ZEEUWSCH VAN DE PQOVINGIALE ZEEUVSCHE MIDDELDUPGSCHE COUPANT ymsMinsEK ZEEUWSCHE KRONIEK, BIJNAMEN. DAEGELIKSE DIENGEN. UIT 'N OUD KOOKBOEK. DAMMEN EN SCHAKEN. XSSÊ Bffijl "^Hi BE5&—^JMIf ^S1 -"■"'50' JÈÊmm^f HU ^Bj^irT%^MBWB»ifciflFfl»^ x~4u*& NOCHTANS Kerstmis 1938. Kerstmis, Kerstlicht, Kerstlied, Kerst boomer klonk ons steeds muziek uit al wat tot ons hart van Kerstmis spreken ken. Als kinderen reeds hebben wij genoten van de vreugden van het Kerstfeest, dat eens per jaar tot ons kwam met den feestelijk getooiden boom. Wij hebben met kinder mond en kinderhart het lied van Kerstmis gezongen. Wij hebben gewacht met de her ders in de velden van Bethlehem. Wij heb ben medelijden gehad met het kindje in de kribbe met hooi en stroo in den stal van Bethlehem, omdat er voor den jonggeboor- ne. geen plaats was in de herberg. Wij zfjn ouder geworden. Ons Kerstge- loof veranderde, verdiepte, misschien ging het wel ten onder in de golven van het le ven. Toch Kerstfeest bleef tot ons spre ken een eigen taal, een eigen lied, een eigen klank. Niets en niemand kon ons dat ont- rooven. Misschien was er iets in ons, dat woonde in den dichter, die op den Kerst morgen de klokken hoorde luiden en zich bewust werd wat hq op den weg door het leven verloren had: „ik hoor de klokken wel, maar mij ontbreekt het geloof". En juist zulk een klacht getuigt luide van de onverwoestbare kracht van Kerst mis met de prediking: „Eere zij God in de hoogste hemelen en vrede op aarde, in de menschen een welbehagen". Die kracht kan Kersfeest niet verliezen. Dan zou het ook aanstonds ophouden Kerstfeest te zijn. Het zou ontzield wezen. Men zou dan kun nen trachten er iets anders voor in de plaats te zetten. Maar dat andere zou van stonde afaan tot mislukking gedoemd we zen. Omdat het miste de mystiek, de diepte, den geur en de kleur van het aloude Kerst feest. Kerstrqis-1938. Zullen wij het vieren? Zullen wij den moed hebben bij den ver sierden boom in onze harten te laten rui- schen het lied, dat vanouds sprak met enge- lenstem tot de menschenkinderen Waarin dus beluisterd werd een klank uit 's Hoog- sten sfeer. En wanneer wij dat toch zullen doen, kunnen wij het dan doen zonder deer nis met de wereld zelf, zonder schaamte over een menschenwereld, die steeds dieper schijnt weg te zinken; die schijnt afgedre ven te worden als op de golven van een bandjir naar den ondergang? Of zullen wij toch het hoofd opheffen en met den onbluschbaren moed van geestelijk idealisme zeggen: Nochthans vieren wij Kerstfeest, omdat wij gelooven. Er staat in het Evangelie, dat de jongge- boorne van Bethlehem, man geworden, een woord gesproken heeft, waaraan wij op Kerstmis-1938 ons willen opbeuren, een idealistisch woord over geloof, dat bergen verzetten kan. Zulk een geloof hebben wij thans noodig. Zonder geloof in dat woord kan het Kerst feest ons wel gestolen worden, want dan staan wij tegenover bergen met lood rechte wanden met het bevel die bergen te be stijgen. Het is wel een heel bijzonder Kerstfeest, dat wij vieren. Het Kerstfeest van groote onzekerheid. Weldra gaan wij dit jaar uit; het nieuwe jaar in. Wij doen dat met 1001 vragen in hart en hoofd. Omdat zoo nevelachtig is het uitzicht op wat komen gaat. Bepalen wij ons tot de werkelijkheid, die het Kerstverhaal het dichtsbij is. In de velden van Effrata houden soldaten en geen herders de wacht. Dat ééne zegt meer dan genoeg. Daaromheen cirkelt de eene ellende na de andere. Daarmede schijnt Kerstfeest wel heel sterk in strijd. En het is dat ook. Het zou dwaasheid wezen, als wij boven deze we reld als boven de kribbe van Bethlehem zouden durven schrijven het woord van de eere Gods, van den vrede op aarde en van het welbehagen. Laat ons de dingen der werkelijkheid ook op Kerstmis zien in hun volle werkelijkheid. Het stellen der juiste diagnose is de eerste voorwaarde voor de beterschap. Toch zeggen wij„nochthan s". Nochthans Kerstfeest. Niet, omdat de ka lender nu eenmaal den Kerstdatum aan geeft, maar omdat wij den moed hebben het te vieren. Wij wagen het met den moed van het idealisme, van het geloof, dat steeds zegt: „nochthans" en dat met dat „noch thans" bergen verzet heeft en steeds ber gen verzetten kan. Dit is de onvergelijkelijke waarde van het geloof, dat het durft op te tornen tegen hetgeen zich juist daartegen verzet. Het roept wakker in ons het verlangen naar wat hooger is en beter; het vuurt ons aan in den altijd-durenden strijd om het hoogste te mogen grijpen; het sterkt ons om de bergen over te stijgen, die ons in den weg gezet worden, wanneer wij naar het ideaal toe willen. Ook op Kerstmis. Zelfs op Kerstmis-1938, dat wel heel donker is en waarop het licht der Kerstboomen extra helder branden moet. Met dat geloof, met dat idealisme (geloof bergt immers steeds idealisme in zich) wil len wij dit jaar hooren naar het Kerstevan gelie en naar den Engelenzang, willen wij zitten bij den feestelijken boom. „niet, als degenen, die geen hope hebben". Omdat wij de kracht van het „nochthans" weten te bezitten. Als wij het bezitten is het een niet te weerleggen bewijs, dat wij Kerst-menschen zjjn. Immers het gansche Kerstverhaal is op dat „nochthans" afgestemd. Het is vol van flagrante tegenstellingen. Van het be gin tot het einde. En die de tegenstellingen overbrugt is de jonggeboorne, in wien het DE VETTE EZEL. In de 17de en 18de eeuw waren op Wal cheren vele rijke families. Zij hadden een mooie buitenplaats, omringd doör grachten en hoog geboomtê. Het was niet altijd door een eervollen handel, dat zij hun bezittin gen hebben vermeerderd. Vele dier families zijn reeds uitgestorven. Zoo ook het ge slacht Veth. Op het eind der 17de eeuw woonde te Middelburg M a r t i n u s Veth, ambachtsheer van Nieuwland. Hij moet schatrijk geweest zijn. Toen de stad Middelburg in 1678 en 1679 een 20 tal am bachtsheerlijkheden wegens de vele schul den moest verkoopen, kocht genoemde heer Veth het ambacht. Westkapelle voor 80.000 en het ambacht Nieuwerve voor 10.200. Daar de betaling moest geschie den in obligaties ten laste van de leenbank tot een-derde der nominale waarde, waren de eigenlijke koopprijzen wel minder. In elk geval was de heer M. Veth zeer rijk. He laas was zjjn kennis hiermede niet in even redigheid. Integendeel. Door zijn grooten rijkdom en zijn geringe kennis werd hij, tevens ook zinspelend op zijn naam, den vetten ezel genoemd. Zijn zoon mr. Martinus Johan Veth moet meer in zijn mars gehad hebben, daar hij zelfs burgemeester van Middelburg is ge weest. Hij kocht in 1719 nog het ambacht Welzinge en liet hier ,,'t Hof Welzinge" aanleggen, liggende aan het drukke vaar water naar Middelburg. 22. DE DIKKE HERTOG. Wij hebben reeds gehoord van een ijzeren' hertog en van een gouden hertog. Er is echter ook een dikke hertog geweest. Toen de stadhouder Willem IV in 1751 overleed, liet hij een driejarig zoontje na onder re gentschap van zijn moeder Prinses Anna. Na den dood van deze in 1759 werd tijdens de regeering van den minderjarigen Prins als regent benoemd Lodewijk Ernst, hertog van Brunswijk-Wolfenbuttel, een Duitsche generaal. Ook na de meerderjarigheid van den Prins in 1766 bleef de hertog door de acte van consulentschap feitelijk de regee- ringspersoon. De nadeelige oorlog met Engeland en de moeilijkheden met keizer Jozef II, heer der Zuidelijke Nederlanden, deden het aantal Anti-Oranjegezinden zeer toenemen. De schuld van alle tegenspoeden werd gegeven aan de zwakke regeering van den stadhou der en diens consulent, den hertog van Brunswijk. Schotschriften verschenen er in menigte, 's Prinsen raadsman, die nog al corpulent moet geweest zijn, kreeg den bijnaam van den dikken Her tog. Ondank was ook voor hem 's werelds loon. Hij vertrok in 1784 naar Aken, later naar Brunswijk, waar hij in 1788 op 70- jarigen leeftijd overleed. Een regeerend vorst van Brunswijk hertog Karei, die in 1830 zijn land door een oproer moest ver laten had den bijnaam van den diamanten hertog. 23. DE MOFFRIKAANSE. Stadhouder Willem V was getrouwd met prinses Frederika, Sophie, Wilhelmina van Pruisen. Het bleek later, dat „Wille- mijntje" een cordate vrouw was, vooral als wij haar vergelijken met haar weifelenden echtgenoot. De steeds aangroeiende partij der patriot ten liet niet na om het stadhouderlijk ge zin het moeilijk te maken, in Zeeland ech ter met weinig succes, des te meer echter in Holland. Werd de Prins daar gescholden voor een tyran, een Alva, voor Prinses Wil helmina gebruikten zij den bijnaam van „de Moffrikaans e". Moffrika is de scheldnaam voor Duitseh- land, als zijnde het land der Moffen. Oor spronkelijk waren het de bewoners van Westfalen, die aldus genoemd werden. 24. DE LATE LORD. In Juli 1809 kwam een groote Engelsche vloot met landingstroepen naar Zeeland Het eigenlijke doel was Antwerpen, waar Napoleon toebereidselen maakte voor een aanval op Engeland. De Engelschen bezetten Walcheren, Zuid- Beveland en Schouwen-Duiveland. Vlissin- gen moest zich na een hevig bombardement op 15 Augustus overgeven. Nu lag de weg open naar Antwerpen, van welke stad Na poleon zei, dat zij een pistool was op de borst van Engeland. Maar de Engelsche aanvoerder Lord Chattam hield niet van vroeg opstaan. Hij werd spottend de late lord genoemd. Door een on- verwijlden aanval op Antwerpen had hii kans op succes. Hij verspilde in Zeeland ech ter zooveel tijd, voornamelijk aan peilingen in de Schelde, dat de Franschen alle maat regelen tot tegenweer konden nemen. Daar bij kwam, dat de Zeeuwsche koorts meer welbehagen van den Allerhoogste zich open baart. In den jonggeboorne liggende in de krib be in een stal grijpen wfj dus wat wij in onze dagen zoo broodnoodig hebben: het ge loof, de volle bron van idealisme vervat in het „Gloria in Excelsis". Zoo en niet anders willen wij het Kerst- feest-1938 zien in het teeken van het „noch thans". Als alles tegen schijnt te spreken, als al les schijnt te spreken, als alles gewaagt van bange onzekerheid, van verruwing, verwildering, ellende op meer dan één ge bieddan durven wij het toch aan om Kerstmis te vieren, omdat wij het met de waarheid van Kerstmis wagen willen: er is in en boven deze wereld hoe vlak die ook zijn moge een groote heerlijkheid, die rust en vreugde blijft geven aan allen, die gelooven willen en kunnen in wat het Kerstevangelie den menschen wil bren gen. Een heerlijkheid als die de herders in den Kerstnacht omscheen, hoewel zij zeer vrees den. JT. Nagel. Engelschen deed sterven dan een bloedige strijd. De expeditie liep op niets uit en voor het jaar ten einde was, was Zeeland van de Engelschen verlost. o ZEEUWSCHE HULP AAN VERDRUKTEN. De milddadigheid jegens verdrukten heeft zich in Zeeland nooit verloochend. Dit is niet alleen in de laatste weken ten op zichte van de vervolgde Joden gebleken, maar ook de hulp, verleend aan de Belgi sche vluchtelingen tijdens den wereldoor log is er een sprekend bewijs van. Ook in vroegere tijden lieten de Zeeuwen zich niet onbetuigd, als er een beroep werd gedaan op hun weldadigheid. Toen Parma in de jaren 1584 tot 15S7 de steden Antwerpen, Gent, Brugge en Sluis had veroverd, weken de Hervormden uit die steden naar de Noordelijke gewesten, voornamelijk ook naar Zeeland. De verdre ven predikanten vonden een nieuwe stand plaats in de jonge gemeenten op Walche ren en Zuid-Beveland. De eerste rectors der Latijnsche school te Middelburg waren om des geloofs wille gevluchten. Ve len vestigden zich als onderwijzers. Ook moet gezegd worden, dat de Zeeuwsche ste den haar handel en zeevaart zagen uitbrei den. Nieuwe ambachten brachten eveneens meer welvaart aan. De volgende voorbeelden laten echter zien, dat de Zeeuwen ook konden geven zonder stoffelijke vergelding terug te ont vangen, 't geen natuurlijk de beste barm hartigheid is. Toen de Protestanten in Ierland in 1644 werden verdrukt, werd in geheel ons land in de kerken voor hen gecollecteerd. In Zeeland was de opbrengst 43467, waar van te Middelburg alleen 17657. Ook voor de vervolgde Waldenzen tast ten de Zeeuwen diep in hun beurs. Tijdens dé verdrukking in 1664 werd in alle kerken geld ingezameld. Middelburg bracht toen 21780.30 op. De herroeping van het Edict van Nan tes in 1685 door den Franschen koning Lo dewijk XIV deed de Hugenoten in ons land een toevlucht zoeken. In Zeeland, voorna melijk in 't tegenwoordige Zeeuwsch-Vlaan- deren, kwamen er zooveel, dat er 17 Waal- sche gemeenten werden gesticht. Vandaar de vele Fransche familienamen. In 1712 hadden de Franschen de stad Tolen geplunderd. Een te Middelburg ge houden collecte voor de verdrukten bracht 3923.37 op. Tijdens de Oostenrijksehe Successie oorlog hadden de Franschen in 1747 en 1748 Staats-Vlaanderen bezet en er danig huis gehouden. Een te Middelburg gehouden in zameling voor de geruïneerde steden en kerken bedroeg ruim 12500. Hadden in 1732 reeds een 59 tal Salz- burgers op Walcheren een toevlucht gevon den, in 't volgende jaar kwamen er bij de 400 in Westelijk Zeeuwsch-Vlaanderen wo nen. Nog zouden wij kunnen wijzen op de Portugeesche Joden, uit Brazilië verdreven, nadat zij eerst hun geboorteland hadden moeten verlaten en zich in 't midden der 17de eeuw te Middelburg kwamen vestigen en in 't begin der 18de eeuw kwamen de Hoogduitsche Joden. Met bovenstaande mededeelingen, welke nog vermeerderd kunnen worden, is zeker voldoende aange toond, dat de weldadigheid jegens verdruk ten steeds een der deugden van de Zeeu wen is geweest. RT B J- d. M. (Nadruk verboden.) Schoolboeken. Wantje, daer 'k nog niks van verteld, Dae' was ik een Zondag, en ze was doen de mie' die jongen z'n lesse te 'elpe leeren, temissen over-'óore dan Mae' die jongen gooiden d'r maer een bitje mee z'n pette nae'; die zat overoal om te lachen. Zie vroog: „een kaarte, wat mot die voorstel- le'?" Die jongen zei: „de aarde of een ge deelte der van". Dat was goed. Toen vroog ze: „as je een kaarte têekent, wat voe' moeilik-'eden doe der dan op?" En dae' be- gust die jongen te griêlen, ie zeiden: „dat de aarde rond is. zö rond as te mieter, zee Jan Olie; en Simon Wijnands zei: „dat kan me nie' verMae' vadder kust 'n nie' komme, wan' z'n Moeder riep: „ui, jie, zwiegt zè' 'k. Veruit, nae' de kêete, de kachel is nog an, pokert 'n maer een bitje op; ik 'elpe je nie' mi'!" En ie kust er vandeur. Ie pakten nog gauw een paer appels, en ie mee z'n boe ken wig. 't Was een 'êele ruste. Ik mö' noe nie' zegge, dè.' ik dat angenaem vinde', oltied mee zö'n dêel boeken over den tae- fel. Wantje schonk een baksje koffie en ons zwege een stuitje. Toen zeg ik zö: „mot ten dae' voe' nae' stad nae' schole, om zuk- ke woorden en menieren te leeren?" Wantje zetten d'r eigen op d'r stoel, ze zei: „kiek dae' zat ik noe op te wachten, dat 'k noe net zö zeker verwacht, da' je dat zegge zou; mae' noe bè' je de planke is 'êelegans mis, maat. Dat za' 'k j' is vertelle', 'oeke menieren a' ze daer op schole 'eleerd worre. As ze vuuf menuten te laete bin, en ze komme binnen, eest kloppe en ze zegge dan: „dag meneer", en ze gae' op d'r plekke zitte, dan kunne ze netjes vrom nae' de gank, op de deure kloppe, a' ter „ja" geropen is, binnenkomme, vrae- ge: „meneer, mag ik alstublieft binnenko men?" En as ze dan permissie 'ekregen kunne ze in d'r banke gae' zitte. As ze wat te vraegen en ze doe dat zö: „zeg me neer, 'oe is dit of dat?", dan magge ze een possie strafwerk maeke en een dêel regels schrieve: het is nie' beleefd om een leeraar an te spreken met zeg meneer. En zö bin der nog een 'eeleboel andere diengen. Zonder vee' drukte te maeken brienge ze de guus goeie menieren bie, en dat vind ik butengewoon netjes van die ménsen". Den Baes die zat op z'n plekke, in den 'oek van den 'aerd, en die maer een bitje z'n 'anden zitte werreme voor 't vier, 't was een Zondag ok koud; en zitte luus- tere, net liek as ik. Mae' noe begust 'n ok in z'n eigen te lachen, net as die jongen vóórdien. Ie zei: „ja, je zou zö motte zegge, oal die 'êeren, die a as jongen op die scho len 'ewist dae' mö' wè' nooit een onpun- telik woordje bie uut d'r mond komme. Maer een Diesendag 'oorden ik op de Beurs Jan Erte bezeg mie' een boer, ie zei: „kan 'k jen erten nog koope?" Dien boer zei: „die bin verkocht". „El", zei ten, „ei je 'r dan meer van 'ehad as da' ik 'eboon „Vanselft", zei dien. bóer, „aars 'k het nie' 'edae'." Ie zei: „noe zie je wee' de duvel sch., nêe, stille mae' Wantje toch oltied op één 'oop". Ik zegge: „ja, dat zou je zeker van zö'n deftegen 'êèr nie' verwachte". Mae' dat was gin praatje nae' Wan d'r zin, dat zag ik wè, dus ik docht, ik zè' maer over wat aars begunne. Ik zegge: „over wien die jongen 't noe daereven? Jan Olie, wien is dat?" „O", ze zei, „dat is een ventje uut een boek; en toen vertelden ze zö in 't kort, wat a ter in dat boek stieng. Toen a ze tenden was, toen zeg ik: „nou, ze magge dan noe goeie menieren leere op die schole, maer ik vinde dan toch nie', dè zukke boeken kost bin voe guus van die leeftied". Ze begust drifteg te worren, dat zag ik wè', mae' dae' geef ik niks om, weet je. Ze zei: „je praat wee' vóór je tied, Freek, dat boek i k 'eleze, en een paer diengen, die a grappeg waere, 'k er uut voor-'eleze. Op die schole is dat glad nie". Ik zegge: „o". Ze zei: „ja, zee Jan Olie". Toen was 't een öogenbliksje stille. Ik nie' vee' mi op te zetten en zie was een bitje fernieneg, nou, en den Baes die is nie' vee' van zeggen. Mae' noe den toch wat. Ie schoof is achteruut in z'n stoel en ie zei: „toch bè' je nie' 'êelegans mis, Freek. Ik die lieste van boeken is deur-'ekeke, en bie die voe' d' 'óogste klasse staet er één, dat a, volgens mien gedachten, - gin één fesoenlik méns mee plezier za' leze', en in gêen geval 'öort dat in 'anden van guus van achttien, negentien jaer. 't Is een boek vol mie' korte vertelsels, tien mael tiene stae' der in". „Noe ku' je toch ok wè' zegge 'onderd kust ik toch nie' laete te zeggen. Ie zei: „nee-e Freek, ik mö' noe zegge tien mael tiene, en weet je wat a jie doet? Zet jie dat noe is in je Dae- gelikse diengen. Meschien weet den Baes van die schole gin eens dat het er in is, en a' jie noe gedae' kreeg, dat het verbrand wier, je een goed werk verricht. Ik zegge: „ja, dat wi' 'k mie oalle plezier doe-e, 'oewel da' 'k mö zegge, da' 'k 'êele gans nie wete over wat a je 't noe eigeluk eit. En ik kan ok nie g'löove, dat 't vee' uut-'aele za". Wantje zei: „wacht is even, noe mot ik ok nog is wat zegge. Dae' was nog is een 'êele, fijne dame, en die zei: „wat is Baron Dinges toch ordinair, ie kan oal die vieze liedjes". D'r vriendinne zei: ,,'oe weet jie dat, ziengt ten die dan?" Die fijne dame zei: „nee-e, ie fluit ze". Maer ik docht: „noe wor' 't m'n tied". Ik zetten m'n stoel an de kant en ik zegge: „alla, ménsen, ik gae m'n padje korte; ple zierige Zondag vadder". Freek Hóógstee. PATRYZEN SAUS. Patryzen gewoon braden eten met Pa- tryzen saus, neemt een kommetje kalfsnat, en doet daar een takje roosmaryn in met twee gestoote beschuiten, en wat boter, zout- en gestoote foelie, en laat dat te za- men eens opkooken en doet 'er dan wat li moensap by. REDACTEUR: J. A. VAN DIXHOORN, Z a a m s 1 a g. Onderstaand probleem bieden we onzen lezers ter oplossing aan. Auteur: C. K. KAAN, Koudekerke. 1 2 3 4 5 4b 47 48 DU Cijferstand: Zwart 7 schijven op 6, 9, 12, 16, 17, 20, 30. Dam op 49. Wit 8 schijven op 21, 23, 2729, 31, 39 en 41. Als steeds geldt: Wit begint en wint. Oplossingen worden gaarne ingewacht vóór 7 Januari a.s. RaichenbachKeiler. Partij No. 8. De volgende party is de achtste uit den jongsten strijd om den wereldtitel en werd 11 October te Scheveningen gespeeld tus- schen de heeren R. C. Keiler te Amster dam met wit en Maurice Raichenbach te Parijs met zwart. Wit: KELLER. Zwart: RAICHENBACH. 1. 3228 2024 Onze nationale kampioen verkiest het flankspel, Raichenbach daaren tegen dringt het klassieke spel op. Beide opvattingen deden zich gedurende dezen tweekamp tallooze malen voor. 2. 34—30 14—20 3. 30—25 10—14 4. 3127 Keiler accepteert het klassieke spel. 41823 Zwart heeft een tijdelijke opsluiting aan den langen vleugel aanvaard. Hij wacht tot de gelegen heid zich voordoet om na b.v. 4034 met 2429 te ruilen. .5. 37—32 17—21 6. 36—31 21—26 7. 41—36 26x37 8. 42x31 11—17 9. 47—42 17—21 10. 31—26 7—11 11. 26x17 11x31 12. 36x27 6—11 13. 4034 De witte lange vleugel is al bijzonder vroeg ontwikkeld, zoodat tot het verkrijgen van meer tempi 4034 nood zakelijk is. Op 3934 zou schijfverlies vol gen door 2430 enz. 132430 14. 35x24 20x40 15. 45x34 1—6 16. 3429 Keiler zorgt voor een verbrokkeling van het zwarte spel om zich zelf sterk op het centrum te kunnen hand haven 1623 x 34 17. 39x30 15—20 18. 30—24 20x29 19. 33x24 19x30 20. 25x34 14—19 21. 44—39 5—10 22. 49—44 10—14 23. 38—33 11—17 24. 42—38 17—21 Wit heeft thans een fraaie positie opge bouwd. 25. 4440 12—18 26. 46—41 2—7 27. 50—45 7—11 28. 34—30 21—26 29. 40—34 14—20 30. 30—25 18—23 31. 25x14 9x20 32. 45—40 20—24 33. 2822 Een eigenaardige zet, waarmede wit een aanval over links beoogt. 338—12 Stand na 33 zetten. Zwart: RAICHENBACH. 1 2 3 4 5 niets anders op dan den grooten ruil te ne men. 44. 35—30 24x35 45. 34—29 23x34 46. 25—20 14x25 47. 27—21 16x27 48. 32x14 13—19 Het beste. 49. 14x23 3540 Ondanks zijn materieelen achterstand behoudt zwart de beste kansen doordat hij eerder dam haalt. 50. 23—19 40—44 51. 19—14 44—49 dam. 52. 37—32 49—44 53. 28—23 Remise. Er kan nog volgen 4428 en 2318, waarna wit 2 dammen behaalt. Een zeer fraaie partij, waarin onze land genoot op den 33en zet een aanval inleidde, welker gevolgen hij uitstekend behandelde en waardoor de wereldkampioen niet tot spelontplooiing kon komen. Alleen op een dergelijke manier heeft men kans op suc ces tegen het oersolide spel van den ster ken Franschman. 46 47 48 49 50 Wit: KELLER. Raichenbach dreigt dam te nemen door 23—29 (34x14); 3—9 (14x3); 12—17 3x21 en 26x46. 34. 41—37 3—8 35. 48-^2 12—18 De damzet door 2429 (23 x 45); 2721 (26x28) en 32x3 levert Keiler geen voor deel op. 36. 40—35 8—12 37. 34—29 23x34 38. 39x30 18—23 39. 43—39 12—18 40. 3934 410 De damzet door 3429 (23x25); 27—21 (26x39); 38—33 (39x28) en 32x5 is nadeelig voor wit. 41. 3328 Het eenige, want 3329 en 38x2^ is een gewaagd experiment 4110—14 Op 1621 gaan beide naar dam. 42. 3025 1117 Op 2429 zou volgen 3530, 3024 en 25x45. 43. 22x11 6x17 Op 16x7 kon o.a. volgen 2721, 2822, 3429 enz. met dam. Na den tekstzet zit er voor Keiler Oplossing probleem Sinke. Onderstaand geven wij de oplossing van het probleem van den heer J. Sinke te Kloetinge uit onze voorlaatste rubriek. De stand in cijfers luidde: Zwart 9 schijven op 2, 79, 15, 16, 19, 20 en 24. Wit 9 schijven op 21, 29, 33, 34, 38, 40 en 43—45. Wit wint op fraaie wijze: 4035 16x27; 35—30! 24x35; 38—32 27x40; 29--23! 19x30 (meerslag) en 45x1, whrna zwart steeds 2 schijven moet offeren en dé over blijvende schijf vèrvolgens op 45 wordt vastgezet, waartoe wit de lijn 650 in neemt. Ook de volgende spelgang, die een kleine afwijking van de auteursoplossing vertoont en werd aangegeven door den heer H. M. S. te Goes, is winnend in denzelfden slotstand: 34—30 16x27 of 24x35; 40—34! 16x27 of 24x35; 38—32 27x40; 29—23! 19x30 (meerslag) en 45x1. Met weinig materiaal is hier iets moois tot stand ge bracht. Goede oplossingen ontvangen van de hee ren A. C., J. K., J. v. d. K, en H. M. S„ al len te Goes en C. K. K. te Koudekerke. Bij L. J. Veen's Uitgevers Mij. te Amster dam verscheen het boekwerk „16 partijen om den Wereldtitel Dammen 1938" van de hand van den bekenden A.N.P.-reporter Ph. de Schaap. Met deze uitgave bewijst de heer De Schaap den Nederlandschen dammers een aangenamen dienst. De schrijver geeft zijn zienswijze te kennen naar aanleiding der talrijke remise-partijen, welke resulta ten men in een dergelijke match tusschen twee aan elkaar gewaagde krachten onver mijdelijk moet krijgen. Weliswaar zijn de analyses niet diepgaand doch over het al gemeen leerzaam. Een alleszins lezenswaar dig boekje.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1938 | | pagina 9