ZONDAGSBLAD Lof of der Zotheid ■A- NAM DE CQCMNCIALE ZEEUVSCHE MIDDELDUDSSCHE COURANT s* ZEEUWSCHE KRONIEK. De V> DE REDERIJKERSKAMER TE VERE. DAMMEN EN SCHAKEN. t Massa en Enkeling. De gang der wereld in hare geschiedenis "is als die van de zee. De golven rollen af en aan. Soms als het stormt schijnen zij den anderen geen tijd te gunnen, maar storten zich van uit de hoogte, woedend-schuimend, op hem. Maar als de storm zich gelegd heeft, gaat het weer volgens het eeuwen oude voorschrift: op, neer; tusschen twee golven is een dal, een Inzinking. Wij zouden het ook anders kunnen zeg gen: de gang der menschheidsgeschiedenis wordt bepaald door het recept: actie wekt reactie. Er is geen gedachte, geen stroo ming, geen beweging, die blijft. De wet van opkomen, bloeien en vergaan voltrekt zich daaraan. Onverzettelijk en onafwijsbaar. Terwijl het eene zaad in de aarde tot ont luiking komt om straks te bloeien, is er op de aarde een bloei van andere planten. Wie deze gedachte vasthoudt, kan plato nisch om die uitdrukking te gebruiken het wereldgebeuren gadeslaan. Hij zal zich niet bovenmate verheugen, wanneer zijn ideeënwereld door zeer velen gedeeld wordt; hij zal ook. niet buiten zichzelf ra ken van ergernis, als het in de wereld an ders gaat dan hij zou wenschen. Hij weet: niets bestendig hier beneên; alle ding duurt slechts een tijd. Nog niet heelemaal achter ons ligt de tijd, dat de massa; het groote getal het doen moest. Groot vereenigingen nog grooter in internationaal verband zouden de we reld repareereri. Zij zouden goed en schoon opbouwen de toekomst der menschheid. Na den wereldoorlog werd dit alles den volken duidelijk voor oogen gesteld in den Volken bond. Inderdaad, de gedachte was schoon: „de wereld wordt straks één, de volkren zijn als groepen". In die gedachte sluimer de de massa-idée. Ofschoon men weldra begon in allerlei landelijke vereenigingen aan de enkelingen deze schoone gedachte te leeren. Wij weten wij behoeven de velerlei re denen hier niet op te sommen de geest drift is behaald; de verwachtingen werden te zeer en te vaak onbeantwoord gelaten, dein dat zij hooggespannen hadden kunnen blijven. De internationale gedachte eveneens massa-idee verzwakte; alom won de na tionale gedachte aan kracht. Zoo zouden wij door kunnen gaan met voorbeeld na voorbeeld te noemen, waaruit blijken zou, dat de tijd wel nog niet heele maal achter ons ligt, maar toch, dat wij be zig zijn uit den tijd uit te groeien, waarin de massa, het groote getal het doen moest. Men verliest het geloof in het: één is geen. Men begint die „één" weer te wegen en merkt, dat die toch zwaarder weegt dan men gedacht heeft, langen tijd. Wij gaan nu spreken van zedelijke en geestelijke herbewapening, die in wezen protest is tegen de massa-idee en het her stel van de wereld legt in de handen van de enkelingen: ieder in eigen kring een heratelle, een geestelijk herbewapenaar. Zoo is deze actie van den nieuwen tijd we der een reactie op wat geweest is. Net als de golven der zee. Het is goed om te letten niet slechts op den gang, maar ook op het wezen, en den oorsprong der dingen. Wat is de oorsprong van de maatschap pij? Het gezin. In wezen is dus de maat schappij een gezin? Maar het gezin wordt opgebouwd uit den eenkeling. En, zooals in den éénen eikel sluimert de mogelijkheid van heel een eikenbosch, zoo rust in den éénen mensch de mogelijkheid van vele en talrijke generaties. Die gedachte bepaalt de waarde van den enkeling. Hij is tenslotte een wezen op zich zelf; hij is de drager van een gedachte; hij is ook een mensch, dat is: drager van een roeping; beelddrager van den Schepper. Dat is de waarde van den enkeling. Gewichtiger nog wordt die waarde ge- teekend in de bekende gelijkenis van het verloren schaap. Negen en negentig scha pen, gedragen zich als behoorlijke schapen. Eén dwaalt af. De herder laat die 99, waar zij zijn en zoekt dat verloorne weer op en als hij het gevonden heeft, verblijt hij zich over dat êéne, meer dan over de 99. Zulk een waarde heeft voor hem de enkeling. Waarde op zichzelf is dood kapitaal. Het levert geen rente en 't is feitelijk niemand tot nut. Een eenling, die zijn waarde wegsluit in de goed-verzekerde safe van zijn innerlijk, bezit die waarde en hij bezit haar toch niet. Omdat hij haar niet werkelijk heeft. De enkeling, die zijn waarde laat vloeien in de waarde van de massa, wordt een kal me rentetrekker. Wie met eigen waarde werkt, heeft het zeker moeilijker, maar de winst is dan ook volledig zijn winst. Als de enkeling zijn taak zóó ziet, dan weet hij wat hem te doen staat. In eigen kring wat te zijn. In eigen kring allereerst en dan in de kringen daarom heen zijn waarde productief te maken. Zoo groeit wat goed is en schoon uit, niet massaal, niet imposant, maar krachtig, omdat het volledig echt is, in kring bij kring. Daarvan mag onze arme wereld veel goeds Voor zichzelf verwachten. J. Nagel. BEDEVAARTPLAATSEN IN ZEELAND. (Slot.) AARDENBURG. Een oud lied zegt: t' Aerdenburg was een lief-vrouwe devoot, die dede merakel groot. Over dit wonderdoende Mariabeeld, bijge naamd „met den inktkoker" hebben wij vroeger reeds geschreven, zoodat wij kun nen volstaan met de mededeeling, dat de stad Aardenburg in haren bloeitijd een drukke bedevaartplaats was. Alleen willen wij het volgende nog aan- teekenen, waaruit blijkt, dat de bedevaart ganger niet altijd er heen ging om boete te doen of hulp in te roepen, doch ook om bij zonderen dank te brengen. Jan Bouders, schipper, wonende in de Spuistraat te Middelburg, liet in 1539 tusschen hem en zijn kinderlooze vrouw een acte opmaken, waarin bepaald werd, dat de langstlevende alles zou erven. Hij of zij was dan echter verplicht een be devaart te doen of laten doen naar Onze Lieve Vrouwe te Aardenburg. OOSTSOEBURG. De oude Roomseh-Katholieke kerk te Oostsoeburg, thans de Ned. Hervormde kerk, was gewijd aan Maria. Boven den in gang van het kerkgebouw, onder den toren dus, stond in een groote nis het Mariabeeld. Adriaan van Borsele, wonende op het kasteel onder Westsoeburg, op 6 Juni 1468 aldaar gestorven en begraven, had een le gaat geschonken voor een lamp, die altijd voor het Mariabeeld te Oostsoeburg moest brandende worden gehouden. Het kerkhof met zijn ringmuur lag vroe ger meer naar voren, waar de kerk verder van den weg stond. Zelfs stonden op den hoek een tweetal huisjes van de diaconie. In 1646 zijn deze afgebroken. Door het kerkpad kwam, men dus bij de kerkdeur, waarboven het genoemd beeld stond. Reeds vroeg meende men, dat dit Maria beeld wonderen kon doen, voornamelijk zie ken genezen. Vooral kwamen moeders met haar zieke kinderen hier heen om genezing van haar dierbare kroost af te smeken. Meestal kwamen zij 's avonds, als niemand haar in haar smeekgebeden kon storen en het beeld verlicht was. Op 26 Aug. 1566 woedde ook te Oostsoe burg de beeldenstorm. Het Mariabeeld moest het natuurlijk het eerst ontgelden, waarna het vernielingswerk in de kerk werd voortgezet. Wij hebben in het vorige artikel reeds gemeld, dat Neeltje Jansd. die niet gehee.1 onschuldig was aan deze beeldbrëking, ver oordeeld werd een bedevaart te doen naar Onze Lieve Vrouwe in den Polder. Toen het kerkgebouw in 1581 voor den Hervormden godsdienst werd ingericht, was natuurlijk het Mariabeeld weggeno men. De nis bleef leeg tot 1605, toen zij werd dichtgemetseld. ST. ANNA TER MUIDEN. Dit was een der oudste steden van Vlaan deren. Voor dat Sluis opkwam, was zij de havenstad van Brugge, gelegen aan de monding van de Sincfala (het latere Zwin) Daarom heette zij oorspronkelijk Muiden. Ter onderscheiding van andere plaatsen met gelijkluidenden naam werd de stad naar St. Anna, de patrones der kerk, ge noemd. De heilige Anna was de vrouw van Joa chim. Na reeds twintig jaar gehuwd te zijn, kreeg zij peis een kind, dat Maria moet zijn geweest, de latere moeder van Jezus. De groote vereering yan Maria straalde ook af op Anna. In de aan haar gewijde kerk te St. Anna ter Muiden was voor haar een afzonderlijk altaar. Voornamelijk kwa men vrouwen naar deze plaats ter bede vaart om den kinderzegen af te smeken. Door de opkomst van Sluis en door over stroomingen kwam het oude St. Anna ter Muiden in verval en hiermee ook zijn be langrijkheid als bedevaartplaats. WESTKAPELLE. Hier heeft de evangelieprediker Wille- brord een afgodsbeeld vernield en een kerkje gesticht. Westkapelle behoorde dan ook tot de eerste vijf, zoogen. Moederker ken, van Walcheren. Eén later gebouwde kerk wérd aan Willebrord gewijd. Niettegenstaande Willebrord begraven is te Echternach in Luxemburg, meenden de Westkappelaars eenige beenderen van den heilige te bezitten, welke in een kistje be waard werden. Hiervan moet een bijzonde re kracht zijn uitgegaan. Toen in 1253 de Vlamingen een inval in Walcheren deden, heeft Floris de Voogd, broer van graaf Willem II, hen op 4 Juli verslagen. De over winning werd toegeschreven aaiï het feit, dat het gebeente van Willebrord aan hun standaard was vastgebonden en den vij and was aangevallen onder den wapen kreet St. Willebrord. Daarom werd jaarlijks op den vierden dag van Hooimaand het gebeente in een plechtigen omgang door geheel Walcheren gedragen. De Westmonsterkerk, die op de Groote Markt te Middelburg stond, moest jaarlijks die procesie met een nieuw kruis opluisteren. In de Willebrordskerk te Westkapelle was een groot altaar voor den heilig ver klaarden apostel. Door het groot aantal bedevaartgangers waren de ontvangsten der offeranden van dit altaar aanzienlijk. De cureit of pastoor van Westkapelle moest echter een deel dier inkomsten af staan aan de genoemde Westmonsterkerk te Middelburg. Hierover onstond later een geschil, dat paus Alexander VI eindelijk heeft beslecht. R. B. J. d. M. „Vraag maar veel daar leert u van". Men kon dezer dagen in een van onze kranten lezen, dat de directeur van de af- deeling Ethnografie van het British Mu seum zijn deskundige meening moest geven over een uiterst belangrijke vraag. Eenige dames wilden nl. weten, of de soms geuite veronderstelling juist is, dat blonde men sehen nooit goede schakers kunnen zijn. Hij gaf helaas niet het antwoord, dat op zulk een vraag past. Hij antwoordde heel be leefd, dat de theorie absolute nonsens was. Het is een merkwaardige liefhebberij van sommige menschen, onzinnige vragen te stellen en dan nog aan het verkeerde adres. Een redacteur, die de dwaasheden uit de redactiepost zou schiften, kan er gemak kelijk een cabaratnummer mee vullen: Zijn magere meisjes egoïstischer dan dik ke? Komt de muzikaliteit pas met de ver standskies? Moet een meisje de correspondentie af breken met een jongen, die dreigt haar huis met dynamiet op te blazen als zij hem niet hebben wil? Hebben parketvloeren een ongunstigen invloed op het gezichtsvermogen? Is groen een mooie kleur en komt er oorlog? Hoeveel honour-tricks zijn in de telling van Culbertson aas-vrouw van schoppen, en wat beoogt de beweging voor geestelijke en moreele herbewapening? Wat moet men aan een poes geven die aan hik-Ijjclty wat denkt u van den Duit- schen volkswagen; en zijn tei&yisie en vege tarisme bevorderlijk voor den wereldvrede P.S. Bijgaand diertje vond ik in een bloeiK-- kool; kunt u het thuisbrengen? De krant wordt verondersteld alles te we ten, en dus weet zij alles. Maar er is een zeer speciale groep van cijfermaniakken, die een mensch radeloos kan maken. Zij kunnen niet hebben, dat eenig getal hun onbekend blijft. Hoeveel ministers heeft Nederland ge had sinds het een parlementairen staats vorm kreeg? Hoe oud zijn deze ministers sa men geworden, en hoeveel uren van hun leven hebben zij tezamen besteed aan hoe veel wetten? Een onervaren journalist is geneigd, eerst eenige parlementaire mede werkers aan den arbeid te zetten, en als deze beklagenswaardigen het onvermijde lijk hebben afgelegd, den vrager eerlijk te schrijven dat de vraag niet voor beantwoor- door DIRK L. BROEDER. Slechts weinig is tot heden bekend ge worden omtrent de Rederijkerskamer te Vere, die in 1530 ontstaan is uit de twee toentertijd bestaande kamers, die reeds in de eerste helft der 15de eeuw bestonden, zooals we zullen aantoonen. Afgezien van enkele posten in de stads rekeningen van Middelburg en Vere en eenige lose aanteekeningen elders te vin den, is de groote bron van onze kennis te dezen opzichte het Werkje van Hendrik An- toni Tollé, predikant te Vere in de tweede helft der 18de eeuw en werkend lid der Veersche Kamer. Tollé was zelf geen onver dienstelijk dichter, al moeten we hem in het kader van zijn eigen tijd beschouwen. Aan hem hebben we het te danken, dat heel wat van deze Kamer aan de vergetel heid is ontrukt, dat anders ongetwijfeld met de ontbinding daarvan gedurende de Fransche omwenteling, die zulke vérstrek kende gevolgen ook voor ons land had, eveneens voorgoed zou zijn verdwenen. Wij kunnen Tollé dan ook niet anders dan als autoriteit op dit gebied beschouwen, mede door het feit, dat hij lid der Kamer was, doch niet in de laatste plaats wijl zijn waar dig ambt hem moreel wel buiten het rijk der 18de eeuwsche phantasie- en gelegen heidsschrijvers zal hebben geplaatst. I.'e rederijkerskamers of kamers van rhetorica waren vereenigingen van lieden, die de welsprekendheid beoefenden en uit wier midden dikwijls verdienstelijke dich ters zijn ontsproten, die niet weing tot de zuivering van onze taal hebben bijgedragen. De kamers van rhetorica mochten zich vaak verheugen in den gunst en den steun der vorsten en kerkelijke overheid onder wier leiding ze aanvankelijk stonden, zoo als we reeds zeiden, althans de oudste. Wij lezen dan ook herhaaldelijk, dat de stede lijke regeering de gezellen der kamers op wijn, bier en wat dies meer zij tracteerde. Zoodra deze vereenigingen zich echter trachtten los te maken van deze leiding door in plaats van aan haar dichterlijke ontboezemingen zich aan polemiek en aan critiek op kerk en staat over te geven, was het spoedig met haar glorie gedaan. Het mag zijn, dat menige rederijkerskamer nog tot het einde der 18de eeuw bleef bestaan, invloed hadden ze toen evenwel zoo goed als niet. Tot 1530 bestonden er twee rederijkers kamers te Vere, de Missus Scholieren, ook wel Missende (feilende?) Scholieren ge noemd, en de Sinte Anna's Kinderen. Over den oorsprong dezer kamers tast men in het duister. Dat ze echter reeds vroeg be stonden, bewijzen de Middelburgsche stads rekeningen van 1445, waarin melding wordt gemaakt van de uitgaven ten behoeve van de groote processie op den Heiligen Kruis dag (26 Juni), toen de „gezellen van Vere alhier op de wagens speelden". Ter gele genheid hiervan werd ten behoeve van der gezellen droge kelen twee stoop rijnwijn en een gelijke quantiteit roode wijn verschon ken". Deze groote ommegang had jaarlijks te Middelburg plaats en was een heel evene ment voor die stad. Hoewel hij reeds zeer vroeg bestond, wordt er toch pas in 1444 melding van gemaakt in de stadsrekenin gen. In dat jaar toch vinden we vermeld, dat de stad 3 ponden Vlaams aan de West monsterkerk schonk ten behoeve der pro cessie „en ook om den boom van Yesse te helpen maken". Verder leest men: „item was over eengedragen by de Wet, dat de stede van Middelburg dat waarde heilige kruis afzetten zou en in de processie, ter eere Gods, omtrent de stede en daar binnen dragen, daar de stad den waarden heiligen kruise schonk, eene zilveren plaat, wegende 36 lood zilvers. Betaald voor elk lood zilver 14 gr. facit f- 2:2:en nog betaald van dezelfde plaat te smeden en bereiden een postulaatsgulden a 2 sch. 5 gr." Zelfs de schutterij kwam er aan te pas, waarvan een veertig leden in de processie meeliepen, die later op stadskosten wer den onthaald op een „scaepsbuuc" met een vat bier, terwijl de „magede" (maagden) in eet en drinklust bij haar broeders niet ten achter stonden. Zij toch ontvingen in 1445 de helft van een zoodanigen buik en een vat bier. Ook later vinden we de Veersche gezellen van rhetorica als deelnemers aan een om megang, want in 1480 waren, ze er met hun wagenspel in de processie op den Sacra mentsdag, waarvoor 12 poortkannen wijn noodig waren om hun dorst te lesschen. Zü schijnen derhalve niet zoo onbelangrijk in getal te zijn opgekomen, want toen ze het jaar tevoren „met hunne bat tementen" wa ren komen spelen, werden ze door de stad onthaald op 12 poortkannen rijnwijn, ter wijl die van Reimerwael slechts 4 poort kannen kregen. Op den Sint Pietersdag 1515 speelden de rederijkers van Vere in de Sint Pieterskerk te Middelburg, terwijl ze in Augustus 1517 te Vere onthaald werden op wijn „als de koning hier was". Tenslotte wordt in 1519 nog melding gemaakt van het oprichten van een stellage in de Sint Pieterskerk, waarop de rederijkers van Vere zouden spelen, doch reeds in de vroege 16de eeuw ging 't bergafwaarts met de Missende Scho lieren en de Sinte Anna's Kinderen, want de heeren en vrouwen van Vere hadden hun wel octrooi verleend, doch geen in komsten of renten gewaarborgd. De gezel len moesten dus alle kosten zelf dragen, hetgeen uiteindelijk te veel van hun finan ciën vergde. Om nu de rederijkerskamers voor algeheele opheffing te behoeden, be sloot Adolf van Bourgondië, heer van Vere en Vlissingen, op verzoek der vroedschap de twee kamers te vereenigen en haar een nieuw reglement te geven. Volgens den giftbrief van den derden Zomermaand (Ju ni) 1530 moest het blazoen bestaan uit „de Lelie en de Accoleije doer malcanderen spruitende vut (uit) een pot, ende totter di- visen, In re\jnder jonsten grojjende; Ende deze Rolle sal drajjen doer de tacken van den bloemen, ende onder den pot een bar deken met a.b.c. ende sullen genaemt sijn Missus Scholieren". Deze giftbrief werd den 6 September 1608 door de stedelijke regeering gewijzigd naar de eischen des tijds. De nieuwe rederijkerskamer hield haar vergaderingen in de zuidkamer van het stadhuis, waar destijds haar devies met de afbeelding der Aankondiging in het zuider bovenraam stond. Dit mooie raam, evenals de oude ramen der tegenwoordige raads zaal, waarin de wapens der heeren en vrou wen van Vere gebrandschilderd waren, is helaas verloren gegaan. In 1628 verhuisde men naar de bovenzaal van het Vleesch- huis, dat ook aan de markt lag. Als ver goeding kreeg de Kamer, volgens een aan- teekening van 6 Januari 1628, van gemeen tewege jaarlijks twee ponden vlaams voor zaalhuur en ook nog een half last turf voor verwarmingsdoeleinden. De Kamer van Vere schijnt niet zoo on belangrijk geweest te zijn, althans gelet op het ledental, want tusschen de jaren 1593 en 1637 was het minste ledental drie en twintig, het grootste veertig, waaronder een paar vrouwen, terwijl de Kamer in het jaar 1658 niet minder dan vier en veertig leden telde. Tollé vermeldt dat in 1790, toen hij over de rederijkers schreef, er één en twintig leden waren. Het bestuur bestond uit een opperprins, een regeerenden prins en een aankomenden prins, een tweetal dekens, terwijl de schrif telijke zaken door een secretaris werden af gewikkeld. Sedert 1628 werd de opperprins door en uit den magistraat der stad geko zen. Wekelijks van medio December tot 8 Maart, vergaderden de gezellen, om op laatstgenoemden dag de bloempjes naar ge woonte dier dagen buiten te zetten, in casu „eene broederlyke maaltyd" te houden. In den loop der jaren schijnt deze kamer ook nog door verschilende menschen fi nancieel te zijn gesteund, zoodat de inkom sten uit haar bezittingen ruim veertien pond bedroegen. Tollé noemt enkele zilve ren voorwerpen op, zooals kelken, schalen en dergelijke, die vroeger en in zijn tijd nog in haar bezit waren, alsmede tinnen en koperen voorwerpen, lijnwaad, boeken, ge schilderde blazoenen en zoo voort, waar on der de „in houtsnede fraai uitgewerkte stempel van 't blazoen" van de Leidsche rederijkerskamer De Palmboom, die in 1753 opgeheven was. Deze stempel werd den heer Florimond Stierman de Granjon, des tijds regeerende prins der Veersche Kamer, vereerd. Zoo waren dan de rederijkerskamers in ons land één voor één verdwenen, en, in dien we ons niet vergissen, is die van Vere een der laatste, zoo niet dè laatste, geweest, die nog in het leven gebleven is. Voor zoo ver bekend, zijn al haar zilveren voorwerpen en andere bezittingen verdwenen, misschien wel den weg opgegaan van zoovele kunst voorwerpen en andere bezittingen van ver eenigingen gedurende den Franschen tijd. ding vatbaar is. Volkomen verkeerd. De le zer zal het hem nooit vergeven. Hij zal het gevoel hebben, dat er een loopje met hem genomen wordt, of dat hij zijn vertrouwen verkeerd had geplaatst. Veel beter is, te antwoorden: „a. 211; b. 12090; c. 29304; d. 2423. Met verschuldigde gevoelens van hoogachting". De voordeelen van zoo'n antwoord springen in het oog. Indien de le zer zich nog herinnert dèt hij vragen heeft gesteld, zal hij zeker -vergeten zijn wélke. De cijfers zeggen hun dus in deze volgorde niets, en hij zal ze direct in den prullemand gooien, met het prettige gevoel iemand aan het werk te hebben gezet. De antwoorden interesseeren hem evenveel als het totale aantal kiezelsteenen in de Middellandsche Zee, het aantal parelmoeren krioopen in Londen of van enveloppen in Uruguay. Mocht hij echter kwaadaardig van aanleg en de vraag ernstig gemeend zijn, laat hij dan maar rustig probeeren de juistheid te onderzoeken. Er is nog een andere manier om tegen zulke vragers op te treden, n.l. te antwoor den met een wedervraag: „Hoeveel muren zijn er in Joegoslavië, en waarom?" Het bezwaar van deze methode is, dat zij niet bevredigt, tenminste niet den vrager. En intusschen weten wij nog steeds niet, of blonde menschen slechte schakers zijn, want ik zie niet in, waarom de directeur van de afd. Ethnografie van het British Museum als expert móet worden be schouwd. Ik heb de vraag doorgezonden aan den directeur van het gasbedrijf te Oss. E. Rasmus. Partij uit den wedstrijd Goes IIMiddel burg I. Gespeeld te Middelburg. Tweepaar denspel in de nahand. Wit: J. VAN ZWEDEN, Goes. Zwart: P. M. DE KLEYN, Middelburg. 2. Lflc4 Pg8f6 4. h2h3 Lf8e7 g o0 a7a5 ,h7—b6 j., e2e4 e7e5 3. dS--d3 4,7—d6 5. Pgl—f3 0—0 7. a2a3 Pb8—c6 8. c2—c3 9. Lel—e3 Wit heeft een uitstekende stelling gekre gen en heeft het centrum in zijn macht. 9Lc8b7 10. Pbld2 Pc6—b8 Wit dreigde met 11. d3d4 maar nu is dat niet meer mogelijk wegens het verlo ren gaan van de pion e4. 11. Lc4b3 Deze zet is verkeerd. Waarom niet 11. Ddl—c2. Dan blijft de dreiging d3d4 bestaan, ook indien Zwart zou besluiten tot g'jc5. ll! Pb8d7 12. Pf3h2 d6d5 13. e4xd5 Pf6xd5 14. Lb3xd5 Lb7xd5 15. d3d4 e5xd4 16. Le3xd4 Pd7—f6 17. Ld4xf6? Deze goed geposteerde looper had op d4 moeten blijven. Na 17. Pd2f3 heeft Zwart geen gemakkelijk spel. Immers de Zwarte Dame op d8 en de looper op e7 zijn voor- loopig aan hun plaats gebonden wegens het verlies van den looper op d5 Na Ld4xf6 17Le7 x f6 18. Pd2—f3 Ld5—e6 20. Tal—dl 22. Tfl—el 24. Pf3d2 26. Pd2e4 Le6b3 h7h5 Lb3c2 Td8e8 19. Ddl x d8 Ta8xd8 21. Tdl x d8 Tf8xd8 23. Ph2fl g7g5 25. f2—f3 Kg8g7 27. Kgl—f2 Gedwongen. 27Lf6d8 28. Pfl—g3 Kg7—g6 29. Pg3—fl Wit speelt te passief. Na 29. Pg3f5 heeft wit niet veel keus. Het paard mag niet genomen worden wegens: 29 Kg6xf5? 30. Pe4g3t en de toren op e8 gaat verloren. Na 29Lc2xd4 30. Telxe4, Te8xe4; 31. f3xe4 en wit heeft een remisestelling bereikt. Wil wit het stel ling voordeel behouden zal hij dus 29Lc2a4 moeten spelen waarop Zwart laat volgen Pf5d4! 29f7—f5 30. Pe4d2 Ld8—e7! Nu moet wit oppassen. Er dreigt 30 Le7c5t met een mat dreiging. 31. b2—b4 h5—h4 32. Pd2—c4 Lc2—a4 33. Pfl—d2 a5xb4 34. c3xb4 Kg6—f6 35. Pc4—b2 La4d7 Na La4c2 volgt Tel—cl met verlies van den looper. Ook La4b5 is niet gunstig. 36. Pd2—bl c7c5 37. Pb2—d3 c5xb4 38. a3 X b4 Na Pd3xb4 verliest wit zeer spoedig door 38Le7c5f 38Ld7—b5 39. Pd3cl Le7xb4 40. Tel X e8 Lb5xe8 41. Kf2—gl? Le8—b5 42. Kgl—h2 Lb5c4 43. g2—g3 Lb4—d6 44. Kh2—g2 Ld6xg3 45. Pbl—a3 b6—b5 46. Pa3 x c4 b5xc4 47. Pel—e2 Kf6—e5 48. Pe2—c3 Ke5—d4 49. Pc3—b5t Kd4—d3 50. Kg2—fl c4c3 51. Pb5—-a3 c3—c2 52. Pa3xc2 Kd3xc2 53. Kfl—e2 f3—f4 54. Ke2—fl Kc2d3 55. Kfl—g2 Kd3—e3 56. Kg2—fl Ke3xf3 57. Kfl—gl g5—g4 58. Kgl—hl g4xh3 en na eenige zetten gaf wit den hope- loozen strijd op.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1939 | | pagina 11