ZEEUWSCH ZONDAGSBLAD -of of der Zotheid \AM DE PROVINCIALE ZEEUVSCHE MIDDELDUPGSChE COUPAiTT IOe ZATERDAG 14 Jan. 1939 ZEEUWSCHE KRONIEK. DAEGELIKSE DIENGEN. WIE ONTDEKTE DE VICTORIA- WATERVALLEN? DAMMEN EN SCHAKEN. UIT DE MIDDELBURGSCHE COURANT VAN VOOR VIJFTIG JAAR Vergeten Burger. De wijsgeer Cartesius, die feitelijk René Descartes heette, had één eigenaardige lijf spreuk: „Qui bene latuit, bene vixits": „wie goed verborgen bleef heeft een goed leven gehad". Was deze spreuk geboren, omdat het leven hem geschonken had, wat hij fei telijk niet had begeerd? Misschien was er tegenspraak in zijn leven. Gelijk er in zoo vele levens een tegenspraak is tusschen: wat men feitelijk van het leven vraagt en wat het leven geeft. Cortesius was begiftigd met een groot verstand, een scherp inzicht, een beschouwenden geest, waardoor hij uit stak boven zijn tjjdgenooten en dus op den voorgrond komen moest, terwijl hij mis schien in zijn innerlijk verlangde naar den achtergrond, naar de rust; de stilte. En uit die tegenspraak tusschen het verlangen en de werkelijkheid werd de spreuk, die klinkt als een diepe verzuchting, geboren: wie goed verborgen bleef, heeft een goed leven gehad. Heel wat menschen komen op den voor grond en nog zoo heel veel meer zouden op den voorgrond willen komen, maar zij krij gen daartoe kans noch gelegenheid. Die wensch wordt maar al te vaak ingegeven door zelfoverschatting. Men meent meer te zijn dan zoo veel anderen en aan die meening ontleent men dan de eisch om naar voren te kunnen komen, op den voor grond te komen staan. Men heeft dezer dagen in een adres aan de regeering kunnen lezen, dat het Neder- lansche volk boven zijn stand leeft. Wij voor ons missen de kennis van zaken om daarover te kunnen oordeelen. Iets anders echter is of onder ons volk niet te velen zijn, die inderdaad boven hun geestelijken stand leven. Daarvoor zouden heel veel re denen zjjn aan te voeren. Maar een feit is het. Er is een dwaas gedrang om op de eer ste plaats te komen. En de middelen, die gebruikt worden om dat doel te bereiken, rieken vaak kwalijk. Dat geldt niet alleen in het publieke le ven; in het vereenigingsleven het geldt even sterk in het maatschappelijk leven. Hoevelen werden 'in den loop der tijden door die begeerte voor goed in het ongeluk gestort, omdat wat topzwaar is, tenslotte omvallen moet. En de val is des te ver schrikkelijker naarmate men zich hooger had weten op te werken. Er is echter meer. Wij denken aan ver antwoordelijkheid. Want die op den voor grond staan dragen de verantwoordelijk heid voor die achter hen komen. Men spreekt in onzen tijd veel van „lei ders". Welk een verantwoordelijkheid heb ben degenen, die leiders werden, zich op de schouders gelegd. Verantwoordelijkheid vaak voor een heel volk; voor heel een we reld. Maar wat geldt van het groote, geldt niet minder van het kleine. Ook de kleine plaats op den kleinen voorgrond bergt ver antwoordelijkheid in zich. De burgemeester van een wereldstad draagt verantwoorde lijkheid, maar de burgervader van een klei ne plattelandsgemeente niet minder. Indien de verantwoordelijkheidsgedachte meer werd beseft, dan zou het gedrang om op den voorgrond te komen zeker luwen. Wat Cartesius bedoelt is uitdrukking te geven aan het goede leven, dat de „verge ten" burger heeft. Hij leeft stillekens daar heen. Zijn naam staat nooit in de courant, voordat de Burgerlijke Stand zijn dood zal vermelden. De wereld kent hem niet. Hij begeert ook niet, dat zij hem kennen zal. Hij wil in het verborgen leven. Men zal zeggen, dat wordt een doelloos, een onvruchtbaar leven! Zijn wij nu al zoover, dat de man, die den weg gaat van trouwe vervulling van zijn aardsche plichten; van trouwen arbeid en eerlijke zorg voor zijn gezin, anders niet ge- doodverft wordt met een doelloos, en on vruchtbaar leven? Heeft per saldo de sa menleving niet meer aan één zoo'n verge ten burger dan aan tien, wier kracht is het roepen op de straten? Een trein heeft maar een machinist. Maar vele reizigers. Tenslotte hebben niet zoo heel velen uitblinkende gaven gekre gen. Die deze ontvingen komen als van zelf naar boven, zooals de meer stille ver- getenheid verlangende Cartesius een we reldnaam kreeg. Niemand denke hooger van zichzelf dan hem betaamt. Hij trachte eigen waarde juist te bepalen. Die op den voorgrond wil len staan zullen dan minder, de goede ver geten burgers meer worden. J. Nagel. DE ROOMSCHE KERK TE WESTSOEBURG. II. (Slot). De roemrijkste tijden heeft de kerk ge kend, toen ook het naburige kasteel de meeste glorie had. Dit werd dan ook vaak door vorstelijke personen bezocht, zooals Maximiliaan van Oostenrijk, Filips de Schoone en Karei de Vijfde. Het Zeeuwsche strafrecht maakt melding van het volgende voorval, dat in de kerk heeft plaats gehad. Op 14 Juni 1529 name lijk werd Mattijs Piers te Middelburg op de cape (schandsteen) gesteld na eerst ge- geeseld te zijn en op zjjn rechterwang een kruis was gebrand. Hij had onder den kerk dienst te Westsoeburg uit „petulantie" (baloorigheid) en oneere van den dienst Gods gedurende de Misse de casufele van den priester willen uittrekken. Ofschoon in Zeeland, in tegenstelling met Holland, de edelen koning Filips over 't algemeen getrouw bleven en dus tegenstan ders der Hervorming waren, zijn er ook en kelen geweest, die de nieuwe leer waren toegedaan. Hiertoe moeten wij ook rekenen Antonie van Bourgondië, heer van Brig- damme en van Soeburg. Hij zag zich zelfs genoodzaakt het land te verlaten. Het is dus te begrijpen, dat hij zich niet veel om de Roomsche kerk te Westsoeburg heeft bekommerd. Deze was in dien tijd zoodanig in verval gekomen, dat de bis schop van Utrecht, Gregorius van Egmond, bij schrijven van 7 September 1547 aan den deken, het kapittel! Schout, Schepenen en kerkmeesters verlof gaf om eenige kerke lijke goederen te verkoopen. Deze goederen bestonden uit landerijen, welke zwaar be last waren en dus voor de kerk toch weinig voordeel opbrachten. Met de ontvangen koopsom moesten voornamelijk de zoldering van de torens en de klokken hersteld wor den. Wij weten vrij nauwkeurig hoe de beel denstorm in de Roomsche kerk te Oost- soeburg heeft gewoed. Dit was op 26 Augustus 1566, vier dagen na de beeldbre king te Middelburg. Toen is de Westsoeburg- sche kerk gespaard gebleven. Jan Turk, stadhouder van Walcheren, kwam op 21 October van 't zelfde jaar, dus twee maanden later naar Westsoeburg. Bij klokgelui werd de geheele gemeente sa men geroepen. Aan Schout en schepenen en alle ingezetenen werd gelast goed toe zicht te houden op de kerk ert de beeldbre kers, zoo zjj mochten komen, te weerstaan. Toch is de kerk later, zoowel in- als uit wendig vernield. Toen Vlissingen op 6 April 1572 het Spaansche juk had afge schud, overstroomden de Geuzen het plat teland van Walcheren. De.-geestelijken der dorpen vluchtten met alles, dat zij konden meenemen, naar het naburige Middelburg, dat Spaansch was gebleven. De verlaten kerken werden door de Geuzen bezet als steunpunten bij het langdurig beleg van Middelburg. In het bijzonder was dit met de kerken van Oost- en Westsoeburg, als liggende tus schen Vlissingen en Middelburg, het geval. Vooral die te Westsoeburg heeft het moe- tan ontgelden, daar hier hevig gestreden werd tusschen de Geuzen en de Spanjaar den om het naburige kasteel. Ten laatete staken de Geuzen het kasteel in brand, op dat de Spanjaarden, die van uit Middel burg herhaaldelijk uitvallen deden, zich er niet meer zouden nestelen. De kerk bleef 23 jaar verwoest staan. De bevolking van de beide Soeburgen ging ter kerke naar het herstelde en tot den Her vormden godsdienst ingerichte kerkgebouw te Oostsoeburg, welke gemeente in 1583 een eigen predikant had n.l. Hendrik Brouwer. Ook de bewoners van Rittem en Wel- zinge, waarvan eveneens de kerken ver woest waren, kwamen naar Oostsoeburg ter kerk. In 1595 is door het ijveren van Marnix van St. Aldegonde, als Heer van Westsoe burg op het door hem herstelde kasteel wo nende, ook te Westsoeburg een Hervormde gemeente gesticht. Een klein gedeelte van de oude Roomsche kerk werd hersteld en voor den Hervormden eeredienst ingericht. Op het dak werd een torentje voor een lui klok gebouwd. Het overige gedeelte der kerk werd met den grond gelijk gemaakt. Hierdoor kreeg het kerkhof een grootere oppervlakte. Zooals wij reeds in het vorige artikel schreven, bestaat er van de oude Room sche kerk geen afbeelding; wel zijn er twee verschillende teekeningen van de Hervorm de kerk. Als wij deze goed beschouwen, dan blijkt het, naar onze meening, dat het overgeble ven deel der kerk het koor is geweest der vroegere Roomsche kerk. Als de meeste oude Roomsch-Katholieke bedehuizen stond de kerk georienteerd, d.w.z. het koor stond naar het Oosten en de hoofdingang daar te genover, dus naar het Westen. Dit kan men bij bijna alle oude kerken opmerken. Van de meeste dezer is echter, toen zij voor den Hervormden godsdienst werden ingericht, het koor afgebroken. Waar het koor be trekkelijk groot was en de Protestantsche gemeente klein, bleef het staan. Zoo is de Hervormde kerk van Hoedekenskerke het koor der vroegere groote Roomsche kerk. Hetzelfde was het geval te Westsoeburg. Op de genoemde teekeningen zien wij, dat de ramen hoog stonden, zooals dat bij het koor, waar het altaar staat, altijd is. De kerk is in 1833 afgebroken, nadat bij koninkl. besluit van 16 Maart 1832 de Her vormde gemeente met die van het nabu rige Oostsoeburg was vereenigd. Op Zon dag 24 Juni 1832' werd voor het laatst in de kerk gepredikt door ds. J. de Rochefort, de laatste der 19 predikanten, die de gemeente gediend hebben. Door de omwenteling van 1795 moesten de 5 familiewapens van Mar nix van St. Aldegonde uit de kerk wegge nomen worden. Evenals de meeste uit alle andere kerken werden zij verbrand. Jam mer ook, dat men in 1832 geen aantee- kening heeft gehouden van de opschriften der grafzerken, die in de kerk lagen. De zerken werden publiek verkocht. Sommige doen hier en daar nog dienst als stoepstee- nen. Aan den ingang van het oude kerkhof liggen er nog een paar. In 1924 werd op het kerkhof een deel der fon damenten der vroegere Roomsche kerk opgegraven, waarbij een deksel van een sarkophaag of steenen doodkist is ge vonden. Door het stichten van de nieuwe Room sche kerk, niet ver van de plaats, waar de oude heeft gestaan, wordt te Westsoeburg na ruim 366 jaar weer de mis gecelebreerd. R. B. J. d. M. (Nadruk verboden). „Agrariër." Die kruuswoordraadsels bin wee' een bitje uut de mode 'erocht, g'löok. Dat was dirrom tóch lêerzaem; 'oewel, ik der nöoit an mee-'edae, 'oor. Dae' mö' je tied voe' In 't Stuversblad stae' der nog wel is, 'k 'emerkt. Dat kind zat dae' op te suffen. Dat most een woord van acht letters, dat a angenaem betêekenden. Ik zegge: „ik oltied voe' gewente, a 'k van een woord een deel synoniemen wou om dat op te zoe ken, in oal de woordenboeken die a 'k van een andere taele, bevoobeld; wat is angenaem in 't Fransch?" Dat kind zei: „agreabel". Ik zegge: „geef dan je woordenboek is 'ier, dan za' ik dat is opzoeke', en 'ael jie dan sint den dik ken dokter is". Dat is soms toch lasteg, da' julder on ze meniere van spreken nie' kenne', wan' noe mö' 'k êest wee' uut gae' legge, wat a den dikken dokter is. Dat is een „Alge- meene Kunstwoordentolk" door J. Kramers Jz. van 't jaer 1847, en dae' stae' oalles in. En omda' me dat vroeger jaeren is 'ekre- gen van den ouwen dokter, en omdat die noga' dikke was, dirrom 'êet dat dikke boek „den dikken dokter". Ziezo, noe gae' me wee' vadder, mae' noe is over glad wat an ders, zou Jewannes zegge. Dat woordenboek, dat was Kramers' Woordentolk, den één en twintegsten druk, bewerkt door dr. G. A. Brands en R. W. Lieve. Het woord, dat a ik opzocht stieng op bladzij 31 en 't was het derde woord van boven te begunnen. Van selft viele dus m'n óogen op 't êeste woord, dat was: agrariër. En toen vreef ik m'n öogen is uut. Want wat dienk je noe toch, dat dae', wat blief je menêere, is ach ter stoen? Verschrik nie', 'oor! „Agrariër, m. politicus, die bespherming van landbouw voorstaat ten koste van nijverheid en han del". Asjeblieft! Je begriept: dae' mot ik wat over zegge, 't Moeilikke van 't geval is, dat er voe zö iets doodbedaerd gin woorden bin. Dat woordenboek wordt o.a. gebruukt op de H.B.S.-en, en ienkeld 'ier in Stad bin dae 195 lêerliengen op. Die g'löove vanselft wat a ter in d'r boeken staet, en dat is goed ok. As die gin vertrouwen meer in d'r leerboe ken, wat mot er dan van komme. Ik zwe- re ok bie m'n dikken dokter. Gin olve me- nute laeter 'k a op-'ezocht wat a die dae' van zei. Dae stieng: „agrarische wetten, lat., ak- kerwetten bij de Romeinen; agrarium, n. het hoevegeld". Dat kwam dus overeen mee 't-geen dat a ik 'eleerd een agrariër dat is: een bo dembewerker. Dat woord ei mee polletiek nog voe' gin ollef centje uut te staen. Een landbouwer, een fruitkwêeker, een errebeier, kort gezeid: een ieder die a z'n boter-'am uut ónzen aardbodem 'aelt, dat is een agrariër. Een boer, die a in zö 'n ofgelege' ge- dêelte van Rusland weunt, dat 'n nog steeds nie' weet, dat er een, waereldoorlog 'ewist eit in vêertiene en die a nog van gedach ten is, da' „Voadertje" vandaege an den dag nog op z'n troon zit, dat is een agra riër, een bodembewerker. En je zu' toch wé' van me an wille neme, da' dat gin politicus is. Het is toch kras da' ménsen, die a een leer boek saemenstelle', zukke gróote, domme fouten neerschrieve. In de gewone boeken bin me dat a gewend, dae' ku' je jen eigen nie' an ergere', dan je wè' dagwerk. Daer je bevoobeld Anton Coolen, nou, die is toch noga' beroemd voe' z'n boere- 'boeken, en die zet ijskoud, da' een geite vier spenen eit; a Jewannes z'n geite melkt, trokt 'n de vier strekelingen leeg. Neem de têekenaers ok mae', den 'eit van den tied zette ze een melker an de lienker- kant van de koeie; en a ze een tuug paeren voe een ploeg of een waegen zette', dan mö' je die bokkegrêelen zie-e. Glad een spot, maer afijn, dat magge ze dan een dichterlikke of schilderlikke vrie- 'eid noeme; kunstenaers bin gin gewone ménsen. Zu' 'k soort vrie-'eden in een schriever van leerboeken of woordenboeken brienge de ménsen glad op een dwaelwegt. 'Oe kömt de man der bie, 'oe is 't ter waereld meugelik? Een grondwerker is een politicus! El-el- el-el weet je. Natuurlik bin der agrariërs, die a an pol letiek doe-e. Net zö wel as a ter bakkers en mêesters en domenie's en inzenjeurs bin, die a d'r eigen dae' mee bemoeie. Dae' bestae' zelfst een gröoten bond, dae' a ok wè ienkelde gelêerde, net as een do- menie en een vee-as in bin, en vee' nering doenden en ambachsmans, mae' die a toch voe' 't overgróote dêel uut agrariërs be- staet mae'van o a 1 1 e polletieke richtingen. Dat is een bond, die a opkomt voe' de belangen van „een welvarend platteland". Nie' voe' de belangen van de boeren, maer ok voe' die van de errebeiers en van de durpswienkeliers. Meer kan 'k dae' noe 'ier nie' van zette, wan' dat is 'ier de plek ke nie' om rikkelame te gae' maeken voe' dien bond. Dat bitje, dat a 'k er noe van 'ezeid dat most ik wè' doe-e, omdö' 'k vermoedens dat die gelêerde 'êeren dae' ok wat van verbie d'r öoren öoren' waaien verkêerd begrepe', nie' vadder en beter onderzocht en mae' raak 'eschreve'. Een lid van dien bond is gin politicus, want een „agrarische politieke partij" be- staet er in 'êel Nederland nie'. Een lid van dien bond is ook gin agrariër, wan' den domenie bluuf domenie en de smid bluuf smid en den boer bluuf agrariër. En een agrariër, die a lid is van dien bond wilt ok nie' ten k o s t e, nee-e, verdikke nog toe, dat is dae' 'ier de plekke nie' voe', ik g'lóove nie' da' me- nêer dat toe wil stae'*) Maer in dat „ten kost*", dae' ait d* laster in. De gróote, growe, schandalege leugen. De man draait het net persies öm. Freek Hóógstee. Neen, nog één woord, en we hadden ons beruchte potlood om te schrappen, in werking moeten stellen. Red. Hoera voor Keesje. Nu en dan moet er eens een flinkert uit ons midden de grens over, om ze in het bui tenland eraan te herinneren dat wij niet van gisteren zjjn. Al heel vroeg in onze geschiedenis begonnen wij met ferme jon gens, stoere knapen, die het zeegat uitgin gen, het wijde sop kozen en te onzen be hoeve een imperium stichtten. Hun namen leven voort in de stadswijken onzer steden, die (de stadswijken n.l.) meestal ongeveer zoo oud zijn als het imperium zelf. Maar dat is hun eigen schuld; ze waren er het eerst bij en de eerste straten kregen hun namen. Men kan zich moeilijk een moderne straat van flatgebouwen voorstellen, die b.v. Michiel de Ruyterstraat of Maarten Trompstraat zou heeten. Voor zulke nieuw modische straten zoekt men meestal actu- eeler namen uit, ontleend aan de Grieksche mythologie en zoo Maar onder den invloed van de zwerftoch ten onzer zeehelden dwaal ik heelemaal af. Tegenwoordig is het, zooals u weet, voor nette mogendheden, die lid zijn van den Volkenbond, streng verboden imperia te stichten, en daarom zoeken we onze glorie, behalve in de lucht waar we met stom me bewondering en afgunst worden nage staard door onze oude concurrenten, de Engelschen in het engere sop, dat door geestige dagbladschrijvers is herdoopt in het „natte element". Hier is het, dat onze jonge vrouwen de taak hebben overgeno men van onze Michiels, Maartens en Pieten, en zij vestigen in het buitenland den roem van onze Rie's, Zussen en Ieten. Met warme sympathie volgt onze openbare meening de successen van deze kranige meisjes, on danks het feit dat er wat veel over haar geschreven wordt, en zij vindt in haar kra nige zwempraestaties troost voor de Zwam- praestaties van andere landgenooten. Toch heeft het geen nut te verhelen, dat ook onze zwemstertjes ernstig belaagd wor den door concurrentjes van andere nationa liteit. De naam Ragnild alleen al is voldoen de om een paniek onder haar te veroorza ken en het is een groote vraag, hoe lang de hegemonie van onze dappere kampioentjes daar nog tegen bestand zal zijn. Op dit keerpunt van onze geschiedenis is er een nieuwe De Ruyter opgestaan, die on ze harten weer sneller doet kloppen en onze reputatie in het buitenland weer tot het ze nith schijnt te zullen opvoeren. De nieuwe De Ruyter heet bescheidenlijk Keesje. Hij is de 13-jarige spruit van een caféhouder in Waalwijk en matador op de biljartqueue. Keesje is een wonder en Keesje is ontdekt. Impresario's uit Argentinië hebben van zjjn roem gehoord en hem geëngageerd voor een tournée door Zuid-Amerika. En dus staat Keesje's portret in de krant en ver wisselt vader De Ruyter de tapkast voor een avontuurlijke reis naar Buenos Aires. De Waalwijksche stamgasten zullen zich met een ad interim moeten getroosten. E ris aan het contract slechts êép scha duwzijde verbonden: Keesje moet in Volen- dammer costuum optreden. Men kan zich voorstellen, dat Keesje's hart van ronden Brabander daartegen in opstand is geko men. Er zit ook een onbillijkheid in. Als het Concertgebouw den dirigent Furtwangler uitnoodigt, eischt het ook niet van hem, dat hij in het schilderachtige costuum van de Hamburger timmerlieden verschijnt, of als een Trioier. Omgekeerd durft men ook aan Mengelberg, ja zelfs aan Beb van Klaveren niet den eisch stellen, dat zij als Marker visschers hun opwachting in het buitenland maken. Misschien is de reden daarvan, dat zjj het eenvoudig niet zouden doen, terwijl men kan aannemen, dat een kleine jongen uit Waalwijk nog geen principiëele bezwaren heeft tegen zoo'n maskerade. Wat dat betreft hij heeft ze töch, en daar feliciteeren we hem mee. Maar hij heeft tenslotte aan die kinder achtigheid toegegeven, en daar feliciteeren we hem óók mee. En zoo gaat Keesje dan in Argentinië bil jarten in een schouwburgzaal, waarin 2500 menschen zijn spel kunnen volgen. Men zal hem vragen of in Nederland iedereen zoo'n Volendammer costuum draagt, en als hij Verstandig is, zal hij antwoorden: Nee, al leen biljarters. Wjj hopen voor hem, dat hjj er veel Spaansch leert, en dat hjj, terug gekeerd in Waalwjjk, iedereen die hem over caramboles spreekt zal antwoorden: Ca- ramba. Wjj zullen trotsch op hem zijn en wenschen voor hem, dat hjj een eerzaam schoenfabrikant wordt. E. Rasmus. Volgens een recente verklaring van den heer Eric Stockenstrom van de universiteit van Stellenboseh (Z. Afrika) tijdens een vergadering te Somerset West was David Livingstone niet de eerste blanke, die tot de Victoriawatervallen in Centraal Afrika doordrong. Voor hem was die ontdekking reeds gedaan door Karei Trichardt, zoon van den bekenden voortrekker Louis Tri chardt. Karei Trichardt is hoogstwaarschijnlijk de eerste Zuid-Afrikaansehe reiziger geweest, De in ons vorig nummer opgegeven pro blemen waren no. 20: Wit Kcl, Tf5, La7 en e6, P c5. Zwart: Kd4, Pg8, pi c3, d6 en e3. Het antwoord is: 1. Lb3 1. dc5: 2. Tf4t 1. 1. e2 2. Pe4t 1. 1. Pf6,c2 2. Tf41" No. 21: Wit Kd8, Lb8 en f7, Pe6 en e8, pi b3, b5, c3 f2, g2 en h4 Zwart: Kd5, Lh3 en h8, pi f6 en g4. Het antwoord is: 1. Pd6 dreigt 2. Pf8r 1. —1. f5 2. Pe4 1. 1. Ke5 2. Pc5 1. 1. g3'2. c4t o De volgende prachtpartij werd in 1917 te Budapest gespeeld. Het witte spel werd geleid door den zeer begaafden speler Julius Breyer. Dame-gambiet. 1. d2d4 d7d5 2. c2—c4 e7—e6 3. Pblc3 c7c6 4. e2—e3 Pg8—f6 5. Lfld3 Lf8d6 6. f2—f4 Deze zet, geheel buiten de theorie, geeft de partij een bijzondere spanning 60—0 7. Pgl— f3 d5xc4 8. Ld3bl Houdt de zwarte looper opgesloten en dreigt voort te gaan met plannen als Dc2, g4 en g5 8b7b5 9. e3e4 Ld6—e7 10. Pf3g5 h7h6 11. h2—h4! Zwart mag niet slaan op g5. 11g7g6 Pareert de dreiging en dreigt nu het paard te nemen. 12. e4e5 h6xg5 13. h4 x g5Pf6—d5 Hoe moet wit nu voortzetten 14. Kei—flü Een probleemzet, waarvan de bedoeling eerst 10 zetten later blijkt. 8 f 14Pd5 x c3 15. b2xc3 Lc8—b7 16. Ddlg4 Kg8g7 17. Thl—h7t Kg7xh7 18. Dg4h5t Kh7g7 19. Dh5—h6t Kg7-g8 20. Lbl xg6 f7 x g6 21. Dh6 x g6t Kg8—h8 22. Dg6xh6t Kh8g8 23. g5—g6! De pointe. Stond de witte koning nu nog op el, dan faalde de heele combinatie we gens Lh4t en De7! Nu is Zwart verloren 23Tf8—f7 Er is niets beters. 24. g6xf7t Kg8xf7 25. Dh6—h5t Kf7-g7 26. f4—f5! Nu komt de werklooze witte damevleugel opeens in actie 26e6xf5 Op Dh8 volgt 27. Dg6f en Lh6t 27. Lelh6t Zwart geeft op. Er kon nog volgen: Kh7. 28. Lf4t, Kg7; 29. Dh6t, Kg8!; 30. Dg6t, Kh8; 31. Ke2, Pd7; 32. Thlt, Lh4; 33. Lg5. Breyer was een typisch vertegenwoordi ger van de hypermoderne school. 2e week 1889. In het afgeloopen jaar zjjn met de stoom schepen van de Nederlandsche Amerikaan- sche Stoomvaartmaatschappij 9242 landver huizers van Amsterdam naar New-York overgevoerd. Naar men aan verschillende Holland- sche bladen meldt, is bij de regeering in on-, derzoek het voorstel van de Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen, tot het maken van dubbel spoor tusschen Sou burg en het havenstation te Vlissingen. Omtrent den toestand der konings lui den de berichten weer ongunstiger. Die toe stand is sedert gisterenavond verergerd; de nacht was onrustig. Volgens de Avondpost zal de heer Mr. D. van Eek, die jarenlang onze provincie in de Tweede Kamer vertegenwoordigde, dit jaar zjjn veertigjarig jubilé vieren als lid der Haagsche balie. In het district Tholen werden bjj de stemming voor een lid der Provinciale Sta ten uitgebracht 1078 stemmen. Er moet herstemming plaats hebben tus schen de heeren A. Hollestelle (A.) die 469 en N. Polderman (L.) die 317 stemmen ver kreeg. Op den heer P. Daane van Stapele (L.) werden er 281 uitgebracht. Benoemd tot bewaarder der hypothe ken te Goes, de heer F. Harting, thans te Eindhoven. die iets gezien heeft van de Oostkust van Afrika en van Midden-Afrika. Zelfs zou hjj doorgedrongen zijn tot in Abessynië. Trichardt, aldus Stockenstrom, achtte de Oostkust van Afrika niet geschikt voor ves tiging door zjjn landgenooten, die van de Kaapprovincie noordwaarts getrokken wa ren tot de Delagoa-baai teneinde de Brit- sche overheersching te ontvluchten! Toen Trichardt echter in zjjn landstreek terugge keerd was, vond hjj nog slechts de graven van hen, voor wie hjj hét Afrikaansche we relddeel had afgezocht.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1939 | | pagina 9