ZONDAGSBLAD
Lof
of der Zotheid
■A-
NAM DE CQCMNCIALE ZEEUVSCHE MIDDELDUDSSCHE COURANT
s*
ZEEUWSCHE KRONIEK.
De
V>
DE REDERIJKERSKAMER
TE VERE.
DAMMEN EN SCHAKEN.
t
Massa en Enkeling.
De gang der wereld in hare geschiedenis
"is als die van de zee. De golven rollen af en
aan. Soms als het stormt schijnen zij den
anderen geen tijd te gunnen, maar storten
zich van uit de hoogte, woedend-schuimend,
op hem. Maar als de storm zich gelegd
heeft, gaat het weer volgens het eeuwen
oude voorschrift: op, neer; tusschen twee
golven is een dal, een Inzinking.
Wij zouden het ook anders kunnen zeg
gen: de gang der menschheidsgeschiedenis
wordt bepaald door het recept: actie wekt
reactie. Er is geen gedachte, geen stroo
ming, geen beweging, die blijft. De wet van
opkomen, bloeien en vergaan voltrekt zich
daaraan. Onverzettelijk en onafwijsbaar.
Terwijl het eene zaad in de aarde tot ont
luiking komt om straks te bloeien, is er op
de aarde een bloei van andere planten.
Wie deze gedachte vasthoudt, kan plato
nisch om die uitdrukking te gebruiken
het wereldgebeuren gadeslaan. Hij zal
zich niet bovenmate verheugen, wanneer
zijn ideeënwereld door zeer velen gedeeld
wordt; hij zal ook. niet buiten zichzelf ra
ken van ergernis, als het in de wereld an
ders gaat dan hij zou wenschen. Hij weet:
niets bestendig hier beneên; alle ding duurt
slechts een tijd.
Nog niet heelemaal achter ons ligt de tijd,
dat de massa; het groote getal het doen
moest. Groot vereenigingen nog grooter
in internationaal verband zouden de we
reld repareereri. Zij zouden goed en schoon
opbouwen de toekomst der menschheid. Na
den wereldoorlog werd dit alles den volken
duidelijk voor oogen gesteld in den Volken
bond. Inderdaad, de gedachte was schoon:
„de wereld wordt straks één, de volkren
zijn als groepen". In die gedachte sluimer
de de massa-idée. Ofschoon men weldra
begon in allerlei landelijke vereenigingen
aan de enkelingen deze schoone gedachte te
leeren.
Wij weten wij behoeven de velerlei re
denen hier niet op te sommen de geest
drift is behaald; de verwachtingen werden
te zeer en te vaak onbeantwoord gelaten,
dein dat zij hooggespannen hadden kunnen
blijven.
De internationale gedachte eveneens
massa-idee verzwakte; alom won de na
tionale gedachte aan kracht.
Zoo zouden wij door kunnen gaan met
voorbeeld na voorbeeld te noemen, waaruit
blijken zou, dat de tijd wel nog niet heele
maal achter ons ligt, maar toch, dat wij be
zig zijn uit den tijd uit te groeien, waarin
de massa, het groote getal het doen moest.
Men verliest het geloof in het: één is
geen. Men begint die „één" weer te wegen
en merkt, dat die toch zwaarder weegt dan
men gedacht heeft, langen tijd.
Wij gaan nu spreken van zedelijke en
geestelijke herbewapening, die in wezen
protest is tegen de massa-idee en het her
stel van de wereld legt in de handen van
de enkelingen: ieder in eigen kring een
heratelle, een geestelijk herbewapenaar.
Zoo is deze actie van den nieuwen tijd we
der een reactie op wat geweest is. Net als
de golven der zee.
Het is goed om te letten niet slechts op
den gang, maar ook op het wezen, en den
oorsprong der dingen.
Wat is de oorsprong van de maatschap
pij? Het gezin. In wezen is dus de maat
schappij een gezin? Maar het gezin wordt
opgebouwd uit den eenkeling. En, zooals in
den éénen eikel sluimert de mogelijkheid van
heel een eikenbosch, zoo rust in den éénen
mensch de mogelijkheid van vele en talrijke
generaties.
Die gedachte bepaalt de waarde van den
enkeling. Hij is tenslotte een wezen op zich
zelf; hij is de drager van een gedachte; hij
is ook een mensch, dat is: drager van een
roeping; beelddrager van den Schepper.
Dat is de waarde van den enkeling.
Gewichtiger nog wordt die waarde ge-
teekend in de bekende gelijkenis van het
verloren schaap. Negen en negentig scha
pen, gedragen zich als behoorlijke schapen.
Eén dwaalt af. De herder laat die 99, waar
zij zijn en zoekt dat verloorne weer op en
als hij het gevonden heeft, verblijt hij zich
over dat êéne, meer dan over de 99. Zulk
een waarde heeft voor hem de enkeling.
Waarde op zichzelf is dood kapitaal. Het
levert geen rente en 't is feitelijk niemand
tot nut.
Een eenling, die zijn waarde wegsluit in
de goed-verzekerde safe van zijn innerlijk,
bezit die waarde en hij bezit haar toch niet.
Omdat hij haar niet werkelijk heeft.
De enkeling, die zijn waarde laat vloeien
in de waarde van de massa, wordt een kal
me rentetrekker.
Wie met eigen waarde werkt, heeft het
zeker moeilijker, maar de winst is dan ook
volledig zijn winst.
Als de enkeling zijn taak zóó ziet, dan
weet hij wat hem te doen staat. In eigen
kring wat te zijn. In eigen kring allereerst
en dan in de kringen daarom heen zijn
waarde productief te maken.
Zoo groeit wat goed is en schoon uit,
niet massaal, niet imposant, maar krachtig,
omdat het volledig echt is, in kring bij
kring. Daarvan mag onze arme wereld veel
goeds Voor zichzelf verwachten.
J. Nagel.
BEDEVAARTPLAATSEN IN ZEELAND.
(Slot.)
AARDENBURG.
Een oud lied zegt: t' Aerdenburg was een
lief-vrouwe devoot, die dede merakel groot.
Over dit wonderdoende Mariabeeld, bijge
naamd „met den inktkoker" hebben wij
vroeger reeds geschreven, zoodat wij kun
nen volstaan met de mededeeling, dat de
stad Aardenburg in haren bloeitijd een
drukke bedevaartplaats was.
Alleen willen wij het volgende nog aan-
teekenen, waaruit blijkt, dat de bedevaart
ganger niet altijd er heen ging om boete te
doen of hulp in te roepen, doch ook om bij
zonderen dank te brengen.
Jan Bouders, schipper, wonende in de
Spuistraat te Middelburg, liet in
1539 tusschen hem en zijn kinderlooze
vrouw een acte opmaken, waarin bepaald
werd, dat de langstlevende alles zou erven.
Hij of zij was dan echter verplicht een be
devaart te doen of laten doen naar Onze
Lieve Vrouwe te Aardenburg.
OOSTSOEBURG.
De oude Roomseh-Katholieke kerk te
Oostsoeburg, thans de Ned. Hervormde
kerk, was gewijd aan Maria. Boven den in
gang van het kerkgebouw, onder den toren
dus, stond in een groote nis het Mariabeeld.
Adriaan van Borsele, wonende op het
kasteel onder Westsoeburg, op 6 Juni 1468
aldaar gestorven en begraven, had een le
gaat geschonken voor een lamp, die altijd
voor het Mariabeeld te Oostsoeburg moest
brandende worden gehouden.
Het kerkhof met zijn ringmuur lag vroe
ger meer naar voren, waar de kerk verder
van den weg stond. Zelfs stonden op den
hoek een tweetal huisjes van de diaconie.
In 1646 zijn deze afgebroken. Door het
kerkpad kwam, men dus bij de kerkdeur,
waarboven het genoemd beeld stond.
Reeds vroeg meende men, dat dit Maria
beeld wonderen kon doen, voornamelijk zie
ken genezen. Vooral kwamen moeders met
haar zieke kinderen hier heen om genezing
van haar dierbare kroost af te smeken.
Meestal kwamen zij 's avonds, als niemand
haar in haar smeekgebeden kon storen en
het beeld verlicht was.
Op 26 Aug. 1566 woedde ook te Oostsoe
burg de beeldenstorm. Het Mariabeeld
moest het natuurlijk het eerst ontgelden,
waarna het vernielingswerk in de kerk
werd voortgezet.
Wij hebben in het vorige artikel reeds
gemeld, dat Neeltje Jansd. die niet gehee.1
onschuldig was aan deze beeldbrëking, ver
oordeeld werd een bedevaart te doen naar
Onze Lieve Vrouwe in den Polder.
Toen het kerkgebouw in 1581 voor den
Hervormden godsdienst werd ingericht,
was natuurlijk het Mariabeeld weggeno
men. De nis bleef leeg tot 1605, toen zij
werd dichtgemetseld.
ST. ANNA TER MUIDEN.
Dit was een der oudste steden van Vlaan
deren. Voor dat Sluis opkwam, was zij de
havenstad van Brugge, gelegen aan de
monding van de Sincfala (het latere Zwin)
Daarom heette zij oorspronkelijk Muiden.
Ter onderscheiding van andere plaatsen
met gelijkluidenden naam werd de stad
naar St. Anna, de patrones der kerk, ge
noemd.
De heilige Anna was de vrouw van Joa
chim. Na reeds twintig jaar gehuwd te zijn,
kreeg zij peis een kind, dat Maria moet zijn
geweest, de latere moeder van Jezus.
De groote vereering yan Maria straalde
ook af op Anna. In de aan haar gewijde
kerk te St. Anna ter Muiden was voor haar
een afzonderlijk altaar. Voornamelijk kwa
men vrouwen naar deze plaats ter bede
vaart om den kinderzegen af te smeken.
Door de opkomst van Sluis en door over
stroomingen kwam het oude St. Anna ter
Muiden in verval en hiermee ook zijn be
langrijkheid als bedevaartplaats.
WESTKAPELLE.
Hier heeft de evangelieprediker Wille-
brord een afgodsbeeld vernield en een
kerkje gesticht. Westkapelle behoorde dan
ook tot de eerste vijf, zoogen. Moederker
ken, van Walcheren. Eén later gebouwde
kerk wérd aan Willebrord gewijd.
Niettegenstaande Willebrord begraven is
te Echternach in Luxemburg, meenden de
Westkappelaars eenige beenderen van den
heilige te bezitten, welke in een kistje be
waard werden. Hiervan moet een bijzonde
re kracht zijn uitgegaan. Toen in 1253 de
Vlamingen een inval in Walcheren deden,
heeft Floris de Voogd, broer van graaf
Willem II, hen op 4 Juli verslagen. De over
winning werd toegeschreven aaiï het feit,
dat het gebeente van Willebrord aan hun
standaard was vastgebonden en den vij
and was aangevallen onder den wapen
kreet St. Willebrord.
Daarom werd jaarlijks op den vierden
dag van Hooimaand het gebeente in een
plechtigen omgang door geheel Walcheren
gedragen. De Westmonsterkerk, die op de
Groote Markt te Middelburg stond, moest
jaarlijks die procesie met een nieuw kruis
opluisteren.
In de Willebrordskerk te Westkapelle
was een groot altaar voor den heilig ver
klaarden apostel. Door het groot aantal
bedevaartgangers waren de ontvangsten
der offeranden van dit altaar aanzienlijk.
De cureit of pastoor van Westkapelle
moest echter een deel dier inkomsten af
staan aan de genoemde Westmonsterkerk
te Middelburg. Hierover onstond later een
geschil, dat paus Alexander VI eindelijk
heeft beslecht.
R. B. J. d. M.
„Vraag maar veel daar leert
u van".
Men kon dezer dagen in een van onze
kranten lezen, dat de directeur van de af-
deeling Ethnografie van het British Mu
seum zijn deskundige meening moest geven
over een uiterst belangrijke vraag. Eenige
dames wilden nl. weten, of de soms geuite
veronderstelling juist is, dat blonde men
sehen nooit goede schakers kunnen zijn. Hij
gaf helaas niet het antwoord, dat op zulk
een vraag past. Hij antwoordde heel be
leefd, dat de theorie absolute nonsens was.
Het is een merkwaardige liefhebberij van
sommige menschen, onzinnige vragen te
stellen en dan nog aan het verkeerde adres.
Een redacteur, die de dwaasheden uit de
redactiepost zou schiften, kan er gemak
kelijk een cabaratnummer mee vullen:
Zijn magere meisjes egoïstischer dan dik
ke?
Komt de muzikaliteit pas met de ver
standskies?
Moet een meisje de correspondentie af
breken met een jongen, die dreigt haar huis
met dynamiet op te blazen als zij hem niet
hebben wil?
Hebben parketvloeren een ongunstigen
invloed op het gezichtsvermogen?
Is groen een mooie kleur en komt er
oorlog?
Hoeveel honour-tricks zijn in de telling
van Culbertson aas-vrouw van schoppen,
en wat beoogt de beweging voor geestelijke
en moreele herbewapening?
Wat moet men aan een poes geven die
aan hik-Ijjclty wat denkt u van den Duit-
schen volkswagen; en zijn tei&yisie en vege
tarisme bevorderlijk voor den wereldvrede
P.S. Bijgaand diertje vond ik in een bloeiK--
kool; kunt u het thuisbrengen?
De krant wordt verondersteld alles te we
ten, en dus weet zij alles. Maar er is een
zeer speciale groep van cijfermaniakken,
die een mensch radeloos kan maken. Zij
kunnen niet hebben, dat eenig getal hun
onbekend blijft.
Hoeveel ministers heeft Nederland ge
had sinds het een parlementairen staats
vorm kreeg? Hoe oud zijn deze ministers sa
men geworden, en hoeveel uren van hun
leven hebben zij tezamen besteed aan hoe
veel wetten? Een onervaren journalist is
geneigd, eerst eenige parlementaire mede
werkers aan den arbeid te zetten, en als
deze beklagenswaardigen het onvermijde
lijk hebben afgelegd, den vrager eerlijk te
schrijven dat de vraag niet voor beantwoor-
door
DIRK L. BROEDER.
Slechts weinig is tot heden bekend ge
worden omtrent de Rederijkerskamer te
Vere, die in 1530 ontstaan is uit de twee
toentertijd bestaande kamers, die reeds in
de eerste helft der 15de eeuw bestonden,
zooals we zullen aantoonen.
Afgezien van enkele posten in de stads
rekeningen van Middelburg en Vere en
eenige lose aanteekeningen elders te vin
den, is de groote bron van onze kennis te
dezen opzichte het Werkje van Hendrik An-
toni Tollé, predikant te Vere in de tweede
helft der 18de eeuw en werkend lid der
Veersche Kamer. Tollé was zelf geen onver
dienstelijk dichter, al moeten we hem in
het kader van zijn eigen tijd beschouwen.
Aan hem hebben we het te danken, dat
heel wat van deze Kamer aan de vergetel
heid is ontrukt, dat anders ongetwijfeld
met de ontbinding daarvan gedurende de
Fransche omwenteling, die zulke vérstrek
kende gevolgen ook voor ons land had,
eveneens voorgoed zou zijn verdwenen. Wij
kunnen Tollé dan ook niet anders dan als
autoriteit op dit gebied beschouwen, mede
door het feit, dat hij lid der Kamer was,
doch niet in de laatste plaats wijl zijn waar
dig ambt hem moreel wel buiten het rijk
der 18de eeuwsche phantasie- en gelegen
heidsschrijvers zal hebben geplaatst.
I.'e rederijkerskamers of kamers van
rhetorica waren vereenigingen van lieden,
die de welsprekendheid beoefenden en uit
wier midden dikwijls verdienstelijke dich
ters zijn ontsproten, die niet weing tot de
zuivering van onze taal hebben bijgedragen.
De kamers van rhetorica mochten zich
vaak verheugen in den gunst en den steun
der vorsten en kerkelijke overheid onder
wier leiding ze aanvankelijk stonden, zoo
als we reeds zeiden, althans de oudste. Wij
lezen dan ook herhaaldelijk, dat de stede
lijke regeering de gezellen der kamers op
wijn, bier en wat dies meer zij tracteerde.
Zoodra deze vereenigingen zich echter
trachtten los te maken van deze leiding
door in plaats van aan haar dichterlijke
ontboezemingen zich aan polemiek en aan
critiek op kerk en staat over te geven, was
het spoedig met haar glorie gedaan. Het
mag zijn, dat menige rederijkerskamer nog
tot het einde der 18de eeuw bleef bestaan,
invloed hadden ze toen evenwel zoo goed
als niet.
Tot 1530 bestonden er twee rederijkers
kamers te Vere, de Missus Scholieren, ook
wel Missende (feilende?) Scholieren ge
noemd, en de Sinte Anna's Kinderen. Over
den oorsprong dezer kamers tast men in
het duister. Dat ze echter reeds vroeg be
stonden, bewijzen de Middelburgsche stads
rekeningen van 1445, waarin melding wordt
gemaakt van de uitgaven ten behoeve van
de groote processie op den Heiligen Kruis
dag (26 Juni), toen de „gezellen van Vere
alhier op de wagens speelden". Ter gele
genheid hiervan werd ten behoeve van der
gezellen droge kelen twee stoop rijnwijn en
een gelijke quantiteit roode wijn verschon
ken".
Deze groote ommegang had jaarlijks te
Middelburg plaats en was een heel evene
ment voor die stad. Hoewel hij reeds zeer
vroeg bestond, wordt er toch pas in 1444
melding van gemaakt in de stadsrekenin
gen. In dat jaar toch vinden we vermeld,
dat de stad 3 ponden Vlaams aan de West
monsterkerk schonk ten behoeve der pro
cessie „en ook om den boom van Yesse te
helpen maken". Verder leest men: „item
was over eengedragen by de Wet, dat de
stede van Middelburg dat waarde heilige
kruis afzetten zou en in de processie, ter
eere Gods, omtrent de stede en daar binnen
dragen, daar de stad den waarden heiligen
kruise schonk, eene zilveren plaat, wegende
36 lood zilvers. Betaald voor elk lood zilver
14 gr. facit f- 2:2:en nog betaald van
dezelfde plaat te smeden en bereiden een
postulaatsgulden a 2 sch. 5 gr."
Zelfs de schutterij kwam er aan te pas,
waarvan een veertig leden in de processie
meeliepen, die later op stadskosten wer
den onthaald op een „scaepsbuuc" met een
vat bier, terwijl de „magede" (maagden)
in eet en drinklust bij haar broeders niet
ten achter stonden. Zij toch ontvingen in
1445 de helft van een zoodanigen buik en
een vat bier.
Ook later vinden we de Veersche gezellen
van rhetorica als deelnemers aan een om
megang, want in 1480 waren, ze er met hun
wagenspel in de processie op den Sacra
mentsdag, waarvoor 12 poortkannen wijn
noodig waren om hun dorst te lesschen. Zü
schijnen derhalve niet zoo onbelangrijk in
getal te zijn opgekomen, want toen ze het
jaar tevoren „met hunne bat tementen" wa
ren komen spelen, werden ze door de stad
onthaald op 12 poortkannen rijnwijn, ter
wijl die van Reimerwael slechts 4 poort
kannen kregen.
Op den Sint Pietersdag 1515 speelden de
rederijkers van Vere in de Sint Pieterskerk
te Middelburg, terwijl ze in Augustus 1517
te Vere onthaald werden op wijn „als de
koning hier was". Tenslotte wordt in 1519
nog melding gemaakt van het oprichten
van een stellage in de Sint Pieterskerk,
waarop de rederijkers van Vere zouden
spelen, doch reeds in de vroege 16de eeuw
ging 't bergafwaarts met de Missende Scho
lieren en de Sinte Anna's Kinderen, want
de heeren en vrouwen van Vere hadden
hun wel octrooi verleend, doch geen in
komsten of renten gewaarborgd. De gezel
len moesten dus alle kosten zelf dragen,
hetgeen uiteindelijk te veel van hun finan
ciën vergde. Om nu de rederijkerskamers
voor algeheele opheffing te behoeden, be
sloot Adolf van Bourgondië, heer van Vere
en Vlissingen, op verzoek der vroedschap
de twee kamers te vereenigen en haar
een nieuw reglement te geven. Volgens den
giftbrief van den derden Zomermaand (Ju
ni) 1530 moest het blazoen bestaan uit „de
Lelie en de Accoleije doer malcanderen
spruitende vut (uit) een pot, ende totter di-
visen, In re\jnder jonsten grojjende; Ende
deze Rolle sal drajjen doer de tacken van
den bloemen, ende onder den pot een bar
deken met a.b.c. ende sullen genaemt sijn
Missus Scholieren".
Deze giftbrief werd den 6 September 1608
door de stedelijke regeering gewijzigd naar
de eischen des tijds.
De nieuwe rederijkerskamer hield haar
vergaderingen in de zuidkamer van het
stadhuis, waar destijds haar devies met de
afbeelding der Aankondiging in het zuider
bovenraam stond. Dit mooie raam, evenals
de oude ramen der tegenwoordige raads
zaal, waarin de wapens der heeren en vrou
wen van Vere gebrandschilderd waren, is
helaas verloren gegaan. In 1628 verhuisde
men naar de bovenzaal van het Vleesch-
huis, dat ook aan de markt lag. Als ver
goeding kreeg de Kamer, volgens een aan-
teekening van 6 Januari 1628, van gemeen
tewege jaarlijks twee ponden vlaams voor
zaalhuur en ook nog een half last turf voor
verwarmingsdoeleinden.
De Kamer van Vere schijnt niet zoo on
belangrijk geweest te zijn, althans gelet op
het ledental, want tusschen de jaren 1593
en 1637 was het minste ledental drie en
twintig, het grootste veertig, waaronder
een paar vrouwen, terwijl de Kamer in het
jaar 1658 niet minder dan vier en veertig
leden telde. Tollé vermeldt dat in 1790,
toen hij over de rederijkers schreef, er één
en twintig leden waren.
Het bestuur bestond uit een opperprins,
een regeerenden prins en een aankomenden
prins, een tweetal dekens, terwijl de schrif
telijke zaken door een secretaris werden af
gewikkeld. Sedert 1628 werd de opperprins
door en uit den magistraat der stad geko
zen. Wekelijks van medio December tot
8 Maart, vergaderden de gezellen, om op
laatstgenoemden dag de bloempjes naar ge
woonte dier dagen buiten te zetten, in casu
„eene broederlyke maaltyd" te houden.
In den loop der jaren schijnt deze kamer
ook nog door verschilende menschen fi
nancieel te zijn gesteund, zoodat de inkom
sten uit haar bezittingen ruim veertien
pond bedroegen. Tollé noemt enkele zilve
ren voorwerpen op, zooals kelken, schalen
en dergelijke, die vroeger en in zijn tijd
nog in haar bezit waren, alsmede tinnen en
koperen voorwerpen, lijnwaad, boeken, ge
schilderde blazoenen en zoo voort, waar on
der de „in houtsnede fraai uitgewerkte
stempel van 't blazoen" van de Leidsche
rederijkerskamer De Palmboom, die in 1753
opgeheven was. Deze stempel werd den
heer Florimond Stierman de Granjon, des
tijds regeerende prins der Veersche Kamer,
vereerd.
Zoo waren dan de rederijkerskamers in
ons land één voor één verdwenen, en, in
dien we ons niet vergissen, is die van Vere
een der laatste, zoo niet dè laatste, geweest,
die nog in het leven gebleven is. Voor zoo
ver bekend, zijn al haar zilveren voorwerpen
en andere bezittingen verdwenen, misschien
wel den weg opgegaan van zoovele kunst
voorwerpen en andere bezittingen van ver
eenigingen gedurende den Franschen tijd.
ding vatbaar is. Volkomen verkeerd. De le
zer zal het hem nooit vergeven. Hij zal het
gevoel hebben, dat er een loopje met hem
genomen wordt, of dat hij zijn vertrouwen
verkeerd had geplaatst. Veel beter is, te
antwoorden: „a. 211; b. 12090; c. 29304;
d. 2423. Met verschuldigde gevoelens van
hoogachting". De voordeelen van zoo'n
antwoord springen in het oog. Indien de le
zer zich nog herinnert dèt hij vragen heeft
gesteld, zal hij zeker -vergeten zijn wélke.
De cijfers zeggen hun dus in deze volgorde
niets, en hij zal ze direct in den prullemand
gooien, met het prettige gevoel iemand aan
het werk te hebben gezet. De antwoorden
interesseeren hem evenveel als het totale
aantal kiezelsteenen in de Middellandsche
Zee, het aantal parelmoeren krioopen in
Londen of van enveloppen in Uruguay.
Mocht hij echter kwaadaardig van aanleg
en de vraag ernstig gemeend zijn, laat hij
dan maar rustig probeeren de juistheid te
onderzoeken.
Er is nog een andere manier om tegen
zulke vragers op te treden, n.l. te antwoor
den met een wedervraag: „Hoeveel muren
zijn er in Joegoslavië, en waarom?" Het
bezwaar van deze methode is, dat zij niet
bevredigt, tenminste niet den vrager.
En intusschen weten wij nog steeds niet,
of blonde menschen slechte schakers zijn,
want ik zie niet in, waarom de directeur
van de afd. Ethnografie van het British
Museum als expert móet worden be
schouwd. Ik heb de vraag doorgezonden
aan den directeur van het gasbedrijf te Oss.
E. Rasmus.
Partij uit den wedstrijd Goes IIMiddel
burg I. Gespeeld te Middelburg. Tweepaar
denspel in de nahand.
Wit: J. VAN ZWEDEN, Goes.
Zwart: P. M. DE KLEYN, Middelburg.
2. Lflc4 Pg8f6
4. h2h3 Lf8e7
g o0 a7a5
,h7—b6
j., e2e4 e7e5
3. dS--d3 4,7—d6
5. Pgl—f3 0—0
7. a2a3 Pb8—c6 8. c2—c3
9. Lel—e3
Wit heeft een uitstekende stelling gekre
gen en heeft het centrum in zijn macht.
9Lc8b7 10. Pbld2 Pc6—b8
Wit dreigde met 11. d3d4 maar nu is
dat niet meer mogelijk wegens het verlo
ren gaan van de pion e4.
11. Lc4b3
Deze zet is verkeerd. Waarom niet
11. Ddl—c2. Dan blijft de dreiging d3d4
bestaan, ook indien Zwart zou besluiten tot
g'jc5.
ll! Pb8d7 12. Pf3h2 d6d5
13. e4xd5 Pf6xd5 14. Lb3xd5 Lb7xd5
15. d3d4 e5xd4 16. Le3xd4 Pd7—f6
17. Ld4xf6?
Deze goed geposteerde looper had op d4
moeten blijven. Na 17. Pd2f3 heeft Zwart
geen gemakkelijk spel. Immers de Zwarte
Dame op d8 en de looper op e7 zijn voor-
loopig aan hun plaats gebonden wegens het
verlies van den looper op d5 Na Ld4xf6
17Le7 x f6 18. Pd2—f3 Ld5—e6
20. Tal—dl
22. Tfl—el
24. Pf3d2
26. Pd2e4
Le6b3
h7h5
Lb3c2
Td8e8
19. Ddl x d8 Ta8xd8
21. Tdl x d8 Tf8xd8
23. Ph2fl g7g5
25. f2—f3 Kg8g7
27. Kgl—f2
Gedwongen.
27Lf6d8 28. Pfl—g3 Kg7—g6
29. Pg3—fl
Wit speelt te passief. Na 29. Pg3f5
heeft wit niet veel keus. Het paard mag
niet genomen worden wegens: 29
Kg6xf5? 30. Pe4g3t en de toren op e8
gaat verloren. Na 29Lc2xd4
30. Telxe4, Te8xe4; 31. f3xe4 en wit heeft
een remisestelling bereikt. Wil wit het stel
ling voordeel behouden zal hij dus
29Lc2a4 moeten spelen waarop
Zwart laat volgen Pf5d4!
29f7—f5 30. Pe4d2 Ld8—e7!
Nu moet wit oppassen. Er dreigt 30
Le7c5t met een mat dreiging.
31. b2—b4 h5—h4 32. Pd2—c4 Lc2—a4
33. Pfl—d2 a5xb4 34. c3xb4 Kg6—f6
35. Pc4—b2 La4d7
Na La4c2 volgt Tel—cl met verlies
van den looper.
Ook La4b5 is niet gunstig.
36. Pd2—bl c7c5 37. Pb2—d3 c5xb4
38. a3 X b4
Na Pd3xb4 verliest wit zeer spoedig door
38Le7c5f
38Ld7—b5 39. Pd3cl Le7xb4
40. Tel X e8 Lb5xe8 41. Kf2—gl? Le8—b5
42. Kgl—h2 Lb5c4 43. g2—g3 Lb4—d6
44. Kh2—g2 Ld6xg3 45. Pbl—a3 b6—b5
46. Pa3 x c4 b5xc4 47. Pel—e2 Kf6—e5
48. Pe2—c3 Ke5—d4 49. Pc3—b5t Kd4—d3
50. Kg2—fl c4c3 51. Pb5—-a3 c3—c2
52. Pa3xc2 Kd3xc2 53. Kfl—e2 f3—f4
54. Ke2—fl Kc2d3 55. Kfl—g2 Kd3—e3
56. Kg2—fl Ke3xf3 57. Kfl—gl g5—g4
58. Kgl—hl g4xh3
en na eenige zetten gaf wit den hope-
loozen strijd op.