ZEEUWSCH ZONDAGSBLAD Lof of der Zotheid VAN DE PROVINCIALE ZEEUVSCHE MIDDELBURGSCHE COURANT! )EnKIÏ13EH I 'Iéë ZATERDAG 1 IS Febr. 1939 ZEEUWSCHE KRONER. De DAEGELIKSE DIENGEN, UIY 'N OUD KOOKBOEK. DAMMEN EN SCHAKEN. Mooie Dagen. Februari moet drie mooie dagen brengen en Maart acht. In deze uitspraak, die bijna klinkt als een eisch, heeft ons volk, in dit natte land aan de zee, het recht verankerd op mooie, lich te dagen. Ais een eischtoch weten wij, dat wij over lichte of trieste dagen niets te zeggen hebben wij, menschenkinderen met al ons kennen en kunnen. Inderdaad, wij kennen en wij kunnen veel. lederen dag haast brengt ons op ver scheiden gebied nieuwe winsten. Als ons tweede voorgeslacht eens even een kijkje zou kunnen nemen in de wereld onzer da gen het zou zich over zeer veel kunnen verwonderen. Maar of het, de balans van het geheele wereldbedrijf opmakende, tot een groot batig slot zou komen, is een vraag, die wij alleen maar stellen. Wij zouden geen reis om de wereld in tachtig dagen noodig hebben om de be wijzen van al dat kennen en kunnen te toonen. Uw huis, uw huiskamer toont het U reeds overvloedig. De radio, die U iederen morgen een uitvoerig weerbericht geeft en den ouden barometer in uw gang overbodig maakt, zegt reeds voldoende. Ook de weer kunde heeft groote vorderingen gemaakt en toch ook deze breede kennis kan wel met groote waarschijnlijkheid zeggen of een mooie dan wel een trieste dag op komst is dien dag zelf brengen kan zij niet. Heel wat pogingen zijn in den loop der tij den gedaan om het weer te beinvloeden, wjj denken aan de regenmakerij, toch heb ben die pogingen nog pover succes gehad. Wij hebben de mooie en de trieste dagen niet in onze hand. Maar wij voelen toch een zeker recht op het goede: Februari drie en Maart acht mooie dagen. Hi Er wordt een pasgeboren kindje in de wieg gelegd. Wat zal het leven van dit kind wezen? Vader en moeder; grootvader en grootmoeder zien het borelingske en in hun harten zijn de beste wenschen voor het le ven van dat kind Een bruidspaar houdt ontvangdag; stra lend van vreugde nemen zij alle wenschen van familie eTi van vrienden in ontvangst: veel geluk. De gelukwenschen zijn gemeend; die samen een nieuw leven beginnen onder- streepen die. Is er eenige waarborg dat dit geluk komen gaat Een jonge man opent een eigen zaak. Bloemen worden gezonden. Vrienden en fa milieleden komen ook nu met gelukwen schen. De man heeft energie; de zaak is wèl gelegen. Is dat alles waarborg, dat de zaak ook wèl beklant wezen zal en een levensbestaan zal bieden Een kind verlaat het ouderlijk huis. De studie is volbracht. Na lang zoeken vond hij een betrekking ver over zee. Het Hjkt al les heel mooi. Goede wenschen bij menigten vergezelt hem bij zijn vertrek voor lange jaren. De ouders staren den trein, de boot na. In hun hart is een krachtige bede voor hun jongen Zoo zijn er tallooze gevallen. Maar hebben wij eenigen waarborg, dat het leven van dat pasgeboren kind; van dat bruidspaar; van den jeugdigen zakenman; van dien zoon, die het ouderlijke huis ver laat, inderdaad een aaneenschakeling we zen zal van mooie dagen; dat die veel en dat de trieste dagen weinig zullen wezen? Wij kunnen en wij kennen en wij bezitten veel. Maar dien waarborg hebben wij niet en kunnen wij ook niet geven. Omdat aan alle dingen een natuurlijken kant is, die wij in de hand hebben en een bovennatuur lijken, waarover wij niets te zeggen heb ben. Het kind kan later zijn leven grondig be derven, maar het kan ook alle krachten in spannen om er iets goeds van te maken. Het bruidspaar kan als echtpaar elkanders leven licht doen zijn, maar kan het ook on houdbaar maken. De zakenman kan het be drijf in den grond werken, maar het ook tot bloei brengen. De zoon, die het leven nu voor eigen verantwoordelijkheid krijgt, kan dat vernietigen of doen slagen. Maar alleen, voor zoover zij daarop zelf invloed uitoefenen. Dat is de natuurlijke kant. „Van ons de arbeid, van God de zegen" staat op een oud gildehuis in Vlaanderen. Dat is de boven-natuurlijke kant van dit alles. Drie mooie dagen in Februari en acht in Maart het is in wezen precies hetzelfde als de gelukwenschen en de goede verwach tingen bij zoovele gelegenheden uitgespro ken. Het is het gevoel van een zeker recht, dat een mensch hebben zou, op mooie da gen in het leven. Van Alphen zegt in een van zijn verzen van den mensch: en tot geluk geschapen". En van oudsher heeft de menschheid het gewild en gevoeld: wij willen naar het licht! In de donkerste dagen heeft die wensch de hoofden recht op doen houden; den voet geschraagd: het zal niet duister blijven; te genover de 28 trieste dagen staan toch drie lichte; tegenover de 31 staan er acht. Maar mooie dagen zullen komen! Die verwachting wordt door de werke lijkheid bekrachtigd. Want er is geen le ven, dat geen mooie dagen weet aan te wij zen. En hun kracht ligt niet alleen in de vreugde, die zij geven, maar ook in het feit, dat zij er geweest zijn, want zij behoe den zelf in de allerdonkerste dagen voor een ondergaan in de duisternis: al is het nog zoo donker, ik heb ervaren, dat toch altijd weer het licht doorbreekt. J. Nagel. HOOFDPLAAT. III. DE NEDERL. HERVORMDE KERK. Langzamerhand werd de nieuwe polder bevolkt en nam ook het dorp in omvang toe. Spoedig waren er zooveel Protestan ten, dat tot het stichten van een Hervorm de, of zooals men vroeger zei, een Gerefor meerde Gemeente kon worden overgegaan. In de vergadering van de Staten van Zee land van 25 Sept. 1780 werd besloten tot het bouwen van een nieuwe kerk met pasto rie en een school. Op 11 April 1782 werden bestek en teekening door hen goed gekeurd en kon tot de aanbesteding worden overge gaan. Men begon in 1783 met den bouw. Het werk werd uitgevoerd door Engel de Witte. Boven de kerkdeur staat op een blauwen hardsteen te lezen: „Deze kerk is gesticht door de milddadig heid der Edele mogende Heeren Staaten van Zeeland, en den eersten steen daarvan gelegd op den 28 Mei van het jaar 1783 door de Wel. Edele Gebore jonkvrouw Ma. Petra. Schorer, oudste dogter van den Wel- Edelen Gestrengen Heer mr. Willem Scho rer Johs. Asszoon, Gecommitteerde raad van Zeeland en Raad ter admiraliteit, groot ste hoofdingelanden van dezen in het jaar 1778 ingedijkten polder". Het duurde tot 1785 voor kerk, pastorie en school voltooid waren. Het kerkgebouw is van een eigenaardigen stijl, n.l. vierkant. Het is 400 voeten (14.5 m) lang en breed. Midden op het dak verheft zich een kleine toren met uurwerk. Aan de zijkanten heeft de kerk een drietal boogvensters. Op Zondag 29 Mei 1785 werd de kerk in gewijd door ds. Arnoldus Braam, predikant te IJ z e n d ij k 'e. De kinde ren, onder Hoofdplaat geboren, waren voor dien tijd te IJzendfjke gedoopt. De Her vormde gemeente is feitelijk gesticht op 26 October 1785. Toen werd namelijk de nieuwe kerkeraad benoemd, en het lidma tenboek door ds. Braam aangelegd. Hij noemde dit „Het eerste Ledenmaten-Re- gister der Gereformeerde kerk-Gemeente op de Hoofd-Plaat". Op de eerste bladzijde hiervan werd door hem geschreven: „Wie veragt den dag der kleine dingen? De Here bouwe deze tedere Kerk-Gemeente tot een Salem, daar zijn Hutte woont, welker bur gers groejen als het kruid der aarde! Amen". Voor in het doopboek schreef hij: „Dat deze gemeente toch niet Sterve, maar Leve en dat haare Leden van getale worden, ja, vermenigvuldigen als de visschen." Het eerste avondmaal werd gevierd op 8 Januari 1786. In dit jaar werd de eerste predikant beroepen namelijk Jacobus Wiersen te Hooge en Lage M i e d e in Brabant. Hij verbond zich aan de jonge gemeente op 12 November 1786. Na een jaar en nog geen vier maanden n.l. op 2 Maart 1788 vertrok hij naar Philip pine. Op 15 Februari 1789 kwam als zijn opvol ger Jozias Thomas Grimmis, die na een half jaar verblijf reeds vertrok Den 11 Juli 1790 deed ds. A. E. A n d r de la Porte zijn intrede. Ook deze bleef er maar korten tijd. Hij vertrok op 21 November van hetzelfde jaar. Zoo had de jonge gemeente in den tijd van vier jaar reeds drie predikanten ge had, hetgeen zeker voor haren bloei niet bevorderlijk was. De volgende pradikanten waren: J. M. D a k e 17911797. G. Blauwbeen 1797—1799. J. G. C. K a 1 k h o f f 1799 1801; L. J u t t i n g 1801—1808. J. a b Utrecht DresselhuisU 1811 1819; F. van Ruyven 1821—1823; Ph. R. Huyzers 1824—1827; A. C. A 1- t e n a 1829—1859; J. P. P. C 1 i n g e Doorenbos 18591869. G. van W ij h e 18701876; A. E. v a n B r a a m- b e e k 1878—1889. Van 1889 tot 1904 is de gemeente vacant gebleven en werd zij bediend door de nabu rige predikanten. Op 24 April 1904 kwam ds. W. A. N o e s t, die op 16 Januari naar Anlo (Drenthe) vertrok. Ds. P. J. W a u - t e r s kwam er op 16 Juli 1916 om op 2 Mei 1920 naar Kleverskerke te vertrek ken. De opvolger van dezen was ds. J. E. B. Meloen, die op 13 Februari 1921 zijn in trede deed en op 8 Maart 1931 emeritus werd. Van 1 Juli 1933 tot 1 Oct. 1936 was ds. E. S n ij d e 1 a a r van Schoondijke hulpprediker. Als zoodanig werd hij tot 1 Oct. 1938 opgevolgd door den candidaat tot den H. Dienst M. R. P 1 i e s t e r, die op 2 October 1938 zich als vast predikant aan de gemeente verbond. HET ONDERWIJS. Toen tijdens de Republiek de Hervormde Kerk nog een volledige staatskerk was, was de school ook zeer nauw aan die kerk ver bonden. De schoolmeester, op het platte land tevens koster en voorzanger zijnde, werd door hetzelfde college, n.l. het zoogen. college qualificatum, benoemd dat ook een beroep uitbracht op den predikant. Ook stond de school voortdurend onder toezicht van dat college, waarin behalve de volledi ge kerkeraad ook de ambachtsheer zitting had. Zeer terecht kon dan ook gezegd wor den, dat destijds de school een dochter der kerk was. Dit was ook meestal duidelijk door de plaats, waar het schoolgebouw stond, n.l. dicht bij, soms tegen de kerk aan. Zoo maakte ook te Hoofdplaat de kerk met de pastorie en de school een zeker ge heel uit. De eerste schoolmeester, tevens koster en voorzanger der jonge gemeente was Abraham van Belois, gekomen van Oosterland. Zijn naam is de eerste, die in het oudste lidmatenboek voor komt. Die eenheid van kerk en school werd ver broken, nadat er scheiding van staat en kerk was gekomen. Het was de burgerlijke gemeente, die voor het onderwijs te zorgen had en na overname eigenares werd van het schoolgebouw. Daar er te Hoofdplaat eerst nog geen ge meentehuls was, werd de school als zooda nig ingericht en van een torentje voorzien. Toen is een nieuwe openbare school ge bouwd. Al de kinderen uit de gemeente gingen op deze school tot het jaar 1922, toen de Roomsehe school werd opgericht. Hoofd dezer school werd de heer E. B, H e c k e. De Roomsehe kerk ging niet vroeger tot het stichten van een eigen school over, om dat vele jaren het hoofd der openbare school Roomsch-Katholiek was. Op de open bare school gingen na 1922 alleen nog de kinderen van Protestantsche ouders. In 1929 werd een christelijk-Nationale school opgericht, waarvan tot hoofd der school werd benoemd de tegenwoordige functionaris de heer M. V i n k e. De openbare school werd toen opgehe ven. (Slot volgt.) i) Deze was in het naburige Aardenburg geboren, waar zijn vader predikant was. Als proponent of candidaat kwam hij te Hoofdplaat. Hij noemde zich „Christen leeraar bij de Hervormden aan de Hoofd plaat". Zijn volgende standplaats was Wol- faartsdijk, waar op het schoolplein zijn borstbeeld staat. In 1858 werd hij hier eme ritus. Behalve dat hij van 1835 tot 1857 schoolopziener was, heeft hij in Zeeland ve le kerkelijke betrekkingen bekleed. Hij moet een geleerd man geweest zijn, vooral op historisch terrein. Hij overleed 26 Augustus 1859 te Middelburg. R. B. J. d. M. Politieke beteekenis m.h.n.w.g. Ik zou toch wel eens willen weten waar de officieele nieuwsbureaux ons voor hou den. Erg veel bijzonders kan het niet zijn. Nu en dan krijg je berichten in dezen geest geserveerd: „Montagu Norman brengt een bezoek aan dr. Schacht. Politieke beteekenis moet aan dit bezoek niet worden gehecht. Hij wil slechts aanwezig zijn bij het doopen van Schacht's kleindochtertje." (D.N.B.) „Hermann Göring is uitgenoodigd, aan wezig te zijn op een jachtpartij bij den ko ning van Joegoslavië. Politieke beteekenis moet hieraan niet worden gehecht. Göring is dol op reerug met preisselbeeren". (Keu ter). Nee nee, heusch niets bijzonders; ze kun nen ons alles verknollen. We blijven rustig afwachten wat er ver der komt: „De koning en koningin van Engeland brengen een officieel bezoek aan de Ver- eenigde Staten. Pol. bet. moet hieraan niet w. gehecht. Hunne Majesteiten zijn verzot op Amerikaansch, en willen graag eens ter plaatse zeggen: „We had a dandy trip, guys, and we've just come to say hello!" „Azana, de President van republikeinsch Spanje, is in Frankrijk aangekomen. Pol. bet. m. h. n. w. g. Hij maakt een studie van het Fransche voetbal en zal een match bij wonen in Perpignan." En wees nu niet altijd zoo achterdochtig, lezer, maar gelóóf eens wat de nieuwsagent schappen u meedeelen. „De heer Flandin heeft zich aan het hoofd gesteld van een groep van tweehon derd Kamerleden, die zich de Fransch- Spaansche groep noemen en de regeering van Franco willen erkennen. P. b. m. h. n. w. g. De bedoeling is, in Frankrijk de Spaansehe stierengevechten en in Spanje Maurice Chevalier populair te maken. Er zullen voorts tusschen de leden der beide landsgroepen postzegels worden geruild en bridge wedstrijden worden georganiseerd". „President Roosevelt zou in de militaire commissie yan den Senaat hebben ver klaard, dat Amerika's grenzen in Frankrijk liggen. P. b. m. h. n. w. g. De President heeft slechts willen aangeven, dat op Fran sche wijnen voortaan in Amerika geen in voerrechten hoeven te worden betaald". Dr. Schacht gaat reizen ondernemen naar Oost-Azië en Zuid-Amerika. P. b. m. h. n. w. g. In Oost-Azië gaat hij zich bekwamen in het Mah-jongspel en in Zuid-Amerika wil hij aanwezig zijn bij den doop van de dochtertjes van directeuren van diverse cir culatiebanken." „De Tsjechische minister Chvalkovsky heeft opnieuw een bezoek aan Hitier ge bracht. P. b. m. h. n. w. g. De Führer in teresseert zich bjjzonder voor buitenland- sche sigarenbandjes en de staatslieden rui len eens in de maand hun dubbele exempla ren." „De Engelsche generaal Gort heeft dit weekend een langdurige bespreking gehad met zjjn Franschen collega Gamelin. P. b. m. h. n. w. g. Zp zijn beiden, als mannen van den ouden stempel, verzot op skat, en daar dit spel in hun eigen kring niet meer wordt gespeeld, komen zij eens in de week bq elkaar om samen met Edouard Daladier, een oud studievriend, hun krachten te me ten, Ook wordt er dan veel gesproken over wederzqdsche liefhebberijen, zooals Sak sisch porcelein, Essensch gietwerk, Corsi- caansch houtsnijwerk, Italiaansche en Spaansehe wijnen, Tunesische dadels en Malta-aardappelen. Zij spreken ook veel over literatuur, o.a. een alleraardigst boekske dat in Duitschland van staatswege aan alle jongehuwden ten geschenke wordt gegeven en men houdt zich bezig met amu sante puzzles, meestal bestaande uit rede voeringen van groote staatslieden." En zoo zorgen de persbureaux er voor, dat we nooit van hun berichten schrikken. Het eenige gevaar is, dat je van berich ten die niets verdachts hebben, juist wel gaat schrikken. Zoo is er onlangs een kiezelsteen gevonden op een bakfiets, staan de voor het huis van de werkster van den Tsjoegosloveenschen gezant en ik ben Kieze, kieze, falderaldereere As je der één an de deure 'óor' kom- me, en je gae' kieke wien a ter is, en dae' staet dan inêens een vel'-wachter voe' je neuze; verschrik je dan gin bitje? Ikke wè'. En dan zoeke 'k gauw in m'n gedachten: 'k soms wat 'edae? Zonder plitje 'efietst, nie' reks 'ehouwe Noe zu' je zegge: „da' 's je schuldeg ge weten". Mae' wien is ter noe tegenwooreg glad zonder zonden? Mie oal die regels van 't verkeer en krizuswetten en zö-k'. Affqn, ik wille dan noe eigeluk dit zegge: a' ter een onderschrift onder m'n stuk staet, dan verschrik ik ok oltied, en dan is ok m'n êeste gedachte: „oggotte, oggotte, wat zou 'k noe awee 'edaen Wan' de pad van iemen', die a in de krante schrieft, die ligt ok zó vol voetangels en klemmen, da' je zó verzichtjes nie' te werke kun' gae, of je lop' wè 'is vast. Noe bin ik 'eleerd da' je oalles oltied zó kort meugelik mö' zegge', en noe is mien fout, da' 'k wè' is t e kort bin. Het is waer: uut m'n woorden van vlie weke zou je kunne leze, da' ik eigeluk wou zegge: „errebeiers, a' je der van de zummer één van jen eigen volk in de Raed wilt dan zau je beter weze an een wuuf as an een ent". En dat was volstrekt m'n bedoelege nie'. Ik wou nae' voren brienge: ten êesten: 'oe onsettend moeilik a 't is om wetten te maeken, daer a je noe weze- luk in 't daegelikse leven wat an eit; ten twidden: oeke deur-éne pronte, fer- soenlikke ménsen a de gewone werkmènsen bin; en idem van 't zelfde d'r vrouwen. Mae: een ieder ei z'n talenten en dae' kan 'n dan allêeneg nog mae 't volle profijt van a ze deur véé" gebruken ont wikkeld bin, zó dus: een man, die k nooit mee geld om-'egaen eit en nooit ergenst voe motte zurregen eit, dae' mag je toch nie' van verwachte, dat 'n dae' de talenten in êens zö-mae' voe' an-'ewaaid zulle komme, a' ten in de Raed 'ekoze wordt deur een troepje van z'n fermielje en goeie kennis sen? En noe 'k dae' nog bie motte zette: net zó min as a je dat mag verwachte van een vrouwe, die a van d'r opstaen toet d'r nae' bédde gaen in beslag 'enome wordt deur de duzend en één kleine zurgjes, die a een er- rem méns noe êenmael eit. Noe wil ik nog een stapje vadder gae', en dae' ok nog de vrouwen bie voege, die a gin zurgen en geld om de meiden 't werk te laete doen, maer in de kleine guus zitte. Je verstand staet er bie stille, a' je dat anziet, en an-'öort, oeke 'doge gedachten a sommegte ménsen van d'r eigen Een zeule op d'r schoene zette kun ze nie', mae, de gemêentefinanciën kun ze re- gele'; en, a ze op de kop van de kaaie stae', dan regeere ze 'êel 't land; en 'êel wat beter as Colijn. Nae' d'r eigen gedachten temissen. En daerom zeg ik: „je iest er van, a' je der over dienkt, want a ter van de zum mer meschien wee' 'ekoze za' worre'. Dat die erme ménsen, in d'r onwetend-'eid, wee' zelverst een stroppe rond d'r 'olies zulle schuve". Ik kan 't nergenst beter bie vergelieke as 'ierbie: as ter noe is vier ménsen in nood waere van te zulle' verdrienken: drie errebeiers en een meester; en a dien lesten allêene kon zwemme. Me zulle anneme, dat er nog twinteg errebeiers op de kant stienge, ok nie kunne zwemme vanselleft. Van wien motte ze dan 'ullepe verwachte? Nie' van de ménsen die a gin begrip van zwemmen die a dat talent nooit kunnen ontwikkelen maer allêene van den beter ontwikkelden, die a wéét, 'oe a ten een drenkelienk deur 't waeter mö' sleure, dat a toet an de luppen komt, dat is waer, en veileg op de kant mö' brienge'. Noe 'öop ik, da' 'k wee' niks vergeten me schien 'k er nog bie motte zette, dat die ménsen nog nooit in 't waeter 'ewist mae' nêe, dat bliekt dudelik uut 't vóór- gaende Affijn, ik za' voe' oalle zeker-'eid dan noe maer is dudelik in ronde woorden zegge, wat a 'k eigeluk bedoele. Dat is dit: „errebeiers, dat a julder noodig dat is een man, die a zö goed ontwikkeld is, dat 'n julder belangen zegge kan liek a 't 'öort, en daer a je van weet, dat 'n wat voe' de werkman over eit. Eén van jen eigen volk, die kan deur een burgemeester of een beter ontwikkeld raedslid, glad van de sokken 'eréddenêert worre, zódat de man op een ènde glad nie' mi' weet, over wat a 't noe eigeluk gaet. En die is in de regel ok te of-'ankelik of te erm; as ze vinde, dat die te lasteg wordt, dan stoppe ze z'n mond. En dan löope julder de risico, dat 'n z'n eigen liefje góed doet, en julder in de kouwe laet stae'. Kiest er één, die a 't zegge kan, om dat 'n de talenten der voe' bezit; die a zeg ge durft, omdat 'n nae' gin méns z'n dogen 'oeft öm te zien; die a 't zegge w i 1, omdat 'n wat voe' de werkman over eit." Freek Hóógstee. Venezoen, van allerhande Vis voor de Roomsgezinden, om in de Vasten koud te eeten. Neemt wat Vis het u behaagd; schrapt ze schoon dat ér geen schobben op blijven; ook neemt men daartoe de grootste vis schen in soort, maar de paling, moet men afhaalen. Doet 'er het ingewand uit: kerft uw vis en lardeert ze met vet van paaling, en wrijft 'r wat zout, foely of Notemus- caat in, en doet 'er wat booter op, met eenige schijfjes Citroenen. Voegt de Vis zodanig in de korst dat ze geperst legt, sluit alles met de boven-korst, en laat het gaar bakken, is zeer goed om koud te eeten. REDACTEUR: J. A. VAN DIXHOORN, Zaamslag. o Het volgende probleem van de hand van den heer C. K. Kaan te Koudekerke bieden we onzen lezers ter oplossing aan. Een na dere bespreking van dit vraagstuk volgt dan binnen enkele weken tegelijk met de publicatie der oplossing. 1 2 3 4 5 vvs/ ttssiv. 7—9, een weeklang om 6 uur opgestaan om te kijken of de ochtendbladen al mobilisatie aankondigden! E. Ra.tuil*. 46 47 48 49 50 Cijferstand: Zwart 10 schijven op 17—19, 21, 24, 35 en 36. Wit: 12 schijven op 26, 30, 33, 34, 3739, 44, 45, 47, 48 en 50. Als steeds: Wit speelt en wint. Oplossingen van dit interessante vraag stuk zien wij gaarne tegemoet vóór 4 Maart a.s. aan de Redactie der Mdb. Crt. onder motto Damrubriek. o RaichenbachKeiler. Party no. 12. De volgende party is de tiende uit den jongsten strijd om den wereldtitel en werd 14 October 1.1. te Diemen gespeeld tusschen de heeren R. C. Keiler te Amsterdam met wit en Maurice Raichenbach te Parijs met zwart. Wit: KELLER; Zwart: RAICHENBACH. 1. 32—28 ^2024 2. 34—30 18—23 3. 30—25 123 x 32 4. 37 x 28 12—18 5. 41—37 7—12 6. 46—41 1—7 Alles bekend openingsspel. Teneinde de bezetting van het centrum te verijdelen, laat Keiler veld 32 open, hetwelk echter van tijdelijken aard is. 7. 40—34 18—23 8. 44—40 23x32 9. 37x28 12—18 10. 41—37 18—23 11. 3832 Het beste in dezen stand. Op 3732 zou natuurlijk volgen 23—29, 17—22 en 19x26. Wanneer Wit zou volharden om centrumbezetting van Zwart tegen te gaan, was 4741 aangewezen, het geen evenwel positioneel niet sterk is. 11812 Op 712 zou gevolgd zijn 2520, 3430 en 40x7 met schijf winst, terwijl op 1721' eveneens schijf winst zou volgen door 2520, 3430, 40x18 en 28x26. 12. 42—38 17—21 13. 34—29 Wit probeert nu op deze manier zwart van het centrum te weren. De bezetting van veld 24 vormt daartoe echter een hin derpaal. 1323x34 14. 40x20 15x24 15. 31—26 2—8 16. 26x17 12x21 17. 45—40 7—12 18. 40—34 12—18 19. 4742 8—12 20. 50—45 21—26 21. 37—31 26x37 22. 42x31 12—17 23. 49—44 17—21 24. 44—40 21—26 25. 3127 Hiermede geeft Keiler van een gezonden ondernemingslust blijk. Eenvoudiger ware 3227, 2722, 2823 en 33x42 met gelijken stand. 2 51822 Raichenbach geeft blijkbaar de voorkeur aan opruiming van de ook voor hem gevaarlijke schijf op 27. Zoo zou op 2631 gevolgd zijn 2721 16 x 27, 32 x 21 18—23 (of?), 36x27 23x32 en 2116 gevolgd door 16x7. 26. 28x17 Het slaan naar 17 is inderdaad sterker dan naar veld 18, waar door wit tevens gunstig komt te staan, ter wijl zwart's stelling zeer verspreid is, zoo dat deze een tactische opbouw behoeft. 2 611x31 27. 36x27 13—18 28. 34—30 9—13 29. 33—28 4—9 30. 39—33 10—15 31. 43—39! Dreigt damzet door 2823 19x37, 30x8 3x12, 38—32 27x38 en 33x4 3 11823 Gedwongen, want 38 zou de lange vleugel danig verzwakken. 32 48—42 6—11 33. 42—37 3—8 Zie Diagram. Stand na 33 zetten. Zwart: RAICHENBACH. 1 2 3 4 5 47 48 49 Wit: KELLER. Op 1117 ware gevolgd 2721 16x27, 32x12 23x34, 40x20 15x24 en 12—7. 34. 39—34 5—10 Hier werd 8—12 ver hinderd door 3429, 40x20, 2823 en 30x6. 35. 34—29 23x34 36. 40x20 15x24 37. 4540 1318 Inplaats van den tekst zet was de volgende combinatie mogelijk: 16—21, 24—29, 8—12 en 13x31, doch het materieel nadeel is te groot en de gevolgen waren, mede door den tijdnood waarin Rai chenbach verkeerde, moeilijk voor het bord te berekenen. 38. 40—34 8—12 39. 34—29 10—15 30. 29x20 15x24 Thans neemt wit den ruil, waardoor beiden op dam komen. 41. 28—23 19 x 39 42. 30x10 9—14 43. 10x19 39—44 44. 19—14 44—50 dam.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1939 | | pagina 9