VOOR DE JEUGD. Vogels in de winter KRUIS WOOR DR A ADSEL I De zeehonden van de Noord» en Zuidpool Een Schaakspel hans en grietje in de poppenwereld. MIDI 60EJ WA L| o 1 2 i n h v 1 ID ,U ;e ie 9 t k !t v 1. l« 2 R 1 5< 3 L r s z a t 1 door let Hoogers. Noor sprong over de plassen heen en liep zo hard ze kon om niet al te nat te worden. Er waren weinig mensen op straat. Iedereen die niet naar buiten toe moest voor zijn werk, bleef veilig in huis. Het was ook echt akelig weer. Het had de hele nacht geregend en nu goot het nog. Boven dien was het gemeen koud. Nee, het was heus geen pretje om nu naar buiten te moeten gaan! Noor had haar kraag hoog opgeslagen, haar handen diep in haar zakken verstopt en alleen het tipje van haar neus was nog te zien. „Ik zou het helemaal niet erg vin den", dacht ze, „dat het koud was, als het dan maar gewoon, lekker fris weer was of een beetje vroor of sneeuwde, maar die re gen is juist zo naar!" Toen ze op school kwam, was er al nie mand meer te zien. Iedereen was zo gauw mogelijk naar binnen gegaan. De stenen te gels in de gangen waren helemaal zwart van de modder en nattigheid en aan alle kapstokken hingen de druipende jassen en mutsen. Gelukkig was het lekker warm in de klas en het zag er nu echt gezellig uit met alle bloemen in de vensterbank. Noor schoof gauw op haar plaats naast Els je en even later ging de bel. Ze hadden een tjjdje gewerkt, toen er plotseling te gen het raam werd getikt. Eerst letten ze er niet op, maar toen het tikken aan hield, keek de juffrouw op en ook de kin deren keken naar het raam. Er zat een klein vogeltje buiten tegen het raam ge drukt, dat telkens met zijn snavel tegen de ruit tikte. „Ach ja", zei de juffrouw, „hoe kon ik dat nu vergeten!" Ze stond op en haalde een paar korstjes brood uit een trommeltje in de kast. „Jullie moeten weten, kinde ren", zei ze, „dat ik elke morgen, voor jul lie in de klas komen, een paar stukjes brood op de vensterbank buiten strooi. Al tijd komen dezelfde vogels om het brood op te eten. Vanmorgen had ik zoveel din gen om aan te denken, dat ik het vergat en nu komt die vogel me waarschuwen. Of ze er ook op rekenen!" Ze ging naar het raam en strooide wat brood neer. Een ogen blik later zaten er een stuk of zes vogels buiten. Juffrouw Van Hoek bleef even kij ken en zei toen: „Zorgen jullie thuis ook altijd goed voor de vogels? Denken jullie er wel eens aan, dat dit een erg moeilijke tijd voor die dieren is, omdat ze nu niet zo gemakkelijk hun eten buiten kunnen vin den. In het begin van de winter gaat dat nog wel, dan is de grond nog niet zo hard en kunnen ze nog wormen uit de aarde pik ken. Maar later wordt dat moeilijker, dan is de grond helemaal hard geworden door de vorst, want al vriest het niet altijd over dag, 's nachts vriest het toch meestal wel. Dan is er nergens meer een worm te vin den en moeten de vogels helemaal in le ven blijven door het eten, dat ze van de mensen krijgen. Hebben jullie ook wel eens gemerkt, dat de vogels in de winter veel minder bang voor de mensen zijn, dan in de zomer? Dat komt omdat ze in de win ter wel naar de mensen toe moeten gaan, als ze eten willen krijgen. Strooien jullie thuis altijd brood voor de vogels? Je moet er alleen heel goed aan denken, dat je elke dag opnieuw strooit en de oude resten dan wegneemt, want vooral brood, dat in melk of water was gedoopt, wordt gauw zuur en daardoor kunnen de vogels ziek worden en zelfs dood gaan. Je kunt allerlei soorten zaad voor de vogels kopen en ze dat ge ven in de vogelhuisjes. Ook vet is heel goed voor hen. Je kunt bolletjes vet geven of ringen, de vogels pikken daarvan af en zijn er dol op. Maar jullie moeten niet de slecht ste soort geven, want het moet; ook bij koud weer, zoals nu, zacht blijven. Maar nu gaan we weer allemaal aan het werk! De vogels hebben buiten hun eten ook bij na op en wij moeten vanmorgen nog een heleboel doen!" Toen Noortje die middag weer naar huis liep, dacht ze nog eens na over alles wat de juffrouw had gezegd. Het regende nu niet meer zo erg, maar het was nog wel koud. Zij strooiden thuis ook wel eens brood voor de vogels. Als moeder de tafel afruimde 's morgens, sneed ze een paar kleine korstjes in stukken en die mocht Hansje of Tineke dan in de tuin strooien. Maar dat gebeurde lang niet elke morgen en Noor had nog nooit gezien, dat ze de oude restjes weghaalden. Ook hadden ze buiten in de tuin een rekje voor de vogels staan, maar daar was lang niet altijd eten in te vinden. Ze zou er zelf maar eens voor gaan zorgen, dat het rekje voortaan al tijd gevuld was. Het eerste wat ze vroeg toen ze thuis kwam, was: „Moeder hebben de vogels van daag eten gekregen? Heeft Hansje brood gestrooid?" Moeder keek haar verbaasd aan en zei: „Ik geloof niet, dat we vandaag brood hebben gestrooid, maar waarom vraag je het zo?" Toen vertelde Noortje wat juffrouw Van Hoek allemaal had ge zegd en ze vroeg of ze wat vet en wat zaad hennep, gerst of zonnepitten in het rekje mocht leggen. Dat vond moeder goed en even later stond Noor buiten bij het vogel rekje en legde er bolletjes vet in en zonne pitten, die ze nog in huis hadden. Hansje en Tinneke stonden voor het raam te kijken of er nog geen vogels op af kwamen. Er zaten er wel 'n paar in de populieren en die keken aandachtig, wat Noortje deed, maar ze wilden schijnbaar toch eerst nog even wachten om te zien of het allemaal wel vertrouwd was. Toen kwam er één voor zichtig naar beneden glijden en bleef een paar takken lager zitten. Noortje ging weer naar binnen en toen de vogel zag, dat alles veilig was; vloog hij gauw naar het rekje en pikte een stukje van het vet weg. En toen duurde het niet lang meer of de an dere vogels kwamen ook naar beneden en al gauw was er grote bedrijvigheid onder de vogelfamilie. Van die dag af zorgde Noortje trouw elke dag voor de vogels en iedere dag lag er vers eten in het rekje. Hansje mocht 's morgens ook nog wel brood strooien, maar Noortje paste altijd op, dat er geen oude stukjes bleven liggen, zodat de vogels daar ziek van konden worden. Toen ze erop ging letten, zag ze, dat werkelijk telkens de zelfde vogels terugkwamen, alsof ze wis ten, dat ze in die tuin iets konden krijgen en dat daar voor hen werd gezorgd! Al sinds eeuwen trekken in het voorjaar grote vloten van kleine en grote schepen naar de Noordelijke IJszee. Honderden ijs beren, walrussen en zeehonden worden dan gevangen. De dieren trekken zich dan ook steeds meer terug. Ze weten wel, dat ze altijd vervolgd worden. Bij de Zuidpool was en is het gedeel telijk nog anders. Daar wordt pas sinds de laatste tijd jacht gemaakt op deze dieren. In de Zuidpool zijn ook geen ijsberen, waar de andere dieren zo bang voor zijn. Als de zeerobben onraad speuren, schie ten ze~ vlug onder het ijs en komen pas een eind verder, door een van hun lucht gaten weer boven. In de Noordpool en in de Zuidpool maken de robben deze lucht gaten. Daardoorheen kruipen ze op het ijs om een beetje uit te rusten, als ze genoeg gegeten hebben, om te slapen en in de zon te liggen. Op de grote ijsvlakten in de buurt van Spitsbergen, zoo vertelt ons dr. A. Ber ger, heb ik de dieren dikwijls bestudeerd en ook hun vijanden, de ijsberen. De rob ben zijn erg bang voor ijsberen en voor mensen. Een zeehond slaapt nooit lang. Vijf minuten doet hij zijn ogen dicht, dan doet hij ze vlug weer open, richt zich een eindje op, kijkt om zich heen en slaapt on middellijk daarna weer in. Daarom kan een ijsbeer niet gemakkelijk bij een zee hond komen, zonder, dat hij wordt opge merkt. Hoe een ijsbeer zijn prooi overvalt. Hij weet heel goed, dat de zeehonden goed opletten. Daarom kruipt hij heel voor zichtig op zijn buik over het ijs, verschuilt zich achter elk uitsteeksel en probeert zo dichterbij te komen. Maar de beste manier om zijn buit te bemachtigen is om als een lager voor het luchtgat op de loer te lig gen. Maar omdat de zeehonden niet altijd hetzelfde luchtgat gebruiken, ze hebben er meestal 5 of 6 uit voorzichtigheid, - moet de ijsbeer dikwijls heel lang geduld hebben. Door de kleine luehtbelltjes in het water, ziet hij wanneer er een zeehond aan komt. Op het ogenblik dat het dier door zijn luchtgat opduikt, slaat de ijsbeer zijn klauw uit en pakt zijn slachtoffer. Door een flinke beet in de kop doodt hij het dan. Het gebeurt ook vrij dikwijls, dat een zee hond op het laatste nippertje nog kans ziet om te ontkomen, daarvan getuigen de zee honden, die door de mensen gevangen wor den en die duidelijke tekenen van een be renklauw in hun hals en op hun kop dra gen! Men heeft er lang over gedacht, hoe het toch mogelijk was, dat de zeehonden hun luchtgaten openhouden al wordt het ijs, door de steeds toenemende kou steeds dik ker. Een ontdekkingsreiziger van Groen land, William Scoresby, heeft al in het begin van de 19de eeuw vastgelegd, wat nu door den Deen Erwin Petersen is beves tigd: zo gauw in de herfst het ijs in de Noordpool tot een grote uitgestrekte vlak te begint te worden, beginnen de zeehon den hun luchtgaten te maken. Ze kiezen daarvoor plaatsen uit, die ongeveer 1 of 2 km van de rand van het ijsveld af zflti en een paar honderd meter van elkaar aflig gen. De zeehond ademt van onderen af tegen het ijs, dat in het begin nog dun is. Door de warmte van de adem smelt het ijs. Dat duurt zo een tijdje voort, tot er op het laasst een holletje in het ijs ontstaat en alleen helemaal bovenaan nog maar een dun laagje is. Omdat het ijs als het nog meer gaat vriezen niet van boven, maar van onderen af dikker wordt, blijft dit dun ne laagje aan de bovenkant voorlopig ook dun. Elke dag komt de zeehond nu bij die plek terug en ontdooit elke keer de nieu- de laag ijs, dat er aan de onderkant bij is gekomen, daardoor vergroot hij de hol te steeds. Ook krabt hij stukken ijs weg en maakt het gat zo groot dat hij er, als hij recht in het water staat, met zijn hele li chaam in kan. Als het ijs nu dik genoeg is om het dier te dragen, stoot de zeehond met zijn neus door het bovenstelaagje ijs heen en bijt rondom het ijs zo wijd weg, dat hij er door heen kan glippen. Dan veegt hij met zijn voorste pootvinnen de brokjes ijs en laag jes sneeuw weg, maakt de ligplaats om het gat heen helemaal glad en kijkt voorzich tig naar alle kanten of er gevaar is. Pas dan, als hij ziet, dat alles veilig is, komt hij tevoorschijn. Hij gaat altijd met zijn kop naar het gat toeliggen, zodat hij er direct in kan schieten, als er onraad is. Dat gaat dos te gemakkelijker, omdat het ijs, waar hij op ligt, door zijn lichaamswarmte spiegelglad wordt en het dus net is of hij op een glij baan ligt. De minste beweging is voldoen de voor hem om in het water te glijden Zo komt het ook, dat al menige zeehond aan zijn jager ontsnapt is. Als het schot niet direct de zeehond gedood heeft, kan het heel goed gebeuren, dat hij, door zijn laatste stuiptrekkingen nog in het gat glijdt en dus toch nog ontkomt. De zeehonden Van de Zuidpool blijven nog rustig liggen, als ze een jager zien. Ze weten nog niet goed, dat er jacht op hen gemaakt wordt en ze weten nog niet wat zo'n knal uit een geweer betekent. Het gebeurt zelfs wel eens, dat een rob, vooral als het een grotere is, zich verweert. Zo vertelt Wilhelm Filchner, een bekend Duits ontdekkingsreiziger, die in 1877 in München geboren werd, dat hij op een van zijn grote reizen, waarbij hij in het gebied van de Weddelzee kwam, meemaakte, dat een grote rob zich tegen zijn honden ver weerde. Het dier lag vlak bij een gat, maar toen de honden op hem afkwamen, ver weerde hij zich heftig inplaats van in het gat te schieten. Natuurlijk verloor hij de strijd, want de honden waren veel vlug ger. Ze hapten steeds in het vette lichaam en schenen het een heel grappig spelletje te vinden. Pas toen Filqhner zijn honden weer terug floot, schoot de zeehond onder het ijs. De jonge zeehonden worden meestal een eind van de kust af geboren, maar omdat een zeehond zich op het land maar heel langzaam kan bewegen, zijn ze daar weer loos tegen de jagers en zo gauw de jon gen dan ook groot genoeg zijn, brengt hun moeder hen naar het water, waar ze al gauw alles wat ze als zeehond moeten ken nen, van de volwassen dieren leren! VOOR ONZE KNUTSELAARS. Kees en Joop hadden van vader schaken geleerd. Ze konden het nu al vrij goed en heel dikwijls, op vrije middagen, vroegen ze vaders schaakbord en speelden dan een partijtje. Maar soms ook wilden ze juist spelen als vader met oom Bob speelde. Dat was natuurlijk wel vervelend. „Jullie moes ten eigenlijk zelf een bord hebben", zei va der wel eens. Ja, gemakkelijk gezegd, maar hoe kwamen ze eraan? Toen kwam Joop op het idee om er zelf een te maken. Dat konden ze best, zó moeilijk was het niet! Zo zochten ze alles bij elkaar en begon nen er aan. Ze maakten eerst het bord. Daarvoor namen ze het deksel van een kist die mooi glad hout had en zaagden die op een grootte van 40 bij 40 cm. Toen schaafden ze de oppervlakte nog eens extra mooi glad en daarna tekenden ze de vak ken. Daarvoor verdeelden ze de zijkanten in 8 delen en trokken lijnen over het bord heen. Op die manier ontstonden 64 vakjes. „Nu begin jij vast met de vakjes zwart en wit te verven", zei Kees, „dan teken ik een paar stukken op een plank". Hij nam een groot stuk triplexhout en tekende daar een toren en een koning op. Intussen verf de Joop het bord zwart en wit en toen hij daarmee klaar was, zei hij: „Nu moet het eerst drogen en dan ga ik het straks nog vernissen. Geef mij nu vast een paar fi guurtjes, dan zal ik die uitzagen. Maar denk eraah Kees, dat je niet alles dubbel hoeft te tekenen. Als we één koning heb ben, hoeven we die straks, als hij uitge zaagd is, alleen maar op het hout te leggen en de omtrek over te tekenen. En met de andere stukken is het net zo!" Daar had Kees nog niet eens zo gauw over gedacht Hij had net berekend hoeveel figuurtjes hij moest tekenen. Gelukkig viel het nu mee! Joop zaagde heel voorzichtig met zijn fi guurzaag. Ineens zei Kees: „Pas op, dat je die uitsteekseltjes van onderen niet weg zaagt want daarmee moeten we de stuk ken in de voetstukken zetten. En die voet stukken zijn heel belangrijk. Ten eerste moeten de stukken daarin blijven staan en verder moeten we die zwart of wit ver ven!" Wat hadden ze het druk! Toen Kees alle stukken al een keer had getekend en juist eens naar het bord wilde kijken gaf Joop hem alweer gauw een paar, die hij al uit had gezaagd en die nu overgetekend moes ten worden. Ze moesten 4 torens maken, 2 koningen, 2 koninginnen, 16 pionnen, 4 lopers en 4 paarden! Toen begonnen ze aan de grondvlakjes. Die moesten vrij groot en stevig zijn. Mid denin kwam een gleufje, dat precies zo groot was, als de uitsteeksels aan de stuk ken en toen ze ook dat klaar hadden lijm den ze de stukken met syndeticon aan de grondvlakjes vast. „Zo", zei Kees. Nu gaan we ze mooi ver ven. Erge leuke kleuren moeten ze krijgen, alleen de grondvlakjes laten we nog zo. Het is maar goed dat we de grondvlakjes van stevig hout hebben gemaakt, want dat tri plexhout is veel te dun". En een ogenblik later zaten ze allebei ijverig te verven. Nu waren ze toch al een heel eind. Vader kwam eens even kijken of het al opschoot en zei dat hij het een erg aardig en ori gineel schaakspel vond. De jongens waren er erg trots op en ze verlangden er al naar om ermee te spelen. Toen ze alle stukken geverfd hadden, zei Joop: „Nu ga ik eerst het bord vernissen. In die tussentijd dro gen de stukken en dan kunnen we die ook vernissen!" Dat vond Kees een goed idee. En hij bedacht nog iets anders. „Moeder heeft nog ergens een oude lap vilt liggen", zei hij. „Als we nu eens vroegen of we die mochten hebben, dan kunnen we kleine stukjes vilt onder de grondvlakjes- plak ken en blijft ons bord mooier. Meteen liep hij al weg en kwam een tijdje later met een stuk vilt terug. Dat plakten ze onder de grondvlakken en daarna vernis ten ze ook de stukken. Tenslotte verfden ze de voetstukken pikzwart en mooi wit, zo dat je onmiddellijk kon zien, bij wie een bepaald stuk hoorde. En zo was eindelijk alles klaar. Ze had den er de hele middag over gedaan en ze hadden nog erg vlug gewerkt ook. Vader en moeder kwamen kijken en vader zei di rect: „Ik geloof, dat ik dit mooie spel maar neem en jullie het mijne geef". En moeder was erg verwonderd, toen ze zag dat de stukken aan allebei de kanten beschilderd waren. „Natuurlijk", zei Kees. Het is toch te gek als je aan één kant tegen gewoon hout moet aankijken!" Dat vonden vader en moeder ook en ze hadden erg veel suc ces met hun eigengemaakte schaakspel. OPLOSSINGEN RAADSELS. De oplossingen van de raadsels der vori ge week zijn: 1. huis, buis, muis. 2. Weesp, Bloemendaal. 3. negen, ring, groen. Groningen. 4. Wies, Ans, Jet. RAADSELS. 1. Met een 1 ben ik een prul. met een p geef ik een duw met een d ben ik verflenst 2 Ik ben een belangrijk persoon bij de politie en ben 12 letters groot. 9, 7, 11, 5 is een stad in België. 3, 10, 2 is een jongensnaam. 3, 4, 1 is een deel van de mond. 12, 8, 8, 6 is niet mals. 3. Welke stad in Noord-Holland is be doeld met: Raam-lak. 4. In onderstaande zinnen is een be kend spreekwoord verborgen. In elke zin komt één woord van het spreek woord voor. Is dat jouw eigen fiets? Kom hier zitten, de haard brandt zo gezellig Waarom is hij toch niet met jullie meegekomen Dit is geen echte diamant, maar de ring is wel van echt goud. Weet jij hoeveel een dollar in Hollands geld waard is? Horizontaal: 1. een stok. 2. een meisjesnaam. 3. een raadsel met plaatjes. 4. een slag met een hamer. 5. een voorvoegsel afgeleid van eer. 6. een meisjesnaam. 7. een afkorting voor: post scriptum. 9. een eiland in de Tyrrheense zee. 10. een bijv. naamw. gemaakt van een kleur. 11. zit aan een schip. 12. andere naam voor het paradijs. 13. betrekking van plaats of tijd. 14. is niet vast. 21. voorzetsel. y. IS. 1' 'uio 'is !soi 'Ft no; 'gx '.uapa 'gx Nsoj 'XI iofeS '01 -'BCtia '6 :-s'd 'l !upv '9 !eaa •g !8eisjauieq 'f .'snqej 'g .'uerx -g Ijejs 'x [«exuozIJoH Verticaal: 1. iemand, die schept. 2. een strik. 15. ledematen. t 16. komt in sprookjes vaar. 17. de leer van de Mohammedanen. 18. een ander woord voor terugklinken. 200. heb je nodig in de aardrijkskundeles. 21. staat in de kerk. 22. zit op elke deur. 23. Indische vogel, die kan praten. 24. een jongensnaam. 8. een glazen vat. 19. een dikke pap. •fuq '61 -'opa 'fZ issil '8 !oaq 'gg jois 'gg !io2 -jo 'xg ixibuq '02 lueuifeSuu '81 '.unqsi 'LX !eaj '91 iueuue 'ST !sni 'g !jeddeqos 'X :ieeo»jeA jSupwofdo J Dagbic Bureau! Telefoo te GOe| Abonne f 2.30, abonnel HEI Eenij| van be op de gen va Alman^ men on waar Kamer I dat we| ninklijl welisw^ in de dat de| steeds zullend| Kon. onzer gehoudf lijkhedc bepaalt benzine Weli| volkor gen rel lingen I weinigl die Wl neemt nomen!< de ouq der de zal z| Wij ken, almanj dezen dan Wet ol te ver| DoclT het fej getast goeder bieden I almanj gen aa Men van h| verscb dingen van A| stede De stegen nog ni Aana beschifl latie, dagdie| gang te we| ingang aanmei laatste! Amstei Vlissir Dl Marinif tot del infantq in wer 1939 tl oefenii) In aan boekj<| taald dan DOl zicht" leidt op Vil van 1 onderI sen te zocht van Arn. Na een firma paar werde kostell GR| film Z.L.MI van zijn ke od bedril de pï mest het geter der a

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1939 | | pagina 10