij van 18141817 geëmploy-
eerd bij den aanleg van de haven van
Middelburg, n.l. een open kanaal van Mid
delburg naar het Versche Gat. Bij dit
werk werd veel tegenspoed ondervonden,
vooral door den stormvloed van 16 April
1815.
Bij koninklijk besluit van 25 December
1816 werd Caland tot ingenieur 2de klasse
benoemd. Alleen de allerbeste opzichters
konden hiervoor in aanmerking komen.
Zijn eerste standplaatsen waren Breskens
en Hoofdplaat.
In het artikel over Hoofdplaat schreven
wij, hoe dijkvallen geregeld den oever van
den Hoofdplaatpolder deden teruggaan.
Het gelukte aan Caland door het toepassen
van een andere wijze van verdediging ver
deren teruggang te stuiten, zoodat na zijn
vertrek bij genoemden polder geen dijk-
val van beteekenis is voorgekomen.
Na een tienjarig verblijf in Westelijk
Zeeuwsch Vlaanderen werd hij op 1 Jul''
1826 overgeplaatst naar Zieriksee. In 18T
was hij gehuwd met CatharinaWil-
helmina van der Plas, uit
welk huwelijk verscheidene kinderen wer
den geboren. Zijn zoon Pieter, op 23 Juli
1826 te Zieriksee geboren, werd, zooals wij
in het volgende artikel zullen zien, in de
waterbouwkunde een waardig opvolger van
zijn vader.
Toen Abraham Caland in Zierikser
kwam, was hij reeds een erkende speciali
teit in de Zeeuwsche oeververdediging. In
1818 had hij een verhandeling geschreven
over het nut der afgezaagde paalhoofden,
welke verhandeling door het Zeeuwsch Ge
nootschap der Wetenschappen met goud
werd bekroond. Later schreef hij een
standaardwerk: Dijkbouw en zeeweringkun-
de. Hierin zette hij uiteen hoe een andere
methode dient gevolgd te worden bij de
oeververdediging. Het oude stelsel, van af
de 13de eeuw tot over de 18de eeuw toe
gepast, was' steeds een achteruitwijken voor
de zee. Dit stelsel van zoogen. buitenbedij-
ken, waardoor telkens na het leggen van
een nieuwen dijk groote oppervlakten
gronds aan de zee werden prjjs gegeven,
keurde hij af. Hij gaf andere middelen aan,
welke vaak met succes werden toegepast.
Wij wezen reeds op den Hoofdplaatpolder.
Ook bij den polder Schouwen met zijn vele
dijkvallen heeft hij zijn bekwaamheid in
oeverdediging kunnen toonen.
(Slot volgt).
R.
(Nadruk verboden).
B. J. d. M.
9
WEEST OP UW HOEDEN.
Een tijdje geleden hoorde ik, hier in de
tram zittend, op gedrukten toon een ge
sprek voeren tusschen twee heeren van
middelbaren leeftijd.
Het gaat absoluut den verkeerden
kant uit.
Ja, als 't zoo doorgaat zijn we verlo
ren.
Ik zie den toestand heel somber in.
Hij wordt steeds alarmeerender, en ik
zie niet in, hoe er een keer ten goede kan
komen.
Een keer ten goede?! Je ziet hem met
de week erger worden. Ze zijn gewoon gek!
Het is een rage die over de menschen is ge
komen. Het lijkt wel een samenzwering te
gen het gezond verstand.
Man, hou op, als ik aan de toekomst
denk krijg ik grijze haren. Ik zie mezelf
over een paar jaar al als bedelaar. Kijk,
daar gaan weer twee van die halvegaren.
De „halvegaren" waren twee schatten
van H.B.S.-meisjes met in plaats van hoe
den gekleurde doekjes op haar krullen; de
heeren waren geen oorlogsangstpatiënten
maar hoedenfabrikanten.
Ik heb nog dikwijls aan deze arme slacht
offers van de grillige mode moeten denken.
Wat moeten dit een vrouwenhaters zijn ge
worden! De gekleurde doekjes hebben se
dertdien het veld geruimd voor puntmuts
jes van zeildoek die aan de dwergen van
Sneeuwwitje herinneren, en ofschoon de
hoedenfabrikanten hun uiterste krachten
in spannen om hoeden te maken die aan al
les doen denken behalve aan hoeden, de
jonge vrouwen van tegenwoordig loopen er
niet in; zoomin in letterlijken als in figuur
lijken zin.
Het lijkt of er niets aan te doen is. En
het euvel is internationaal. Dezer dagen kon
men in de Engelsche pers lezen, dat de heer
J. Butler uit Brighton, bestuurslid van den
Bond van Fabrikanten in de kledingindus
trie, zich ook ernstig bezorgd maakt over
de toenemende neiging bij jonge vrouwen,
om zonder hoed te loopen. „Kunnen wij niet
een krachtige campagne op touw zetten",
zoo vroeg hij, „om het gebruik van hoeden
weer in eere te herstellen?"
Ja, daar zit je in een liberaal land met
je democratische peren. Wat hebben dAn
dictaturen het makkelijk! Denk maar eens
aan wijlen Kemal Atatürk, die zijn conser
vatieve burgers liet opknoopen als ze vast
hielden aan hun fez en weigerden het voor
geschreven kaasbolletje op te zetten. De
Japanners zijn niet minder malsch tegen
hun dochters, die zich naar de Europeesche
mode willen kleeden.
Moeten wij dan maar lijdelijk toezien, hoe
een groep van nijvere burgers door een
gril, door een boycot van jongemeisjes, tot
den bedelstaf wordt gebracht?
Neen, duizendmaal neen. De overheid
mag hier niet lijdelijk toezien. Ze dient op
haar hoede te zijn. Vandaag zijn het de hoe
den, morgen de schoenen, overmorgen de
kousen. Als de fabrikanten broodeloos wor
den, zal de overheid hen en hun personeel
moeten onderhouden. Er moet dus iets
worden gedaan om te voorkomen dat het
kwaad voortsluipt, dat de meisjes zoomaar
kleedingstukken in den ban doen. De leuze
hoort te zijn: „laat zitten wat zit." Het is
toch al niet veel. Ik draag eerbiedig aan
den minister van Economische Zaken het
volgende noodwetsontwerp op:
Artikel 1.
Iedere vrouw is gehouden*) een hoed op
het hoofd te dragen.
Artikel 2.
Aan iedere vrouw, die zonder hoed wordt
aangetroffen, wordt verboden, zich gedu
rende een jaar te onderwerpen aan het per
manenten of aan een andere kunstbewer
king van het haar, die ten doel heeft het
kapsel te verfraaien, en meestal oorzaak is
van het afleggen van de hoofdbedekking.
Artikel 8.
Bij eerste recidive wordt de termijn van
een jaar verlengd tot twee jaar, bij tweede
recidive tot levenslang.
Artikel 4.
De netto winsten, voortvloeiend uit den
vermeerderden afzet van hoeden, komen
ten goed van den schatkist.
Ziezoo, op deze manier hebben wij er al
lemaal wat aan.
E. Rasmus.
Dit germanisme is onvermijdelijk,
daar het een wet betreft.
Géve' is ontfangé.
Het was in 't begun van Augustus en
smoor-'êet. Je kent dat.
Dae' stieng een vent in een dulleve an de
wegt tussen Srabbekerke en Ternisse.
Z'n 'emde plakten an z'n rik. Dat kust je
daerom nie' zie-e, wan' ie z'n boezeloen
èn z'n ondervest ollebei ok nog an-'ehouwe.
Van de kant van Srabbekerke kwam d'r
één an-'estapt, op z'n Zondags, een burger-
sen. Mie' een zwart pak klêeren an, een
'oed op noga' liefst en een kromme stok in
z'n 'and.
Bie dien delver bleef 'n stille stae' en ie
vroog: „zou je me ok kunne' zegge, goeie
vriend, 'oe a 'k gae' mot om op Ternisse
te komen?" Nou, dien anderen, die duudden
dat uut, ze praatten nog wat deur en op
een ènde miek dien vremden z'n eigen be
kend; ie zei: „ik bin de nieuwbenoemde
schooimêester van Ternisse". „Is 't tóch
waer", zei die in de dulve, en ik bin de
schooimêester van Srabbekerke".
Of a dat noe waer gebeurd is, weet ik
nie', ik m'n eigen dat ok is wies laete
maeke, mae' ja, onderzoeke, dat zA' nie' mi'
gae. Mae' dat is dan toch wè' dégelik waer,
dat er bie Omertje op 't bestieboord een
staepeltje ouwe, verslete boeken lag.
En in één van die boeken stieng een ver
telsel over een misje, een dochter van een
schooimêester, die a, in den 'öoitied nae'
d'r voader mee de koffie gieng, a ten doen
de waer mie' 'êooi te schodden, voe'
z'n daggeld.
Dien tied ligt een 'êel ènde achter ons,
mae' dat vertelsel von' ik mooi. Ik zk' 't
'ier is naevertelle, voe' zövarre A 'k het
nog weet. De naem kan 'k èvast nie' noe-
me, een kappestorie zat er nie' mi' rond
dat boek, en 't begust mie bladzij vuve.
Maer alia, zö nauwe mó' je. nie' kieke.
Die mêester was dan an 't 'ooi schodden en
z'n dochter kwam mee de koffie. Dien boer
dat was een jonge kaerel, z'n voader was
uut den tied en ie leefden mee z'n moeder
op die 'oeve. Dat misje van die mêester
'aelden dae' melk en beuter.
Noe ku' je de rest wè' uutrekene. Ze
waere zowat van één oudte, ze tegaere
schole 'egae; die jongen nog om les an
'uus 'ewist toet z'n achttiende, affijn: dat
rocht an. In dat boek stieng dat oal be-
schreve, 'oe A dat in z'n werk 'egae was,
mae' dat sloeg ik oltied over, en julder zu'
der ok wè' nie' om geve, dA' je nie' weet
ofda' ze 'n een kos op z'n kaeke gaf of an
z'n Oorlelletje stieng te zugen. 't Is smereg
genoegt, mae' wat doe je der an. Die guus
van tegenwooreg, dae' stae' je verstand bie
stille, 'oe a die op klaerlichtdag temidden
over 't durp durve löope, A oalleman 't ziet,
zonder eenegte schaemte.
Dat was toens ter tied anders. Dat gieng
oal stilletjes in den doenker, achterom
'oeken en kantjes en gin méns mocht dat
wete. De êeste die a daer achter kwamme,
waere in den regel de jonge-jongers, die
'ieuwe oalles oltied góed in de gaten,
voe' de fóoie, begriep je. En zö gauw A die
om de fóoie 'ewist was 't in minder dan
gêen tied over 'êel 't durp. Zö gieng dat 'ier
ok.
Op een Vriedagvoemirreg, a ze koffie
zatte te drienken, zei de meid tegen de
vrouwe, z'n moeder, „en Ko ei ok ver
keer, 'k 'oord, een Zaeterdagaeven' de
Jongers om de fóoie 'ewist". Nou de vrou
we wist nergensten van; en toen zeiden de
meid: „mee Mina van de mêester". En zö
mits zag ze, dat dAt misviel. Ze schoot an-
êens zö rood as een kraele, ja, de vrouwe
dan, en ze zei der gin woord meer over.
REDACTEUR: J. A. VAN DIXHOORN.
Zaamslag.
Het volgende eindspel van C. Blankenaar,
dat we ontleenen aan „Het Damspel" van
24 Mei 1938, bieden we onzen lezers ditmaal
ter oplossing aan.
1 2 3 4 5
46 47 48 49 50
Stand in cijfers: Zwart 2 schijven op 27
en 37. Dam op 31.
Wit 3 dammen op 15, 25 en 26.
Als steeds: Wit begint en wint.
Oplossingen van dit zeldzaam mooie eind
spel worden gaarne ingewacht vóór 1 April
a.s. b\j de Redactie der Mdb. Crt. onder
motto Damrubriek.
o—
Party No. 14.
Uit het kampioenschap van Zeeland 1938.
De volgende party werd verleden jaar 5
Maart te Middelburg gespeeld tusschen de
heeren A. Kotvis jr.. te Zuidzande met wit
en A. Willemse te Aagtekerke met zwart.
Wit: KOTVIS; Zwart: WILLEMSE.
1. 3228 1721 Even sterk als het be
kende 1&—23 of 20—25. 2. 31—26 19—23 D t
heeft een snelle ontwikkeling van den lan
gen vleugel tengevolge.
3. 28 X19 14 x 23 4. 26 X17 12 x 21 5. 37—32
1014 6. 3430 Verhindert 2025
wegens 3328. 61419
7. 30—25 7—12 8. 25x14 9x20 In dezen
speeltrant wel iets sterker dan 19x10.
9. 36—31 5—10 10. 31—27 10—14 11. 33—28
21—26 12. 39—33 11—17 13. 41—37 17—22
Met dezen zet vormt zwart het sterke kla
verblad 162126, waardoor wit's langen
vleugel tijdelijk in bedwang wordt gehou
den.
14. 28x17 12x21 15. 33—28 1—7. 16.
40—34 7—12 17. 44—40 4—9 18. 50—44
1217 kennelijk gespeeld met het doel het
witte centrum te verbreken.
19. 3833 Gaat weer het centrum
bezetten.
1917—22 20. 28x17 21x12 21.
33—28 6—11 22. 43—38 11—17 23. 44—39
1722 Vormt weer het sterke klaverblad,
hetgeen zooals reeds aangemerkt een be
lemmering voor het witte spel beteekent.
24. 28x17 12x21 25. 38—33 20—24 26.
3430 812! Dreigt schijfwinst door
2429, 2328, 21x41 en 18x20. De nu vol
gende zet van wit is dus gedwongen.
27. 3328 1217 Wij zouden de voorkeur
geven aan 1420 met ontwikkeling van
den langen vleugel. 28. 3731 26x37 29.
42x31 21—26! 30. 47—42 26x37 31. 42x31
1721! Op 3126 zou volgen 2429 en
2934. 32. 4842 Wit waagt zich
aan een opsluiting. 322126! 33.
42—37 2—8 34. 46—11 8—12 35. 41—36
12—17 36. 30—25 14—20! Een sterke uitruil.
37. 25x14 9x20 38. 40—34 20—25 39. 49-43
1721! 40. 43—38! Wit moet alle
aandacht aan den langen vleugel wijden en
heeft zorgvuldig den uitruil 2722 voorbe
reid. 4039 41. 27—22 18x27 42.
31x22 9—14 43. 4540 Oogenschijn-
Hjk een zwakke zet, doch gespeeld met het
oog op tempi-winst. 431420.
Stand na 43 zotten.
Zwart: WILLEMSE.
1 2 3 4 5
46 47 48 49
Wit: KOTVIS.
44. 3933 Thans moet zwart zich
eerst verklaren, hetgeen nu niet bepaald
gemakkelijk is. Wit had n.l. juist een tem
po meer dan zwart. 442429 Nog
wel het beste. 45. 33x24 19x39 46. 28x8
25—30! 47. 35x24 20x29 48. 8—3! dam
29—33! 49. 38x29 39—43! 50.40—35!
Verhindert zoowel 4348 als 4349 we
gens 2924.
504349? dam. De partij is ech
ter niet meer te houden. Vandaar, dat wit
de voorkeur geeft aan den tekstzet. Moge
lijk ware nog het schijfoffer 2127, doch
het materieele overwicht is te groot, ter
wijl alsdan ook nog dreigingen in den stand
aanwezig blijven. Er volgde nog: 51. 2924
49x30 52. 35x24 21—27 53. 3—14 Zwart
gaf op.
Wel een interessante partij, waarin de
zwartspeler, mede door het voorzichtig ma
noeuvreeren van den Zuidzandenaar op on
verwachte wijze in het nadeel kwam, het
welk zich kenmerkte door gebrek aan tem
pi. We kunnen deze partij ter nadere be
studeering van harte aanbevelen.
o
Oplossing probleem C.' K.i Kaan.
In onze voorlaatste rubriek gaven we het
volgende probleem ter oplossing: Zwart 10
schijven op 7—9, 1719, 21, 24, 35 en 36.
Wit 12 schijven op 26, 30, 33, 34, 37—39, 44,
45, 47, 48 en 50.
Na een zestal zetten ontstaat een heel
aardig motief: 4440 35 x 44 3732 24x35;
32—27 21x43; 47—41 36x47; 26—21 47x40
en 21x1. De nu ontstane motiefstand:
Zwart 3 schijven op 35, 43 en 44. Dam op
40. Wit 4 schijven op 39, 45, 48 en 50. Dam
op 1. bevat winst door 43x34 (A.); 50x30
35x24 en 45x34. Op (A.) 44x33 volgt
48x28 40—34 of 40—49 en 1x40 of 50—44.
Door den heer A. C. te Goes werd een
tweetal bijoplossingen aangegeven en wel
als volgt: 4440 35x44; 3429 24x35;
29—23 18x29 of 19x28; 33x22 44x31 en
26x37. Ook het volgende is winnend:
37—31 36 x 2744—40 35 x 4434—29 24 X 35
29—23 18x29 of 19x28; 33x31 44x42 en
47x38.
Uit een en ander volgt, dat in de laatste
winstgangen van een motief geen sprake
meer is. Afgezien hiervan is de aanvangs-
stand erg slordig, daar wit reeds 2 schij
ven vóór staat en bovendien direct een der
de schijf kan winnen door 3429, zoodat
het probleem in hooge mate wordt ont
sierd door het al te groote overwicht van
wjt. Wanneer men nu nog de bijoplossingen
in aanmerking neemt, waarbij tevens komt,
dat verschillende zetten verwisselbaar zijn,
dan zal men onze conclusie, dat deze con
structie als probleem geen beteekenis heeft
en dus waardeloos is, alleszins kunnen bil
lijken. Hiermede is dan uitvoerig de vraag
beantwoord, die enkele lezers ons stelden.
Den auteur willen wij in overweging geven:
„Zoek het vooral niet te "diep". Dergelijke
moeilijke motieven brengen zelfs vooraan
staande problemisten tot wanhoop. Mis
schien ziet de auteur kans de verschillende
bezwaren, die in het bijzonder aan deze con
structie zijn verbonden, op zorgvuldige wij
ze te overwinnen.
Goede oplossingen ontvangen van de hee
ren A. C. te Goes, C. W. v. D. te Kortgene,
H. te Middelburg en R. R. te Vere.