ZEEUWSCH
ZONDAGSE*. AD
of
der Zotheid
san DE PROVINCIALE ZEEUVSCHE MIDDELDUDGSCHE COUPANTl
fiMGEf
ZAT E*R D A^G
17 Sept. 1938
ZEEUWSCHE KRONIEK.
DAEGELIKSE DIENGEN.
LDe
DAMMEN EN SCHAKEN.
Als het anders gaat
Wij lazen dezer dagen het verhaal van
een jong huisvader, wien het in zijn leven
anders gegaan was dan hij had gehoopt en
gedacht. Opgeleid op° een zeevaartschool
deed hij enkele reizen als stuurman derde
klasse. Varen was zijn lust en zijn leven.
De zee zijn element. De crisis kwam en
teisterde ook de koopvaardijvloot. Hij ver
loor zijn betrekking; was langen tijd wer
keloos; werd toen politieagent in een klein
plaatsje aan de kust. Hij deed zijn werk.
Aan boord had hij leeren dienen, gehoorza
men; dus deed hij zijn werk goed, maar
zonder zijn hart. Het liefste deel van zijn
taak was de surveillance des nachts; als hij
op de buitenwegen het flitsen van de sein
lichten aan de zee zien kon vanuit de ver
te en bij storm het bulderen van de zee
kon hooren. Dan hield hij even stil, peinsde
en verlangde terug naar het schip, naar de
zee.
Dan dacht hij ook hoe de crisisstorm zijn
leven anders gemaakt had dan hij het zich
gedacht had.
Die zeeman is de eenige niet, wien het
zoo vergaan is in de laatste jaren. Hoe
menigeen heeft een betrekking, die hij vrij
willig niet gekozen zou hebben; verricht
arbeid, waarvoor hij feitelijk niet is opge
leid.
Als hij daarover klaagt staan er aan
stonds klaar, die hem gelukkig prijzen, om
dat hij althans iets heeft, terwijl honder
den, duizenden niets hebben of nog iets
minder dan hij. En zijn klacht, geboren uit
het verlangen naar dat werk, waarvoor hij
werd opgeleid, waarvoor hij roeping ge
voelde, wordt gebrandmerkt als een bewijs
van wel snoode ondankbaarheid. Wat kan
de eene mensch den andere soms slecht be
grijpen!
Het is geen ontevredenheid, die zoo doet
spreken, het is onvoldaanheid. Die aan al
len kant begrepen kan worden. Want een
mensch is geen machine, geen automaat;
een mensch is begiftigd met voelen, willen,
denken, kunnen. Een mensch heeft de ga
ve om zijn ziel in zijn werk te leggen, ge
lijk dat bij die de kunst dienen het best tot
uitdrukking komt.
Het klonk hard, toen een jonge man, die
met liefde zijn vorigen arbeid, waaruit hij
afvloeide, gedaan had en nu noodgedongen
heel iets anders aangepakt had, zeide: Ik
doe dat werk om particulier te kunnen le
ven. Hard, maar waar. Zijn ambitie, zijn
aanleg was op een heel ander terrein.
Dan kan men wel komen aandragen met
den ouden raad: als men niet kan krijgen,
dien men lief heeft, dan moet men maar
lief hebben, dien men krijgt, maar dit is
een raad van het gehalte der troostwoor
den, waarmede de vrienden van Job dien
grooten lijder trachtten op te beuren. Het
feit ligt er: het gaat dikwijls in ons leven
zoo heel anders dan men verwacht had van
het leven. Het is maar al te vaak een ont
goocheling, wanneer de jeugdidealen gecon
fronteerd worden met de werkelijkheid van
later dagen.
Laat ons bij die confrontatie heel voor
zichtig wezen. De schuld ligt niet alleen
bij het leven, maar ook bij de idealen.
De Génestet spreekt in een van zijn ge
dichten van den jongen man, wiens ideaal
het was om predikant te worden: wat zul
len de scharen hangen aan zijn lippen: „van
lege kerken droomt hij nooit".
Neen, wij droomen niet van de teleur
stelling, van de tegenwerking van de mis
lukking ook door eigen schuld. Wat won
der dan toch hield het ideaal op ideaal te
wezen. Want het ideaal staat volop in het
licht als de kroningslinde op het dorpsplein
in den vollen zomerdag. En wij stelden ons
van onze jeugd af aan niet in op de werke
lijkheid. Misschien dat de jeugd van heden
door alle ervaringen om zich heen zakelij
ker wordt.
Als het anders gaateigenlijk moesten
wij schrijven: als het gaat zooals nu een
maal 's werelds beloop iswat dan
Zullen wij de werkelijkheid over-droo-
men met nieuwe idealen?
Zullen wij gaan zitten op de steenen van
aanstoot en van ergernis om daarop te
weenen
Zullen wij met gebalden vuist in opstand
komen tegen ons levenslot?
Die mogelijkheden bestaan. Wie er aan
toegeeft heeft het spel verloren.
Maar wie aanvaardt de werkelijkheid en
bij vergelijking met wat hij zich voorge
steld had, aftrekt een behoorlijk percenta
ge voor het onzakelijk jeugdidealisme, die
weet, dat er één eisch is, die men ook hier
stellen moet en mag: te vergeten wat ach
ter is en zich uit te strekken naar hetgeen
voor is.
In dat vergeten wordt een wond, waar
uit levensbloed wegvloeit, gedicht. In dat
zich uitstrekken ligt een bron van energie.
„Make the best of it" een raad van den
practischen Engelschman.
Welnu als het anders gaat, zoo heel,
heel anders misschien aanvaard dat en
„make the best of it".
J. Nagel.
OUDE GEBRUIKEN BIJ STERVEN EN
BEGRAVEN.
I.
In de alleroudste tijden werden in deze
lage landen aan de zee de lijken, als de ebbe
intrad, aan de zee overgegeven. De doode
lichamen van aanzienlijken werden in een
kleine schuit gelegd en alzoo aan de zee
prijs gegeven. Niet onwaarschijnlijk heeft
hierop ons woord „uitvaart" voor begrafe
nis nog betrekking.
Later, in den Romeinschen tijd, dus voor
deze landen nog gekerstend waren, werden
de lijken verbrand. De Romeinen en in na
volging ook de voornaamste bewoners be
groeven hun dooden in kisten. Zij gaven
hun geldstukken mede; want zij geloofden,
dat bij den overgang tot een andere wereld
tol moest betaald worden.
Doordat de Walchersche duinen zich in
den loop der eeuwen meer landwaarts heb
ben verplaatst, kwamen sommige oude be
graafplaatsen aan den zeekant te liggen,
Daarom zijn later bij bijzonder lage ebben
vele Romeinsche munten op het strand ge
vonden. Zelfs is in Maart 1921 bij Domburg
een bodemplank gevonden van een eiken
houten doodkist met sporen van het ge
raamte. Deze plank wordt in het Museum
te Middelburg bewaard.
De eerste Evangeliepredikers keurden
natuurlijk de lijkverbranding af. Toen Ka-
rel de Groote (768814) het christendom
in onze streken invoerde verbood hij het
verbranden van lijken op straffe des doods
Hij wilde deze heidensche gewoonte op een
strenge wijze uitroeien. Het hof om de ker
ken werd als begraafplaats bestemd.
Door de christelijke autoriteiten werd la
ter ook verboden geld in de doodkisten me
de te geven. Dat geen munten uit het ein
de der negende eeuw en het begin der tien
de eeuw op het strand of oude begraaf
plaatsen worden gevonden is nu verklaar
baar.
Het heeft aan de zendelingen veel moeite
gekost om den Friezen, die van Walcheren
af langs de Noordzee woonden, het ver
branden der lijken, als vele andere heiden
sche gebruiken, te doen ophouden. Toch
bleef het stroo, dat vroeger bij het verbran
den gebruikt zou moeten worden, niet ach
terwege. Na het overlijden werd het lijk
dadelijk op stroo gelegd, zoodat dit als het
ware het vroegere verbranden verving.
Al had het christendom overal ingang ge
vonden, toch bleef de oude vrees voor booze
geesten zeer langen tijd bestaan. Dit leidde
tot gebruiken bij het begraven, waarvan
men in onzen tijd den oorsprong niet altijd
juist meer weet.
Het sterven was, meende men, het werk
van een boozen geest. Opdat deze in het
gezin niet meer slachtoffers zou maken,
moest hij in letterlijken zin buiten de deur
worden gehouden. Hierbij de deur, werd
een verandering aangebracht, n.l. het op
stapelen van bossen stroo. Tevens waren
deze ook een herinnering aan het vroegere
verbranden der lijken.
De bossen stroo werden rechts van de
deur gelegd, als de overledene een man
was, links als het een vrouw was. Deze on
derscheiding, rechts en links, komt nog
voor bij het dragen van een rouwstrikje
aan hoed of pet, of een rouwband om den
arm. De bossen stroo waren mooi samen
gebonden. Eerst lagen er 4, in de groeven
hiervan 3, dan 2 en daarop 1.
In 't geheel dus tien. Bij aanzienlijken
was de stapel soms 2 tot 3 meter hoog.
Als het sterfhuis wat ver van den weg
stond, werden de bossen stroo aan een der
zijden van het hek gelegd. Was er een kind
gestorven, dan waren de bossen stroo bij
zonder klein. Voor een jongen werden er
palmtakjes opgestoken, voor een meisje an
dere groene takjes.
Het stroo bleef bij de deur liggen, zoo
lang de doode nog „boven aarde lag". Dit
duurde dikwijls eenige dagen, want men
wilde niet gaarne spoedig van de(n) doo
de scheiden. Bovendien was er heel wat te
regelen voor den dag van de begrafenis.
Op het platteland moest de persoon, die
de(n) doode had afgelegd, eerst aan de na
bestaande familieleden mededeeling doen
van het overlijden om daarna in het dorp
„de wete doen".
In sommige streken van Zeeland werd
het stroo dat bij de deur lag, na de begra
fenis in brand gestoken. Op Schouwen-
Duiveland werd dit verboden.
Het leggen van bossen stroo bij de deur
van een sterfhuis bleef op 't platteland van
Zeeland in zwang tot ongeveer in het mid
den der vorige eeuw. In de eene plaats
hield men langer aan die gewoonte vast
dan in de andere. Het langst hield zij stand
in het land van Aksel, n.l. tot de jaren
tachtig der vorige eeuw.
In de steden werden vroeger ook bossen
stroo voor de sterfhuizen gelegd. Het bin
den en het verkoopen van zoogen. lijkstroo
werd aan bepaalde personen toegestaan,
die daarvoor aan het stadsbestuur vergun
ning moesten vragen. Zoo waren er te Mid
delburg 8 stroobinders.
n 1763 werd dit bepaald op zeven. Zij
moesten voor elke „bonde" stroo aan de
stad een stuiver betalen
de overledene aan de pest gestorven,
zoodat het betreden van het sterfhuis ge-
vaar voor besmetting opleverde, moest ter
waarschuwing een bos stroo buiten het
huis gehangen worden.
Bij de aanzienlijken werd geen stroo
voor het huis gezet, doch het met floers
bekleed wapen der familie boven de voor
deur gehangen. Later kreeg het wapen een
plaats boven het graf in de kerk. Het duur
de vaak langen tijd eer het wapen naar de
kerk werd gebracht. Daar de overheid van
Middelburg terecht meende, dat het lang
blijven hangen van een familiewapen boven
de deur meer ijdelheid was dan eerbied
voor den overledene, werd bij plakkaat van
21 Febr. 1682 verboden de wapens te laten
hangen. Als deze niet bijtijds werdeh ver
wijderd, zouden de stadsdienaars het doen.
Bovendien zou een boete van 200 worden
opgelegd.
Hoe men ook over de omwenteling in ons
land op 't eind der 18de eeuw en den daar
op volgenden Franschen tijd moge denken,
het is toch onmiskenbaar, dat er toen vele
oude en verkeerde instellingen, wetten of
gebruiken zijn afgeschaft.
Zoo verboden de Franschen ook het leg
gen van stroo voor de woningen der afge
storvenen. Toen zjj vertrokken waren, werd
er weer lijkstroo gelegd. Op het platteland
was men nog te veel aan het oude gehecht
en de stad zag zich door het verbod van
een bron van inkomsten verstoken.
(Wordt vervolgd).
R. B. J. d. M.
As iemen' varre reizen doet
Vroeger jaeren, toen schreef der iedere
Zitterdag, in 't Handelsblad, een zekere
Samuel Falkland een kort vertelsel. De
meeste kêeren was 'n ineens uut, mae' soms
was 't in êenegte vervolgen. Die mocht ik
oltied graag leze' Ik weet er nog één van,
dat was van een vent mie' een langen
baerd. En die was dae' zö gröos op, oalle-
man most dae' an voele' 'oe zochte a die
was. Nou, z'n wuuf, die wier dat zövee'
beu, wan', a' ter damesen op verziete wae-
re, dan den in tied van een öogenblik 't
gesprek op z'n baerd 'ebrocht, en dan moste
die ok daer an zitte' viengere' om te weten
'oe zochte a die was. Om kort te gaen, op
een kêer, a ten lag te slaepen, knipten ze
die an één kant of, en toen was 't uut.
El kiek, toet op den van vandaege 'k er
nog spiet van, da' 'k noe nooit te weten za'
komme', wat a die vent 'ezeid eit, toen
a die wakker wier.
Dat is noe maer een onnöozel- vertelsel
tje, dat weet ik wè', mae' dae' bliek' zö
vee' te beter uut, 'oe uutnemend góed
dien bewusten Samuel kust schrieve. Zelfst
mie' zö 'n onbetêekenend gevalletje een
méns zö méé te laete' leven, dat is de
kunst, zie je.
Mae', daer op een slechten dag 'ieuw
Samuel der mee op, en toen kwam der in
z'n plekke een zekere dr. Jan Walch. Die
schreef net eender zukke stuksjes mae
dan glad anders. Vee' defteger, vee' geleer
der. Ik voe' mien leze' dat liever, as die
orrenaere praat, meschien vind ik dat
mooier, omdat 't buten mien bereik ligt.
Op wat voe' meniere a die schreef, dat
kan 'k je gauw verduse, dat was zö onge
veer net as die Lof der Zotheid. Dat dienk
'k iedere keer a 'k dat leze. Wat is zuveren
Ollans toch een möoie spraeke. Noe stieng
ik dae' de vorege weke vlak nest, en
dae' was ik gröos op, mae, vergé-me-
nog-toe, ik vrêeze dat er noe wè' ménsen
zulle' weze', die a van me dienke', da' -ik
net zö 'n soort bin as die Tante Sanne. En
da' 's gin waer, 'öor, ik za' je dan is gauw
uut den droom 'ellepe. As ik op reize bin,
dan mö' 'k zövee meugelik oalles zie-e en
oalles meemaeke, dat a ter te zien en te
beleven is. Ik dienke oltied mae': „ze ken-
ne' me toch nie'," en a 'k er 'ier uut de
buurte tegenkomme, dan dienke 'k: „ze
kenne me töch".
Je mö' noe dirrom anders nie' dienke',
da' ze in de stad zö mêegaende bin en zö
gauw gerêed om een méns een plezier te
doen, as ons, 'öor.
Dat 'k toch is 'ehad, in den-'Aag. Dae'
liep ik die zaal is te bezichtegen, daer a de
Eeste Kaemer oltied in bie mekare komt.
Een deftege mevrouw, glad in de zwarte
ziede, die lei oalles tegen me uut. Die zol
der, of 't is eigeluk mêer een 'emel, net
as in de kerke, die is prachteg beschil
derd, mie raemen, en dae' zie je der dan
deur nae' benêe-en kieke. Dat motte dan
mensen uut oal de andere landen vóórstel-
le, die a zitte luustere' nae' oal de wieze
woorden, die a ter 'esproke worre. Nou, die
stoel van Colijn, die staet op een 'öoger
gedêelte, en toen kreeg ik toch inééns zö
vee' zin om dae' ok is in te zitten. Dus ik
vroeg dat in fesoen mae' machteg lieve,
toen mos' je dat gezicht is 'ezien Ze zei:
,neen meneer, dat is niet geoorloofd". Maer
ik zegge: „méns, wirrom noe toch nie'?
Dae' za' die stoel toch nie' van wete', a'
ik daer een ommezientje m'n eigen in neer
zette, en ik zou dat toch zövee' möoi vinde',
'k tuus zegge kon: „ik in Colijn z'n
stoel 'ezete". Mae' ze was ter nie' toe te
bewegen 'öor. Ze zei mae' steeds: „dat is
niet ge-oorloofd". Afijn, voe' 't overege lei
ze oalles netjes uut, mae' dat gae' 'k noe
'ier oal nie' vertelle'; dan gae je zelft maer
is kieke, a' je dat wete' wilt.
Ik was a' een paer tree-en van de trap
nae' benee-en 'egae', toen zei ze: „het is
niet kosteloos, meneer". Ik greep gauw
nae' m'n portemenee, ik verschrok 'öor, dat
wil ik eerlik wete. Ja, je geeft een méns
toch graag z'n gerechtegheid, Ik zegge:
„o! wat bin 'k je dan schuldeg, mevrouw?"
Ze zei: „dat wordt aan Uw beleefdheid
overgelaten". Noe klonk dat mien verdacht
in m'n öoren. Wan' ik bin wè' een stom
men boer, mae' dirrom 'k toch m'n ver
stand wè, zö noe en dan, 'eldere
öogenblikken, noeme ze dat. En as ter er-
genst antree betaeld mö' worre, dan is dae'
een vaste pries van, weet je. Maer alla; ik
wou dae' noe toch gin drukte over maeke,
dus ik trokten m'n bozzé. En wat wil noe
toch 't geval? Daer 'k niks as gröot geld
en nog zeventien losse centen. Nou, een
gullen was 't me toch nie' waerd, dus ik
zegge': „kiek méns, mêer kleingeld 'k
nie', 'öor, dus je zu' ter je mael mie' motte
doe". Ik wou da' je toen toch is kunne'
zien 'oe a ze op d'r 'and neerkeek, en mie'
'oe een opgetrokke neuze a ze zei: „zé
ventien cent". Anders niks, gin dag of gin
dank je".
Ik docht bie m'n eigen: „ja, m'n goeie
ziele, dae' bin genoegt vrouwen, die a dae'
een ure 'ard voe' motte werke, 'öor". Maer
ik zweeg dat mae' vanselff; mae' 'k der
toch spiet van da' 'k „mevrouw" 'espeeld
Freek Hóógstee.
Weg met de natuur.'
Het menschdom heeft zich langzamer
hand eraan gewend, de natuur niet langer
au sérieux te nemen, maar haar zoo mo
gelijk te vervangen door wat men pleegt te
noemen „de veroveringen van de weten
schap". Wij genieten de vruchten des velds
bjj massa in den vorm, die de chemici der
essence- en limonadefabrieken voor ons
hebben bedacht; de geur der bloemen komt
tot ons via den parfum-flacon; en de stra
len der zon, die bij de kinderen nog de
wangen kleuren, worden bij hun moeders
vervangen door het kleine ronde doosje,
dat zelfs bij mist en regen nog voor zon
kan spelen. Daarmee niet tevreden, hebben
wij kunstbloemen, kunstmest, kunstbont en
wat al niet uitgevonden om niet al te af
hankelijk te zijn van wat Moeder Aarde ons
gelieft te leveren.
Uit dit alles heeft zich een eigenaardige
mentaliteit ontwikkeld, die typeerend is
voor deze eeuw en het kunstmatige als
regel, de natuur als uitzonde
ring, zoo niet als buitennissigheid be
schouwt. Hoort men niet nu en dan met
een toon van spot spreken van de jonge
lui die zg. „zonnecultuur" bedrijven, d.w.z.
de zon uit de eerste hand accepteeren? In
derdaad waarom zich in de zon te koeste
ren, als dr. Philips hoogtezonnen in den
handel brengt? (En waarom in den zomer
in zijn tuin gaan zitten als men 's winters
naar St. Moritz kan gaan?) Waarom, zoo
als een Duitscher zich eens uitdrukte,
warum einfach, wenn's auch kompliziert
geht?
Deze week werd ik getroffen door een
zeer verrassend opschrift in een Engelsch
blad bij een foto van inderdaad prachtige
hyacinten. Dit kopje luidde: „Camera pro
ves the charm of the daffodil" - „Camera
bewijst de pracht van de hyacint". Is het
niet teekenend? Men heeft tegenwoordig
blijkbaar een fototoestel noodig om uit te
maken of een bloem mooi is! „Waarom
eenvoudig als het ook gecompliceerd kan?"
Het woord „bewijst" is buitengewoon. Het
spreekt boekdeelen. Wij moeten in deze
dingen vooral niet afgaan op onze oogen.
Wat die ons zeggen is veel te speculatief;
dat is maar gissen
Maar leven niet de kunstfotografen hee-
lemaal van deze illusie? Kijk maar hoe ze
het banaalste gezicht een artistieke, ro
mantische, ontroerende expressie weten té
geven. Kijk het banale gezicht in natura
aan, al die rimpels, die harde lijnen, die
overtollige haren, die oneffenheden, de af
staande ooren, het wijkende voorhoofd, de
schuwe bliknee, het 1 ij k t er niet
op. De foto-de foto is goed!
De natuur heeft afgedaan.
Een vriend vertelde mij, dat hij een
zonnewijzer had gekocht en dezen in zijn
tuin aan het opstellen was. Een buurman
kwam eens kijken en toen ontwikkelde zich
letterlijk het volgende gesprek:
Wat een grappig ding! Waar dient het
voor?
Dat is een zonnewijzer.
Waar is dat voor?
Om op te zien hoe laat het is.
Hóe kun je dat er op zien?
Aan de schaduw die op de cijfers valt.
De schaduw geeft de cijfers aan, en zóó
laat is het.
Maar waar is de machinerie?
D'r is heelemaal geen machinerie!
Maar hoe draait het dan rond?
Het draait niet, het staat stil.
En het geeft töch den tijd aan?
Zeker, het geeft den tijd aan.
Néé, maar, wat ze al niet uitvinden.
Ik ben benieuwd wat het volgende zal zijn!
Misschien: afstanden van minder dan
tien minuten te lóópen in plaats van te rij
den.
Misschien: naar een concert te gaan in
plaats van de gramofoon te laten spelen.
Misschien: onze eigen wenkbrauwen te
dragen.
Misschien: onze eigen haarkleur te hou
den.
In dezen mallen tijd kun je nooit we
tenE. Rasmus.
Redacteur: J. A. VAN DIXHOORN,
Z a a m s 1 a g.
o-
Wedstrijdprobleem no. 17.
Auteur: Chr. Zwart, Zaandam.
46 47 48 49 50
Cijferstand: Zwart 15 schijven op 2, 5,
7—10, 13, 15, 16, 18, 19, 23, 24, 33, 36. Dam
op 12.
Wit 15 schijven op 11, 25, 27, 31, 32, 34,
37, 40, 42—46, 48 en 50.
Wit speelt en wint.
Oplossingen vóór 1 Oct. aan de Redactie
der Mdb. Crt. onder motto Damrubriek.
o
De oplosserswedstrijd.
Hier volgen de oplossingen der nos.
11—14.
No. 11 van J. Sinke te Kloetinge.
Stand: Zwart 9, 10, 16, 18, 2224, 29.
Dam op 25.
Wit: 27, 37, 38, 43, 44, 46, 47, 49 Dam op
31.
De auteursoplossing verloopt als volgt:
46—41 25X48; 38—33 29x38; 31—36 22x42
(meersl.)36x29! 23x34; 44—39 34x43
en 4136 met winst op tempo. Een fraaie
opsluiting naar een motief van G. J. A. van
Dam, voorkomende in G. A. Cremer's mo-
tievenboek.
Jammer genoeg wordt dit vraagstuk ont
sierd door enkele nevenoplossingen.,1 Wit
wint n.l. eveeneens door 4641 25x48;
31—26 22x33 (meersl.); 41—37 48x31 en
26x30. Ook op de volgende wijze is winst
mogelijk: 47-42 25x48; 31—36 22x31;
36x15 en wint. Op 1621 volgt dan 3833
29x47; 15x26 48x31 en 26x37. Overigens
een verdienstelijk probleem, vooral wan
neer men in aanmerking neemt, dat de
auteur pas 17 jaren oud is. We hopen nog
nader van hem te mogen hooren.
o
No. 12 van L. D. van Damme te Kortgene.
Stand: Zwart 79, 12, 14, 17, 18, 25, 30.
Dam op 22.
Wit: 21, 23, 27, 29, 31, 33, 34, 37, 39, 42,
48 en 49.
De verborgen ontleding luidt aldus:
49—44 17X26; 27—21! 26x17; 42—38!
22x36; 23—19 14x23; 29—24 30x19;
3731 36x29 en 33x4 met gewonnen
stand. Er volgt n.l. 2329; 415 2934;
39x30 25x34; 15—33 34-40; 48—43 40—45;
33—50 12—18; 43—38 18—22; 50x6 45—50;
3833 50x28; 6x50 en wint. Een fraaie
constructie! Vooral de afwikkeling, waarbij
de beide tempozetten 4238 en 49—44, die
verwisselbaar zijn, een belangrijke rol spe
len, is heel aardig.
o
No. 13 van C. K. Kaan te Koudekerke.
Stand: Zwart 2, 8, 10, 15, 16, 34, 37, 39
en 45.
Wit: 17, 18, 22, 23, 25, 27, 29, 38, 40 en
50.
De auteursoplossing luidt: 3833 39x19;
27—21 34x12 (meersl.); 25—20 16x18
(meersl.); 2014 12x21 (a.); 14x3 45x34
en 3x30 wint. Op (a.) 45x34 volgt 14x5
12x21; 5x25 813 en 2514 met gewon
nen stand. De volgende bijoplossingen, ge
voegd bij den zonderlingen stand, ontsieren
het probleem in hooge mate: 3833 39x19;
18—12 34x23; 12x3 45x34; 17—11 16x7;
2218 23x12; 3x13 en wint. Ook het vol
gende is winnend: 3832 '37x19; 1812
34x23; 12x3 45x34; 50—44! 39x50;
1712 50x8 en 3x40. Ter aanmoediging
hebben we dit vraagstuk evenwel bij uit
zondering voor dezen wedstrijd opgeno
men.
De puntenstand der deelnemers luidt na
14 problemen als volgt:
J. B„ W. B„ J. L. O., allen te Middel
burg; A. C„ J. v. d. K„ H. M. S„ J. M. T„
allen te Goes en C. W. v. D„ A. J. v. H., O.
S., allen te Kortgene ieder 14 punten.
Met 13 punten volgen dan: J. K. te Goes,
M. F. d. J. te Kloetinge en C. K. K. te Kou
dekerke.
Voorts verkregen de heeren J. I. C. te
Middelburg 10 punten, C. v. L. te Kapelle
7 punten, A. M. v. H. te Middelburg 5 pun
ten en J. B. te Kadzand en J. A. Jr. te
Sluis ieder 1 punt.
Langzamerhand begint het einde van de
zen wedstrijd in zicht te komen. Den deel
nemers zij medegedeeld, dat in totaal 20
problemen ter oplossingen zullen worden
aangeboden. Met genoegen hebben we mo
gen constateeren, dat deze wedstrijd een
blijvende belangstelling heeft getrokken,
waarbij de helft der deelnemers nog geen
enkele oplossing verzuimde. Inmiddels zijn
we genaderd tot de laatste loodjes, die zoo
als bekend, het zwaarst wegen. Men zij dus
op zijn hoede!
o
No. 14. Eindspel naar de partij.
Stand: Zwart 23, 31. Dam op 5.
Wit: 15, 24 en 35.
Dit eindspel kwam voor in den wedstrijd
om het kampioenschap van Zeeland 1935
tusschen schrijver dezes met zwart en den
heer W. Boogaard te Middelburg met wit.
In bovengenoemden stand, die ontstond na
68 zetten en waarin wij na afloop een
fraaie winst ontdekten, luidt de opgave:
Wit is aan zet en zwart wint in alle varian
ten.
De volledige oplossing van dit hoogst
leerzame eindspel is als volgt: 1510
5x30; 35x24 23—29; 24x33 31—37 en
zwart wint op tempo.
Op 2420 wint zwart door 2329; 3530
5—28; 30—24 28—50; 24x33 50x28! Op
2420 wordt eveneens winst behaald door
23—28; 35—30 31—36!; 20—14 (a) 5x35;
15—10 35—49 en na 10—5 komt 49—32,
terwijl op 104 natuurlijl 4927 volgt.
(a.) 30—24 5—23; 24—19 23x25; 15—10
2543! en op 105 volgt 4332 of op
10—4, 43—27.
Kenmerkend is de volgende winstgang,
waarbij de zwarte dam, die in vorige vari
anten achter schijf 23 opereert, nu dezelfde
taak er vóór verricht. Men oordeele: 2420
31—36; 20—14 5x19; 35—30 19x35; 15—10
3513!! en op 105 volgt 1319, terwijl
na 104, 1327 komt.
Na 35—30 als beginzet kan volgen
23—28; 24—20 5—23; 30—24 31—36 en ver
der als in variant (a.)
Dezelfde spelgang wordt verkregen na
35—30 door 31—36; 30—25 23—28; 25—20
en 523.
Een in hooge mate interessant eindspel,
dat veel waarde heeft voor het practisch
spel. De typeerende winstgangen geven aan
dit eindspel een bijzonder tintje, dat daar
door zeer aardig is, vooral ook, omdat het
aan de partij is ontleend.