ZEEUWSCH ZONDAGSBLAD I Lof der Zotheid VAN DE PROVINCIALE ZEEUVSCHE MIDDELDUDGSCHE COUPAhT .fjamM De schijndood op het tweede schavot. De DAEGELIKSE DIENGEN. UIT EEN OUD KOOKBOEK, DAMMEN EN SCHAKEN. 46 47 48 49 50 i fis ^•1 Het leven van een deugniet in Zeeland. beruchten Het is dit jaar juist 170 jaar geleden, dat er te Zieriksee een merkwaardig boekje verscheen, geschreven door Daniel Vierge ver, destijds secretaris van de stad Brou wershaven. De titel van het boekje luidde: „De schijndeugd op het tweede schavot, be helzende de laatste bijzonderheden van wij len den beruchten deugniet Johan Cato Kamerling, of Abraham Maggaris". Wie was deze aartsbedrieger, wiens levensbeschrij ving in 1833 herdrukt werd, waarover Kok in zjjn Vaderlandsch Woordenboek een uit voerig artikel schrijft en over wien ook nog een gedicht verscheen, gedrukt te Amster dam in 1733, met deze regelen eindigen de: „Dus zag men hem vroom of godloos [wand'len Na 't in zijn kraam maar kwam te pas, In welk een land hij immer was; Genezend, preekend of in 't hand'len." Maggaris, zooals zijn eigenlijke naam luidde, had een veelbewogen leven achter zich, voor hij in Zeeland opdook onder den naam van Johan Cato Kamerling. Hij had als jongen een drietal jaren bij den Am- sterdamschen chirurgijn Boekelman de chi rurgie geleerd, en was daarna met zijn va der, die als schipper op West-Indië voer, uitgevaren als heelmeester op het schip van zijn vader. Toen zijn vader in Curagao overleden was, vestigde hij zich te Rotter dam, waar hij meteen met zijn schelmen stukken begon, en in 1741 volgens senten tie van de schepenen der stad over een aaneenschakeling van enorme schelmerijen, in het bijzonder met wissels gepleegd met een strop om de hals was gegeeseld en ge brandmerkt, mitsgaders voor den tijd van 12 jaar in het tuchthuis van gemelde stad geconfineerd, en na expiratie van dien voor 25 jaar gebannen". Hij gedroeg zich in de gevangenis op zulk een wijze, dat hij na acht jaar reeds ontslagen werd, waarna hij wederom op West-Indië voer, en daar na dienst nam bij de Fransche Arméé, als commissaris van vivres. Hij bleef dat be roep uitoefenen tot het sluiten van de vre de, keerde toen in 1763 naar Holland te rug, en kwam te voorschijn als Johannes Lambertus Koster, geboortig uit Rhijns- berg, veldprediker en medicijn-docter in de Armée van den Koning van Pruisen! Tal- looze papieren, attestatiën, bullen enz. kon hij toonen, die het. volkomen geloofwaardig maakten, dat hij deze posten bekleed had. Zelfs probeerde hij te Hoogeveen tot predi kant te worden benoemd, voorgevende, dat hij op de academie van Herborn tot candi- daat in de theologie was bevorderd. Daar hij deze papieren niet kon toonen, legde hij een brief over van een professor uit Rotterdam, waarin stond dat hij gedurende vele weken den preekdienst te Rotterdam had waargenomen. Al deze brieven en pa perassen waren door Maggaris zelf opge steld en met valsche handteekeningen voor zien, maar zijn vroome praatjes en vele connectie maakten het mogelijk, dat hij te Heerenveen een tweetal catechesanten kreeg. Een van zijn leerlingen vroeg hij ten huwelijk; het meisje behoorde tot de beste families van het plaatsje, en de familie gaf volgaarne de toestemming voor een huwe lijk. Toen het op trouwen aankwam, werd hem de grond te heet onder de voeten, en vertrok hij naar.de provincie, welke het verste van Drente afligt, naar Zeeland. 24 Februari 1764 kwam met de gewone „vrachtenaar" te Brouwershaven aan Doc tor Johannes Cato Kamerling, die zijn in trek nam in de beste herberg „De Maagd van Mechelen"; en reeds den volgenden dag kreeg de oudste predikant ter plaatse een bezoek van den nieuwbakken doctor. Hij kwam de groeten overbrengen van een be kend Groningsch Hoogleeraar, en van een predikant uit Nijmegen. Hij was afkomstig uit Duisburg, had een groote medische practijk in Rhijnsberg, maar wilde zich lie ver in een kleine rustige plaats vestigen; hij had een groote erfenis te wachten, en bezat meer dan genoeg om daarvan ruim te leven; Brouwershaven achtte hij bijzonder geschikt voor zijn plan, en of hij reeds een klein bedrag bij den predikant mocht ach terlaten ter verdeeling onder de armen zij ner gemeente. Hij bezocht nog den secreta ris van de gemeente en den burgemeester, en ziet enkele dagen later betrok doctor Kamerling een aanzienlijk huis in Brou wershaven, en vestigde zich daar als me disch arts, nadat al zijn papieren, door hem zelf gesteld, in orde waren bevonden! Al rasch kreeg hij toegang tot de beste krin gen van de stad, en werd hij algemeen be schouwd als een belangrijk personnage. Was hij niet de man, die te Rhijnsberg tal- looze landerijen en boerderijen bezat; was hij niet de neef van den Hoog Ed. Geb. Heer Johannes Jacobus Winkelman, raad, edelheer en directeur-generaal van Neder- landsch-Indië, en was niet onlangs het be richt binnen gekomen, dat deze heer uiterst zwaar aan tering en waterzucht leed, zoo dat zjjn eenige erfgenaam ieder oogenblik de bezitter kon worden van de erfenis van twee millioen vierhonderddertigduizend gulden Vormde dat geld niet dagelijksch de gesprekken in Brouwershaven, en wie achtte zich niet gelukkig als er een zieke was, die door den Doctor bezocht kon wor den Zoo zocht de Doctor ook als patiënt de dochter van den heer Van der Bijl, oud burgemeester van de stad, op welke dame leed aan voortdurende zwakte, en door al le geraadpleegde dokters reeds was opge geven. En ziet, wat geen enkel ander was gelukt, dat gelukt Kamerling; de jonge da me geneest, en kan reeds enkele weken la ter het bed verlaten Zij vat een romanti sche liefde voor den wonderdokter op, die deze liefde beantwoordt. De vader wenscht nog enkele inlichtingen te ontvangen, en draagt den secretaris van de stad op te schrijven naar zjjn collega in Rhijnberg om informaties. Enkele dagen later komt er prompt op tijd een schrijven binnen uit die plaats met de meest eervolle mededeelin- gen over Kamerling, en over zijn enorme bezittingen. Het bleek dat de Doctor nog een zeer bescheiden man was ook, want uit de overlegde stukken, alle voorzien van de noodige zegels en handteekeningen, bleek dat hij nog veel meer bezittingen had, dan hij zelf had verteld. Deze brieven overtrof fen alles. Hier was een steenrijk man, en de burgemeester gaf meteen zijn toestem ming tot het engagement, en drong op spoedige sluiting van het huwelijk aan. Maar er was een moeilijkheid: de aanstaan de bruidegom had een zuster, die de brui loft bij wilde wonen, en daar had hij nu het bericht gekregen dat in Rhijnsberg de pest was uitgebroken en reeds tallooze slachtof fers gevallen waren. Nog was mejuffrouw Kamerling in leven, maar zij mocht de stad niet verlaten, want de autoriteiten hadden dat verboden. Kamerling kreeg uit de plaats van inwoning van zijn zuster zelfs een stuk, waarin dit alles uitvoerig werd toegelicht door den eersten burgemeester! Waar de man de tijd vandaan haalde al de ze stukken op te stellen, is een raadsel. La ter kwam een brief binnen van de zuster zelve, die nog steeds niet kon vertrekken, maar nu voorstelde het huwelijk buiten haar tegenwoordiheid te laten voltrekken. 31 Juli 1764 was de stad prachtig ver sierd; een schitterende eerepoort voor het huis van den burgemeester, de weg be strooid met bloemen, groote vreugde, zelfs een gelukwensch van de zuster uit Rhijns berg, terwijl later bleek, dat Kamerling niet eens een zuster had. Kamerling scheen zijn doel bereikt te hebben; een algemeen geacht burger, gehuwd met een der aan zienlijkste meisjes uit de stad. Maar hij waagde teveel. Hij beloofde een aantal in gezetenen een reisje naar Rhijnsberg: de pest was daar nu voorbij, en als de oogst tijd afgeloopen was, zou men gezamenlijk vertrekken; hij kon dan tegelijk eens zijn landerijen en verdere bezittingen in oogen- schouw nemen. Maar toen de winter kwam en van de reis geen sprake meer was, rees twijfel bij verschillende medeburgers. Bij zijn schoonvader was hef andersom; die be noemde in die dagen Kamerling juist tot al gemeen gevolmachtigde in zijn zaken, waarvan Kamerling een misdadig gebruik maakte, o.a. door het verkoopen van vaten meekrap verre boven den prijs en door het aanbieden van vervalschte wissels Hij wist door allerhande bedriegerijen en diefstal het eene gat met het andere te stoppen, totdat de oude burgemeester een brief in handen kreeg, waarin een Amsterdamsch makelaar hem mededeelde dat hij al maan den wachtte op een bedrag van 2700 gul den. De burgemeester wilde deze zaak zelf onderzoeken en werd alleen door de vele beweegredenen, die Kamerling wist aan 1e voeren, van het plan afgehouden, en gaf zijn schoonzoon opdracht deze kwestie te regelen. Maar dat was zijn ongeluk! Tij dens ztfn reis naar Amsterdam schreef een ingezetene van Brouwershaven naar Rhijnsberg en kreeg een brief terug, waarin stond dat een zekere Kamerling daar vol komen onbekend was Toen de reiziger van zijn verblijf te Amsterdam terugkeerde, werd hij gearresteerd. Hem werden een veertigtal vragen voorgelegd, die hij alle op de uitstekenste wijze wist te beantwoor den, maar toen hem de brieven uit Rhijns berg werden voorgelegd bekende hij alles! Zijn rol was uitgespeeld. Er werd nog een onderzoek ingesteld naar zijn vroegere han delingen, waarbij nog allerlei schoons aan het licht kwam, en op 15 November 1765 sprak het Edele Geregte der stad Brou wershaven een Sententie uit tegen Mag garis, alias Kamerling. Dit vonnis is een zeer lang stuk, dat alle misdaden van den bedrieger uitvoerig opsomt, en dat eindigt met de volgende zin. „Zoo is het dat bur gemeesters en schepenen der stad Brou wershaven den gedetineerde hebben gecon- demneerd en condemneeren hem bij dezen, gebragt te worden ter plaatse alwaar men gewoon is de executie van de crimineele justitie te doen, en aldaar onder de galg met een strop om den hals zeer strengelijk met roeden te worden gegeeseld, voorts met een dubbeld zwaard te worden ge brandmerkt, confineren hem gedurende zijn geheele leven in een tuchthuis, om aldaar strengelijk bewaard en op zijn eigen kosten of handenarbeid onderhouden te worden." Maggaris is later in het tuchthuis overle den, en daarmede eindigde het leven van een der grootste oplichters van zijn tijd. Mr. J. M. Fuchs. iiiiiiiii Spoorlijn met station te koop. Ik zou nóóit hebben geloofd, dat een van de phantasiën van Himpe tot werkelijkheid was geworden, als ik het niet met eigen oogen in de krant had gelezen. U weet wie Himpe was: de eeuwige stu dent, wiens beroemde grappen overliepen van originaliteit. Hjj huurde op de Leidsche veemarkt voor een tientje een koe, nam de ze mee naar den „Vergulde Turk" en liet het beest als een trouwe hond aan zijn voe ten liggen terwijl hij zich laafde aan de da gelij ksche dosis alcohol. Hij liet zich in Am sterdam stapvoets door de Leidschestraat rijden in een open rijtuig, en droeg daarbij een breed wit lint over de borst, waarop te lezen stond: „Interessant vreemdeling". Hij had beloofd, op een studentenconcert de vioolsolo te verzorgen en bleek op den be- wusten avond naar België te zijn vertrok ken; zjjn vrienden achterhaalden hem nog aan het station Rotterdam met een tele gram en verheugden zich bij het begin van het concert met zijn antwoord: „Ben on derweg". Twee uur later echter arriveerde zjjn telegram uit Antwerpen: „Ben aange komen". Maar ook begaf hij zich eens naar een veiling van oude locomotieven, even buiten Leiden, bekeek aandachtig alle typen, liet ten slotte zijn keuze vallen op een logge „Jumbo", informeerde naar den prijs, en sprak de beroemde woorden: „Stuurt u mij deze locomotief naar de Breestraat 49, tweede étage, en doet u er voor een dub beltje rails bij." Ik weet niet wat er van al deze boeiende verhalen waar is ook de studentenmaat schappij bezit haar Emil Ludwigs maar een feit is het, dat het laatste verhaal nu werkelijkheid is geworden. De heer A. van Poelgeest te Leimuiden, zoo vertelt de cou rant, heeft (niet alleen een locomotief, maar) een spoorljjn èn een station gekocht: de voormalige spoorljjn Alpen aan den Rijn Uithoorn, en het station Gouwsluis. Hij is er eigenaar van geworden voor 9951 gulden, en misschien heeft juist die ééne gulden mij doen denken aan het dubbeltje rails van Himpe, ofschoon er in dit geval meer aan leiding is Voor de veronderstelling, dat de 9950 gulden voor de rails zijn betaald en alleen die ééne gulden voor het station, want gezien de bekendheid van de gemeen te Gouwsluis zal het station aldaar zeker geen Charing Cross of St. Lazare zijn ge weest. Het meest heeft mij in het bericht echter de kleine bijzonderheid gefrappeerd, dat „de kooper zelf nog niet weet, wat hij met zjjn nieuw verworven bezit zal doen." Men zegt dat er vrouwen zijn die alleen maar koo- pen öm te koopen, maar tot eer van het zwakke geslacht moet ik getuigen dat nog nooit een vrouw is thuisgekomen met de mededeeling: „Mannie,. ik heb vandaag in de opruiming een station gekocht, een echt station, met een snoezig spoorlijntje erbij. Ik weet nog niet goed wat ik ermee moet beginnen, maar het was zóó ongeloofelijk goedkoop, dat ik er eenvoudig niet af kon blijven. Bovendien waren er ook andere vrouwen die er op loerden, en dus De vraag laat mjj niet los: Wat gaat me neer Van Poelgeest met zjjn station en zjjn lijntje doen Aan zjjn zoon geven op zijn 12den verjaardag Dit lijkt mij in strijd met alle paedagogie. Zoo'n jongen wordt op die manier steeds veeleischender Hjj zal beginnen met prof. Goudriaan van de N.S. als collega aan te spreken, en hij zal niet rusten vóór hjj op zijn 13den verjaar dag eenige Diesels op de lijn mag installee- ren. Op zijn I4den verjaardag zal hij een undergrond, een Zeppelin of een Nieuw Amsterdam verlangen, en waar is het ein de Neen, dit is geen opvoeding, zulke kin deren worden op den duur onuitstaanbaar en ik durf de hoop uitspreken, dat de fa milie den heer Van Poelgeest van zuk een noodlottig plan zou afhouden. Ik denk zelfs, dat de heer Van Poelgeest het heelemaal niet voor zijn zoontje heeft gekocht, maar voor zichzelf. Er zjjn col- lectionneurs die graag iets hebben wat een ander niet heeft, en het is altijd de moeite waard te kunnen zeggen dat je een spoor lijn en een station bezit. Maar het waar schijnlijkste is nog, dat hij op dit traject veel moet reizen en voortaan geen last van medepassagiers wil hebben, zoodat hjj de raampjes kan open- en dichtdoen wanneer hij wil. Is dat tenslotte niet ieders ideaal E. Rasmus. VARIA. In Shanghai vond men in de ingewanden van een kip, die voor een hotel geslacht moest worden, kleine goudkorreltjes ter waarde van 160 gulden. Niemand begrijpt, hoe het beest aan dit goud kwam. Bjj het graven voor de ondergrondsche spoorbaan in Londen, heeft men een ver steende krab gevonden, waarvan men denkt, dat hij meer dan 50 millioen ja^r oud is. Door proefnemingen is gebleken, dat een mensch wanneer hij zich volkomen rustig houdt, en af en toe iets te drinken krijgt, 3 tot 4 weken zonder voedsel kan leven en 8 dagen zonder slaap. In de steengroeve bjj Kirchheimbolanden in het Noorden van de Palts is onlangs de grootste explosie bewerkstelligd geworden, die ooit in Europa is voorgekomen. In twee boorgaten, waarover men maan denlang gewerkt had, zjjn elk 300 ton ont plofbare stoffen tot explosie gebracht ge worden, waardoor circa 200.000 ton ge steente opgeblazen werd. Een standbeeld voor geiten. In een afgelegen goudgebied, in Midden- Australië is kort geleden een standbeeld opgericht, dat twee geiten voorstelt op een groot voetstuk. De goudgravers hebben het laten neerzetten, om hun dankbaarheid te toonen aan de geiten, die het door hun aan wezigheid mogeljjk hebben gemaakt, om net zoolang te zoeken naar de goudmijn, tot ze hem hadden gevonden. Als de geiten er niet waren geweest, hadden ze het al lang moeten opgeven, want geen ander dier zou zooveel nut gegeven hebben in zoo'n eenza me streek. Bovendien heeft bjj de ontdek king van de mjjn zelf een oude bok ook nog een groote rol gespeeld, want die heeft bij een van zijn sprongen een rotsblok op zij geschoven, waardoor een holte in de grond zichtbaar werd, welke nog niet was opgemerkt. Dit leidde toen weer tot de ont dekking van de mijn. Zö-mae' toeval. Wacht is' öor; daer 'k wat op-'elicht. Daer 'k uut m'n mond laete voalle „Be- rendike", en ménsen-lieve, noe je 't ga en- de. Noe zitte ze mie' z'n oallen te vissen en te vienken: „dat is Krammendieke; nêe-e, vanselft Werendike; glad gin waer, Be- rendrecht". En zó mè' vadder, en ieder dienk' vanselft wee' dat 'n góed 'eraaid eit. Noe was dat volstrekt m'n bedoelege nie', 'öor; om raailienksjes op te geven; i k bin gelokkeg zó nie', om een méns moed- willeg nieuwsgiereg te zitte' maeken. Dat vind ik oltied een smereg iets, ik begriepe nie' 'oe a sommegste lui dae' aregheid in kunnen En ik kenne der, 'öor, die a de' d'r smout in gaere, om van 't êen of 't are een puntje op te lichten, en dan niks mi te wille' zeggen, en zö een méns te zitte' mar telen. Noe ze dae' bie mien nöoit areg heid van, weet je, wan', a was ik nieuwsgiereg, dan zou ik dat toch nóóit laete merke. Mer, alia Toen k dat kind nog kleine was, nog gin schole gieng, bedoel ik, dan têekenden die schriften vol mie oalderande bêesten. Je kust góed zie-e, dat 't bêesten waere, wan' je zag een lief en een kop en een staert en een dêel póoten, mè' voe' de rest zatte die zö rareg in mekaren 'edraaid, wat voe' bêest a 't was, dae' rocht je zö gauw nie' achter. Ik sloeg dan wè' is uut, dan zei ik: „da' 's toch een mooi paerd"; mè' dan kreeg ik: ,,gae' noe gauw toppe', dat is glad gin paerd, zie je dat noe nog nie'." Het was nöoit een paerd of een schaep of een 'ond of wat ok, je kreeg oltied 't zelfde antwoord: „dat bin fantasie-dieren". 't Schient tóch dè' dat kind wè' wat van mien wig eit, wan', om je dan noe einde- lienge uut den dröom te 'elpen, Beren- dike is een fantasiedurp. Zoekt er mae' nie' nae' op de kaarte van Zuud-Beveland, wan' je zü' 't er nie' op vinde'. Toen a ik kleine was a ik ok een staepel schriften en dae' têekenden ik m'n fantasiedurp in uut, mie' de kerke in te midden en een gröoten dik ken toren. Boven op den toren gin 'aene voe' windwiesder, mer een beer, steil overènde, net as een 'ond, die a netjes zit. En zö vervolgens ieder 'uusje apart, mie' de ménsen der vóór, oal de schriften vol. De naem van m'n durp 'k 'enoemd Beren- dike, en noe zegge me dat nog wer is on der mekare, uut ter aregheid. Dat is noe 'êel 't geval, anders steekt er niks achter. Die menêer in de stad noemden vanselft een andere naem, mae' wi' zou dat noe góed voe' weze' om die in de krante te zet ten Dat geeft ommest niks, of wéét je dat nie'. 't Bin bie óns ok oal mae' mén sen mie' een vel over der neuze. En neemt een goeie raed van m' an: raai ter nie' mi' nae', wan' da' 's 't gevaerlikste werk dat a je doe kunt. Dan zei den êenen: „zou dat zö nie' weze' en den aren komt a': ,,'t is zö, dat kan nie' anders". En dae' ku' je noe zö is verkêerd mee weze, dae' za' 'k je is een staaltje van vertelle'. Eênegte jaeren gelee-e, toen kwam dat in de mode mie' die briemassiens. Ik zegge' tegen Aernout, da' 's m'n buurman, „ik zou dae' wè' is 't êen en 't are van wille' wete'. Wa'-voe' soorten a ter bin, 'oe diere, van wa'-voe' febriek", afjjn, nog van oal- les, een stik of tien vraegen. Wan' ik docht: ,,a' die affertenties noe nie' leugene', dan zou dat voe' verschei-e 'uusouwens een 'êele opkomste kunne weze, a de vrouwe of een misje tuus een daggeld kust verdiene mie' zö 'n breimassien". Nou, Aernout zei: „dat is nog-a' nie' moeilik; je zet een vraege in „Vraag en Aanbod" en dan zulle' ze je wè' van ant woord diene'." Ik zegge: „ja, dè.' 's waer, dat zou 'k kunne' doe." Mè', liek a dat meer gaet, dat wier op de lange baene 'eschove. En wat raai je noe De êeste keer da' Vraag en Aanbod komt, staet er een vrae ge in over breimassiens, 'êelegans kerrekt net êender as a ik dat oal op-'enoemd en mie' de voorletters van mien naem en van óns durp der onder. Aernout zei: „kiek, 't is goed je 't 'evrogen eit; noe weet je 't". Ik zegge: „nêe, merre, dae' bin ik nie' debet an, 'öor". Dat kust 'n nie' g'löove je mö' rekene, mie' die letters der onder, Ik zegge: „Aernout, je ken' me Nou ,ik bin der zö vrie van as God van zonden. G'löof je me noe Ie zei: „ja, noe mö' 'k het glóove Mae', 't is da' jie 't zeit, mè' van een aar zou 'k het nie' anneme". Ik zegge: „nou, 't is zö". Maer ik zegge: „noe bin ik zö is blie-e da' dat plekke 'ehad eit. Wan' noe ik is wat 'elêerd. In 't vervolg za' ik is verzichteg weze om te zeggen: „dat za' wè' zö weze', dat kan nie' aars", wan' noe je toch is 'ezie, 'oe a een méns wat in z'n schoenen 'eschove kan worre, daer a ten gin spetter van weet". Freek Hóógstee. Kalfszwezerikken. Neemt kalfszwezerikken, en laat die ter dege in schoon water wit uittrekken, en dan opdroogen en bestrooid die dan met wat zout en meel, en fruit ze dan in de pan tot dat ze geel worden, en eet ze dan met limoensap, is heel goed. Redacteur: J. A. VAN DIXHOORN, Z a a m s 1 a g. Wedstrijdprobleem No. 11. Auteur: J. Sinke, Kloetinge. 1 2 3 4 5 46 47 48 49 50 Cijferstand: Zwart 8 schijven op 9, 10, 16, 18, 2224, 29. Dam op 25. Wit 8 schijven op 27, 37, 38, 43, 44, 46, 47, 49. Dam op 31. Wit speelt en wint. Oplossingen vóór 9 Juli aan de Redactie der Middelb. Crt. onder motto: Damru- briek. o Party No. 6. Om den Zeeuwschen titel. De volgende party is het eerste treffen uit den eindstrijd om den kampioenstitel van Zeeland; zjj werd 7 April 1.1. te Middel burg gespeeld tusschen de heeren W. Boo gaard met wit en J. Strooband met zwart, beiden te Middelburg. Wit: BOOGAART. Zwart: STROOBAND. 1. 32—28 18—23 2. 34—29 23x34 3. 40x29 20—25 4. 44—40 14—20 5. 50—44 12—18 6. 29—24 Met dezen uitruil brengt wit een stuk op 24, dat het zwarte spel in zijn ontwikkeling belemmert. 620x29 7. 33x24 19x30 8. 35x24 10—14 9. 37—32 7—12 10. 41—37 1—7 11. 47—41 Wij achten 4641 sterker. 1 15—10 12. 40—34 Natuurlijk Wit zoekt de juiste verdedi ging voor schijf 24. 1 217—22! 13. 28X17 11x22 Dreigt 2228 met schijfwinst. 14. 32—27 14—19 Zwart bedreigt de witte lastpost op 24. 15. 34—30 Als gevolg van wit's 12en zet is een ge makkelijke verdediging ontstaan. 1525x34 16. 39x30 10—14 17. 30—25 Dit is vrijwel gedwongen, daar het witte stuk op 24. anders moeilijk te verdedigen zou zijn. 1719 X 30 19. 44—40 9—14 21. 31—26 22x31 23.. 49—44 11—17 25. 44—40 19—23 18. 25x34 14—19 20. 37—32 4—9 22. 26 X 37 6—11 24. 40—35 14—20 de taak der spelers zoo zuiver mogelijk po sitie te kiezen. 26. 43—39 9—14 27. 48-^43 13—19 28. 38—33 8—13 29. 42—38 2—8 30. 36—31 17—21 Thans komt er eenige teekening in den strijd. 31. 31—26 3—9 Overweging verdiende hier ook 21—27 met bezetting van veld 27, hetgeen ech ter in een dergelijk tournooi een gewaagd experiment beteekent. Zwart kiest dan ook de eenvoudigste weg, welke zeer zeker de veiligste is. 32. 26x17 12X21 33. 41—36 7—11 Positioneel achten wij 712 sterker. 34. 4641 21—26 35. 34—30 20—25 36. 32—27! 25x34 37. 40x29—23x34 38. 39x30 11—17 39. 45—40 18—22 Zwart besluit de gevaarlijke schijf op 27 op te ruimen. 40. 27x18 13x22 41. 40—34 8—13 42. 34—29 Hiermede geeft wit van een gezonden ondernemingslust blijk. 42. 17—21 Zwart: STROOBAND. 1 2 3 4 5 Nu de opening achter den rug is, is het Wit: BOOGAARD. 43. 29—24 14—20 44. 36—31! 20x29 45. 33x24 9—14 Op 2127 zou heel verrassend volgen 30—25, 38—32, 35x24 en 25x3. 46. 30—25 19x30 47. 35x24 13—18 48. 41—36 22—28 49. 37—32? De fatale zet, die wij reeds in onze dam- rubriek van 14 Mei j.l. hebben vermeld. 4928x37! 50. 31x42 14—19 51. 24X22 21—27 52. 22x31 26x39 53. 38—32 39—44 54. 32—28 44—50 dam. 55. 28—23 50—22! De matzet! op 2319 volgt n.l. 22—27 (19—14), 27—32 (14—9), 32—14 (9x20) en 15x24 met fraaie winst op tempo. Wi t geeft op. Een solide partij, die jammer genoeg wordt ontsierd door wit's onbegrijpelijken foutzet toen de remise reeds in de lucht hing. Hiermede hebben wij het geheele ver loop van den eindstrijd weergegeven, waar mede wij meenen in den geest der lezers te hebben gehandeld. Wij kunnen niet nala ten een woord van dank te brengen aan de betrokken spelers, die ons spontaan en ge heel belangeloos de partijen ter publicee ring deden toekomen.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1938 | | pagina 10