ZEEUWSCH ZONDAGSBLAD of of dor Zotheid \AN DE PROVINCIALE ZEEUVSCHE MIDDELDUPGSCHE COUPAhTl ZATERDAG ZEEUWSCHE KRONIEK. LDe DAEGELIKSE DIENGEN, DAMMEN EN SCHAKEN. i Onze Toekomst. Zou er onder de normale menschen wel iemand wezen, die ooit ophoudt over zijn toekomst te denken De Genestet m zpn Liedje van Verlangen" zingt nog van den grijsaard, die van dit leven niet wil noch kan scheiden. Houdt dat niet in, dat zelfs deze „het liedje van verlangen zingende" grijsaard zijn plannen heeft voor morgen en voor overmorgen. Zal ook de levensmoe de, die genoeg heeft van het leven; daar van niets meer verwacht of wenscht, ten slotte los geworden zijn van de toekomst, zoodat hij daar geheel willoos en' begeerte loos tegenover staat? Naar, wij gelooven, dat ook hier geldt: zoolang er leven is, is er hoop. Zoolang het leven er is wordt gewacht en gezorgd; ge hoopt en gevreesd, omdat er toekomst is. - Wat van den enkelen mensch geldt, geldt ook van de gansche menschheid. De span nende dagen, die achter ons liggen, hebben het ons geleerd. Wij hebben gevreesd, dat het verschikkelijke zou komen; dat de vol ken tegen elkander in den oorlog gejaagd zouden worden. Ter elfder ure werd het gevaar afgewend. Men ademde op. Men be gon wèer te spreken over een betere toe komst, die kon aanbreken, wanneer Wie zijn oor te luisteren kon leggen naar wat in binnen- en buitenland werd ge dacht, gezegd, geschreven, die kon dat ééne woord hooren; toekomst; een betere toe komst. Maar anderen waren minder geest driftig. Zij aanvaardden gaarne het goede van het oogenblik, maar wat de toekomst betreft, waren zij nog lang niet zeker. Ook bjj hen speelde de toekomst een rol. Hoe zou het ook anders kunnen Ligt niet de „toekomst-gedachte" in heel de schepping. De plant, een boom brengt zaad voort, dat 't volgend jaar nieuwe planten, nieuwe boompjes zal voortbrengen. Zorgen niet tal van dieren voor hun toekomst. Herinner U maar de fabel van Aesopus over de mier en de krekel. En ligt het zoo ook niet in den mensch om te zorgen voor zijn toekomst. Waar het menschenleven zoo ingewik keld is, daar worden ook deze zorgen vaak niet minder ingewikkeld. Hoeveel moeite hebben veel menschen niet, juist door de gedachte aan hun toekomst, veel meer dan door de werkelijkheid van het heden. Nu denken wij aan de nog geldende waar schuwing van Jezus: „Weest niet bezorgd, iederen dag zal voor het zijne zorgen." Wij kennen die vermaning. Wij vinden haar ge past; w\j vinden haar zelfs troostrijk en nemen haar verder voor kennisgeving aan. De toekomst, dat is het onbekende. Wij vreezen het onbekende. Maar klein is het getal van voortrekkers en pioniers. Als zij het onbekende land verkend hebben, dan zullen anderen hen volgen. Maar zij moeten eerst de onbekendheid in. Wanneer er nu maar iemand was, die de toekomst ontsluierde. Wij kunnen ad vertenties lezen van helderzienden, die U zullen vertellen, wat uw toekomst u bren gen zal en men zegt, dat deze menschen een zeer goed bestaan hebben. Bewijst, dat niet, hoe verlangend toch wel een men- schenkind is om te weten, wat de toekomst in haar schoot verborgen houdt? Niet slechts, dat de mensch in raadselen wan delt in het heden, maar ook: de toekomst is hem één groot raadsel. Hjj weet niets daarvan en er is niemand, die dat raadsel voor hem oplost. En toch gaan wij voort, zelfs bij het klim men onzer jaren, om voor onze toekomst, zoowel dichtbij als veraf, te zorgen. En het is goed, dat wij dat doen. Krijgen wij een waarschuwing tegen de bezorgdheid, die de levensvreugde afsnoert, niet minder ver keerd is om fiolen te laten zorgen; om te vervallen in zorgeloosheid. Want tenslotte werd aan den mensch gevoel van verant woordelijkheid gegeven; werd rede en ver stand zijn deel. Of wij dan alles kunnen. Neen, zeker niet. Hoe goed wij ook zorgen en hoe deug delijk de maatregelen ook zijn, waarmede wij onze toekomst trachten te beschermen, wij hebben die toekomst niet in onze hand. Dat is gelukkig ook maar. Ervaring leert, dat zonder hooger leiding de wagen vastloo- pen zou; gereden zou worden op dood spoor. In een van onze oude hanzesteden lazen wij op een gevel uit de 17e eeuw de spreuk: Deo fidendum; Medüsutendum: vertrouw op God; gebruik de middelen. Dat willen wij ook met het oog op de toekomst doen. De middelen gebruiken om geestelijk en zedelijk onze toekomst goed te doen zijn en verder op hooger leiding ver trouwen. J. Nagel. NOORD-BEVELAND. I. Wat van Zeeland vóór' het jaar 1000 met zekerheid als bekend kan worden aangeno men, is niet veel. Kaarten uit dien tijd zijn later gemaakt, waarbij bovendien de fan tasie dikwijls een groote rol speelt. Ook ging men vele aardrijkskundige na men zoodanig afleiden of verklaren, dat de ware toestand en de geschiedenis in het ge drang kwamen. Zoo is het b.v. niet moge lijk den naam Holland met zekerheid te verklaren. Beter gaat het met het woord Zeeland, als zijnde door de zee gemaakt of op de zee gewonnen. Met den naam Beveland is het weer niet zoo gemakkelijk. Spreekt men thans alleen van Noord- en Zuid-Bevel and, van slechts twee eilanden dus, vroeger bestonden beide eilanden, vooral het laatste, uit verscheidene deelen, meest met afzonderlijke namen, van elkaar gescheiden door min of meer diepe wate ren. Voor deze streken bewoond konden wor den, waren zij schorren. Rijp geworden zijn de, werden ze ingedijkt meestal op kosten van de regeerende vorsten. Niet zelden ga ven deze een deel der ingedijkte landen aan familieleden, die ze weer schonken aan de eene of andere abdij tot heil hunner ziel. Zoo bezat de abdij St. Bavo te Gent, ge sticht tegen het midden der 7de eeuw, vrij spoedig reeds talrijke bezittingen in het te genwoordige Zuid-Beveland. De Frankische koning Pepijn van Landen had ze geschon ken aan zijn dochter Geertruida, die ze weer vermaakte aan genoemde Abdij. Al- zoo zouden de landen van St. Bavo later de Bavo -of Bevelanden genoemd kunnen zijn. De Frankische vorsten heb ben ook aan Willebrord aanzienlijke bezit tingen gegeven, inzonderheid tienden. In die tijden was er van een onderschei- tusschen Noord- en Zuid-Beveland nog fL sP.rake- De tegenwoordige Zuidvliet werd later zoo breed en diep, elanden aan weerszijden meer spreken van Noord- en Zuid r, g°n Het oude Noord-Beveland van^uït de middeleeuwen is moeilijk in het tegenwoor dige te herkennen. Het bestond vroe^I!,it verschillende deelen. Bovendien Was een groot deel van het tegenwoordige eiland vroeger zee en ook omgekeerd, wat nu zee is, was vroeger land. Er is dan ook geen eiland in Zeeland, dat zooveel van de zee geleden heeft als Noord-Beveland. Bij bijna eiken grooten vloed werd het eiland ge teisterd. Daarbij kwamen, vooral later, tal- looze grondbraken, waartegen niets te doen was. Het eiland bestond eerst uit kleine ge deelten, die door aanslibbing aan elkaar werden gevoegd, tot dat er twee groote deelen ontstonden. Deze laatste werden ge scheiden door de Wijtvliet, van daar hun benamingen Bewesten en Beoos ten Wijtvliet. In het begin der 13de eeuw zijn ook beide deelen door bedijkingen aan elkaar gehecht. In beoosten Wijtvliet lagen de parochies Kortgene, Kats, Emelisse, Edekinge, Ha- merstee, Welle, Noordwelle en Dijkshoek. De lezer weet, dat alleen de eerste twee plaatsen nog bestaan. Ligt het tegenwoor dige Kortgene nog ongeveer op de zelfde plaats als het vroegere dorp, het oude Kats lag iets zuidelijker dan het tegenwoordige dorp. Emelisse moet een aanzienlijk dorp geweest zijn, waar de graaf zich wel eens ophield, als hij Zeeland bezocht. Het lag dicht bij den Emelisserdijk, die de grens is tusschen de polders Noord- en Nieuw- Noord-Beveland. Op de zoogen. Emelisser- weide zijn onlangs opgravingen gedaan, waarbij verscheidene graven werden bloot gelegd. Niet ver van Emelisse lag het vrou wenklooster „Onze Lieve Vrou wenkamer" of „Sint Marien" te Noorddijk, waarvan reeds in 1241 mel ding wordt gemaakt. Het klooster, alleen door adellijke jonkvrouwen bewoond, be zat groote bezittingen, o.a. 146 gemeten in Noord-Beveland en 152 gemeten in Wal cheren, meestal geschonken door adellijke personen voor het heil hunner ziel. Door den zwaren vloed van 5 Febr. 1288 reeds hevig geteisterd, werd het klooster met omgeving op 26 November 1304 nog maals overstroomd, zoodat het convent werd verlaten om het op Walcheren onder Aagtekerke op nieuw te stichten. Daar hier geen vrees voor overstrooming was zooals op Noord-Beveland, werd aan het klooster de naam Waterlooswerve ge geven. Na de Hervorming is het later een buitenplaats geworden. Thans is het een hofstede, welke nog den ouden naam draagt. De volksmond spreekt ook nog van Het Klooster. In Noord-Beveland bewesten Wijtvliet lag als voornaamste parochie Wisse- kerke, zuidelijker dan het tegenwoor dige dorp. In het westen lag C a m p e n tegen over Vere op Walcheren. Deze laatste plaats heette dan ook oorspronkelijk Camp- veer. Men spreekt nog van den Campveer- schen toren. In Noord-Beveland herinneren het dorp Kamperland - en de pol der Kamper-Nieuwland, in 1670 ingedijkt, nog aan den vroegeren toestand. Verder lagen er nog de parochies Zoetelingekerke of Zoelekerke en Gerolfsdijk. De naam Geersdijk van het tegenwoordige ge hucht is van Gerolfsdijk -afgeleid. Sommige parochies waren aan Walcher- sche kerken onderhoorig, b.v. Welle aan Westsoeburg en Campen aan Oostkapelle. Dit is niet zoo vreemd, als wij weten, dat Noord-Beveland met het eiland Wolf aarts dijk tot het Dekenaat Walcheren behoor de. Bewesten- en Beoosten-Wijtvliet bleven ®en afzonderlijk dijkgraaf schap vormen, doch <i,> zoonoodige onderlinge samenwer- overstrooming ontbrak weieens. u j hiervan was, dat de dijken niet voldoende hersteld werden en de zee weer het land binnenkwam. Ten laatste waren de ingelanden niet meer in staat tot een afdoende verdediging, zij vroegen en ver kregen in 1227 hulp van graaf Willem IV. Deze ontving hiervoor een groote partij land. Het oude Noord-Beveland heeft tot om streeks het begin der 16de eeuw zijn hoog- sten bloei bereikt. De Heeren van Cats op hun kasteel behoorden tot de voornaamste Zeeuwsche edelen. Niet minder waren de Heeren van Wissekerke, die langen tijd NOG ZOO'N GEVAL 't Is jammer dat ik die dame in Brabant niet heb kunnen waarschuwen, want ik heb ook eens zoo iets bij de hand gehad. Op een dag belde er een jongeman bij mij aan, een zekere Draaier, en vroeg mij te spreken. Hjj had een introductie bij zich van een ac countant (dien ik niet kende) en vroeg of ik een van zijn schilderijen wilde koopen. Ze kostten maar tien gulden en waren ge signeerd: Van Gogh. Ik vroeg waarom er geen Draaier onder stond en hij verklaarde mij, dat Van Gogh zijn pseudoniem was. Ik zei: Dat klinkt wel bekend! Ja, zei hij, ik schilder veel en vroeger verkocht ik enorm. Maar de menschen hebben geen geld meer voor schilderijen over, en bovendien heb ik vier broers en vijf zusters tot mijn last, die aan vallende ziekte lijden en dat heeft me compleet geruïneerd. Een van de kinderen van m'n oudste zuster moet morgen drin gend aan z'n blindedarm geholpen worden en een van mijn broers wordt gegijzeld als ik hem deze week niet dertig gulden be zorg. Ik wischte mijn oogen af en kocht drie Van Goghs, d.w.z. Draaiers. Voor ik verder ga: een keurige man, uiterst correct en beleefd en zeer bescheiden. Een week daarna kwam hij terug, Me neer, zei hij, ik heb goed nieuws. Het jon getje met de blindedarm is van den dood gered en mijn broer die gegijzeld zou wor den is uit de gevangenis gebleven. Daar ben ik u zóó dankbaar voor, dat ik u uw geld met rente kom terugbetalen. Ik breng u een Gerard Dou, die ik twintig jaar gele den van een schatrijken oom heb geerfd en nooit heb willen missen. Het doek heeft een waarde van 16000 gulden, maar ik moet er eindelijk afstand van doen, want ik zeg de kunst vaarwel en ga mij associeeren met een koopman. Ik geef u dit doek cadeau, dat wil zeggen ik geef het u voor duizend gulden, wat op hetzelfde neerkomt. Ik heb dat bedrag noodig om mij in te koopen. U kunt er iederen dag het tienvoud voor te rugkrijgen, maar ik vond het zoo buiten gewoon van u, dat u mij (tenslotte een on bekende) verleden week direct geholpen hebt, dat ik het eerst aan heb gedacht. Ik was zeer geroerd over deze werkelijke mooie geste, kocht de Gerard Dou en zei hem, dat hij, als hij zin had, altijd gerust kon komen aanloopen. Dat deed hij een maand later. De zaken gingen reusachtig, zei hij. Zijn compagnon beschikte over reusachtige re laties. Hij tutoyeerde dr. Deterding (en heusch niet alleen als hij Engelsch met hem sprak!), stond in geregelde briefwisseling met dr. Schacht, Daladier en Ford, en was bezig een groot internationaal Ruilhandels- Consortium op touw te zetten, die den ge- heelen wereldhandel weer in goede banen zou leiden. Hij wilde opnieuw zijn dank baarheid toonen voor mijn hulp en bood mij voor 20.000 een pakket preferente aan- deelen aan, waarvan de verkoop reeds na een maand 50 winst zou opleveren. Hij had ze net zoo goed zelf kunnen houden, en zelf de winst kunnen opstrijken, dus er was alle reden om het edelmoedige aanbod in dank te aanvaarden, dacht ik. Ik ver kocht wat Nederlandsche Staatsleeningen, die toch al 'n kwart punt waren gedaald, en werd eigenaar van 200 preferente aan- deelen Ruhaco. Na een week belde hij me op: hebt u even? Altijd tot uw beschikking, zei ik. Een keurige man. „Héél vertrouwelijk", begon hij: „We gaan Amerika exploiteeren". „Maar dat is toch al„Dat i s het hem juist", zei hij, „daardoor denken de anderen er niet aan". Hij gaf mij met z'n elleboog een por in m'n ribben, o hij was heel joviaal en ik zeg, een keurige man; ik moest lachen om de slimme gedachte. „De binnen landen van Amerika", zei hij, „daar denkt men nooit aan. Die zijn heelemaal verwaar loosd. Ze denken alleen maar aan de groote steden en aan Hollywood. Snapt u 'm?" De Explomerica N.V. werd opgericht en ik nam voor een ton aandeelen, toen Draaier mij een eigenhandig schrijven van President Roosevelt had getoond, die hem met „my dear Johnny" aansprak en het plan O. K. noemde. Je kunt van hem zeggen wat je wil, maar z'n relaties waren in orde. We hebben sedertdien nog pogingen ge daan om het eiland Sumatra te koopen, de kwikmijnen aan de Noordpool te naasten, de bosschen van het Reuzengebergte naar Alabama over te brengen, een stratosfeer tocht boven Drente te financieren en oude booten van de Holland-Amerikalijn over te nemen en aan de Chineesche regeering als transportschepen te verkoopen. Helaas, hij nam te veel hooi op z'n vork en toen op een dag de politie hem kwam halen van z'n bo- venhuisje, vielen alle plannen in het water. Sindsdien ben ik genoodzaakt, voor m'n brood gekke stukjes in de krant te schrij ven E. Rasmus. rentmeester Bewester-Schelde zijn geweest en tot 1495 te Wissekerke hun kantoor had den. In 1413 werd Cortgene gesticht met mu ren en poorten door Filips van Borsele. Een jaar later werd de stad reeds door een hevi ge n brand geteisterd. Te Cortgene is in 1510 geboren Jan van Reygersberg, de schrijver van de eerste en belangrijke „Cronyke van Zeelandt". (Slot volgt). R. B. J. d. M. (Nadruk verboden.) De Potentaten. Wat ligt er noe 'ier vóór me op den taefel, dienk je? Dat ouwe, kleine, zwarte opschriefboeksje. Dat 'k vlie weke 'ekre- ge' van een dame, die a de Middelburger ok leest. En 'êel de reize, die a dat bceksje in den tied van zesteg jaer 'emaekt eit, die wete 'k noe ok. Ik wist nie' waer a 't 'eble- ve was. Zó gauw a 'k 'et zag, kenden ik het vrom, gó, noe is 't van mien! Je zou toch zegge, waer a in de krante schrieven toch a góed voe' s. Noe a 'k dat vaesje van de Potentaten nog is 'êelegans 'elezen begun ik vermoe dens te kriegen, da' dat slaet op den polle- tieken toestand van dien tied, 't Is soms toch lasteg da' 'k dae' zö weineg van weet. Mae' weet je wat, ik za 't 'ier is overschrie- ve, meschien kunne julder wè' wat tussen de regels leze' dat a mien ontgaet. Nou, dae' komt het dan, 'öor: De drie Potentaten. Daar zaten drie Potentaten, Drie Potentaten in nood. De eerste had in Zijn Staten Veel Republikeinen rood. Hij droomde van een hakmes, Dat aan een koordje hing En zag, hoe door een poortje Zijn kop in 't mandje ging. Toen riep hij uit: „gij blijft er op; o, kop!" ,,'t Wordt tjjd, dat ik die Rooden fop". Daar zaten drie Potentaten, Drie Potentaten in nood. De tweede had in Haar Staten Veel Puriteinen bloot. Zij droomde van bakkers en slagers, Die zaten in 't Parlement, En zag iets langs en magers, met hennep aan het end. Toen riep Zij: ,,'k steek mijn kop niet in een strop!" ,,'t Wordt tijd, dat ik die Blooten fop". Daar zaten drie Potentaten, Drie Potentaten in nood. En de derde had in Zijn Staten Veel aristocraten groot. Hij droomde dat zijn beker Stond achter 't bedgordijn En zag iets van d' aptheker Gaan in zijn chambertijn. Toen riep hij: ,,'k drink geen drop des bekers op!" ,,'t Wordt tjjd dat ik die Grooten fop". Toen hielden ze zaam een dineetje En zeiden: „we zitten in nood. Komt, helpen w' elkander een beetje, Want we zijn bang voor den dood. We zullen een questie zoeken, En spelen den sterken soldaat, En nazien in oude boeken, Hoe men ten oorlog gaat. Dan vliegen die domme soldaten En schieten elkander dood, En wij, de drie Potentaten, Wij zitten niet meer in nood. Dan hebben ze wat te praten, Die republikeinen rood. Dan hebben ze wat te praten Die Puditeinen bloot Dan hebben ze wat te praten Die Aristocraten groot Dan hebben ze wat te praten Hoe dat de drie Potentaten Elkander benijden en haten, En zoeken elkanders dood. Wel sakkerloot!!" Wat dienk je der van? Zou der wat tus sen de regels stae'? Zie je, dat dien twid- den Haar 'enoemd wordt, miek mien dat indachteg, en daer a toen een koneginne was, waere ok Puriteinen. En zó iets zou toch meugelik kunne' we- ze' da' ze wat verzinne' daer a de mensen over kunne' p r a t e', om d'r aandacht van wat anders of te trokken. Ik is 'eleze: „aanvallen is de beste verdediging". En daer is wè' wat van an. Ik dat a dikkels op-'emerkt. Eén die an-'oudend den één of den aren aanvalt, die ei in de regel gin gerust geweten, die verwacht een aanval, en om dat te voorkomen, geeft 'n den anderen zö-vee' ander werk, dat die oal z'n tied en oal z'n gedachten dae' voe' nóodeg eit. Zo u 't nie' kunne' weze', dat den an- voerderde lienen een bitje kwiet be- gunt te raeken? Dat 'n dirrom zö onstrant te werke gaet? Wan' burgeroorlog brieng' wel is een aar an 't roer. Freek Hóógstee. Hulpvaardig. Mevrouw tot haar zoontje: Willem, heb jij van ochtend vader's boek in het bad gelegd? Willem: Ja, mama, dat heb ik gedaan, want vader zei gisteren, dat het boek hem te droog was. Op 8 October j.l. werden de navolgende curiositeiten geplaatst: Diagram I. Wit: Kc7, Tb7 en d5, Pc8, pi. b6 en c6 Zwart: Ka8, Del De opgave was: Wit moet mat geven met pion c6. Hét antwoord is: 1. Ta5t, Da5:; 2. Ta7t, Da7:t 3. b7t, Db7:t 4. cb7: mat. Diagram H. Wit: Kd6, Pg5 en h6, pi d5, d7 en e6. Zwart: Kd8, Tf8, Lhl. De opgave was: Wit moet mat geven met pion d5. Het antwoord is: 1. Phf7t, Tf7: 2. e7t, Te7: 3. Pe6f, Te6:t 4. de6:, Loo 5. e7 mat. De rol die een promoveerenden pion speelt, is meestal beslissend. Reeds op de zevende lijn kan deze, door bijkomstige en gunstige factoren, een geweldige macht be- teekenen en na de promotie, wordt deze als het ware bevorderd tot de sterkste macht op het schaakbord. Zoo gebeurde het in een tournooipartij die Maroczy speelde tegen dr. Tarsasch en waarbij de navolgende stand was bereikt: (met abcdefg h Maroczy was aan zet en vervolgde met 1. Kb5c6 waarop Tarrasch met Talelf een tempo won dat van groot belang was. Daarop volgde 2. Kc6—b6, Tel—c4! met de dreiging Tc4h4. 3. Th8xh2 gedwongen 4. Kb6c5, Tb4a4 waarna tot remise be sloten werd. Een heel ander verloop van deze partij was de navolgende. Wit wint als hij den vijandelijken pion direct onschadelijk maakt en zjjn eigen pionen methodisch laat op- marcheeren. Bijv.: 1. Th8xh2! Kg3xh2 2. Kb5—a6 Kh2—g3 3. b4b5 Kg3—f4 4. b5—b6 Kf4—e5 5. b6b7 Tal—bl 6. Ka6—a7 Ke5—d6 7. B7b8D De Zwarte koning komt één zet te laat. o Ook een aardig voorbeeld is het slot van een matschpartij tusschen Tschigorin en Tarrasch. Aan den zet was dr. Tarrasch zwart) en speelde 1a3a2 De vrijpion, ondersteund door de torens, is hier een voldoende tegenwicht voor het offer van de dame. 2. Tg6xf6t Het ware hier op zijn plaats geweest, om te overwegen of de dame met den toren niet te duur betaald was, want er dreigt Tb2bl. Maar na 2. Pf3g5 ver dedigt zich zwart eerst met Kf8e7 en als dan 3. Dh3h7 volgt, met Ke7d6. Dan gaat 4. Dh7xg7 niet, omdat de dame im mers een mat in twee zetten te dekken heeft. Zwart wint dan na 4. Pg5f3, Tb2bl 5. Pf3—el, a2—alD. 6. Dh7xg8 (of Dh7x g7) 6Tblxel, omdat de zwarte koning aan de schaakjes ontkomt. 2g7xf6 3. Tfl—dl Tb2—bl 4. Dh3—fl Tc2—b2 5. Pf3—d2 Het veld bl moet gedekt worden. 5Tblxdl 6. Dflxdl Tb2xd2 7. Ddl—bl Td2xd3 De schaakjes zijn niet te vreezen, daar h8 den koning een veilige plaats biedt. Er dreigt nu Td3b3. Op Delal volgt Td3 a3 of Td3—d2 8. Khl—g2 Td3—c3 9. Del—al Tc3—c2f 10. Kg2—f3 d4—d3 11. Dal—dl Tc2—b2 Natuurlijk zou ook d3d2 gewonnen heb ben. De gekozen zet is echter nog sterker 12. Ddl—a4 d3d2 Wit geeft op. o Tot slot nog een aardige studie van Le onid Kubbel waarin ook de promoveeren- de pion de grootste rol speelt. Wit: Kbl, Pf4 en pion op h6 Zwart: Kb3, Lf2 en pion op b2. Wit speelt en wint is de opgave. Pion b2 kan niet naar bl komen, wel echter kan het paard den looper afhouden van pion h6 en voor dezen het promotie-veld h8 ver overen. Eerst moet dus Ld4 belet worden. Het paard kiest daartoe het veld e6, van waaruit het den zwarten koning kan be dreigen. 1. Pf4e6 Indien nu 1Lf2el of h4 volgt, zoo komt 2. Pe6c5t, benevens 3. Pc5e4 en als zwart 1Lf2g3 antwoordt, volgt 2. Pe6d4f en Pd4—f3. In elk geval blijft de diagonaal voor den looper afgesloten en pion h6 promoveert.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1938 | | pagina 9