VERKOOPINGEN - VERPACHTINGEN
IN ZEELAND.
toen aan de Commissarissen van de Z.
E.G.A.M. opheldering aangaande de ge
volgde methode en overlegging van alle
ingewonnen adviezen te vragen.
Commissarissen [der Z.E.G.A.M.] heb
ben daarop geantwoord, dat zij bezwaar
hadden de gevraagde stukken over te
leggen, wanneer ook het lid van Gede
puteerde Staten, Mr. P. D i e 1 e m a n,
daarvan kennis zou nemen en dat zij be
reid waren, hun standpunt nader monde
ling toe te lichten. Deze gecombineerde
vergadering had plaats op Vrijdag 6 Mei
1933.
Spreker behoeft wel niet te verzekeren,
dat zijn optreden hem uiterst moeilijk is
gevallen, waar het ging tegen een collega,
met wien hij al zeven jaren op de meest
aangename wijze had samengewerkt, Dit
alles thans hier weer te moeten herhalen
is eveneens een pijnlijke taak, waaraan
spreker zich evenwel meent, niet te mo
gen onttrekken, omdat de Staten, naar
zijn oordee) er recht op hébben, te weten,
hoe de verhoudingen zijn geweest. Zon
der dat, is het College niet in staat, zich
een oordeel te vormen over de vraag, of
de houding van de Commissarissen van
de Z.E.G.A.M. juist is geweest.
Het „J'accuse" tegen mr. Dieleman.
Spreker laat thans de verschillende pun
ten volgen, die de Commissarissen va.i de
Z.E.G.A.M. tot het innemen van het zooeven
geschetste standpunt hebben geleid:
1°. de aankoop van de fabriek in 1934.
De onderhandelingen hierover werden ge
voerd door de heeren Knotnerus, Sauter en
Baars eenerzijds en Hoegen van Hoogelan-
de, Abrahamse en mr. Dieleman anderzijds.
Mr. Dieleman was hierbij niet aanwezig
in opdracht van Gedeputeerde Staten, niet
als raadsman van de gemeente Vlissingen,
maar wel als adviseur en ter assistentie van
den heer Hoegen van Hoogelande, den ver
tegenwoordiger van de Imperial.
2°. Kort daarop heeft mr. Dieleman aan
den Griffier der Staten een briefje geschre
ven, dat aan spreker langen tijd onbekend
is gebleven waarin hp o.m. mededeelde, dat
hij van de Imperial opdracht had gekre
gen om samen met de rechtsgeleerde advi
seurs van de Nederlandsch-Indische Gas
maatschappij de koopakte van de fabriek
op te stellen. Dat mr. Dieleman in 1934
rechtsgeleerd raadsman van de Imperial
was, staat dus vast. Deze positie is toen
aanleiding geweest, dat in 1935 een en an
dermaal besprekingen zijn gevoerd tusschen
de Nederlandsch-Indische Gasmaatschappij
en leden van Gedeputeerde Staten met de
uitdrukkelijke bedoeling, dat mr. Dieleman
daarbij niet tegenwoordig zou zijn.
3°. De beslaglegging op de koopsom van
de fabriek. De fabriek te Vlissingen was
de laatste plaats van vestiging van de Im
perial in Nederland. Met de betaling van de
koopsom daarvoor was dus elke mogelijk
heid tot executie van een eventueel gunstig
vonnis verkeken. Daarom oordeelde men
beslag noodig en indien het voornemen daar
toe vooraf aan de Imperial bekend ware
geweest, zou zij zich aan haar verplichtin
gen hebben kunnen onttrekken. Men ge
voelde zich zoo weinig zeker ten aanzien
van de onafhankelijke positie van mr. Die
leman, dat ook de beslissing tot het leggen
van beslag buiten zijn voorkennis werd ge
nomen. Toch heeft de Imperial getracht de
beslaglegging te verhinderen. Wel is deze
poging vergeefs geweest, maar van bijzon
dere beteekenis is geweest, dat er toen zeer
ernstige aanwijzingen, hoewel geen strikt
bewijs, waren, dat deze poging geschiedde
door het kantoor van mr. Dieleman. Later
is gebleken, dat deze poging inderdaad is
geschied door het kantoor van mr. Diele
man.
4°. de houding van mr. Dieleman ten
aanzien van de procedure. Nadat tot het
voeren der procedure door de samenwer
kende groepen was besloten, heeft mr. Die
leman zich daarmede accoord verklaard, al
heeft hij direct gezegd, dat, naar zijn oor
deel, deze procedure niet sterk stond. Daar
na is mr. Dieleman van meening veranderd;
dit is zijn goed recht en kan hem niet ver
weten worden, maar wel kan hem verweten
worden, dat hij van die gewijzigde meening
naar-buiten heeft doen blijken en de wijze
waarop hij dit heeft gedaan. Indien een
college een beslissing in een bepaalden zin
heeft genomen, dan mag een lid daarvan
van zijn afwijkende meening niet naar bui
ten doen blijken, tenzij onder zeer bijzon
dere omstandigheden. Zeker mag men dat
niet doen, hangende een procedure. Het is
een eisch van goed fatsoen, dat over een
procedure niet wordt gesproken, zoolang
de rechter geen uitspraak heeft gedaan
Mr. Dieleman heeft zich aan dien regel niet
gehouden, hij heeft bovendien denigreerend
gesproken over den advocaat, die aan de
procedure zijn volle toewijding heeft gege
ven en heeft verder de volkomen onjuiste
gedachte gelanceerd en gepropageerd, dat
hier een strijd tusschen twee kapitalistische
maatschappijen op de ruggen van de arbei
ders werd uitgevochten. Door zeer positief
stelling te nemen voor de Imperial, heeft
hij het welslagen der procedure ondermijnd
en bij de Commissarissen der Z.E.G.A.M,
de overtuiging bevestigd, dat hij ten aan
zien van de procedure als een tegenstander
moest worden beschouwd.
5°. het optreden als procureur van het
kantoor van mr. Dieleman voor de Impe
rial. In een ingezonden stuk in de Middel
burgsche Courant heeft mr. Dieleman be
toogd, dat niet zijn kantoor, doch zijn zoon
mr. W. K. H. Dieleman persoonlijk als pro
cureur voor de Imperial is opgetreden en
daarbij aangevoerd, dat het procuraat een
zuiver formeele bemiddelende functie is. In
theorie is dit volkomen juist, maar toch
is een procureur geneigd partij te kiezen,
zich voor de zaak, waarin hij procureur
is, te interesseeren. En wanneer dan de
betrokken procureur zoo nauw gelieerd
is met mr. P. Dieleman, dan is de houding
van de Z.E.G.A.M. ten deze begrijpelijk.
Al deze feiten hebben bij de commissaris
sen van de Z.E.G.A.M. zeer sterk het ver
moeden gewekt, dat mr. Dieleman op eeni
geriei wijze ten nauwste verbonden was
aan de Imperial en dat dus mededeeling
van belangrijke beslissingen aan Gedepu
teerde Staten, als ook mr. Dieleman daar
van kennis zou nemen, niet in het belang
van de Z.E.G.A.M. en dus niet in het be
lang van de Provincie zou zijn.
Men kan de vraag stellen, of het niet
beter zou zijn geweest, eerst Gedeputeerde
Staten op de hoogte te brengen van de be
staande vermoedens, alvorens te beslissen,
als is gedaan. Hierop is het antwoord, dat
spreker wist, dat Gedeputeerde Staten de
zelfde vermoedens koesterden, maar dat
daarnaast bij het College de overtuiging
bestond, dat strikte bewijzen noodig waren,
alvorens maatregelen zouden kunnen wor
den genomen. De commissarissen van de
Z.E.G.A.M. hebben anders gedacht en over
eenkomstig die zienswijze gehandeld.
Dit alles is door den spr. [den hr. v. Bom
mel v. Vloten] en door mr. Baars in de zoo
even genoemde gecombineerde vergadering
van Gedeputeerde Staten en de commis
sarissen van de Z.E.G.A.M. uiteen gezet.
Daarop heeft mr. Dieleman [destijds] ge
antwoord
Het verweer van mr. P. Dieleman.
1°. dat hij nooit in dienst van de Imperial
is geweest, hoewel hij daartoe in de gele
genheid was gesteld. Hij is met den heer
Hoegen naar Rotterdam gekomen, omdat
het personeelsmoeilijkheden voorzag en hij
mitsdien alle mogelijke moeite wilde doen,
om voor het personeel te bereiken, wat er
te bereiken was.
2°, dat de stukken voor de cessie van de
vordering van de Imperial, waardoor de be
slaglegging op de koopsom van de fabriek
niet mogelijk zou worden, inderdaad op zijn
kantoor zijn gereed gemaakt. Dit was ech
ter geschied in opdracht van mr. Offerhaus
en hij heeft van dit alles niets geweten. Hij
meent zelfs in die dagen afwezig te zijn ge
weest.
3°. dat het procuraat, door zijn zoon ge
voerd, zuiver formeel is geweest, de proces
stukken zijn uitsluitend door mr. Offerhaus
gesteld. Positief ontkende mr. Dieletnan,
ooit aan derden mededeelingen van ver-
trouwelijken aard te hebben gedaan.
Voorts heeft hij uitdrukkelijk verklaard,
dat het nimmer zijn bedoeling is geweest,
iemand perssoonlijk te willen krenken,
noch mr. Baars, noch den President-Com
missaris en heeft hij erkend, onvoorzichtig
te zijn geweest in zijn uitlatingen en daar
door verkeerde voorstellingen te hebben ge
wekt.
Hij betreurde dit en heeft daarvoor zijn ver
ontschuldigingen aangeboden. Hij erkende,
gezien zijn houding, het standpunt van de
commissarissen te kunnen begrijpen. Bij de
verdere besprekingen heeft de heer Diele
man er in toegestemd, dat van zijn erken
ning van schuld en het aanbieden van ver
ontschuldigingen melding zou worden ge
maakt in het van Gedeputeerde Staten uit
gaande stuk. De commissarissen van de
Z.E.G.A.M. verklaarden zich bereid, n a
dit alles, volledig inzage te geven van alle
stukken, op de nieuwe procedure betrek
king hebbende.
Het blijft voor spreker [den hr. v. B. v.
V.] pijnlijk, dit alles hier te moeten herha
len en hij blijft den heer Dieleman erkente
lijk voor zijn ruiterlijke erkenning van on
gelijk. Sinds heeft zich om dit alles een
perscampagne ontwikkeld, die voor allen,
die hierbij betrokken zijn, wel zeer grie
vend is. Spreker kan uiteraard op alles
wat er geschreven is, niet ingaan, maar
meent wei een beroep op Provinciale Sta
ten te mogen doen om,
nu de zaak is opgehelderd en het
vertrouwen tusschen mr. Dieleman
en spreker volledig is hersteld, de
ze moeilijke en pijnlijke zaak ver
der te laten rusten.
Spreker wil hieraan nog toevoegen, dat
Gedeputeerde Staten derhalve hebben ken
nis genomen van alle stukken, die op de
nieuwe procedure betrekking hebben en die
in een latere vergadering van het College
door mr. Baars nog uitvoering zijn toege
licht. Op grond van de aldus verkregen
wetenschap hebben Gedeputeerde Staten
gemeend, zich volledig achter de Z.E.G.A.
M. te kunnen scharen.
Spreker wil niet eindigen zonder de hoop
uit te spreken, dat die leden, die thans er
nog verheugd over zijn, dat zij destijds te
gen de oprichting van de Z.E.G.A.M. heb
ben gestemd, doch van wie spreker tot zijn
vreugde heeft gehoord, dat zij desalniettemin
bereid zijn tot loyale medewerking nog eens
reid zijn tot loyale medewerking, nog eens
zoo ver zullen komen, dat zij kunnen er
kennen, dat zij ook in 1934 ten onrechte te
gen de oprichting van de Z.E.G.A.M. heb
ben gestemd.
MB. DIELEMAN ANTWOORDT.
Een ander lid van Gedeputeerde Staten,
wiens positie ten aanzien van de Z.E.G.A.M.
thans in het debat is [mr. P. Dieleman]
wenschte allereerst te verklaren, dat hij
nimmer gehandeld heeft om financieele
redenen. Hij zou het voorts verkeerd vin
den, ook al laat de wet het toe, dat hij als
advocaat zou optreden in een zaak, waarbij
de Provincie, al was het slechts zijdelings,
zou zijn betrokken.
De redenen, waarom hij destijds mede is
gegaan naar de bespreking te Rotterdam,
lag hierin, dat verschillende gepensionneer
den van de Imperial zich tot hem hadden
gewend om uiting te geven aan hun vrees,
dat hun pensioen gevaar liep. Hij heeft ge
voeld, dat voor die menschen iets moest
worden gedaan en heeft daarover overleg
met de Imperial gepleegd, met het succes,
dat een bedrag van rond 15.000 voor de
reeds gepensionneerden is gered. Dit betrof
hen, die reeds gepensionneerd waren. Over
de op dat tijdstip in dienst van de Imperial
zijnden heeft hij overleg gepleegd met den
voorzitter van het college van G.S. en als
gevolg daarvan is uiteindelijk de aan de
Staten bekende pensioengarantie en de re
geling tot stand gekomen inzake het proce-
deeren. Bij de hierover gevoerde onderhan
delingen heeft de Imperial, omdat hij voor
de reeds gepensionneerde arbeiders was op
getreden, spreker gevraagd, zijn bemidde
ling te willen verleenen, op de conferentie
die daarop in Rotterdam gevolg is over den
verkoop der fabriek en waarbij beide par
tijen in een afzonderlijke kamer zaten en
waarbij door hem [mr. Dieleman] wel tien
of twaalf bemiddelingsvoorstellen zijn gere
digeerd betreffende een pensioensregeling
der arbeiders, evenwel alles zonder succes.
Er werd geen overeenstemming bereikt, het
slot was, dat de Imperial ontkende eenige
wettelijke verplichting te hebben en dat
voor haar alleen gold een regeling, „to the
pleasure of the Board". Aan de Neder-
landsch Indische Gasmaatschappij is ge
vraagd, of zij dit wilde erkennen, die daar
op heeft geantwoord ja, indien gij, Imperi
al, wilt erkennen, dat wij een dergelijke
wettelijke verplichting evenmin hebben. De
Imperial heeft dit laatste geweigerd. Dit
is de eenige conferentie, die spreker heeft
medegemaakt, later heeft hij zich nooit
•neer met iets bemoeid. Ook niet met de be
slaglegging; hij herinnert zich, dat hij, toen
hem later de mislukking van de procedure
werd verteld, heeft gezegd, dat men dat
ook op een andere wijze had moeten aan
pakken. Spreker heeft de procedure altijd
zwak gevonden en heeft dit destijds ook
medegedeeld aan mr. Baars. Intusschen kan
men hierover, zooals wel gebleken is, ook
anders denken.
Het procuraat van mr. W. K. H. Diele
man is geheel buiten hem omgegaan. Het
komt toch herhaaldelijk voor, dat op een
kantoor met verschillende deelgenooten, de
een van de zaken van den ander niet of
niet volledig op de hoogte is. Spreker er
kent, dat hij zich in de vorige vergadering
der Provinciale Staten onparlementair en
onvoorzichtig heeft uitgelaten en hij is nog
steeds bereid, daarvoor amende honorable
te doen. Gedeputeerde Staten hebben des
tijds gezegd, dat het naar hun oordeel vol
doende was, indien van deze bereidwillig
heid bleek in het stuk, dat van hunnentwe
ge aan de Provinciale Staten zou worden
gezonden en hiermede heeft spreker zich
accoord verklaard. Doch dan mag hij nu
ook vragen, dat men deze zaak verder late
rusten, zich onthoude van verdere aantij
gingen.
Indien G.S. ten aanzien van eenig punt
niet voldoende waren ingelicht, dan ligt de
schuld hiervoor niet zoozeer bij de Com
missarissen van de Z.E.G.A.M., als bij G.S.,
die meer hadden kunnen vragen. Daar staat
tegenover, dat G.S., die niet in het dage-
lijksch bedrijf zitten, niet altijd weten, wat
zij zouden moeten vragen. Spreker acht het
volkomen verklaarbaar, dat een lid van
G.S., dat als vertegenwoordiger der Pro
vincie in het bestuur eener Naamlooze Ven
nootschap zit, niet steeds en onmiddellijk
aan het College rapporteert, wat er zoo
dagelijks weg in de Naamlooze Vennoot
schap geschiedt.
Spreker wil hier nog even zeggen, dat de
beruchte term „hersenkronkel" door hem
geenszins denigreerend is bedoeld, doch en
kel om aan te duiden, dat het hier een an
dere opvatting, die hem onjuist voorkwam,
betrof,
Van zijn gewijzigd inzicht heeft hij mede
deeling gedaan in een nota aan G.S. Wel
licht zou het beter zijn geweest, wanneer
hij dat eerder zou hebben gedaan. In dit
verband wil hij hier wel zeggen, dat hij
thans geen voorstander meer is van een
gemengd overheidsbedrijf, waarvan hij vroe
ger een aanhanger is geweest. De overheid
heeft hier z.i., ook uit ethisch en sociaal
oogpunt beschouwd, een eigen taak, die zij
niet kan overlaten of met anderen deelen.
Op de zaak van de procedure meent spre
ker niet te moeten ingaan, omdat naar zijn
oordeel noch de Provinciale Staten, noch
Gedeputeerde Staten, noch de Commissaris
sen der Z.E.G.A.M. hierover tot oordeelen
bevoegd zijn. Spreker heeft over deze zaak
zijn eigen inzicht gegrond op studie van
wetenschap en praktijk, maar hij erkent,
dat daarnaast een ander inzicht bestaan
baar is.
REPLIEKEN,
Repliceerend zegt o.a. een lid, dat de
door het lid van Gedeputeerde Staten
gegeven uiteenzetting veel heeft opgehel
derd. Hierdoor is de waarde van tijdige en
volledige inlichtingen nog eens weer be
wezen. Dit lid blijft van oordeel dat het
beginnen van een nieuwe procedure zonder
voorkennis van Gedeputeerde Staten niet
in den haak was.
Voor een ander lid is de voornaamste
consequentie van de mededeelingen van
het lid van Gedeputeerde Staten [de hr
v. Bommel v. Vloten] dat duidelijk is ko
men vast te staan, dat een aan de Provin-
omlerhoorïg bedrijf vrijelijk zelf be-
Gasmaatschappij
o.a. te verklaren,
van het lid van
slist, of het het College van Gedeputeer
de Staten al dan niet zal vertrouwen,
Waar gaat het heen, zoo vraagt dit lid:
wanneer straks andere ,semi-provinciale be
drijven zich eveneens gaan verbeelden, dat
zij Gedeputeerde Staten niet kunnen ver
trouwen? Zijns inziens is alles hiertoe te
rug te brengen, dat de leden van Ge
deputeerde Staten financieel geïnteresseerd
zijn bij de Naamlooze Vennootschappen.
Verder'ontkent dit lid, dat de belangen van
de Z.E.G.A.M. en de Provincie steeds pa
rallel loopen, ook de belangen van de
Nederlandsch-Indische
zijn er mede gemoeid.
Een ander wenschte
dat de mededeelingen
Gedeputeerde Staten hem toch wel eenïgs-
zins hebben doen staan kijken. Door het
geen thans is komen vast te staan, kan
hij wel zegger dat hij over de houding
van het aangevallen lid van Gedeputeerde
Staten allerminst gesticht is. Vast is toch
komen te staan, dat dit lid [mr. Dieleman]
achtereenvolgens is opgetreden als: raads
man der gemeente Vlissingen bij de han
delingen met de Imperial; lid van Gede
puteerde Staten en raadsman der gemeen
te Vlissingen bij de onderhandelingen met
de N.I.G.M.; als sociaal gevoelend mensch,
natuurlijk belangeïbos, optredend voor de
gepensionneerden bij de Imperial; voorts
dat hij al strijdt dit oogenschijnlijk met
de zoo even vermelde rol op verzoek
van de Imperial de kennisgeving van ont
slag aan de in dienst zijnde arbeiders heeft
opgesteld met de vermelding, dat de Im
perial tegenover die arbeiders geen pen
sioensverplichtingen had en ten slotte, dat
hij, aanvankelijk met het voeren der pro
cedure lieeft ingestemd, daarna zijn in
zicht heeft gewijzigd en dat gewijzigd in
zicht heeft kenbaar gemaakt op een wij
ze, die niet in het belang was van de
Z.E.G.A.M. en van de Provincie. Het ge
volg van dit alles is geweest, de houding
van de Commissarissen van de Z.E.G.A.M.
tegenover het Provinciaal bestuur, waar
van Gedeputeerde Staten hebben moeten
loegeven, dat zij juist was.
Dit lid wenscht verder op te komen te
gen de, door een ander lid verkondigde
zienswijze ten opzichte van de plichten
van een commissaris eener Naamlooze
Vennootschap. In het algemeen acht ook
hij die zienswijze juist, maar niet in dit
bijzondere geval: Provinciale commissa
rissen hebben in de Naamlooze Vennoot
schap de belangen der Provincie te be
hartigen en hij acht het zeer bedenkelijk,
het onderhavige geval door de houding
van het betrokken lid van Gedeputeerde
Staten onmogelijk is gemaakt. Verder wil
dit lid er op wijzen, dat bij de confercn
tie op 1 Augustus 1934, waar het betrok
ken lid van Gedeputeerde Staten als raads
man der gemeente Vlissingen en ter as
sistentie van den heer Hoegen van Hoo
gelande aanwezig was, van de zfjde van
de Imperial ontkend is, dat er een
verplichting tot pensionneering bestond,
terwjjl het lid van Gedeputeerde Staten
in z[jn, hoedanigheid van raadsman van
Vlissingen wist dat er een pensioens
regeling bestond. Was daarvan toen aan
de Nederlandsch Indische Gasmaatschap
pij mededeeling gedaan, dan was alles
wellicht anders geloopen. Dan was men
misschien tot overeenstemming gekomen
en ware mogelijk de procedure voorko
men. Van de vertegenwoordigers van de
Imperial is het zwijgen wellicht verklaar
baar, van het lid van Gedeputeerden Sta
ten niet.
Op deze conferentie was dit lid
dus aanwezig als raadsman van
Vlissingen, als lid van Gedep.
Staten voor de Provincie en bo
vendien ter assistentie van de te-
genpartij de Imperial.
Wat de cessie van de vordering betreft,
wil dit lid er op wijzen, dat het; voorne
men tot beslaglegging geheim is gehouden.
Toch wist mr. Offerhaus er van, hoe
kwam dit? Dit lid acht het volmaakt on
behoorlijk, dat het kantoor van een lid
van Gedeputeerde Staten zich hierin
mengt. En hetzelfde geldt ten aanzien
van het procuraat in de thans aanhangige
procedure. Een vergelijking met andere
grootere kantoren op dit punt gaat z.i.
niet op, wanneer men let op den aard der
zaak. Zijn conclusie uit een en ander is
het volgende:
Het College van Gedeputeerden is
een uiterst belangrijk college, niet
enkel door de bevoegdheden, die
het zelf bezit, doch ook door zijn
verhouding tot de Provinciale Sta
ten, die immers als regel slechts
tweemaal in het jaar bijeen ko
men en die daarom volledig ver
trouwen in Gedeputeerde Staten
moeten kunnen stellen. Vandaar
het in een vorige zitting vrijwel
algemeen tot uiting gekomen stre
ven om in de combinatie Gedepu
teerde Staten-Commissaris eener
Provinciale Naamlooze Vennoot
schap tegen te gaan. Men is toen
niet tot een oplossing kunnen
komen, omdat men de zaak in
het algemeen behandelde.
Thans heeft men evenwel met
een concreet geval te doen. Naar
het oordeel van het hier aan
het woord zijnde lid, is de positie
van het bedoelde lid van Gedepu
teerde Staten door alles, wat er
gebeurd is, ten zeerste
geschokt, hij zal daaruit
zelf de consequenties moeten
trekken. Het hier aan het woord
zijnde lid heeft gemeend dit
alles te moeten zeggen, hoe pijn
lijk het ook moge zijn. Instellin
gen als de volksvertegenwoordi
gingen in hun verschillende in
stanties hebben naar zijn meening
een groote waarde voor de ge
meenschap, maar dan moet men
ook den zedelijken moed hebben,
de soms wel moeilijke en pijnlijke
taak te durven aanvaarden om
deze instituten zuiver te houden.
Hij meent daarom, tenzij hij van onge
lijk wordt overtuigd, het als zijn plicht
te moeten beschouwen, dit alles ook in
de openbare zitting te herhalen.
Nog een ander lid vraagt: welke nadere
bezwaren bestaan er tegen den heer
Abrahamse, waarop het lid van Gedepu
teerde Staten [de hr v .B. v. V.l heeft
gezinspeeld? Misschien zal het antwoord
niet aangenaam zijn voor den heer Abra
hamse, maar het gaat thans bovenal om
klaarheid.
Wederom een ander lid verklaart:
dat ook naar zijn oordeel, de zuiverheid
van de parlementaire instellingen voor ons
volk alleen gehandhaafd kan worden, wan
neer zelfs de schijn van onzuiverheid ver
meden wordt. Daarom acht dit lid het op
treden van het kantoor van een lid van Ge
deputeerde Staten als vertegenwoordiger
van de Imperial niet juist
Dupliek van mr. Dieleman.
Het hier bedoelde lid van Gedeputeerde
Staten verklaart te hebben mogen verwach
ten, dat alle wantrouwen verdwenen zou
zijn, nu hij ronduit heeft verklaard, niet te
staan, noch te hebben gestaan in dienst van
de Imperial. Bovendien zijn door zijn optre
den de belangen der Provincie niet ge
schaad, doch eerder gebaat, doordat de-
reeds toegekende pensioenen, ten bedrage
van 16.000 's jaars zijn verzekerd. Hij
heeft voor zijn bemoeiingen nooit eenig
geld ontvangen en evenmin bewust of onbe
wust iets uit de vergaderingen van Gedepu
teerde Staten medegedeeld aan de Imperial
of aan iemand anders. De veronderstelling
van het tegenovergestelde acht hij voor
zijn persoon en gezien zijn staat van dienst
in het publieke leven, beleedigend. Mis
schien heeft hij den schijn op zich geladen
aan de zijde van de Imperial te staan, om
dat hij op juridische en moreele gronden
aan haar zijde staat. Hij beeft dan ook niet
gestemd voor de procedure, hij heeft er in
berust, dat zij zou worden gevoerd. Zijner
zijds is nimmer opzettelijk verzwegen, dat
er een zekere pensioenregeling bestond
ook Burgemeester en Wethouders van Vlis
singen wisten dit, eveneens, dat het geen
bindende regeling was, maar „to the
pleasure of the Board". Men wist boven
dien, dat de winsten van de Imperial ge
drukt werden, doordat de pensioenlasten
positief geweigerd, zelfs te adviseeren. Hjj
gevoelt zich in zijn geweten volkomen ver
zekerd, en betreurt daarom, dat een lid zoo
scherp tegen hem is opgetreden. Verder
ontkent hij bij de cessie en het beslag eeni
ge medewerking te hebben verleend, beide
zijn trouwens normale maatregelen. Het
door zijn kantoor gevoerde procuraat is in
dit geval zuiver formeel, al geeft hij toe,
dat het anders kan zjjn. Het tegen hem ge
koesterde wantrouwen acht hy misplaatst;
hij heeft trouwens 't bestaan van dit wan
trouwen eerst langzamerhand bespeurd. Hy
wil nog eens erkennen, zich destijds, onjuist
te hebben uitgedrukt, doch wenscht dan
thans ook niet langer speelbal van en blik
semafleider voor de Z.E.G.A.M. te zyn.
Dupliek van den hr. Van Bommel
v. Vloten.
Het lid van Gedeputeerde Staten, dat het
eerst aan het woord is geweest [de hr. v.
Bommel v. Vloten] betreurt het, niet allen
te hebben kunnen overtuigen, respecteert
de meening van zijn tegenstanders, doch
meent voor zich, dat hij niet anders heeft
kunnen handelen, dan hjj gedaan heeft.
Wat Abrahamse betreft, indien het alleen
ging om het schrijven van het briefje, zou
men wellicht kunnen spreken van een tac
tische fout. Maar er is meer: hy heeft die
tactische fout niet tjjdig erkend; hij heeft
aan zijn Directie niet medegedeeld, dat van
het briefje in het proces gebruik gemaakt
zou worden en zijn houding in de vergade
ring van commissarissen, waarin deze zaak
met hem besproken werd, was geheel on
juist.
Spr. herhaalt nog eens, dat de bewering,
als zou het verliezen der procedures een
last van 500.000 beduiden, onjuist is, het
gaat om 2/3 van 250.000. Wat de opmer
king betreft, dat alleen gevaren zou zijn op
het kompas van mr. Baars, wil hij er op
wijzen, dat de procedure ook met de volle
instemming van mr. Van de Velde is ge
voerd en, indien men zegt, dat dit nog al
vanzelf spreekt, omdat de bonden slechts
konden winnen bij de procedure, dan wil
hij er aan herinneren, dat ook prof. Breg-
stein en mr. Levenbach tot het voeren van
de procedure hebben geadviseerd.
Ten slotte wenscht hij nog te protestee
ren, tegen de uitlating van zijn medelid,
[mr. Dieleman] dat deze zou zijn gebruikt
als bliksemafleider van de Z.E.G.A.M.
Deze heeft geen blikse m-
afleider noodig.
Wat de pensioenregeling betreft, wil hij
nog opmerken, dat inderdaad destijds de
onderhandelaars volkomen onkundig waren
van het bestaan eener regeling. De eeni-
gen, die deze regeling kenden, waren de
heeren Hoegen van Hoogelande, Abraham
se en mr. P. Dieleman. Ir. Sissingh, die de
regeling ook kende, was bij de onderhande
lingen niet tegenwoordig. Dat de heeren
Hoegen van Hoogeland en Abrahamse zwe
gen, was z. i. unfair, maar wellicht begrij
pelijk, dat mr. Dieleman zweeg, vindt mis
schien zijn oorzaak in het feit, dat hij een
ander inzicht ten aanzien van de pensioens
regeling had en haar niet bindend achtte.
Indien hij echter destijds van het bestaan
der regeling mededeeling had gedaan aan
mr. Baars, dan was de geheele zaak wel
licht anders geloopen."
Het verslag is onderteekend door de rap
porteurs
Mr. W. F. E. baron Van der Felts.
A. C. de Pauw en mr. dr. A. J. J. M.
Mes.
Gedeputeerde Staten vinden zoo
schrijft dit college aan Prov. Staten, in
het algemeen verslag geen aanleiding tot
het maken van bijzondere opmerkingen of
het doen van nadere mededeelingen, voor
zoover betreft de mededeeling, welke zij
aan de Provinciale Staten inzake de Z.E.
G.A.M. deden. Deze mededeeling ware der
halve h.i. voor kennisgeving aan te nemen.
Wat betreft het nieuwe adres van den
heer Abrahamse, hetwelk aan dit punt van
de agenda werd toegevoegd, deelen Gedepu
teerde Staten mede, dat zij van den Presi
dent-Commissaris van de Z.E.G.A.M. moch
ten vernemen, dat Commissarissen en Di
rectie van de Z.E.G.A.M. bereid zijn, om den
oorspronkelijken ontslagbrief door een mil
deren brief te vervangen en aan den heer
Abrahamse een getuigschrift uit te reiken,
waarmede hij in staat zal zijn eventueel
naar een nieuwe betrekking te sollieitee-
ren. In verband hiermede en voorts op
grond van hetgeen namens hun College
met betrekking tot het ontslag van den
heer Abrahamse in de afdeelingsvergade-
ring werd betoogd, stellen Gedeputeerde
Staten voor, ook dit adres voor kennisge
ving aan te nemen.
Juli.
19 Serooskerke, land, Van der Harst.
20 Vere, Inspan enz., Blaupot ten Cate.
20 Kruiningen, land, Van Dissel.
20 Goes, Winkelgoederen, de Kok.
25 Kapelle, Boomg. en land, Jonkers.
26 Meliskerke, land, Loeff.
26 St. Laurens, Huis Van der Harst.
27 Kapelle, land, Kram.
27 St. Laurens, Inboedel, Van der Harst.
27 Ovezande, Huis, Jonkers.
28 Kloetinge, Inb. en gereedsch. Jonkers.
30 Arnemuiden, Huis, Blaupot ten Cate.
Aug.
24 Middelburg, Motorschip, Arr. Rechtb.
Sépt.
Vere, Inspan, Loeff.
AGENDA.
MIDDELBTTRO.
ZA 16 en ZO 17 Jul. Tenniswedstrijden;
Banen St. Joris.
MA 18 Jul
Dl 19 Juli. Verg. Prov. Staten; 10 uur.
GOES.
ZA 16 Jul.
ZO 17 Jul.
jaarlijks ten laste van den gewonen d'enst MA lg Ju]
werden gebracht. Omdat hij een ander in'
zicht had ten aanzien van de beteekenis van
de pensioenregeling als door mr. Baars
wordt gehuldigd, is daarin wellicht de oor
zaak te vinden, dat hij er nooit melding van
heeft gemaakt. Hij ontkent nogmaals po
sitief te zijn opgetreden voor de Imperial,
dit zou wellicht zeer goed mogelijk zijn ge
weest, als hij dat gewild had, maar hij heeft
BIOSCOPEN.
CITY, Midd. VR 15—DO 21 Jul. „Een aan
zoek per Radio" en „Wraak", 20.00 h.
ZO 15.00 h. matinée.
ALGEMEEN.
ZA 16 en ZO 17 Jul. Helderziende Fred.
Marion te Vliss. „Britannia"; 20.30 h.