ZEEUWSCH ZONDAGSE*. AD of der Zotheid san DE PROVINCIALE ZEEUVSCHE MIDDELDUDGSCHE COUPANTl fiMGEf ZAT E*R D A^G 17 Sept. 1938 ZEEUWSCHE KRONIEK. DAEGELIKSE DIENGEN. LDe DAMMEN EN SCHAKEN. Als het anders gaat Wij lazen dezer dagen het verhaal van een jong huisvader, wien het in zijn leven anders gegaan was dan hij had gehoopt en gedacht. Opgeleid op° een zeevaartschool deed hij enkele reizen als stuurman derde klasse. Varen was zijn lust en zijn leven. De zee zijn element. De crisis kwam en teisterde ook de koopvaardijvloot. Hij ver loor zijn betrekking; was langen tijd wer keloos; werd toen politieagent in een klein plaatsje aan de kust. Hij deed zijn werk. Aan boord had hij leeren dienen, gehoorza men; dus deed hij zijn werk goed, maar zonder zijn hart. Het liefste deel van zijn taak was de surveillance des nachts; als hij op de buitenwegen het flitsen van de sein lichten aan de zee zien kon vanuit de ver te en bij storm het bulderen van de zee kon hooren. Dan hield hij even stil, peinsde en verlangde terug naar het schip, naar de zee. Dan dacht hij ook hoe de crisisstorm zijn leven anders gemaakt had dan hij het zich gedacht had. Die zeeman is de eenige niet, wien het zoo vergaan is in de laatste jaren. Hoe menigeen heeft een betrekking, die hij vrij willig niet gekozen zou hebben; verricht arbeid, waarvoor hij feitelijk niet is opge leid. Als hij daarover klaagt staan er aan stonds klaar, die hem gelukkig prijzen, om dat hij althans iets heeft, terwijl honder den, duizenden niets hebben of nog iets minder dan hij. En zijn klacht, geboren uit het verlangen naar dat werk, waarvoor hij werd opgeleid, waarvoor hij roeping ge voelde, wordt gebrandmerkt als een bewijs van wel snoode ondankbaarheid. Wat kan de eene mensch den andere soms slecht be grijpen! Het is geen ontevredenheid, die zoo doet spreken, het is onvoldaanheid. Die aan al len kant begrepen kan worden. Want een mensch is geen machine, geen automaat; een mensch is begiftigd met voelen, willen, denken, kunnen. Een mensch heeft de ga ve om zijn ziel in zijn werk te leggen, ge lijk dat bij die de kunst dienen het best tot uitdrukking komt. Het klonk hard, toen een jonge man, die met liefde zijn vorigen arbeid, waaruit hij afvloeide, gedaan had en nu noodgedongen heel iets anders aangepakt had, zeide: Ik doe dat werk om particulier te kunnen le ven. Hard, maar waar. Zijn ambitie, zijn aanleg was op een heel ander terrein. Dan kan men wel komen aandragen met den ouden raad: als men niet kan krijgen, dien men lief heeft, dan moet men maar lief hebben, dien men krijgt, maar dit is een raad van het gehalte der troostwoor den, waarmede de vrienden van Job dien grooten lijder trachtten op te beuren. Het feit ligt er: het gaat dikwijls in ons leven zoo heel anders dan men verwacht had van het leven. Het is maar al te vaak een ont goocheling, wanneer de jeugdidealen gecon fronteerd worden met de werkelijkheid van later dagen. Laat ons bij die confrontatie heel voor zichtig wezen. De schuld ligt niet alleen bij het leven, maar ook bij de idealen. De Génestet spreekt in een van zijn ge dichten van den jongen man, wiens ideaal het was om predikant te worden: wat zul len de scharen hangen aan zijn lippen: „van lege kerken droomt hij nooit". Neen, wij droomen niet van de teleur stelling, van de tegenwerking van de mis lukking ook door eigen schuld. Wat won der dan toch hield het ideaal op ideaal te wezen. Want het ideaal staat volop in het licht als de kroningslinde op het dorpsplein in den vollen zomerdag. En wij stelden ons van onze jeugd af aan niet in op de werke lijkheid. Misschien dat de jeugd van heden door alle ervaringen om zich heen zakelij ker wordt. Als het anders gaateigenlijk moesten wij schrijven: als het gaat zooals nu een maal 's werelds beloop iswat dan Zullen wij de werkelijkheid over-droo- men met nieuwe idealen? Zullen wij gaan zitten op de steenen van aanstoot en van ergernis om daarop te weenen Zullen wij met gebalden vuist in opstand komen tegen ons levenslot? Die mogelijkheden bestaan. Wie er aan toegeeft heeft het spel verloren. Maar wie aanvaardt de werkelijkheid en bij vergelijking met wat hij zich voorge steld had, aftrekt een behoorlijk percenta ge voor het onzakelijk jeugdidealisme, die weet, dat er één eisch is, die men ook hier stellen moet en mag: te vergeten wat ach ter is en zich uit te strekken naar hetgeen voor is. In dat vergeten wordt een wond, waar uit levensbloed wegvloeit, gedicht. In dat zich uitstrekken ligt een bron van energie. „Make the best of it" een raad van den practischen Engelschman. Welnu als het anders gaat, zoo heel, heel anders misschien aanvaard dat en „make the best of it". J. Nagel. OUDE GEBRUIKEN BIJ STERVEN EN BEGRAVEN. I. In de alleroudste tijden werden in deze lage landen aan de zee de lijken, als de ebbe intrad, aan de zee overgegeven. De doode lichamen van aanzienlijken werden in een kleine schuit gelegd en alzoo aan de zee prijs gegeven. Niet onwaarschijnlijk heeft hierop ons woord „uitvaart" voor begrafe nis nog betrekking. Later, in den Romeinschen tijd, dus voor deze landen nog gekerstend waren, werden de lijken verbrand. De Romeinen en in na volging ook de voornaamste bewoners be groeven hun dooden in kisten. Zij gaven hun geldstukken mede; want zij geloofden, dat bij den overgang tot een andere wereld tol moest betaald worden. Doordat de Walchersche duinen zich in den loop der eeuwen meer landwaarts heb ben verplaatst, kwamen sommige oude be graafplaatsen aan den zeekant te liggen, Daarom zijn later bij bijzonder lage ebben vele Romeinsche munten op het strand ge vonden. Zelfs is in Maart 1921 bij Domburg een bodemplank gevonden van een eiken houten doodkist met sporen van het ge raamte. Deze plank wordt in het Museum te Middelburg bewaard. De eerste Evangeliepredikers keurden natuurlijk de lijkverbranding af. Toen Ka- rel de Groote (768814) het christendom in onze streken invoerde verbood hij het verbranden van lijken op straffe des doods Hij wilde deze heidensche gewoonte op een strenge wijze uitroeien. Het hof om de ker ken werd als begraafplaats bestemd. Door de christelijke autoriteiten werd la ter ook verboden geld in de doodkisten me de te geven. Dat geen munten uit het ein de der negende eeuw en het begin der tien de eeuw op het strand of oude begraaf plaatsen worden gevonden is nu verklaar baar. Het heeft aan de zendelingen veel moeite gekost om den Friezen, die van Walcheren af langs de Noordzee woonden, het ver branden der lijken, als vele andere heiden sche gebruiken, te doen ophouden. Toch bleef het stroo, dat vroeger bij het verbran den gebruikt zou moeten worden, niet ach terwege. Na het overlijden werd het lijk dadelijk op stroo gelegd, zoodat dit als het ware het vroegere verbranden verving. Al had het christendom overal ingang ge vonden, toch bleef de oude vrees voor booze geesten zeer langen tijd bestaan. Dit leidde tot gebruiken bij het begraven, waarvan men in onzen tijd den oorsprong niet altijd juist meer weet. Het sterven was, meende men, het werk van een boozen geest. Opdat deze in het gezin niet meer slachtoffers zou maken, moest hij in letterlijken zin buiten de deur worden gehouden. Hierbij de deur, werd een verandering aangebracht, n.l. het op stapelen van bossen stroo. Tevens waren deze ook een herinnering aan het vroegere verbranden der lijken. De bossen stroo werden rechts van de deur gelegd, als de overledene een man was, links als het een vrouw was. Deze on derscheiding, rechts en links, komt nog voor bij het dragen van een rouwstrikje aan hoed of pet, of een rouwband om den arm. De bossen stroo waren mooi samen gebonden. Eerst lagen er 4, in de groeven hiervan 3, dan 2 en daarop 1. In 't geheel dus tien. Bij aanzienlijken was de stapel soms 2 tot 3 meter hoog. Als het sterfhuis wat ver van den weg stond, werden de bossen stroo aan een der zijden van het hek gelegd. Was er een kind gestorven, dan waren de bossen stroo bij zonder klein. Voor een jongen werden er palmtakjes opgestoken, voor een meisje an dere groene takjes. Het stroo bleef bij de deur liggen, zoo lang de doode nog „boven aarde lag". Dit duurde dikwijls eenige dagen, want men wilde niet gaarne spoedig van de(n) doo de scheiden. Bovendien was er heel wat te regelen voor den dag van de begrafenis. Op het platteland moest de persoon, die de(n) doode had afgelegd, eerst aan de na bestaande familieleden mededeeling doen van het overlijden om daarna in het dorp „de wete doen". In sommige streken van Zeeland werd het stroo dat bij de deur lag, na de begra fenis in brand gestoken. Op Schouwen- Duiveland werd dit verboden. Het leggen van bossen stroo bij de deur van een sterfhuis bleef op 't platteland van Zeeland in zwang tot ongeveer in het mid den der vorige eeuw. In de eene plaats hield men langer aan die gewoonte vast dan in de andere. Het langst hield zij stand in het land van Aksel, n.l. tot de jaren tachtig der vorige eeuw. In de steden werden vroeger ook bossen stroo voor de sterfhuizen gelegd. Het bin den en het verkoopen van zoogen. lijkstroo werd aan bepaalde personen toegestaan, die daarvoor aan het stadsbestuur vergun ning moesten vragen. Zoo waren er te Mid delburg 8 stroobinders. n 1763 werd dit bepaald op zeven. Zij moesten voor elke „bonde" stroo aan de stad een stuiver betalen de overledene aan de pest gestorven, zoodat het betreden van het sterfhuis ge- vaar voor besmetting opleverde, moest ter waarschuwing een bos stroo buiten het huis gehangen worden. Bij de aanzienlijken werd geen stroo voor het huis gezet, doch het met floers bekleed wapen der familie boven de voor deur gehangen. Later kreeg het wapen een plaats boven het graf in de kerk. Het duur de vaak langen tijd eer het wapen naar de kerk werd gebracht. Daar de overheid van Middelburg terecht meende, dat het lang blijven hangen van een familiewapen boven de deur meer ijdelheid was dan eerbied voor den overledene, werd bij plakkaat van 21 Febr. 1682 verboden de wapens te laten hangen. Als deze niet bijtijds werdeh ver wijderd, zouden de stadsdienaars het doen. Bovendien zou een boete van 200 worden opgelegd. Hoe men ook over de omwenteling in ons land op 't eind der 18de eeuw en den daar op volgenden Franschen tijd moge denken, het is toch onmiskenbaar, dat er toen vele oude en verkeerde instellingen, wetten of gebruiken zijn afgeschaft. Zoo verboden de Franschen ook het leg gen van stroo voor de woningen der afge storvenen. Toen zjj vertrokken waren, werd er weer lijkstroo gelegd. Op het platteland was men nog te veel aan het oude gehecht en de stad zag zich door het verbod van een bron van inkomsten verstoken. (Wordt vervolgd). R. B. J. d. M. As iemen' varre reizen doet Vroeger jaeren, toen schreef der iedere Zitterdag, in 't Handelsblad, een zekere Samuel Falkland een kort vertelsel. De meeste kêeren was 'n ineens uut, mae' soms was 't in êenegte vervolgen. Die mocht ik oltied graag leze' Ik weet er nog één van, dat was van een vent mie' een langen baerd. En die was dae' zö gröos op, oalle- man most dae' an voele' 'oe zochte a die was. Nou, z'n wuuf, die wier dat zövee' beu, wan', a' ter damesen op verziete wae- re, dan den in tied van een öogenblik 't gesprek op z'n baerd 'ebrocht, en dan moste die ok daer an zitte' viengere' om te weten 'oe zochte a die was. Om kort te gaen, op een kêer, a ten lag te slaepen, knipten ze die an één kant of, en toen was 't uut. El kiek, toet op den van vandaege 'k er nog spiet van, da' 'k noe nooit te weten za' komme', wat a die vent 'ezeid eit, toen a die wakker wier. Dat is noe maer een onnöozel- vertelsel tje, dat weet ik wè', mae' dae' bliek' zö vee' te beter uut, 'oe uutnemend góed dien bewusten Samuel kust schrieve. Zelfst mie' zö 'n onbetêekenend gevalletje een méns zö méé te laete' leven, dat is de kunst, zie je. Mae', daer op een slechten dag 'ieuw Samuel der mee op, en toen kwam der in z'n plekke een zekere dr. Jan Walch. Die schreef net eender zukke stuksjes mae dan glad anders. Vee' defteger, vee' geleer der. Ik voe' mien leze' dat liever, as die orrenaere praat, meschien vind ik dat mooier, omdat 't buten mien bereik ligt. Op wat voe' meniere a die schreef, dat kan 'k je gauw verduse, dat was zö onge veer net as die Lof der Zotheid. Dat dienk 'k iedere keer a 'k dat leze. Wat is zuveren Ollans toch een möoie spraeke. Noe stieng ik dae' de vorege weke vlak nest, en dae' was ik gröos op, mae, vergé-me- nog-toe, ik vrêeze dat er noe wè' ménsen zulle' weze', die a van me dienke', da' -ik net zö 'n soort bin as die Tante Sanne. En da' 's gin waer, 'öor, ik za' je dan is gauw uut den droom 'ellepe. As ik op reize bin, dan mö' 'k zövee meugelik oalles zie-e en oalles meemaeke, dat a ter te zien en te beleven is. Ik dienke oltied mae': „ze ken- ne' me toch nie'," en a 'k er 'ier uut de buurte tegenkomme, dan dienke 'k: „ze kenne me töch". Je mö' noe dirrom anders nie' dienke', da' ze in de stad zö mêegaende bin en zö gauw gerêed om een méns een plezier te doen, as ons, 'öor. Dat 'k toch is 'ehad, in den-'Aag. Dae' liep ik die zaal is te bezichtegen, daer a de Eeste Kaemer oltied in bie mekare komt. Een deftege mevrouw, glad in de zwarte ziede, die lei oalles tegen me uut. Die zol der, of 't is eigeluk mêer een 'emel, net as in de kerke, die is prachteg beschil derd, mie raemen, en dae' zie je der dan deur nae' benêe-en kieke. Dat motte dan mensen uut oal de andere landen vóórstel- le, die a zitte luustere' nae' oal de wieze woorden, die a ter 'esproke worre. Nou, die stoel van Colijn, die staet op een 'öoger gedêelte, en toen kreeg ik toch inééns zö vee' zin om dae' ok is in te zitten. Dus ik vroeg dat in fesoen mae' machteg lieve, toen mos' je dat gezicht is 'ezien Ze zei: ,neen meneer, dat is niet geoorloofd". Maer ik zegge: „méns, wirrom noe toch nie'? Dae' za' die stoel toch nie' van wete', a' ik daer een ommezientje m'n eigen in neer zette, en ik zou dat toch zövee' möoi vinde', 'k tuus zegge kon: „ik in Colijn z'n stoel 'ezete". Mae' ze was ter nie' toe te bewegen 'öor. Ze zei mae' steeds: „dat is niet ge-oorloofd". Afijn, voe' 't overege lei ze oalles netjes uut, mae' dat gae' 'k noe 'ier oal nie' vertelle'; dan gae je zelft maer is kieke, a' je dat wete' wilt. Ik was a' een paer tree-en van de trap nae' benee-en 'egae', toen zei ze: „het is niet kosteloos, meneer". Ik greep gauw nae' m'n portemenee, ik verschrok 'öor, dat wil ik eerlik wete. Ja, je geeft een méns toch graag z'n gerechtegheid, Ik zegge: „o! wat bin 'k je dan schuldeg, mevrouw?" Ze zei: „dat wordt aan Uw beleefdheid overgelaten". Noe klonk dat mien verdacht in m'n öoren. Wan' ik bin wè' een stom men boer, mae' dirrom 'k toch m'n ver stand wè, zö noe en dan, 'eldere öogenblikken, noeme ze dat. En as ter er- genst antree betaeld mö' worre, dan is dae' een vaste pries van, weet je. Maer alla; ik wou dae' noe toch gin drukte over maeke, dus ik trokten m'n bozzé. En wat wil noe toch 't geval? Daer 'k niks as gröot geld en nog zeventien losse centen. Nou, een gullen was 't me toch nie' waerd, dus ik zegge': „kiek méns, mêer kleingeld 'k nie', 'öor, dus je zu' ter je mael mie' motte doe". Ik wou da' je toen toch is kunne' zien 'oe a ze op d'r 'and neerkeek, en mie' 'oe een opgetrokke neuze a ze zei: „zé ventien cent". Anders niks, gin dag of gin dank je". Ik docht bie m'n eigen: „ja, m'n goeie ziele, dae' bin genoegt vrouwen, die a dae' een ure 'ard voe' motte werke, 'öor". Maer ik zweeg dat mae' vanselff; mae' 'k der toch spiet van da' 'k „mevrouw" 'espeeld Freek Hóógstee. Weg met de natuur.' Het menschdom heeft zich langzamer hand eraan gewend, de natuur niet langer au sérieux te nemen, maar haar zoo mo gelijk te vervangen door wat men pleegt te noemen „de veroveringen van de weten schap". Wij genieten de vruchten des velds bjj massa in den vorm, die de chemici der essence- en limonadefabrieken voor ons hebben bedacht; de geur der bloemen komt tot ons via den parfum-flacon; en de stra len der zon, die bij de kinderen nog de wangen kleuren, worden bij hun moeders vervangen door het kleine ronde doosje, dat zelfs bij mist en regen nog voor zon kan spelen. Daarmee niet tevreden, hebben wij kunstbloemen, kunstmest, kunstbont en wat al niet uitgevonden om niet al te af hankelijk te zijn van wat Moeder Aarde ons gelieft te leveren. Uit dit alles heeft zich een eigenaardige mentaliteit ontwikkeld, die typeerend is voor deze eeuw en het kunstmatige als regel, de natuur als uitzonde ring, zoo niet als buitennissigheid be schouwt. Hoort men niet nu en dan met een toon van spot spreken van de jonge lui die zg. „zonnecultuur" bedrijven, d.w.z. de zon uit de eerste hand accepteeren? In derdaad waarom zich in de zon te koeste ren, als dr. Philips hoogtezonnen in den handel brengt? (En waarom in den zomer in zijn tuin gaan zitten als men 's winters naar St. Moritz kan gaan?) Waarom, zoo als een Duitscher zich eens uitdrukte, warum einfach, wenn's auch kompliziert geht? Deze week werd ik getroffen door een zeer verrassend opschrift in een Engelsch blad bij een foto van inderdaad prachtige hyacinten. Dit kopje luidde: „Camera pro ves the charm of the daffodil" - „Camera bewijst de pracht van de hyacint". Is het niet teekenend? Men heeft tegenwoordig blijkbaar een fototoestel noodig om uit te maken of een bloem mooi is! „Waarom eenvoudig als het ook gecompliceerd kan?" Het woord „bewijst" is buitengewoon. Het spreekt boekdeelen. Wij moeten in deze dingen vooral niet afgaan op onze oogen. Wat die ons zeggen is veel te speculatief; dat is maar gissen Maar leven niet de kunstfotografen hee- lemaal van deze illusie? Kijk maar hoe ze het banaalste gezicht een artistieke, ro mantische, ontroerende expressie weten té geven. Kijk het banale gezicht in natura aan, al die rimpels, die harde lijnen, die overtollige haren, die oneffenheden, de af staande ooren, het wijkende voorhoofd, de schuwe bliknee, het 1 ij k t er niet op. De foto-de foto is goed! De natuur heeft afgedaan. Een vriend vertelde mij, dat hij een zonnewijzer had gekocht en dezen in zijn tuin aan het opstellen was. Een buurman kwam eens kijken en toen ontwikkelde zich letterlijk het volgende gesprek: Wat een grappig ding! Waar dient het voor? Dat is een zonnewijzer. Waar is dat voor? Om op te zien hoe laat het is. Hóe kun je dat er op zien? Aan de schaduw die op de cijfers valt. De schaduw geeft de cijfers aan, en zóó laat is het. Maar waar is de machinerie? D'r is heelemaal geen machinerie! Maar hoe draait het dan rond? Het draait niet, het staat stil. En het geeft töch den tijd aan? Zeker, het geeft den tijd aan. Néé, maar, wat ze al niet uitvinden. Ik ben benieuwd wat het volgende zal zijn! Misschien: afstanden van minder dan tien minuten te lóópen in plaats van te rij den. Misschien: naar een concert te gaan in plaats van de gramofoon te laten spelen. Misschien: onze eigen wenkbrauwen te dragen. Misschien: onze eigen haarkleur te hou den. In dezen mallen tijd kun je nooit we tenE. Rasmus. Redacteur: J. A. VAN DIXHOORN, Z a a m s 1 a g. o- Wedstrijdprobleem no. 17. Auteur: Chr. Zwart, Zaandam. 46 47 48 49 50 Cijferstand: Zwart 15 schijven op 2, 5, 7—10, 13, 15, 16, 18, 19, 23, 24, 33, 36. Dam op 12. Wit 15 schijven op 11, 25, 27, 31, 32, 34, 37, 40, 42—46, 48 en 50. Wit speelt en wint. Oplossingen vóór 1 Oct. aan de Redactie der Mdb. Crt. onder motto Damrubriek. o De oplosserswedstrijd. Hier volgen de oplossingen der nos. 11—14. No. 11 van J. Sinke te Kloetinge. Stand: Zwart 9, 10, 16, 18, 2224, 29. Dam op 25. Wit: 27, 37, 38, 43, 44, 46, 47, 49 Dam op 31. De auteursoplossing verloopt als volgt: 46—41 25X48; 38—33 29x38; 31—36 22x42 (meersl.)36x29! 23x34; 44—39 34x43 en 4136 met winst op tempo. Een fraaie opsluiting naar een motief van G. J. A. van Dam, voorkomende in G. A. Cremer's mo- tievenboek. Jammer genoeg wordt dit vraagstuk ont sierd door enkele nevenoplossingen.,1 Wit wint n.l. eveeneens door 4641 25x48; 31—26 22x33 (meersl.); 41—37 48x31 en 26x30. Ook op de volgende wijze is winst mogelijk: 47-42 25x48; 31—36 22x31; 36x15 en wint. Op 1621 volgt dan 3833 29x47; 15x26 48x31 en 26x37. Overigens een verdienstelijk probleem, vooral wan neer men in aanmerking neemt, dat de auteur pas 17 jaren oud is. We hopen nog nader van hem te mogen hooren. o No. 12 van L. D. van Damme te Kortgene. Stand: Zwart 79, 12, 14, 17, 18, 25, 30. Dam op 22. Wit: 21, 23, 27, 29, 31, 33, 34, 37, 39, 42, 48 en 49. De verborgen ontleding luidt aldus: 49—44 17X26; 27—21! 26x17; 42—38! 22x36; 23—19 14x23; 29—24 30x19; 3731 36x29 en 33x4 met gewonnen stand. Er volgt n.l. 2329; 415 2934; 39x30 25x34; 15—33 34-40; 48—43 40—45; 33—50 12—18; 43—38 18—22; 50x6 45—50; 3833 50x28; 6x50 en wint. Een fraaie constructie! Vooral de afwikkeling, waarbij de beide tempozetten 4238 en 49—44, die verwisselbaar zijn, een belangrijke rol spe len, is heel aardig. o No. 13 van C. K. Kaan te Koudekerke. Stand: Zwart 2, 8, 10, 15, 16, 34, 37, 39 en 45. Wit: 17, 18, 22, 23, 25, 27, 29, 38, 40 en 50. De auteursoplossing luidt: 3833 39x19; 27—21 34x12 (meersl.); 25—20 16x18 (meersl.); 2014 12x21 (a.); 14x3 45x34 en 3x30 wint. Op (a.) 45x34 volgt 14x5 12x21; 5x25 813 en 2514 met gewon nen stand. De volgende bijoplossingen, ge voegd bij den zonderlingen stand, ontsieren het probleem in hooge mate: 3833 39x19; 18—12 34x23; 12x3 45x34; 17—11 16x7; 2218 23x12; 3x13 en wint. Ook het vol gende is winnend: 3832 '37x19; 1812 34x23; 12x3 45x34; 50—44! 39x50; 1712 50x8 en 3x40. Ter aanmoediging hebben we dit vraagstuk evenwel bij uit zondering voor dezen wedstrijd opgeno men. De puntenstand der deelnemers luidt na 14 problemen als volgt: J. B„ W. B„ J. L. O., allen te Middel burg; A. C„ J. v. d. K„ H. M. S„ J. M. T„ allen te Goes en C. W. v. D„ A. J. v. H., O. S., allen te Kortgene ieder 14 punten. Met 13 punten volgen dan: J. K. te Goes, M. F. d. J. te Kloetinge en C. K. K. te Kou dekerke. Voorts verkregen de heeren J. I. C. te Middelburg 10 punten, C. v. L. te Kapelle 7 punten, A. M. v. H. te Middelburg 5 pun ten en J. B. te Kadzand en J. A. Jr. te Sluis ieder 1 punt. Langzamerhand begint het einde van de zen wedstrijd in zicht te komen. Den deel nemers zij medegedeeld, dat in totaal 20 problemen ter oplossingen zullen worden aangeboden. Met genoegen hebben we mo gen constateeren, dat deze wedstrijd een blijvende belangstelling heeft getrokken, waarbij de helft der deelnemers nog geen enkele oplossing verzuimde. Inmiddels zijn we genaderd tot de laatste loodjes, die zoo als bekend, het zwaarst wegen. Men zij dus op zijn hoede! o No. 14. Eindspel naar de partij. Stand: Zwart 23, 31. Dam op 5. Wit: 15, 24 en 35. Dit eindspel kwam voor in den wedstrijd om het kampioenschap van Zeeland 1935 tusschen schrijver dezes met zwart en den heer W. Boogaard te Middelburg met wit. In bovengenoemden stand, die ontstond na 68 zetten en waarin wij na afloop een fraaie winst ontdekten, luidt de opgave: Wit is aan zet en zwart wint in alle varian ten. De volledige oplossing van dit hoogst leerzame eindspel is als volgt: 1510 5x30; 35x24 23—29; 24x33 31—37 en zwart wint op tempo. Op 2420 wint zwart door 2329; 3530 5—28; 30—24 28—50; 24x33 50x28! Op 2420 wordt eveneens winst behaald door 23—28; 35—30 31—36!; 20—14 (a) 5x35; 15—10 35—49 en na 10—5 komt 49—32, terwijl op 104 natuurlijl 4927 volgt. (a.) 30—24 5—23; 24—19 23x25; 15—10 2543! en op 105 volgt 4332 of op 10—4, 43—27. Kenmerkend is de volgende winstgang, waarbij de zwarte dam, die in vorige vari anten achter schijf 23 opereert, nu dezelfde taak er vóór verricht. Men oordeele: 2420 31—36; 20—14 5x19; 35—30 19x35; 15—10 3513!! en op 105 volgt 1319, terwijl na 104, 1327 komt. Na 35—30 als beginzet kan volgen 23—28; 24—20 5—23; 30—24 31—36 en ver der als in variant (a.) Dezelfde spelgang wordt verkregen na 35—30 door 31—36; 30—25 23—28; 25—20 en 523. Een in hooge mate interessant eindspel, dat veel waarde heeft voor het practisch spel. De typeerende winstgangen geven aan dit eindspel een bijzonder tintje, dat daar door zeer aardig is, vooral ook, omdat het aan de partij is ontleend.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1938 | | pagina 7