ZEEUWSCH
ZONDAGSBLAD
of
of dor Zotheid
\AN DE PROVINCIALE ZEEUVSCHE MIDDELDUPGSCHE COUPAhTl
ZATERDAG
ZEEUWSCHE KRONIEK.
LDe
DAEGELIKSE DIENGEN,
DAMMEN EN SCHAKEN.
i
Onze Toekomst.
Zou er onder de normale menschen wel
iemand wezen, die ooit ophoudt over zijn
toekomst te denken De Genestet m zpn
Liedje van Verlangen" zingt nog van den
grijsaard, die van dit leven niet wil noch
kan scheiden. Houdt dat niet in, dat zelfs
deze „het liedje van verlangen zingende"
grijsaard zijn plannen heeft voor morgen
en voor overmorgen. Zal ook de levensmoe
de, die genoeg heeft van het leven; daar
van niets meer verwacht of wenscht, ten
slotte los geworden zijn van de toekomst,
zoodat hij daar geheel willoos en' begeerte
loos tegenover staat?
Naar, wij gelooven, dat ook hier geldt:
zoolang er leven is, is er hoop. Zoolang het
leven er is wordt gewacht en gezorgd; ge
hoopt en gevreesd, omdat er toekomst is. -
Wat van den enkelen mensch geldt, geldt
ook van de gansche menschheid. De span
nende dagen, die achter ons liggen, hebben
het ons geleerd. Wij hebben gevreesd, dat
het verschikkelijke zou komen; dat de vol
ken tegen elkander in den oorlog gejaagd
zouden worden. Ter elfder ure werd het
gevaar afgewend. Men ademde op. Men be
gon wèer te spreken over een betere toe
komst, die kon aanbreken, wanneer
Wie zijn oor te luisteren kon leggen naar
wat in binnen- en buitenland werd ge
dacht, gezegd, geschreven, die kon dat ééne
woord hooren; toekomst; een betere toe
komst. Maar anderen waren minder geest
driftig. Zij aanvaardden gaarne het goede
van het oogenblik, maar wat de toekomst
betreft, waren zij nog lang niet zeker. Ook
bjj hen speelde de toekomst een rol.
Hoe zou het ook anders kunnen Ligt
niet de „toekomst-gedachte" in heel de
schepping.
De plant, een boom brengt zaad voort,
dat 't volgend jaar nieuwe planten, nieuwe
boompjes zal voortbrengen. Zorgen niet tal
van dieren voor hun toekomst. Herinner U
maar de fabel van Aesopus over de mier en
de krekel. En ligt het zoo ook niet in den
mensch om te zorgen voor zijn toekomst.
Waar het menschenleven zoo ingewik
keld is, daar worden ook deze zorgen vaak
niet minder ingewikkeld. Hoeveel moeite
hebben veel menschen niet, juist door de
gedachte aan hun toekomst, veel meer dan
door de werkelijkheid van het heden. Nu
denken wij aan de nog geldende waar
schuwing van Jezus: „Weest niet bezorgd,
iederen dag zal voor het zijne zorgen." Wij
kennen die vermaning. Wij vinden haar ge
past; w\j vinden haar zelfs troostrijk en
nemen haar verder voor kennisgeving aan.
De toekomst, dat is het onbekende. Wij
vreezen het onbekende. Maar klein is het
getal van voortrekkers en pioniers. Als zij
het onbekende land verkend hebben, dan
zullen anderen hen volgen. Maar zij moeten
eerst de onbekendheid in.
Wanneer er nu maar iemand was, die
de toekomst ontsluierde. Wij kunnen ad
vertenties lezen van helderzienden, die U
zullen vertellen, wat uw toekomst u bren
gen zal en men zegt, dat deze menschen
een zeer goed bestaan hebben. Bewijst, dat
niet, hoe verlangend toch wel een men-
schenkind is om te weten, wat de toekomst
in haar schoot verborgen houdt? Niet
slechts, dat de mensch in raadselen wan
delt in het heden, maar ook: de toekomst
is hem één groot raadsel. Hjj weet niets
daarvan en er is niemand, die dat raadsel
voor hem oplost.
En toch gaan wij voort, zelfs bij het klim
men onzer jaren, om voor onze toekomst,
zoowel dichtbij als veraf, te zorgen. En het
is goed, dat wij dat doen. Krijgen wij een
waarschuwing tegen de bezorgdheid, die de
levensvreugde afsnoert, niet minder ver
keerd is om fiolen te laten zorgen; om te
vervallen in zorgeloosheid. Want tenslotte
werd aan den mensch gevoel van verant
woordelijkheid gegeven; werd rede en ver
stand zijn deel.
Of wij dan alles kunnen. Neen, zeker
niet. Hoe goed wij ook zorgen en hoe deug
delijk de maatregelen ook zijn, waarmede
wij onze toekomst trachten te beschermen,
wij hebben die toekomst niet in onze hand.
Dat is gelukkig ook maar. Ervaring leert,
dat zonder hooger leiding de wagen vastloo-
pen zou; gereden zou worden op dood
spoor.
In een van onze oude hanzesteden lazen
wij op een gevel uit de 17e eeuw de spreuk:
Deo fidendum; Medüsutendum: vertrouw
op God; gebruik de middelen.
Dat willen wij ook met het oog op de
toekomst doen. De middelen gebruiken om
geestelijk en zedelijk onze toekomst goed te
doen zijn en verder op hooger leiding ver
trouwen.
J. Nagel.
NOORD-BEVELAND.
I.
Wat van Zeeland vóór' het jaar 1000 met
zekerheid als bekend kan worden aangeno
men, is niet veel. Kaarten uit dien tijd zijn
later gemaakt, waarbij bovendien de fan
tasie dikwijls een groote rol speelt.
Ook ging men vele aardrijkskundige na
men zoodanig afleiden of verklaren, dat de
ware toestand en de geschiedenis in het ge
drang kwamen. Zoo is het b.v. niet moge
lijk den naam Holland met zekerheid te
verklaren. Beter gaat het met het woord
Zeeland, als zijnde door de zee gemaakt of
op de zee gewonnen.
Met den naam Beveland is het weer niet
zoo gemakkelijk.
Spreekt men thans alleen van Noord- en
Zuid-Bevel and, van slechts twee eilanden
dus, vroeger bestonden beide eilanden,
vooral het laatste, uit verscheidene deelen,
meest met afzonderlijke namen, van elkaar
gescheiden door min of meer diepe wate
ren.
Voor deze streken bewoond konden wor
den, waren zij schorren. Rijp geworden zijn
de, werden ze ingedijkt meestal op kosten
van de regeerende vorsten. Niet zelden ga
ven deze een deel der ingedijkte landen
aan familieleden, die ze weer schonken aan
de eene of andere abdij tot heil hunner
ziel.
Zoo bezat de abdij St. Bavo te Gent, ge
sticht tegen het midden der 7de eeuw, vrij
spoedig reeds talrijke bezittingen in het te
genwoordige Zuid-Beveland. De Frankische
koning Pepijn van Landen had ze geschon
ken aan zijn dochter Geertruida, die ze
weer vermaakte aan genoemde Abdij. Al-
zoo zouden de landen van St. Bavo later de
Bavo -of Bevelanden genoemd
kunnen zijn. De Frankische vorsten heb
ben ook aan Willebrord aanzienlijke bezit
tingen gegeven, inzonderheid tienden.
In die tijden was er van een onderschei-
tusschen Noord- en Zuid-Beveland nog
fL sP.rake- De tegenwoordige Zuidvliet
werd later zoo breed en diep,
elanden aan weerszijden meer
spreken van Noord- en Zuid r, g°n
Het oude Noord-Beveland van^uït de
middeleeuwen is moeilijk in het tegenwoor
dige te herkennen. Het bestond vroe^I!,it
verschillende deelen. Bovendien Was een
groot deel van het tegenwoordige eiland
vroeger zee en ook omgekeerd, wat nu
zee is, was vroeger land. Er is dan ook geen
eiland in Zeeland, dat zooveel van de zee
geleden heeft als Noord-Beveland. Bij bijna
eiken grooten vloed werd het eiland ge
teisterd. Daarbij kwamen, vooral later, tal-
looze grondbraken, waartegen niets te doen
was.
Het eiland bestond eerst uit kleine ge
deelten, die door aanslibbing aan elkaar
werden gevoegd, tot dat er twee groote
deelen ontstonden. Deze laatste werden ge
scheiden door de Wijtvliet, van
daar hun benamingen Bewesten en Beoos
ten Wijtvliet. In het begin der 13de eeuw
zijn ook beide deelen door bedijkingen aan
elkaar gehecht.
In beoosten Wijtvliet lagen de parochies
Kortgene, Kats, Emelisse, Edekinge, Ha-
merstee, Welle, Noordwelle en Dijkshoek.
De lezer weet, dat alleen de eerste twee
plaatsen nog bestaan. Ligt het tegenwoor
dige Kortgene nog ongeveer op de
zelfde plaats als het vroegere dorp, het
oude Kats lag iets zuidelijker dan het
tegenwoordige dorp.
Emelisse moet een aanzienlijk dorp
geweest zijn, waar de graaf zich wel eens
ophield, als hij Zeeland bezocht. Het lag
dicht bij den Emelisserdijk, die de grens
is tusschen de polders Noord- en Nieuw-
Noord-Beveland. Op de zoogen. Emelisser-
weide zijn onlangs opgravingen gedaan,
waarbij verscheidene graven werden bloot
gelegd. Niet ver van Emelisse lag het vrou
wenklooster „Onze Lieve Vrou
wenkamer" of „Sint Marien"
te Noorddijk, waarvan reeds in 1241 mel
ding wordt gemaakt. Het klooster, alleen
door adellijke jonkvrouwen bewoond, be
zat groote bezittingen, o.a. 146 gemeten in
Noord-Beveland en 152 gemeten in Wal
cheren, meestal geschonken door adellijke
personen voor het heil hunner ziel.
Door den zwaren vloed van 5 Febr. 1288
reeds hevig geteisterd, werd het klooster
met omgeving op 26 November 1304 nog
maals overstroomd, zoodat het convent
werd verlaten om het op Walcheren onder
Aagtekerke op nieuw te stichten. Daar hier
geen vrees voor overstrooming was zooals
op Noord-Beveland, werd aan het klooster
de naam Waterlooswerve ge
geven. Na de Hervorming is het later een
buitenplaats geworden. Thans is het een
hofstede, welke nog den ouden naam
draagt. De volksmond spreekt ook nog van
Het Klooster.
In Noord-Beveland bewesten Wijtvliet
lag als voornaamste parochie Wisse-
kerke, zuidelijker dan het tegenwoor
dige dorp.
In het westen lag C a m p e n tegen
over Vere op Walcheren. Deze laatste
plaats heette dan ook oorspronkelijk Camp-
veer. Men spreekt nog van den Campveer-
schen toren. In Noord-Beveland herinneren
het dorp Kamperland - en de pol
der Kamper-Nieuwland, in 1670 ingedijkt,
nog aan den vroegeren toestand. Verder
lagen er nog de parochies Zoetelingekerke
of Zoelekerke en Gerolfsdijk. De naam
Geersdijk van het tegenwoordige ge
hucht is van Gerolfsdijk -afgeleid.
Sommige parochies waren aan Walcher-
sche kerken onderhoorig, b.v. Welle aan
Westsoeburg en Campen aan Oostkapelle.
Dit is niet zoo vreemd, als wij weten, dat
Noord-Beveland met het eiland Wolf aarts
dijk tot het Dekenaat Walcheren behoor
de.
Bewesten- en Beoosten-Wijtvliet bleven
®en afzonderlijk dijkgraaf schap vormen,
doch <i,> zoonoodige onderlinge samenwer-
overstrooming ontbrak weieens.
u j hiervan was, dat de dijken niet
voldoende hersteld werden en de zee weer
het land binnenkwam. Ten laatste waren
de ingelanden niet meer in staat tot een
afdoende verdediging, zij vroegen en ver
kregen in 1227 hulp van graaf Willem IV.
Deze ontving hiervoor een groote partij
land.
Het oude Noord-Beveland heeft tot om
streeks het begin der 16de eeuw zijn hoog-
sten bloei bereikt. De Heeren van Cats op
hun kasteel behoorden tot de voornaamste
Zeeuwsche edelen. Niet minder waren de
Heeren van Wissekerke, die langen tijd
NOG ZOO'N GEVAL
't Is jammer dat ik die dame in Brabant
niet heb kunnen waarschuwen, want ik heb
ook eens zoo iets bij de hand gehad. Op een
dag belde er een jongeman bij mij aan, een
zekere Draaier, en vroeg mij te spreken.
Hjj had een introductie bij zich van een ac
countant (dien ik niet kende) en vroeg of
ik een van zijn schilderijen wilde koopen.
Ze kostten maar tien gulden en waren ge
signeerd: Van Gogh. Ik vroeg waarom er
geen Draaier onder stond en hij verklaarde
mij, dat Van Gogh zijn pseudoniem was. Ik
zei: Dat klinkt wel bekend! Ja, zei hij, ik
schilder veel en vroeger verkocht ik enorm.
Maar de menschen hebben geen geld meer
voor schilderijen over, en bovendien heb ik
vier broers en vijf zusters tot mijn last, die
aan vallende ziekte lijden en dat heeft me
compleet geruïneerd. Een van de kinderen
van m'n oudste zuster moet morgen drin
gend aan z'n blindedarm geholpen worden
en een van mijn broers wordt gegijzeld als
ik hem deze week niet dertig gulden be
zorg. Ik wischte mijn oogen af en kocht
drie Van Goghs, d.w.z. Draaiers.
Voor ik verder ga: een keurige
man, uiterst correct en beleefd en zeer
bescheiden.
Een week daarna kwam hij terug, Me
neer, zei hij, ik heb goed nieuws. Het jon
getje met de blindedarm is van den dood
gered en mijn broer die gegijzeld zou wor
den is uit de gevangenis gebleven. Daar
ben ik u zóó dankbaar voor, dat ik u uw
geld met rente kom terugbetalen. Ik breng
u een Gerard Dou, die ik twintig jaar gele
den van een schatrijken oom heb geerfd en
nooit heb willen missen. Het doek heeft een
waarde van 16000 gulden, maar ik moet er
eindelijk afstand van doen, want ik zeg de
kunst vaarwel en ga mij associeeren met
een koopman. Ik geef u dit doek cadeau,
dat wil zeggen ik geef het u voor duizend
gulden, wat op hetzelfde neerkomt. Ik heb
dat bedrag noodig om mij in te koopen. U
kunt er iederen dag het tienvoud voor te
rugkrijgen, maar ik vond het zoo buiten
gewoon van u, dat u mij (tenslotte een on
bekende) verleden week direct geholpen
hebt, dat ik het eerst aan heb gedacht.
Ik was zeer geroerd over deze werkelijke
mooie geste, kocht de Gerard Dou en zei
hem, dat hij, als hij zin had, altijd gerust
kon komen aanloopen.
Dat deed hij een maand later.
De zaken gingen reusachtig, zei hij. Zijn
compagnon beschikte over reusachtige re
laties. Hij tutoyeerde dr. Deterding (en
heusch niet alleen als hij Engelsch met hem
sprak!), stond in geregelde briefwisseling
met dr. Schacht, Daladier en Ford, en was
bezig een groot internationaal Ruilhandels-
Consortium op touw te zetten, die den ge-
heelen wereldhandel weer in goede banen
zou leiden. Hij wilde opnieuw zijn dank
baarheid toonen voor mijn hulp en bood mij
voor 20.000 een pakket preferente aan-
deelen aan, waarvan de verkoop reeds na
een maand 50 winst zou opleveren. Hij
had ze net zoo goed zelf kunnen houden,
en zelf de winst kunnen opstrijken, dus er
was alle reden om het edelmoedige aanbod
in dank te aanvaarden, dacht ik. Ik ver
kocht wat Nederlandsche Staatsleeningen,
die toch al 'n kwart punt waren gedaald,
en werd eigenaar van 200 preferente aan-
deelen Ruhaco.
Na een week belde hij me op: hebt u
even?
Altijd tot uw beschikking, zei ik. Een
keurige man.
„Héél vertrouwelijk", begon hij: „We
gaan Amerika exploiteeren". „Maar dat
is toch al„Dat i s het hem juist",
zei hij, „daardoor denken de anderen er
niet aan". Hij gaf mij met z'n elleboog een
por in m'n ribben, o hij was heel joviaal en
ik zeg, een keurige man; ik moest
lachen om de slimme gedachte. „De binnen
landen van Amerika", zei hij, „daar denkt
men nooit aan. Die zijn heelemaal verwaar
loosd. Ze denken alleen maar aan de groote
steden en aan Hollywood. Snapt u 'm?" De
Explomerica N.V. werd opgericht en ik
nam voor een ton aandeelen, toen Draaier
mij een eigenhandig schrijven van President
Roosevelt had getoond, die hem met „my
dear Johnny" aansprak en het plan O. K.
noemde. Je kunt van hem zeggen wat je
wil, maar z'n relaties waren in orde.
We hebben sedertdien nog pogingen ge
daan om het eiland Sumatra te koopen, de
kwikmijnen aan de Noordpool te naasten,
de bosschen van het Reuzengebergte naar
Alabama over te brengen, een stratosfeer
tocht boven Drente te financieren en oude
booten van de Holland-Amerikalijn over te
nemen en aan de Chineesche regeering als
transportschepen te verkoopen. Helaas, hij
nam te veel hooi op z'n vork en toen op een
dag de politie hem kwam halen van z'n bo-
venhuisje, vielen alle plannen in het water.
Sindsdien ben ik genoodzaakt, voor m'n
brood gekke stukjes in de krant te schrij
ven
E. Rasmus.
rentmeester Bewester-Schelde zijn geweest
en tot 1495 te Wissekerke hun kantoor had
den.
In 1413 werd Cortgene gesticht met mu
ren en poorten door Filips van Borsele. Een
jaar later werd de stad reeds door een hevi
ge n brand geteisterd.
Te Cortgene is in 1510 geboren Jan
van Reygersberg, de schrijver
van de eerste en belangrijke „Cronyke van
Zeelandt".
(Slot volgt).
R. B. J. d. M.
(Nadruk verboden.)
De Potentaten.
Wat ligt er noe 'ier vóór me op den
taefel, dienk je? Dat ouwe, kleine, zwarte
opschriefboeksje. Dat 'k vlie weke 'ekre-
ge' van een dame, die a de Middelburger ok
leest. En 'êel de reize, die a dat bceksje in
den tied van zesteg jaer 'emaekt eit, die
wete 'k noe ok. Ik wist nie' waer a 't 'eble-
ve was. Zó gauw a 'k 'et zag, kenden ik het
vrom, gó, noe is 't van mien! Je zou toch
zegge, waer a in de krante schrieven toch
a góed voe' s.
Noe a 'k dat vaesje van de Potentaten
nog is 'êelegans 'elezen begun ik vermoe
dens te kriegen, da' dat slaet op den polle-
tieken toestand van dien tied, 't Is soms
toch lasteg da' 'k dae' zö weineg van weet.
Mae' weet je wat, ik za 't 'ier is overschrie-
ve, meschien kunne julder wè' wat tussen
de regels leze' dat a mien ontgaet. Nou,
dae' komt het dan, 'öor:
De drie Potentaten.
Daar zaten drie Potentaten,
Drie Potentaten in nood.
De eerste had in Zijn Staten
Veel Republikeinen rood.
Hij droomde van een hakmes,
Dat aan een koordje hing
En zag, hoe door een poortje
Zijn kop in 't mandje ging.
Toen riep hij uit: „gij blijft er op;
o, kop!"
,,'t Wordt tjjd, dat ik die Rooden fop".
Daar zaten drie Potentaten,
Drie Potentaten in nood.
De tweede had in Haar Staten
Veel Puriteinen bloot.
Zij droomde van bakkers en slagers,
Die zaten in 't Parlement,
En zag iets langs en magers,
met hennep aan het end.
Toen riep Zij: ,,'k steek mijn kop
niet in een strop!"
,,'t Wordt tijd, dat ik die Blooten fop".
Daar zaten drie Potentaten,
Drie Potentaten in nood.
En de derde had in Zijn Staten
Veel aristocraten groot.
Hij droomde dat zijn beker
Stond achter 't bedgordijn
En zag iets van d' aptheker
Gaan in zijn chambertijn.
Toen riep hij: ,,'k drink geen drop
des bekers op!"
,,'t Wordt tjjd dat ik die Grooten fop".
Toen hielden ze zaam een dineetje
En zeiden: „we zitten in nood.
Komt, helpen w' elkander een beetje,
Want we zijn bang voor den dood.
We zullen een questie zoeken,
En spelen den sterken soldaat,
En nazien in oude boeken,
Hoe men ten oorlog gaat.
Dan vliegen die domme soldaten
En schieten elkander dood,
En wij, de drie Potentaten,
Wij zitten niet meer in nood.
Dan hebben ze wat te praten,
Die republikeinen rood.
Dan hebben ze wat te praten
Die Puditeinen bloot
Dan hebben ze wat te praten
Die Aristocraten groot
Dan hebben ze wat te praten
Hoe dat de drie Potentaten
Elkander benijden en haten,
En zoeken elkanders dood.
Wel sakkerloot!!"
Wat dienk je der van? Zou der wat tus
sen de regels stae'? Zie je, dat dien twid-
den Haar 'enoemd wordt, miek mien dat
indachteg, en daer a toen een koneginne
was, waere ok Puriteinen.
En zó iets zou toch meugelik kunne' we-
ze' da' ze wat verzinne' daer a de mensen
over kunne' p r a t e', om d'r aandacht
van wat anders of te trokken. Ik is 'eleze:
„aanvallen is de beste verdediging". En
daer is wè' wat van an. Ik dat a dikkels
op-'emerkt. Eén die an-'oudend den één of
den aren aanvalt, die ei in de regel
gin gerust geweten, die verwacht
een aanval, en om dat te voorkomen, geeft
'n den anderen zö-vee' ander werk, dat die
oal z'n tied en oal z'n gedachten dae' voe'
nóodeg eit.
Zo u 't nie' kunne' weze', dat den an-
voerderde lienen een bitje kwiet be-
gunt te raeken? Dat 'n dirrom zö onstrant
te werke gaet? Wan' burgeroorlog brieng'
wel is een aar an 't roer.
Freek Hóógstee.
Hulpvaardig.
Mevrouw tot haar zoontje: Willem,
heb jij van ochtend vader's boek in het
bad gelegd?
Willem: Ja, mama, dat heb ik
gedaan, want vader zei gisteren, dat het
boek hem te droog was.
Op 8 October j.l. werden de navolgende
curiositeiten geplaatst:
Diagram I.
Wit: Kc7, Tb7 en d5, Pc8, pi. b6 en c6
Zwart: Ka8, Del
De opgave was: Wit moet mat geven met
pion c6.
Hét antwoord is: 1. Ta5t, Da5:; 2. Ta7t,
Da7:t 3. b7t, Db7:t 4. cb7: mat.
Diagram H.
Wit: Kd6, Pg5 en h6, pi d5, d7 en e6.
Zwart: Kd8, Tf8, Lhl.
De opgave was: Wit moet mat geven met
pion d5.
Het antwoord is:
1. Phf7t, Tf7: 2. e7t, Te7: 3. Pe6f,
Te6:t 4. de6:, Loo 5. e7 mat.
De rol die een promoveerenden pion
speelt, is meestal beslissend. Reeds op de
zevende lijn kan deze, door bijkomstige en
gunstige factoren, een geweldige macht be-
teekenen en na de promotie, wordt deze als
het ware bevorderd tot de sterkste macht
op het schaakbord.
Zoo gebeurde het in een tournooipartij
die Maroczy speelde tegen dr. Tarsasch en
waarbij de navolgende stand was bereikt:
(met
abcdefg h
Maroczy was aan zet en vervolgde met
1. Kb5c6 waarop Tarrasch met Talelf
een tempo won dat van groot belang was.
Daarop volgde 2. Kc6—b6, Tel—c4! met de
dreiging Tc4h4. 3. Th8xh2 gedwongen
4. Kb6c5, Tb4a4 waarna tot remise be
sloten werd.
Een heel ander verloop van deze partij
was de navolgende. Wit wint als hij den
vijandelijken pion direct onschadelijk maakt
en zjjn eigen pionen methodisch laat op-
marcheeren. Bijv.:
1. Th8xh2! Kg3xh2 2. Kb5—a6 Kh2—g3
3. b4b5 Kg3—f4 4. b5—b6 Kf4—e5
5. b6b7 Tal—bl 6. Ka6—a7 Ke5—d6
7. B7b8D
De Zwarte koning komt één zet te laat.
o
Ook een aardig voorbeeld is het slot van
een matschpartij tusschen Tschigorin en
Tarrasch.
Aan den zet was dr. Tarrasch
zwart) en speelde
1a3a2
De vrijpion, ondersteund door de torens,
is hier een voldoende tegenwicht voor het
offer van de dame.
2. Tg6xf6t
Het ware hier op zijn plaats geweest, om
te overwegen of de dame met den toren
niet te duur betaald was, want er dreigt
Tb2bl. Maar na 2. Pf3g5 ver
dedigt zich zwart eerst met Kf8e7 en als
dan 3. Dh3h7 volgt, met Ke7d6. Dan
gaat 4. Dh7xg7 niet, omdat de dame im
mers een mat in twee zetten te dekken
heeft.
Zwart wint dan na 4. Pg5f3, Tb2bl
5. Pf3—el, a2—alD. 6. Dh7xg8 (of Dh7x
g7) 6Tblxel, omdat de zwarte
koning aan de schaakjes ontkomt.
2g7xf6 3. Tfl—dl Tb2—bl
4. Dh3—fl Tc2—b2 5. Pf3—d2
Het veld bl moet gedekt worden.
5Tblxdl 6. Dflxdl Tb2xd2
7. Ddl—bl Td2xd3
De schaakjes zijn niet te vreezen, daar
h8 den koning een veilige plaats biedt. Er
dreigt nu Td3b3. Op Delal volgt Td3
a3 of Td3—d2
8. Khl—g2 Td3—c3 9. Del—al Tc3—c2f
10. Kg2—f3 d4—d3 11. Dal—dl Tc2—b2
Natuurlijk zou ook d3d2 gewonnen heb
ben. De gekozen zet is echter nog sterker
12. Ddl—a4 d3d2
Wit geeft op.
o
Tot slot nog een aardige studie van Le
onid Kubbel waarin ook de promoveeren-
de pion de grootste rol speelt.
Wit: Kbl, Pf4 en pion op h6
Zwart: Kb3, Lf2 en pion op b2.
Wit speelt en wint is de opgave. Pion b2
kan niet naar bl komen, wel echter kan
het paard den looper afhouden van pion h6
en voor dezen het promotie-veld h8 ver
overen. Eerst moet dus Ld4 belet worden.
Het paard kiest daartoe het veld e6, van
waaruit het den zwarten koning kan be
dreigen.
1. Pf4e6
Indien nu 1Lf2el of h4 volgt,
zoo komt 2. Pe6c5t, benevens 3. Pc5e4
en als zwart 1Lf2g3 antwoordt,
volgt 2. Pe6d4f en Pd4—f3.
In elk geval blijft de diagonaal voor den
looper afgesloten en pion h6 promoveert.