ZEEUWSCH
ZONDAGSBLAD
Lof
of der Zotheid
VAN DE PROVINCIALE ZEEUVSCHE MIDDELBURGSCHE COURANT!
)EnKIÏ13EH
I
'Iéë
ZATERDAG
1
IS Febr. 1939
ZEEUWSCHE KRONER.
De
DAEGELIKSE DIENGEN,
UIY 'N OUD KOOKBOEK.
DAMMEN EN SCHAKEN.
Mooie Dagen.
Februari moet drie mooie dagen brengen
en Maart acht.
In deze uitspraak, die bijna klinkt als een
eisch, heeft ons volk, in dit natte land aan
de zee, het recht verankerd op mooie, lich
te dagen.
Ais een eischtoch weten wij, dat wij
over lichte of trieste dagen niets te zeggen
hebben wij, menschenkinderen met al
ons kennen en kunnen.
Inderdaad, wij kennen en wij kunnen
veel. lederen dag haast brengt ons op ver
scheiden gebied nieuwe winsten. Als ons
tweede voorgeslacht eens even een kijkje
zou kunnen nemen in de wereld onzer da
gen het zou zich over zeer veel kunnen
verwonderen. Maar of het, de balans van
het geheele wereldbedrijf opmakende, tot
een groot batig slot zou komen, is een
vraag, die wij alleen maar stellen.
Wij zouden geen reis om de wereld in
tachtig dagen noodig hebben om de be
wijzen van al dat kennen en kunnen te
toonen. Uw huis, uw huiskamer toont het U
reeds overvloedig. De radio, die U iederen
morgen een uitvoerig weerbericht geeft en
den ouden barometer in uw gang overbodig
maakt, zegt reeds voldoende. Ook de weer
kunde heeft groote vorderingen gemaakt
en toch ook deze breede kennis kan wel
met groote waarschijnlijkheid zeggen of
een mooie dan wel een trieste dag op komst
is dien dag zelf brengen kan zij niet.
Heel wat pogingen zijn in den loop der tij
den gedaan om het weer te beinvloeden,
wjj denken aan de regenmakerij, toch heb
ben die pogingen nog pover succes gehad.
Wij hebben de mooie en de trieste dagen
niet in onze hand.
Maar wij voelen toch een zeker recht op
het goede: Februari drie en Maart acht
mooie dagen.
Hi
Er wordt een pasgeboren kindje in de
wieg gelegd. Wat zal het leven van dit kind
wezen? Vader en moeder; grootvader en
grootmoeder zien het borelingske en in hun
harten zijn de beste wenschen voor het le
ven van dat kind
Een bruidspaar houdt ontvangdag; stra
lend van vreugde nemen zij alle wenschen
van familie eTi van vrienden in ontvangst:
veel geluk. De gelukwenschen zijn gemeend;
die samen een nieuw leven beginnen onder-
streepen die. Is er eenige waarborg dat dit
geluk komen gaat
Een jonge man opent een eigen zaak.
Bloemen worden gezonden. Vrienden en fa
milieleden komen ook nu met gelukwen
schen. De man heeft energie; de zaak is
wèl gelegen. Is dat alles waarborg, dat de
zaak ook wèl beklant wezen zal en een
levensbestaan zal bieden
Een kind verlaat het ouderlijk huis. De
studie is volbracht. Na lang zoeken vond hij
een betrekking ver over zee. Het Hjkt al
les heel mooi. Goede wenschen bij menigten
vergezelt hem bij zijn vertrek voor lange
jaren. De ouders staren den trein, de boot
na. In hun hart is een krachtige bede voor
hun jongen
Zoo zijn er tallooze gevallen.
Maar hebben wij eenigen waarborg, dat
het leven van dat pasgeboren kind; van dat
bruidspaar; van den jeugdigen zakenman;
van dien zoon, die het ouderlijke huis ver
laat, inderdaad een aaneenschakeling we
zen zal van mooie dagen; dat die veel en
dat de trieste dagen weinig zullen wezen?
Wij kunnen en wij kennen en wij bezitten
veel. Maar dien waarborg hebben wij niet
en kunnen wij ook niet geven. Omdat aan
alle dingen een natuurlijken kant is, die wij
in de hand hebben en een bovennatuur
lijken, waarover wij niets te zeggen heb
ben.
Het kind kan later zijn leven grondig be
derven, maar het kan ook alle krachten in
spannen om er iets goeds van te maken.
Het bruidspaar kan als echtpaar elkanders
leven licht doen zijn, maar kan het ook on
houdbaar maken. De zakenman kan het be
drijf in den grond werken, maar het ook tot
bloei brengen. De zoon, die het leven nu
voor eigen verantwoordelijkheid krijgt, kan
dat vernietigen of doen slagen.
Maar alleen, voor zoover zij daarop zelf
invloed uitoefenen. Dat is de natuurlijke
kant.
„Van ons de arbeid, van God de zegen"
staat op een oud gildehuis in Vlaanderen.
Dat is de boven-natuurlijke kant van dit
alles.
Drie mooie dagen in Februari en acht in
Maart het is in wezen precies hetzelfde
als de gelukwenschen en de goede verwach
tingen bij zoovele gelegenheden uitgespro
ken. Het is het gevoel van een zeker recht,
dat een mensch hebben zou, op mooie da
gen in het leven.
Van Alphen zegt in een van zijn verzen
van den mensch: en tot geluk geschapen".
En van oudsher heeft de menschheid het
gewild en gevoeld: wij willen naar het licht!
In de donkerste dagen heeft die wensch de
hoofden recht op doen houden; den voet
geschraagd: het zal niet duister blijven; te
genover de 28 trieste dagen staan toch drie
lichte; tegenover de 31 staan er acht.
Maar mooie dagen zullen komen!
Die verwachting wordt door de werke
lijkheid bekrachtigd. Want er is geen le
ven, dat geen mooie dagen weet aan te wij
zen. En hun kracht ligt niet alleen in de
vreugde, die zij geven, maar ook in het
feit, dat zij er geweest zijn, want zij behoe
den zelf in de allerdonkerste dagen voor
een ondergaan in de duisternis: al is het
nog zoo donker, ik heb ervaren, dat toch
altijd weer het licht doorbreekt.
J. Nagel.
HOOFDPLAAT.
III.
DE NEDERL. HERVORMDE KERK.
Langzamerhand werd de nieuwe polder
bevolkt en nam ook het dorp in omvang
toe. Spoedig waren er zooveel Protestan
ten, dat tot het stichten van een Hervorm
de, of zooals men vroeger zei, een Gerefor
meerde Gemeente kon worden overgegaan.
In de vergadering van de Staten van Zee
land van 25 Sept. 1780 werd besloten tot
het bouwen van een nieuwe kerk met pasto
rie en een school. Op 11 April 1782 werden
bestek en teekening door hen goed gekeurd
en kon tot de aanbesteding worden overge
gaan. Men begon in 1783 met den bouw.
Het werk werd uitgevoerd door Engel de
Witte. Boven de kerkdeur staat op een
blauwen hardsteen te lezen:
„Deze kerk is gesticht door de milddadig
heid der Edele mogende Heeren Staaten
van Zeeland, en den eersten steen daarvan
gelegd op den 28 Mei van het jaar 1783
door de Wel. Edele Gebore jonkvrouw Ma.
Petra. Schorer, oudste dogter van den Wel-
Edelen Gestrengen Heer mr. Willem Scho
rer Johs. Asszoon, Gecommitteerde raad
van Zeeland en Raad ter admiraliteit, groot
ste hoofdingelanden van dezen in het jaar
1778 ingedijkten polder".
Het duurde tot 1785 voor kerk, pastorie
en school voltooid waren. Het kerkgebouw
is van een eigenaardigen stijl, n.l. vierkant.
Het is 400 voeten (14.5 m) lang en breed.
Midden op het dak verheft zich een kleine
toren met uurwerk. Aan de zijkanten heeft
de kerk een drietal boogvensters.
Op Zondag 29 Mei 1785 werd de kerk in
gewijd door ds. Arnoldus Braam,
predikant te IJ z e n d ij k 'e. De kinde
ren, onder Hoofdplaat geboren, waren voor
dien tijd te IJzendfjke gedoopt. De Her
vormde gemeente is feitelijk gesticht op
26 October 1785. Toen werd namelijk de
nieuwe kerkeraad benoemd, en het lidma
tenboek door ds. Braam aangelegd. Hij
noemde dit „Het eerste Ledenmaten-Re-
gister der Gereformeerde kerk-Gemeente
op de Hoofd-Plaat". Op de eerste bladzijde
hiervan werd door hem geschreven: „Wie
veragt den dag der kleine dingen? De Here
bouwe deze tedere Kerk-Gemeente tot een
Salem, daar zijn Hutte woont, welker bur
gers groejen als het kruid der aarde!
Amen".
Voor in het doopboek schreef hij: „Dat
deze gemeente toch niet Sterve, maar Leve
en dat haare Leden van getale worden, ja,
vermenigvuldigen als de visschen."
Het eerste avondmaal werd gevierd op
8 Januari 1786. In dit jaar werd de eerste
predikant beroepen namelijk Jacobus
Wiersen te Hooge en Lage
M i e d e in Brabant. Hij verbond zich aan
de jonge gemeente op 12 November 1786.
Na een jaar en nog geen vier maanden
n.l. op 2 Maart 1788 vertrok hij naar Philip
pine.
Op 15 Februari 1789 kwam als zijn opvol
ger Jozias Thomas Grimmis,
die na een half jaar verblijf reeds vertrok
Den 11 Juli 1790 deed ds. A. E. A n d r
de la Porte zijn intrede. Ook deze
bleef er maar korten tijd. Hij vertrok op 21
November van hetzelfde jaar.
Zoo had de jonge gemeente in den tijd
van vier jaar reeds drie predikanten ge
had, hetgeen zeker voor haren bloei niet
bevorderlijk was.
De volgende pradikanten waren: J. M.
D a k e 17911797. G. Blauwbeen
1797—1799. J. G. C. K a 1 k h o f f 1799
1801; L. J u t t i n g 1801—1808. J. a b
Utrecht DresselhuisU 1811
1819; F. van Ruyven 1821—1823;
Ph. R. Huyzers 1824—1827; A. C. A 1-
t e n a 1829—1859; J. P. P. C 1 i n g e
Doorenbos 18591869. G. van
W ij h e 18701876; A. E. v a n B r a a m-
b e e k 1878—1889.
Van 1889 tot 1904 is de gemeente vacant
gebleven en werd zij bediend door de nabu
rige predikanten. Op 24 April 1904 kwam
ds. W. A. N o e s t, die op 16 Januari naar
Anlo (Drenthe) vertrok. Ds. P. J. W a u -
t e r s kwam er op 16 Juli 1916 om op 2
Mei 1920 naar Kleverskerke te vertrek
ken. De opvolger van dezen was ds. J. E. B.
Meloen, die op 13 Februari 1921 zijn in
trede deed en op 8 Maart 1931 emeritus
werd. Van 1 Juli 1933 tot 1 Oct. 1936 was
ds. E. S n ij d e 1 a a r van Schoondijke
hulpprediker. Als zoodanig werd hij tot 1
Oct. 1938 opgevolgd door den candidaat tot
den H. Dienst M. R. P 1 i e s t e r, die op 2
October 1938 zich als vast predikant aan
de gemeente verbond.
HET ONDERWIJS.
Toen tijdens de Republiek de Hervormde
Kerk nog een volledige staatskerk was, was
de school ook zeer nauw aan die kerk ver
bonden. De schoolmeester, op het platte
land tevens koster en voorzanger zijnde,
werd door hetzelfde college, n.l. het zoogen.
college qualificatum, benoemd dat ook een
beroep uitbracht op den predikant. Ook
stond de school voortdurend onder toezicht
van dat college, waarin behalve de volledi
ge kerkeraad ook de ambachtsheer zitting
had. Zeer terecht kon dan ook gezegd wor
den, dat destijds de school een dochter der
kerk was. Dit was ook meestal duidelijk
door de plaats, waar het schoolgebouw
stond, n.l. dicht bij, soms tegen de kerk aan.
Zoo maakte ook te Hoofdplaat de kerk
met de pastorie en de school een zeker ge
heel uit. De eerste schoolmeester, tevens
koster en voorzanger der jonge gemeente
was Abraham van Belois,
gekomen van Oosterland. Zijn naam is de
eerste, die in het oudste lidmatenboek voor
komt.
Die eenheid van kerk en school werd ver
broken, nadat er scheiding van staat en
kerk was gekomen. Het was de burgerlijke
gemeente, die voor het onderwijs te zorgen
had en na overname eigenares werd van
het schoolgebouw.
Daar er te Hoofdplaat eerst nog geen ge
meentehuls was, werd de school als zooda
nig ingericht en van een torentje voorzien.
Toen is een nieuwe openbare school ge
bouwd.
Al de kinderen uit de gemeente gingen
op deze school tot het jaar 1922, toen de
Roomsehe school werd opgericht. Hoofd
dezer school werd de heer E. B, H e c k e.
De Roomsehe kerk ging niet vroeger tot
het stichten van een eigen school over, om
dat vele jaren het hoofd der openbare
school Roomsch-Katholiek was. Op de open
bare school gingen na 1922 alleen nog de
kinderen van Protestantsche ouders.
In 1929 werd een christelijk-Nationale
school opgericht, waarvan tot hoofd der
school werd benoemd de tegenwoordige
functionaris de heer M. V i n k e.
De openbare school werd toen opgehe
ven.
(Slot volgt.)
i) Deze was in het naburige Aardenburg
geboren, waar zijn vader predikant was.
Als proponent of candidaat kwam hij te
Hoofdplaat. Hij noemde zich „Christen
leeraar bij de Hervormden aan de Hoofd
plaat". Zijn volgende standplaats was Wol-
faartsdijk, waar op het schoolplein zijn
borstbeeld staat. In 1858 werd hij hier eme
ritus. Behalve dat hij van 1835 tot 1857
schoolopziener was, heeft hij in Zeeland ve
le kerkelijke betrekkingen bekleed. Hij
moet een geleerd man geweest zijn, vooral
op historisch terrein. Hij overleed 26
Augustus 1859 te Middelburg.
R. B. J. d. M.
Politieke beteekenis m.h.n.w.g.
Ik zou toch wel eens willen weten waar
de officieele nieuwsbureaux ons voor hou
den. Erg veel bijzonders kan het niet zijn.
Nu en dan krijg je berichten in dezen
geest geserveerd:
„Montagu Norman brengt een bezoek
aan dr. Schacht. Politieke beteekenis moet
aan dit bezoek niet worden gehecht. Hij wil
slechts aanwezig zijn bij het doopen van
Schacht's kleindochtertje." (D.N.B.)
„Hermann Göring is uitgenoodigd, aan
wezig te zijn op een jachtpartij bij den ko
ning van Joegoslavië. Politieke beteekenis
moet hieraan niet worden gehecht. Göring
is dol op reerug met preisselbeeren". (Keu
ter).
Nee nee, heusch niets bijzonders; ze kun
nen ons alles verknollen.
We blijven rustig afwachten wat er ver
der komt:
„De koning en koningin van Engeland
brengen een officieel bezoek aan de Ver-
eenigde Staten. Pol. bet. moet hieraan niet
w. gehecht. Hunne Majesteiten zijn verzot
op Amerikaansch, en willen graag eens ter
plaatse zeggen: „We had a dandy trip, guys,
and we've just come to say hello!"
„Azana, de President van republikeinsch
Spanje, is in Frankrijk aangekomen. Pol.
bet. m. h. n. w. g. Hij maakt een studie van
het Fransche voetbal en zal een match bij
wonen in Perpignan."
En wees nu niet altijd zoo achterdochtig,
lezer, maar gelóóf eens wat de nieuwsagent
schappen u meedeelen.
„De heer Flandin heeft zich aan het
hoofd gesteld van een groep van tweehon
derd Kamerleden, die zich de Fransch-
Spaansche groep noemen en de regeering
van Franco willen erkennen. P. b. m. h. n.
w. g. De bedoeling is, in Frankrijk de
Spaansehe stierengevechten en in Spanje
Maurice Chevalier populair te maken. Er
zullen voorts tusschen de leden der beide
landsgroepen postzegels worden geruild en
bridge wedstrijden worden georganiseerd".
„President Roosevelt zou in de militaire
commissie yan den Senaat hebben ver
klaard, dat Amerika's grenzen in Frankrijk
liggen. P. b. m. h. n. w. g. De President
heeft slechts willen aangeven, dat op Fran
sche wijnen voortaan in Amerika geen in
voerrechten hoeven te worden betaald".
Dr. Schacht gaat reizen ondernemen naar
Oost-Azië en Zuid-Amerika. P. b. m. h. n.
w. g. In Oost-Azië gaat hij zich bekwamen
in het Mah-jongspel en in Zuid-Amerika
wil hij aanwezig zijn bij den doop van de
dochtertjes van directeuren van diverse cir
culatiebanken."
„De Tsjechische minister Chvalkovsky
heeft opnieuw een bezoek aan Hitier ge
bracht. P. b. m. h. n. w. g. De Führer in
teresseert zich bjjzonder voor buitenland-
sche sigarenbandjes en de staatslieden rui
len eens in de maand hun dubbele exempla
ren."
„De Engelsche generaal Gort heeft dit
weekend een langdurige bespreking gehad
met zjjn Franschen collega Gamelin. P. b.
m. h. n. w. g. Zp zijn beiden, als mannen
van den ouden stempel, verzot op skat, en
daar dit spel in hun eigen kring niet meer
wordt gespeeld, komen zij eens in de week
bq elkaar om samen met Edouard Daladier,
een oud studievriend, hun krachten te me
ten, Ook wordt er dan veel gesproken over
wederzqdsche liefhebberijen, zooals Sak
sisch porcelein, Essensch gietwerk, Corsi-
caansch houtsnijwerk, Italiaansche en
Spaansehe wijnen, Tunesische dadels en
Malta-aardappelen. Zij spreken ook veel
over literatuur, o.a. een alleraardigst
boekske dat in Duitschland van staatswege
aan alle jongehuwden ten geschenke wordt
gegeven en men houdt zich bezig met amu
sante puzzles, meestal bestaande uit rede
voeringen van groote staatslieden."
En zoo zorgen de persbureaux er voor, dat
we nooit van hun berichten schrikken.
Het eenige gevaar is, dat je van berich
ten die niets verdachts hebben, juist
wel gaat schrikken. Zoo is er onlangs een
kiezelsteen gevonden op een bakfiets, staan
de voor het huis van de werkster van den
Tsjoegosloveenschen gezant en ik ben
Kieze, kieze, falderaldereere
As je der één an de deure 'óor' kom-
me, en je gae' kieke wien a ter is, en dae'
staet dan inêens een vel'-wachter voe' je
neuze; verschrik je dan gin bitje? Ikke wè'.
En dan zoeke 'k gauw in m'n gedachten:
'k soms wat 'edae? Zonder plitje 'efietst,
nie' reks 'ehouwe
Noe zu' je zegge: „da' 's je schuldeg ge
weten". Mae' wien is ter noe tegenwooreg
glad zonder zonden? Mie oal die regels van
't verkeer en krizuswetten en zö-k'.
Affqn, ik wille dan noe eigeluk dit zegge:
a' ter een onderschrift onder m'n stuk staet,
dan verschrik ik ok oltied, en dan is ok m'n
êeste gedachte: „oggotte, oggotte, wat zou
'k noe awee 'edaen Wan' de pad van
iemen', die a in de krante schrieft, die ligt
ok zó vol voetangels en klemmen, da' je zó
verzichtjes nie' te werke kun' gae, of je lop'
wè 'is vast.
Noe bin ik 'eleerd da' je oalles oltied zó
kort meugelik mö' zegge', en noe is mien
fout, da' 'k wè' is t e kort bin.
Het is waer: uut m'n woorden van vlie
weke zou je kunne leze, da' ik eigeluk wou
zegge: „errebeiers, a' je der van de zummer
één van jen eigen volk in de Raed wilt
dan zau je beter weze an een wuuf as an
een ent".
En dat was volstrekt m'n bedoelege nie'.
Ik wou nae' voren brienge:
ten êesten: 'oe onsettend moeilik a 't is
om wetten te maeken, daer a je noe weze-
luk in 't daegelikse leven wat an eit;
ten twidden: oeke deur-éne pronte, fer-
soenlikke ménsen a de gewone werkmènsen
bin; en idem van 't zelfde d'r vrouwen.
Mae: een ieder ei z'n talenten en dae'
kan 'n dan allêeneg nog mae 't volle profijt
van a ze deur véé" gebruken ont
wikkeld bin, zó dus: een man, die k nooit
mee geld om-'egaen eit en nooit ergenst voe
motte zurregen eit, dae' mag je toch nie'
van verwachte, dat 'n dae' de talenten in
êens zö-mae' voe' an-'ewaaid zulle komme,
a' ten in de Raed 'ekoze wordt deur een
troepje van z'n fermielje en goeie kennis
sen?
En noe 'k dae' nog bie motte zette: net
zó min as a je dat mag verwachte van een
vrouwe, die a van d'r opstaen toet d'r nae'
bédde gaen in beslag 'enome wordt deur de
duzend en één kleine zurgjes, die a een er-
rem méns noe êenmael eit.
Noe wil ik nog een stapje vadder gae',
en dae' ok nog de vrouwen bie voege, die
a gin zurgen en geld om de meiden 't
werk te laete doen, maer in de kleine guus
zitte. Je verstand staet er bie stille, a' je dat
anziet, en an-'öort, oeke 'doge gedachten a
sommegte ménsen van d'r eigen
Een zeule op d'r schoene zette kun ze
nie', mae, de gemêentefinanciën kun ze re-
gele'; en, a ze op de kop van de
kaaie stae', dan regeere ze 'êel 't
land; en 'êel wat beter as Colijn. Nae'
d'r eigen gedachten temissen.
En daerom zeg ik: „je iest er van, a' je
der over dienkt, want a ter van de zum
mer meschien wee' 'ekoze za' worre'. Dat
die erme ménsen, in d'r onwetend-'eid, wee'
zelverst een stroppe rond d'r 'olies zulle
schuve".
Ik kan 't nergenst beter bie vergelieke
as 'ierbie: as ter noe is vier ménsen in
nood waere van te zulle' verdrienken: drie
errebeiers en een meester; en a dien lesten
allêene kon zwemme. Me zulle anneme,
dat er nog twinteg errebeiers op de kant
stienge, ok nie kunne zwemme vanselleft.
Van wien motte ze dan 'ullepe verwachte?
Nie' van de ménsen die a gin begrip van
zwemmen die a dat talent nooit kunnen
ontwikkelen maer allêene van den beter
ontwikkelden, die a wéét, 'oe a ten een
drenkelienk deur 't waeter mö' sleure,
dat a toet an de luppen komt, dat is waer,
en veileg op de kant mö' brienge'. Noe
'öop ik, da' 'k wee' niks vergeten me
schien 'k er nog bie motte zette, dat die
ménsen nog nooit in 't waeter 'ewist
mae' nêe, dat bliekt dudelik uut 't vóór-
gaende Affijn, ik za' voe' oalle zeker-'eid
dan noe maer is dudelik in ronde woorden
zegge, wat a 'k eigeluk bedoele. Dat is dit:
„errebeiers, dat a julder noodig dat is
een man, die a zö goed ontwikkeld is, dat
'n julder belangen zegge kan liek a 't 'öort,
en daer a je van weet, dat 'n wat voe' de
werkman over eit. Eén van jen eigen volk,
die kan deur een burgemeester of een beter
ontwikkeld raedslid, glad van de sokken
'eréddenêert worre, zódat de man op een
ènde glad nie' mi' weet, over wat a 't noe
eigeluk gaet. En die is in de regel ok te
of-'ankelik of te erm; as ze vinde, dat die
te lasteg wordt, dan stoppe ze z'n mond. En
dan löope julder de risico, dat 'n z'n eigen
liefje góed doet, en julder in de kouwe laet
stae'.
Kiest er één, die a 't zegge kan, om
dat 'n de talenten der voe' bezit; die a zeg
ge durft, omdat 'n nae' gin méns z'n
dogen 'oeft öm te zien; die a 't zegge w i 1,
omdat 'n wat voe' de werkman over eit."
Freek Hóógstee.
Venezoen, van allerhande Vis voor de
Roomsgezinden, om in de Vasten koud te
eeten.
Neemt wat Vis het u behaagd; schrapt
ze schoon dat ér geen schobben op blijven;
ook neemt men daartoe de grootste vis
schen in soort, maar de paling, moet men
afhaalen. Doet 'er het ingewand uit: kerft
uw vis en lardeert ze met vet van paaling,
en wrijft 'r wat zout, foely of Notemus-
caat in, en doet 'er wat booter op, met
eenige schijfjes Citroenen. Voegt de Vis
zodanig in de korst dat ze geperst legt,
sluit alles met de boven-korst, en laat het
gaar bakken, is zeer goed om koud te eeten.
REDACTEUR: J. A. VAN DIXHOORN,
Zaamslag.
o
Het volgende probleem van de hand van
den heer C. K. Kaan te Koudekerke bieden
we onzen lezers ter oplossing aan. Een na
dere bespreking van dit vraagstuk volgt
dan binnen enkele weken tegelijk met de
publicatie der oplossing.
1 2 3 4 5
vvs/ ttssiv.
7—9,
een weeklang om 6 uur opgestaan om te
kijken of de ochtendbladen al mobilisatie
aankondigden!
E. Ra.tuil*.
46 47 48 49 50
Cijferstand: Zwart 10 schijven op
17—19, 21, 24, 35 en 36.
Wit: 12 schijven op 26, 30, 33, 34, 3739,
44, 45, 47, 48 en 50.
Als steeds: Wit speelt en wint.
Oplossingen van dit interessante vraag
stuk zien wij gaarne tegemoet vóór 4 Maart
a.s. aan de Redactie der Mdb. Crt. onder
motto Damrubriek.
o
RaichenbachKeiler.
Party no. 12.
De volgende party is de tiende uit den
jongsten strijd om den wereldtitel en werd
14 October 1.1. te Diemen gespeeld tusschen
de heeren R. C. Keiler te Amsterdam met
wit en Maurice Raichenbach te Parijs met
zwart.
Wit: KELLER; Zwart: RAICHENBACH.
1. 32—28 ^2024 2. 34—30 18—23
3. 30—25 123 x 32 4. 37 x 28 12—18
5. 41—37 7—12 6. 46—41 1—7
Alles bekend openingsspel. Teneinde de
bezetting van het centrum te verijdelen,
laat Keiler veld 32 open, hetwelk echter
van tijdelijken aard is.
7. 40—34 18—23 8. 44—40 23x32
9. 37x28 12—18 10. 41—37 18—23
11. 3832 Het beste in dezen
stand. Op 3732 zou natuurlijk volgen
23—29, 17—22 en 19x26. Wanneer Wit zou
volharden om centrumbezetting van Zwart
tegen te gaan, was 4741 aangewezen, het
geen evenwel positioneel niet sterk is.
11812 Op 712 zou gevolgd
zijn 2520, 3430 en 40x7 met schijf
winst, terwijl op 1721' eveneens schijf
winst zou volgen door 2520, 3430, 40x18
en 28x26.
12. 42—38 17—21 13. 34—29
Wit probeert nu op deze manier zwart
van het centrum te weren. De bezetting
van veld 24 vormt daartoe echter een hin
derpaal.
1323x34 14. 40x20 15x24
15. 31—26 2—8 16. 26x17 12x21
17. 45—40 7—12 18. 40—34 12—18
19. 4742 8—12 20. 50—45 21—26
21. 37—31 26x37 22. 42x31 12—17
23. 49—44 17—21 24. 44—40 21—26
25. 3127 Hiermede geeft Keiler
van een gezonden ondernemingslust blijk.
Eenvoudiger ware 3227, 2722, 2823
en 33x42 met gelijken stand.
2 51822 Raichenbach geeft
blijkbaar de voorkeur aan opruiming van
de ook voor hem gevaarlijke schijf op 27.
Zoo zou op 2631 gevolgd zijn 2721
16 x 27, 32 x 21 18—23 (of?), 36x27 23x32
en 2116 gevolgd door 16x7.
26. 28x17 Het slaan naar 17 is
inderdaad sterker dan naar veld 18, waar
door wit tevens gunstig komt te staan, ter
wijl zwart's stelling zeer verspreid is, zoo
dat deze een tactische opbouw behoeft.
2 611x31 27. 36x27 13—18
28. 34—30 9—13 29. 33—28 4—9
30. 39—33 10—15 31. 43—39!
Dreigt damzet door 2823 19x37, 30x8
3x12, 38—32 27x38 en 33x4
3 11823 Gedwongen, want 38
zou de lange vleugel danig verzwakken.
32 48—42 6—11 33. 42—37 3—8
Zie Diagram. Stand na 33 zetten.
Zwart: RAICHENBACH.
1 2 3 4 5
47 48 49
Wit: KELLER.
Op 1117 ware gevolgd 2721 16x27,
32x12 23x34, 40x20 15x24 en 12—7.
34. 39—34 5—10 Hier werd 8—12 ver
hinderd door 3429, 40x20, 2823 en
30x6.
35. 34—29 23x34 36. 40x20 15x24
37. 4540 1318 Inplaats van den tekst
zet was de volgende combinatie mogelijk:
16—21, 24—29, 8—12 en 13x31, doch het
materieel nadeel is te groot en de gevolgen
waren, mede door den tijdnood waarin Rai
chenbach verkeerde, moeilijk voor het bord
te berekenen.
38. 40—34 8—12 39. 34—29 10—15
30. 29x20 15x24 Thans neemt wit den
ruil, waardoor beiden op dam komen.
41. 28—23 19 x 39 42. 30x10 9—14
43. 10x19 39—44 44. 19—14 44—50
dam.