ZEEUWSCH
ZONDAGSBLAD
-of
of der Zotheid
\AM DE PROVINCIALE ZEEUVSCHE MIDDELDUPGSChE COUPAiTT
IOe
ZATERDAG
14 Jan. 1939
ZEEUWSCHE KRONIEK.
DAEGELIKSE DIENGEN.
WIE ONTDEKTE DE VICTORIA-
WATERVALLEN?
DAMMEN EN SCHAKEN.
UIT DE MIDDELBURGSCHE
COURANT VAN VOOR VIJFTIG JAAR
Vergeten Burger.
De wijsgeer Cartesius, die feitelijk René
Descartes heette, had één eigenaardige lijf
spreuk: „Qui bene latuit, bene vixits": „wie
goed verborgen bleef heeft een goed leven
gehad". Was deze spreuk geboren, omdat
het leven hem geschonken had, wat hij fei
telijk niet had begeerd? Misschien was er
tegenspraak in zijn leven. Gelijk er in zoo
vele levens een tegenspraak is tusschen:
wat men feitelijk van het leven vraagt en
wat het leven geeft. Cortesius was begiftigd
met een groot verstand, een scherp inzicht,
een beschouwenden geest, waardoor hij uit
stak boven zijn tjjdgenooten en dus op den
voorgrond komen moest, terwijl hij mis
schien in zijn innerlijk verlangde naar den
achtergrond, naar de rust; de stilte. En uit
die tegenspraak tusschen het verlangen en
de werkelijkheid werd de spreuk, die klinkt
als een diepe verzuchting, geboren: wie
goed verborgen bleef, heeft een goed leven
gehad.
Heel wat menschen komen op den voor
grond en nog zoo heel veel meer zouden op
den voorgrond willen komen, maar zij krij
gen daartoe kans noch gelegenheid. Die
wensch wordt maar al te vaak ingegeven
door zelfoverschatting. Men meent meer te
zijn dan zoo veel anderen en aan die
meening ontleent men dan de eisch om
naar voren te kunnen komen, op den voor
grond te komen staan.
Men heeft dezer dagen in een adres aan
de regeering kunnen lezen, dat het Neder-
lansche volk boven zijn stand leeft. Wij
voor ons missen de kennis van zaken om
daarover te kunnen oordeelen. Iets anders
echter is of onder ons volk niet te velen
zijn, die inderdaad boven hun geestelijken
stand leven. Daarvoor zouden heel veel re
denen zjjn aan te voeren. Maar een feit is
het. Er is een dwaas gedrang om op de eer
ste plaats te komen. En de middelen, die
gebruikt worden om dat doel te bereiken,
rieken vaak kwalijk.
Dat geldt niet alleen in het publieke le
ven; in het vereenigingsleven het geldt
even sterk in het maatschappelijk leven.
Hoevelen werden 'in den loop der tijden
door die begeerte voor goed in het ongeluk
gestort, omdat wat topzwaar is, tenslotte
omvallen moet. En de val is des te ver
schrikkelijker naarmate men zich hooger
had weten op te werken.
Er is echter meer. Wij denken aan ver
antwoordelijkheid. Want die op den voor
grond staan dragen de verantwoordelijk
heid voor die achter hen komen.
Men spreekt in onzen tijd veel van „lei
ders". Welk een verantwoordelijkheid heb
ben degenen, die leiders werden, zich op de
schouders gelegd. Verantwoordelijkheid
vaak voor een heel volk; voor heel een we
reld.
Maar wat geldt van het groote, geldt niet
minder van het kleine. Ook de kleine
plaats op den kleinen voorgrond bergt ver
antwoordelijkheid in zich. De burgemeester
van een wereldstad draagt verantwoorde
lijkheid, maar de burgervader van een klei
ne plattelandsgemeente niet minder.
Indien de verantwoordelijkheidsgedachte
meer werd beseft, dan zou het gedrang om
op den voorgrond te komen zeker luwen.
Wat Cartesius bedoelt is uitdrukking te
geven aan het goede leven, dat de „verge
ten" burger heeft. Hij leeft stillekens daar
heen. Zijn naam staat nooit in de courant,
voordat de Burgerlijke Stand zijn dood zal
vermelden. De wereld kent hem niet. Hij
begeert ook niet, dat zij hem kennen zal.
Hij wil in het verborgen leven.
Men zal zeggen, dat wordt een doelloos,
een onvruchtbaar leven!
Zijn wij nu al zoover, dat de man, die den
weg gaat van trouwe vervulling van zijn
aardsche plichten; van trouwen arbeid en
eerlijke zorg voor zijn gezin, anders niet ge-
doodverft wordt met een doelloos, en on
vruchtbaar leven? Heeft per saldo de sa
menleving niet meer aan één zoo'n verge
ten burger dan aan tien, wier kracht is het
roepen op de straten?
Een trein heeft maar een machinist.
Maar vele reizigers. Tenslotte hebben niet
zoo heel velen uitblinkende gaven gekre
gen. Die deze ontvingen komen als van
zelf naar boven, zooals de meer stille ver-
getenheid verlangende Cartesius een we
reldnaam kreeg.
Niemand denke hooger van zichzelf dan
hem betaamt. Hij trachte eigen waarde
juist te bepalen. Die op den voorgrond wil
len staan zullen dan minder, de goede ver
geten burgers meer worden.
J. Nagel.
DE ROOMSCHE KERK TE
WESTSOEBURG.
II.
(Slot).
De roemrijkste tijden heeft de kerk ge
kend, toen ook het naburige kasteel de
meeste glorie had. Dit werd dan ook vaak
door vorstelijke personen bezocht, zooals
Maximiliaan van Oostenrijk, Filips de
Schoone en Karei de Vijfde.
Het Zeeuwsche strafrecht maakt melding
van het volgende voorval, dat in de kerk
heeft plaats gehad. Op 14 Juni 1529 name
lijk werd Mattijs Piers te Middelburg op
de cape (schandsteen) gesteld na eerst ge-
geeseld te zijn en op zjjn rechterwang een
kruis was gebrand. Hij had onder den kerk
dienst te Westsoeburg uit „petulantie"
(baloorigheid) en oneere van den dienst
Gods gedurende de Misse de casufele van
den priester willen uittrekken.
Ofschoon in Zeeland, in tegenstelling met
Holland, de edelen koning Filips over 't
algemeen getrouw bleven en dus tegenstan
ders der Hervorming waren, zijn er ook en
kelen geweest, die de nieuwe leer waren
toegedaan. Hiertoe moeten wij ook rekenen
Antonie van Bourgondië, heer van Brig-
damme en van Soeburg. Hij zag zich zelfs
genoodzaakt het land te verlaten.
Het is dus te begrijpen, dat hij zich niet
veel om de Roomsche kerk te Westsoeburg
heeft bekommerd. Deze was in dien tijd
zoodanig in verval gekomen, dat de bis
schop van Utrecht, Gregorius van Egmond,
bij schrijven van 7 September 1547 aan den
deken, het kapittel! Schout, Schepenen en
kerkmeesters verlof gaf om eenige kerke
lijke goederen te verkoopen. Deze goederen
bestonden uit landerijen, welke zwaar be
last waren en dus voor de kerk toch weinig
voordeel opbrachten. Met de ontvangen
koopsom moesten voornamelijk de zoldering
van de torens en de klokken hersteld wor
den.
Wij weten vrij nauwkeurig hoe de beel
denstorm in de Roomsche kerk te Oost-
soeburg heeft gewoed. Dit was op 26
Augustus 1566, vier dagen na de beeldbre
king te Middelburg. Toen is de Westsoeburg-
sche kerk gespaard gebleven.
Jan Turk, stadhouder van Walcheren,
kwam op 21 October van 't zelfde jaar, dus
twee maanden later naar Westsoeburg. Bij
klokgelui werd de geheele gemeente sa
men geroepen. Aan Schout en schepenen
en alle ingezetenen werd gelast goed toe
zicht te houden op de kerk ert de beeldbre
kers, zoo zjj mochten komen, te weerstaan.
Toch is de kerk later, zoowel in- als uit
wendig vernield. Toen Vlissingen op 6
April 1572 het Spaansche juk had afge
schud, overstroomden de Geuzen het plat
teland van Walcheren. De.-geestelijken der
dorpen vluchtten met alles, dat zij konden
meenemen, naar het naburige Middelburg,
dat Spaansch was gebleven. De verlaten
kerken werden door de Geuzen bezet als
steunpunten bij het langdurig beleg van
Middelburg.
In het bijzonder was dit met de kerken
van Oost- en Westsoeburg, als liggende tus
schen Vlissingen en Middelburg, het geval.
Vooral die te Westsoeburg heeft het moe-
tan ontgelden, daar hier hevig gestreden
werd tusschen de Geuzen en de Spanjaar
den om het naburige kasteel. Ten laatete
staken de Geuzen het kasteel in brand, op
dat de Spanjaarden, die van uit Middel
burg herhaaldelijk uitvallen deden, zich er
niet meer zouden nestelen.
De kerk bleef 23 jaar verwoest staan.
De bevolking van de beide Soeburgen ging
ter kerke naar het herstelde en tot den Her
vormden godsdienst ingerichte kerkgebouw
te Oostsoeburg, welke gemeente in 1583 een
eigen predikant had n.l. Hendrik Brouwer.
Ook de bewoners van Rittem en Wel-
zinge, waarvan eveneens de kerken ver
woest waren, kwamen naar Oostsoeburg ter
kerk.
In 1595 is door het ijveren van Marnix
van St. Aldegonde, als Heer van Westsoe
burg op het door hem herstelde kasteel wo
nende, ook te Westsoeburg een Hervormde
gemeente gesticht. Een klein gedeelte van
de oude Roomsche kerk werd hersteld en
voor den Hervormden eeredienst ingericht.
Op het dak werd een torentje voor een lui
klok gebouwd. Het overige gedeelte der
kerk werd met den grond gelijk gemaakt.
Hierdoor kreeg het kerkhof een grootere
oppervlakte.
Zooals wij reeds in het vorige artikel
schreven, bestaat er van de oude Room
sche kerk geen afbeelding; wel zijn er twee
verschillende teekeningen van de Hervorm
de kerk.
Als wij deze goed beschouwen, dan blijkt
het, naar onze meening, dat het overgeble
ven deel der kerk het koor is geweest der
vroegere Roomsche kerk. Als de meeste
oude Roomsch-Katholieke bedehuizen stond
de kerk georienteerd, d.w.z. het koor stond
naar het Oosten en de hoofdingang daar te
genover, dus naar het Westen. Dit kan men
bij bijna alle oude kerken opmerken. Van
de meeste dezer is echter, toen zij voor den
Hervormden godsdienst werden ingericht,
het koor afgebroken. Waar het koor be
trekkelijk groot was en de Protestantsche
gemeente klein, bleef het staan. Zoo is de
Hervormde kerk van Hoedekenskerke het
koor der vroegere groote Roomsche kerk.
Hetzelfde was het geval te Westsoeburg.
Op de genoemde teekeningen zien wij, dat
de ramen hoog stonden, zooals dat bij het
koor, waar het altaar staat, altijd is.
De kerk is in 1833 afgebroken, nadat bij
koninkl. besluit van 16 Maart 1832 de Her
vormde gemeente met die van het nabu
rige Oostsoeburg was vereenigd. Op Zon
dag 24 Juni 1832' werd voor het laatst in de
kerk gepredikt door ds. J. de Rochefort, de
laatste der 19 predikanten, die de gemeente
gediend hebben. Door de omwenteling van
1795 moesten de 5 familiewapens van Mar
nix van St. Aldegonde uit de kerk wegge
nomen worden. Evenals de meeste uit alle
andere kerken werden zij verbrand. Jam
mer ook, dat men in 1832 geen aantee-
kening heeft gehouden van de opschriften
der grafzerken, die in de kerk lagen. De
zerken werden publiek verkocht. Sommige
doen hier en daar nog dienst als stoepstee-
nen. Aan den ingang van het oude kerkhof
liggen er nog een paar. In 1924 werd
op het kerkhof een deel der fon
damenten der vroegere Roomsche
kerk opgegraven, waarbij een deksel van
een sarkophaag of steenen doodkist is ge
vonden.
Door het stichten van de nieuwe Room
sche kerk, niet ver van de plaats, waar de
oude heeft gestaan, wordt te Westsoeburg
na ruim 366 jaar weer de mis gecelebreerd.
R. B. J. d. M.
(Nadruk verboden).
„Agrariër."
Die kruuswoordraadsels bin wee' een
bitje uut de mode 'erocht, g'löok. Dat was
dirrom tóch lêerzaem; 'oewel, ik der nöoit
an mee-'edae, 'oor. Dae' mö' je tied voe'
In 't Stuversblad stae' der nog wel is,
'k 'emerkt. Dat kind zat dae' op te suffen.
Dat most een woord van acht letters, dat
a angenaem betêekenden. Ik zegge: „ik
oltied voe' gewente, a 'k van een woord een
deel synoniemen wou om dat op te zoe
ken, in oal de woordenboeken die a 'k
van een andere taele, bevoobeld; wat is
angenaem in 't Fransch?"
Dat kind zei: „agreabel". Ik zegge: „geef
dan je woordenboek is 'ier, dan za' ik dat
is opzoeke', en 'ael jie dan sint den dik
ken dokter is".
Dat is soms toch lasteg, da' julder on
ze meniere van spreken nie' kenne', wan'
noe mö' 'k êest wee' uut gae' legge, wat a
den dikken dokter is. Dat is een „Alge-
meene Kunstwoordentolk" door J. Kramers
Jz. van 't jaer 1847, en dae' stae' oalles in.
En omda' me dat vroeger jaeren is 'ekre-
gen van den ouwen dokter, en omdat die
noga' dikke was, dirrom 'êet dat dikke boek
„den dikken dokter". Ziezo, noe gae' me
wee' vadder, mae' noe is over glad wat an
ders, zou Jewannes zegge. Dat woordenboek,
dat was Kramers' Woordentolk, den één en
twintegsten druk, bewerkt door dr. G. A.
Brands en R. W. Lieve. Het woord, dat a ik
opzocht stieng op bladzij 31 en 't was het
derde woord van boven te begunnen. Van
selft viele dus m'n óogen op 't êeste woord,
dat was: agrariër. En toen vreef ik m'n
öogen is uut. Want wat dienk je noe toch,
dat dae', wat blief je menêere, is ach
ter stoen? Verschrik nie', 'oor! „Agrariër,
m. politicus, die bespherming van landbouw
voorstaat ten koste van nijverheid en han
del". Asjeblieft!
Je begriept: dae' mot ik wat over zegge,
't Moeilikke van 't geval is, dat er voe
zö iets doodbedaerd gin woorden bin.
Dat woordenboek wordt o.a. gebruukt op
de H.B.S.-en, en ienkeld 'ier in Stad bin dae
195 lêerliengen op. Die g'löove vanselft wat
a ter in d'r boeken staet, en dat is goed ok.
As die gin vertrouwen meer in d'r leerboe
ken, wat mot er dan van komme. Ik zwe-
re ok bie m'n dikken dokter. Gin olve me-
nute laeter 'k a op-'ezocht wat a die dae'
van zei.
Dae stieng: „agrarische wetten, lat., ak-
kerwetten bij de Romeinen; agrarium, n.
het hoevegeld".
Dat kwam dus overeen mee 't-geen dat
a ik 'eleerd een agrariër dat is: een bo
dembewerker. Dat woord ei mee polletiek
nog voe' gin ollef centje uut te staen.
Een landbouwer, een fruitkwêeker, een
errebeier, kort gezeid: een ieder die a z'n
boter-'am uut ónzen aardbodem 'aelt, dat
is een agrariër.
Een boer, die a in zö 'n ofgelege' ge-
dêelte van Rusland weunt, dat 'n nog steeds
nie' weet, dat er een, waereldoorlog 'ewist
eit in vêertiene en die a nog van gedach
ten is, da' „Voadertje" vandaege an den
dag nog op z'n troon zit, dat is een agra
riër, een bodembewerker. En je zu' toch wé'
van me an wille neme, da' dat gin politicus
is.
Het is toch kras da' ménsen, die a
een leer boek saemenstelle', zukke
gróote, domme fouten neerschrieve.
In de gewone boeken bin me dat a gewend,
dae' ku' je jen eigen nie' an ergere', dan
je wè' dagwerk.
Daer je bevoobeld Anton Coolen, nou,
die is toch noga' beroemd voe' z'n boere-
'boeken, en die zet ijskoud, da' een geite
vier spenen eit; a Jewannes z'n geite
melkt, trokt 'n de vier strekelingen
leeg.
Neem de têekenaers ok mae', den 'eit van
den tied zette ze een melker an de lienker-
kant van de koeie; en a ze een tuug paeren
voe een ploeg of een waegen zette', dan mö'
je die bokkegrêelen zie-e.
Glad een spot, maer afijn, dat magge ze
dan een dichterlikke of schilderlikke vrie-
'eid noeme; kunstenaers bin gin gewone
ménsen.
Zu' 'k soort vrie-'eden in een schriever
van leerboeken of woordenboeken brienge
de ménsen glad op een dwaelwegt.
'Oe kömt de man der bie, 'oe is 't ter
waereld meugelik?
Een grondwerker is een politicus! El-el-
el-el weet je.
Natuurlik bin der agrariërs, die a an pol
letiek doe-e. Net zö wel as a ter bakkers
en mêesters en domenie's en inzenjeurs bin,
die a d'r eigen dae' mee bemoeie.
Dae' bestae' zelfst een gröoten bond, dae'
a ok wè ienkelde gelêerde, net as een do-
menie en een vee-as in bin, en vee' nering
doenden en ambachsmans, mae' die a toch
voe' 't overgróote dêel uut agrariërs be-
staet mae'van o a 1 1 e polletieke
richtingen.
Dat is een bond, die a opkomt voe' de
belangen van „een welvarend platteland".
Nie' voe' de belangen van de boeren,
maer ok voe' die van de errebeiers en van
de durpswienkeliers. Meer kan 'k dae' noe
'ier nie' van zette, wan' dat is 'ier de plek
ke nie' om rikkelame te gae' maeken voe'
dien bond.
Dat bitje, dat a 'k er noe van 'ezeid
dat most ik wè' doe-e, omdö' 'k vermoedens
dat die gelêerde 'êeren dae' ok wat van
verbie d'r öoren öoren' waaien verkêerd
begrepe', nie' vadder en beter onderzocht en
mae' raak 'eschreve'.
Een lid van dien bond is gin politicus,
want een „agrarische politieke partij" be-
staet er in 'êel Nederland nie'.
Een lid van dien bond is ook gin agrariër,
wan' den domenie bluuf domenie en de
smid bluuf smid en den boer bluuf agrariër.
En een agrariër, die a lid is van dien
bond wilt ok nie' ten k o s t e,
nee-e, verdikke nog toe, dat is dae' 'ier de
plekke nie' voe', ik g'lóove nie' da' me-
nêer dat toe wil stae'*) Maer in dat „ten
kost*", dae' ait d* laster in. De gróote,
growe, schandalege leugen. De man draait
het net persies öm.
Freek Hóógstee.
Neen, nog één woord, en we hadden
ons beruchte potlood om te schrappen, in
werking moeten stellen. Red.
Hoera voor Keesje.
Nu en dan moet er eens een flinkert uit
ons midden de grens over, om ze in het bui
tenland eraan te herinneren dat wij niet
van gisteren zjjn. Al heel vroeg in onze
geschiedenis begonnen wij met ferme jon
gens, stoere knapen, die het zeegat uitgin
gen, het wijde sop kozen en te onzen be
hoeve een imperium stichtten. Hun namen
leven voort in de stadswijken onzer steden,
die (de stadswijken n.l.) meestal ongeveer
zoo oud zijn als het imperium zelf. Maar
dat is hun eigen schuld; ze waren er het
eerst bij en de eerste straten kregen hun
namen. Men kan zich moeilijk een moderne
straat van flatgebouwen voorstellen, die
b.v. Michiel de Ruyterstraat of Maarten
Trompstraat zou heeten. Voor zulke nieuw
modische straten zoekt men meestal actu-
eeler namen uit, ontleend aan de Grieksche
mythologie en zoo
Maar onder den invloed van de zwerftoch
ten onzer zeehelden dwaal ik heelemaal
af.
Tegenwoordig is het, zooals u weet, voor
nette mogendheden, die lid zijn van den
Volkenbond, streng verboden imperia te
stichten, en daarom zoeken we onze glorie,
behalve in de lucht waar we met stom
me bewondering en afgunst worden nage
staard door onze oude concurrenten, de
Engelschen in het engere sop, dat door
geestige dagbladschrijvers is herdoopt in
het „natte element". Hier is het, dat onze
jonge vrouwen de taak hebben overgeno
men van onze Michiels, Maartens en Pieten,
en zij vestigen in het buitenland den roem
van onze Rie's, Zussen en Ieten. Met warme
sympathie volgt onze openbare meening de
successen van deze kranige meisjes, on
danks het feit dat er wat veel over haar
geschreven wordt, en zij vindt in haar kra
nige zwempraestaties troost voor de Zwam-
praestaties van andere landgenooten.
Toch heeft het geen nut te verhelen, dat
ook onze zwemstertjes ernstig belaagd wor
den door concurrentjes van andere nationa
liteit. De naam Ragnild alleen al is voldoen
de om een paniek onder haar te veroorza
ken en het is een groote vraag, hoe lang de
hegemonie van onze dappere kampioentjes
daar nog tegen bestand zal zijn.
Op dit keerpunt van onze geschiedenis is
er een nieuwe De Ruyter opgestaan, die on
ze harten weer sneller doet kloppen en onze
reputatie in het buitenland weer tot het ze
nith schijnt te zullen opvoeren. De nieuwe
De Ruyter heet bescheidenlijk Keesje. Hij
is de 13-jarige spruit van een caféhouder in
Waalwijk en matador op de biljartqueue.
Keesje is een wonder en Keesje is ontdekt.
Impresario's uit Argentinië hebben van zjjn
roem gehoord en hem geëngageerd voor
een tournée door Zuid-Amerika. En dus
staat Keesje's portret in de krant en ver
wisselt vader De Ruyter de tapkast voor
een avontuurlijke reis naar Buenos Aires.
De Waalwijksche stamgasten zullen zich
met een ad interim moeten getroosten.
E ris aan het contract slechts êép scha
duwzijde verbonden: Keesje moet in Volen-
dammer costuum optreden. Men kan zich
voorstellen, dat Keesje's hart van ronden
Brabander daartegen in opstand is geko
men. Er zit ook een onbillijkheid in. Als het
Concertgebouw den dirigent Furtwangler
uitnoodigt, eischt het ook niet van hem, dat
hij in het schilderachtige costuum van de
Hamburger timmerlieden verschijnt, of als
een Trioier. Omgekeerd durft men ook aan
Mengelberg, ja zelfs aan Beb van Klaveren
niet den eisch stellen, dat zij als Marker
visschers hun opwachting in het buitenland
maken. Misschien is de reden daarvan, dat
zjj het eenvoudig niet zouden doen,
terwijl men kan aannemen, dat een kleine
jongen uit Waalwijk nog geen principiëele
bezwaren heeft tegen zoo'n maskerade.
Wat dat betreft hij heeft ze töch, en
daar feliciteeren we hem mee.
Maar hij heeft tenslotte aan die kinder
achtigheid toegegeven, en daar feliciteeren
we hem óók mee.
En zoo gaat Keesje dan in Argentinië bil
jarten in een schouwburgzaal, waarin 2500
menschen zijn spel kunnen volgen. Men zal
hem vragen of in Nederland iedereen zoo'n
Volendammer costuum draagt, en als hij
Verstandig is, zal hij antwoorden: Nee, al
leen biljarters. Wjj hopen voor hem, dat hjj
er veel Spaansch leert, en dat hjj, terug
gekeerd in Waalwjjk, iedereen die hem over
caramboles spreekt zal antwoorden: Ca-
ramba. Wjj zullen trotsch op hem zijn en
wenschen voor hem, dat hjj een eerzaam
schoenfabrikant wordt.
E. Rasmus.
Volgens een recente verklaring van den
heer Eric Stockenstrom van de universiteit
van Stellenboseh (Z. Afrika) tijdens een
vergadering te Somerset West was David
Livingstone niet de eerste blanke, die tot
de Victoriawatervallen in Centraal Afrika
doordrong. Voor hem was die ontdekking
reeds gedaan door Karei Trichardt, zoon
van den bekenden voortrekker Louis Tri
chardt.
Karei Trichardt is hoogstwaarschijnlijk de
eerste Zuid-Afrikaansehe reiziger geweest,
De in ons vorig nummer opgegeven pro
blemen waren no. 20: Wit Kcl, Tf5, La7 en
e6, P c5.
Zwart: Kd4, Pg8, pi c3, d6 en e3.
Het antwoord is:
1. Lb3 1. dc5: 2. Tf4t
1. 1. e2 2. Pe4t
1. 1. Pf6,c2 2. Tf41"
No. 21: Wit Kd8, Lb8 en f7, Pe6 en e8,
pi b3, b5, c3 f2, g2 en h4
Zwart: Kd5, Lh3 en h8, pi f6 en g4.
Het antwoord is:
1. Pd6 dreigt 2. Pf8r
1. —1. f5 2. Pe4
1. 1. Ke5 2. Pc5
1. 1. g3'2. c4t
o
De volgende prachtpartij werd in 1917 te
Budapest gespeeld.
Het witte spel werd geleid door den zeer
begaafden speler Julius Breyer.
Dame-gambiet.
1. d2d4 d7d5 2. c2—c4 e7—e6
3. Pblc3 c7c6 4. e2—e3 Pg8—f6
5. Lfld3 Lf8d6 6. f2—f4
Deze zet, geheel buiten de theorie, geeft
de partij een bijzondere spanning
60—0 7. Pgl— f3 d5xc4
8. Ld3bl
Houdt de zwarte looper opgesloten en
dreigt voort te gaan met plannen als Dc2,
g4 en g5
8b7b5 9. e3e4 Ld6—e7
10. Pf3g5 h7h6 11. h2—h4!
Zwart mag niet slaan op g5.
11g7g6
Pareert de dreiging en dreigt nu het
paard te nemen.
12. e4e5 h6xg5 13. h4 x g5Pf6—d5
Hoe moet wit nu voortzetten
14. Kei—flü
Een probleemzet, waarvan de bedoeling
eerst 10 zetten later blijkt.
8
f
14Pd5 x c3 15. b2xc3 Lc8—b7
16. Ddlg4 Kg8g7 17. Thl—h7t Kg7xh7
18. Dg4h5t Kh7g7 19. Dh5—h6t Kg7-g8
20. Lbl xg6 f7 x g6 21. Dh6 x g6t Kg8—h8
22. Dg6xh6t Kh8g8 23. g5—g6!
De pointe. Stond de witte koning nu nog
op el, dan faalde de heele combinatie we
gens Lh4t en De7! Nu is Zwart verloren
23Tf8—f7
Er is niets beters.
24. g6xf7t Kg8xf7 25. Dh6—h5t Kf7-g7
26. f4—f5!
Nu komt de werklooze witte damevleugel
opeens in actie
26e6xf5
Op Dh8 volgt 27. Dg6f en Lh6t 27.
Lelh6t Zwart geeft op.
Er kon nog volgen: Kh7. 28.
Lf4t, Kg7; 29. Dh6t, Kg8!; 30. Dg6t, Kh8;
31. Ke2, Pd7; 32. Thlt, Lh4; 33. Lg5.
Breyer was een typisch vertegenwoordi
ger van de hypermoderne school.
2e week 1889.
In het afgeloopen jaar zjjn met de stoom
schepen van de Nederlandsche Amerikaan-
sche Stoomvaartmaatschappij 9242 landver
huizers van Amsterdam naar New-York
overgevoerd.
Naar men aan verschillende Holland-
sche bladen meldt, is bij de regeering in on-,
derzoek het voorstel van de Maatschappij
tot Exploitatie van Staatsspoorwegen, tot
het maken van dubbel spoor tusschen Sou
burg en het havenstation te Vlissingen.
Omtrent den toestand der konings lui
den de berichten weer ongunstiger. Die toe
stand is sedert gisterenavond verergerd; de
nacht was onrustig.
Volgens de Avondpost zal de heer Mr.
D. van Eek, die jarenlang onze provincie
in de Tweede Kamer vertegenwoordigde,
dit jaar zjjn veertigjarig jubilé vieren als lid
der Haagsche balie.
In het district Tholen werden bjj de
stemming voor een lid der Provinciale Sta
ten uitgebracht 1078 stemmen.
Er moet herstemming plaats hebben tus
schen de heeren A. Hollestelle (A.) die 469
en N. Polderman (L.) die 317 stemmen ver
kreeg. Op den heer P. Daane van Stapele
(L.) werden er 281 uitgebracht.
Benoemd tot bewaarder der hypothe
ken te Goes, de heer F. Harting, thans te
Eindhoven.
die iets gezien heeft van de Oostkust van
Afrika en van Midden-Afrika. Zelfs zou hjj
doorgedrongen zijn tot in Abessynië.
Trichardt, aldus Stockenstrom, achtte de
Oostkust van Afrika niet geschikt voor ves
tiging door zjjn landgenooten, die van de
Kaapprovincie noordwaarts getrokken wa
ren tot de Delagoa-baai teneinde de Brit-
sche overheersching te ontvluchten! Toen
Trichardt echter in zjjn landstreek terugge
keerd was, vond hjj nog slechts de graven
van hen, voor wie hjj hét Afrikaansche we
relddeel had afgezocht.