ZEEUWSCH
ZONDAGSBLAD
I
Lof der Zotheid
VAN DE PROVINCIALE ZEEUVSCHE MIDDELDUDGSCHE COUPAhT
.fjamM
De schijndood op het
tweede schavot.
De
DAEGELIKSE DIENGEN.
UIT EEN OUD KOOKBOEK,
DAMMEN EN SCHAKEN.
46 47 48 49 50
i
fis
^•1
Het leven van een
deugniet in Zeeland.
beruchten
Het is dit jaar juist 170 jaar geleden, dat
er te Zieriksee een merkwaardig boekje
verscheen, geschreven door Daniel Vierge
ver, destijds secretaris van de stad Brou
wershaven. De titel van het boekje luidde:
„De schijndeugd op het tweede schavot, be
helzende de laatste bijzonderheden van wij
len den beruchten deugniet Johan Cato
Kamerling, of Abraham Maggaris". Wie was
deze aartsbedrieger, wiens levensbeschrij
ving in 1833 herdrukt werd, waarover Kok
in zjjn Vaderlandsch Woordenboek een uit
voerig artikel schrijft en over wien ook nog
een gedicht verscheen, gedrukt te Amster
dam in 1733, met deze regelen eindigen
de:
„Dus zag men hem vroom of godloos
[wand'len
Na 't in zijn kraam maar kwam te pas,
In welk een land hij immer was;
Genezend, preekend of in 't hand'len."
Maggaris, zooals zijn eigenlijke naam
luidde, had een veelbewogen leven achter
zich, voor hij in Zeeland opdook onder den
naam van Johan Cato Kamerling. Hij had
als jongen een drietal jaren bij den Am-
sterdamschen chirurgijn Boekelman de chi
rurgie geleerd, en was daarna met zijn va
der, die als schipper op West-Indië voer,
uitgevaren als heelmeester op het schip
van zijn vader. Toen zijn vader in Curagao
overleden was, vestigde hij zich te Rotter
dam, waar hij meteen met zijn schelmen
stukken begon, en in 1741 volgens senten
tie van de schepenen der stad over een
aaneenschakeling van enorme schelmerijen,
in het bijzonder met wissels gepleegd met
een strop om de hals was gegeeseld en ge
brandmerkt, mitsgaders voor den tijd van
12 jaar in het tuchthuis van gemelde stad
geconfineerd, en na expiratie van dien
voor 25 jaar gebannen". Hij gedroeg zich in
de gevangenis op zulk een wijze, dat hij
na acht jaar reeds ontslagen werd, waarna
hij wederom op West-Indië voer, en daar
na dienst nam bij de Fransche Arméé, als
commissaris van vivres. Hij bleef dat be
roep uitoefenen tot het sluiten van de vre
de, keerde toen in 1763 naar Holland te
rug, en kwam te voorschijn als Johannes
Lambertus Koster, geboortig uit Rhijns-
berg, veldprediker en medicijn-docter in de
Armée van den Koning van Pruisen! Tal-
looze papieren, attestatiën, bullen enz. kon
hij toonen, die het. volkomen geloofwaardig
maakten, dat hij deze posten bekleed had.
Zelfs probeerde hij te Hoogeveen tot predi
kant te worden benoemd, voorgevende, dat
hij op de academie van Herborn tot candi-
daat in de theologie was bevorderd. Daar
hij deze papieren niet kon toonen, legde
hij een brief over van een professor uit
Rotterdam, waarin stond dat hij gedurende
vele weken den preekdienst te Rotterdam
had waargenomen. Al deze brieven en pa
perassen waren door Maggaris zelf opge
steld en met valsche handteekeningen voor
zien, maar zijn vroome praatjes en vele
connectie maakten het mogelijk, dat hij te
Heerenveen een tweetal catechesanten
kreeg. Een van zijn leerlingen vroeg hij ten
huwelijk; het meisje behoorde tot de beste
families van het plaatsje, en de familie gaf
volgaarne de toestemming voor een huwe
lijk. Toen het op trouwen aankwam, werd
hem de grond te heet onder de voeten, en
vertrok hij naar.de provincie, welke het
verste van Drente afligt, naar Zeeland.
24 Februari 1764 kwam met de gewone
„vrachtenaar" te Brouwershaven aan Doc
tor Johannes Cato Kamerling, die zijn in
trek nam in de beste herberg „De Maagd
van Mechelen"; en reeds den volgenden dag
kreeg de oudste predikant ter plaatse een
bezoek van den nieuwbakken doctor. Hij
kwam de groeten overbrengen van een be
kend Groningsch Hoogleeraar, en van een
predikant uit Nijmegen. Hij was afkomstig
uit Duisburg, had een groote medische
practijk in Rhijnsberg, maar wilde zich lie
ver in een kleine rustige plaats vestigen;
hij had een groote erfenis te wachten, en
bezat meer dan genoeg om daarvan ruim te
leven; Brouwershaven achtte hij bijzonder
geschikt voor zijn plan, en of hij reeds een
klein bedrag bij den predikant mocht ach
terlaten ter verdeeling onder de armen zij
ner gemeente. Hij bezocht nog den secreta
ris van de gemeente en den burgemeester,
en ziet enkele dagen later betrok doctor
Kamerling een aanzienlijk huis in Brou
wershaven, en vestigde zich daar als me
disch arts, nadat al zijn papieren, door hem
zelf gesteld, in orde waren bevonden! Al
rasch kreeg hij toegang tot de beste krin
gen van de stad, en werd hij algemeen be
schouwd als een belangrijk personnage.
Was hij niet de man, die te Rhijnsberg tal-
looze landerijen en boerderijen bezat; was
hij niet de neef van den Hoog Ed. Geb.
Heer Johannes Jacobus Winkelman, raad,
edelheer en directeur-generaal van Neder-
landsch-Indië, en was niet onlangs het be
richt binnen gekomen, dat deze heer uiterst
zwaar aan tering en waterzucht leed, zoo
dat zjjn eenige erfgenaam ieder oogenblik
de bezitter kon worden van de erfenis van
twee millioen vierhonderddertigduizend
gulden Vormde dat geld niet dagelijksch
de gesprekken in Brouwershaven, en wie
achtte zich niet gelukkig als er een zieke
was, die door den Doctor bezocht kon wor
den Zoo zocht de Doctor ook als patiënt
de dochter van den heer Van der Bijl, oud
burgemeester van de stad, op welke dame
leed aan voortdurende zwakte, en door al
le geraadpleegde dokters reeds was opge
geven. En ziet, wat geen enkel ander was
gelukt, dat gelukt Kamerling; de jonge da
me geneest, en kan reeds enkele weken la
ter het bed verlaten Zij vat een romanti
sche liefde voor den wonderdokter op, die
deze liefde beantwoordt. De vader wenscht
nog enkele inlichtingen te ontvangen, en
draagt den secretaris van de stad op te
schrijven naar zjjn collega in Rhijnberg om
informaties. Enkele dagen later komt er
prompt op tijd een schrijven binnen uit die
plaats met de meest eervolle mededeelin-
gen over Kamerling, en over zijn enorme
bezittingen. Het bleek dat de Doctor nog
een zeer bescheiden man was ook, want uit
de overlegde stukken, alle voorzien van de
noodige zegels en handteekeningen, bleek
dat hij nog veel meer bezittingen had, dan
hij zelf had verteld. Deze brieven overtrof
fen alles. Hier was een steenrijk man, en
de burgemeester gaf meteen zijn toestem
ming tot het engagement, en drong op
spoedige sluiting van het huwelijk aan.
Maar er was een moeilijkheid: de aanstaan
de bruidegom had een zuster, die de brui
loft bij wilde wonen, en daar had hij nu het
bericht gekregen dat in Rhijnsberg de pest
was uitgebroken en reeds tallooze slachtof
fers gevallen waren. Nog was mejuffrouw
Kamerling in leven, maar zij mocht de stad
niet verlaten, want de autoriteiten hadden
dat verboden. Kamerling kreeg uit de
plaats van inwoning van zijn zuster zelfs
een stuk, waarin dit alles uitvoerig werd
toegelicht door den eersten burgemeester!
Waar de man de tijd vandaan haalde al de
ze stukken op te stellen, is een raadsel. La
ter kwam een brief binnen van de zuster
zelve, die nog steeds niet kon vertrekken,
maar nu voorstelde het huwelijk buiten
haar tegenwoordiheid te laten voltrekken.
31 Juli 1764 was de stad prachtig ver
sierd; een schitterende eerepoort voor het
huis van den burgemeester, de weg be
strooid met bloemen, groote vreugde, zelfs
een gelukwensch van de zuster uit Rhijns
berg, terwijl later bleek, dat Kamerling
niet eens een zuster had. Kamerling scheen
zijn doel bereikt te hebben; een algemeen
geacht burger, gehuwd met een der aan
zienlijkste meisjes uit de stad. Maar hij
waagde teveel. Hij beloofde een aantal in
gezetenen een reisje naar Rhijnsberg: de
pest was daar nu voorbij, en als de oogst
tijd afgeloopen was, zou men gezamenlijk
vertrekken; hij kon dan tegelijk eens zijn
landerijen en verdere bezittingen in oogen-
schouw nemen. Maar toen de winter kwam
en van de reis geen sprake meer was, rees
twijfel bij verschillende medeburgers. Bij
zijn schoonvader was hef andersom; die be
noemde in die dagen Kamerling juist tot al
gemeen gevolmachtigde in zijn zaken,
waarvan Kamerling een misdadig gebruik
maakte, o.a. door het verkoopen van vaten
meekrap verre boven den prijs en door het
aanbieden van vervalschte wissels Hij wist
door allerhande bedriegerijen en diefstal
het eene gat met het andere te stoppen,
totdat de oude burgemeester een brief in
handen kreeg, waarin een Amsterdamsch
makelaar hem mededeelde dat hij al maan
den wachtte op een bedrag van 2700 gul
den. De burgemeester wilde deze zaak zelf
onderzoeken en werd alleen door de vele
beweegredenen, die Kamerling wist aan 1e
voeren, van het plan afgehouden, en gaf
zijn schoonzoon opdracht deze kwestie te
regelen. Maar dat was zijn ongeluk! Tij
dens ztfn reis naar Amsterdam schreef een
ingezetene van Brouwershaven naar
Rhijnsberg en kreeg een brief terug, waarin
stond dat een zekere Kamerling daar vol
komen onbekend was Toen de reiziger van
zijn verblijf te Amsterdam terugkeerde,
werd hij gearresteerd. Hem werden een
veertigtal vragen voorgelegd, die hij alle
op de uitstekenste wijze wist te beantwoor
den, maar toen hem de brieven uit Rhijns
berg werden voorgelegd bekende hij alles!
Zijn rol was uitgespeeld. Er werd nog een
onderzoek ingesteld naar zijn vroegere han
delingen, waarbij nog allerlei schoons aan
het licht kwam, en op 15 November 1765
sprak het Edele Geregte der stad Brou
wershaven een Sententie uit tegen Mag
garis, alias Kamerling. Dit vonnis is een
zeer lang stuk, dat alle misdaden van den
bedrieger uitvoerig opsomt, en dat eindigt
met de volgende zin. „Zoo is het dat bur
gemeesters en schepenen der stad Brou
wershaven den gedetineerde hebben gecon-
demneerd en condemneeren hem bij dezen,
gebragt te worden ter plaatse alwaar men
gewoon is de executie van de crimineele
justitie te doen, en aldaar onder de galg
met een strop om den hals zeer strengelijk
met roeden te worden gegeeseld, voorts
met een dubbeld zwaard te worden ge
brandmerkt, confineren hem gedurende zijn
geheele leven in een tuchthuis, om aldaar
strengelijk bewaard en op zijn eigen kosten
of handenarbeid onderhouden te worden."
Maggaris is later in het tuchthuis overle
den, en daarmede eindigde het leven van
een der grootste oplichters van zijn tijd.
Mr. J. M. Fuchs.
iiiiiiiii
Spoorlijn met station te koop.
Ik zou nóóit hebben geloofd, dat een van
de phantasiën van Himpe tot werkelijkheid
was geworden, als ik het niet met eigen
oogen in de krant had gelezen.
U weet wie Himpe was: de eeuwige stu
dent, wiens beroemde grappen overliepen
van originaliteit. Hjj huurde op de Leidsche
veemarkt voor een tientje een koe, nam de
ze mee naar den „Vergulde Turk" en liet
het beest als een trouwe hond aan zijn voe
ten liggen terwijl hij zich laafde aan de da
gelij ksche dosis alcohol. Hij liet zich in Am
sterdam stapvoets door de Leidschestraat
rijden in een open rijtuig, en droeg daarbij
een breed wit lint over de borst, waarop te
lezen stond: „Interessant vreemdeling". Hij
had beloofd, op een studentenconcert de
vioolsolo te verzorgen en bleek op den be-
wusten avond naar België te zijn vertrok
ken; zjjn vrienden achterhaalden hem nog
aan het station Rotterdam met een tele
gram en verheugden zich bij het begin van
het concert met zijn antwoord: „Ben on
derweg". Twee uur later echter arriveerde
zjjn telegram uit Antwerpen: „Ben aange
komen".
Maar ook begaf hij zich eens naar een
veiling van oude locomotieven, even buiten
Leiden, bekeek aandachtig alle typen, liet
ten slotte zijn keuze vallen op een logge
„Jumbo", informeerde naar den prijs, en
sprak de beroemde woorden: „Stuurt u mij
deze locomotief naar de Breestraat 49,
tweede étage, en doet u er voor een dub
beltje rails bij."
Ik weet niet wat er van al deze boeiende
verhalen waar is ook de studentenmaat
schappij bezit haar Emil Ludwigs maar
een feit is het, dat het laatste verhaal nu
werkelijkheid is geworden. De heer A. van
Poelgeest te Leimuiden, zoo vertelt de cou
rant, heeft (niet alleen een locomotief,
maar) een spoorljjn èn een station gekocht:
de voormalige spoorljjn Alpen aan den Rijn
Uithoorn, en het station Gouwsluis. Hij is
er eigenaar van geworden voor 9951 gulden,
en misschien heeft juist die ééne gulden mij
doen denken aan het dubbeltje rails van
Himpe, ofschoon er in dit geval meer aan
leiding is Voor de veronderstelling, dat de
9950 gulden voor de rails zijn betaald en
alleen die ééne gulden voor het station,
want gezien de bekendheid van de gemeen
te Gouwsluis zal het station aldaar zeker
geen Charing Cross of St. Lazare zijn ge
weest.
Het meest heeft mij in het bericht echter
de kleine bijzonderheid gefrappeerd, dat „de
kooper zelf nog niet weet, wat hij met zjjn
nieuw verworven bezit zal doen." Men zegt
dat er vrouwen zijn die alleen maar koo-
pen öm te koopen, maar tot eer van het
zwakke geslacht moet ik getuigen dat nog
nooit een vrouw is thuisgekomen met de
mededeeling: „Mannie,. ik heb vandaag in
de opruiming een station gekocht, een echt
station, met een snoezig spoorlijntje erbij.
Ik weet nog niet goed wat ik ermee moet
beginnen, maar het was zóó ongeloofelijk
goedkoop, dat ik er eenvoudig niet af kon
blijven. Bovendien waren er ook andere
vrouwen die er op loerden, en dus
De vraag laat mjj niet los: Wat gaat me
neer Van Poelgeest met zjjn station en zjjn
lijntje doen Aan zjjn zoon geven op zijn
12den verjaardag Dit lijkt mij in strijd
met alle paedagogie. Zoo'n jongen wordt
op die manier steeds veeleischender Hjj
zal beginnen met prof. Goudriaan van de
N.S. als collega aan te spreken, en hij zal
niet rusten vóór hjj op zijn 13den verjaar
dag eenige Diesels op de lijn mag installee-
ren. Op zijn I4den verjaardag zal hij een
undergrond, een Zeppelin of een Nieuw
Amsterdam verlangen, en waar is het ein
de Neen, dit is geen opvoeding, zulke kin
deren worden op den duur onuitstaanbaar
en ik durf de hoop uitspreken, dat de fa
milie den heer Van Poelgeest van zuk een
noodlottig plan zou afhouden.
Ik denk zelfs, dat de heer Van Poelgeest
het heelemaal niet voor zijn zoontje heeft
gekocht, maar voor zichzelf. Er zjjn col-
lectionneurs die graag iets hebben wat een
ander niet heeft, en het is altijd de moeite
waard te kunnen zeggen dat je een spoor
lijn en een station bezit. Maar het waar
schijnlijkste is nog, dat hij op dit traject
veel moet reizen en voortaan geen last van
medepassagiers wil hebben, zoodat hjj de
raampjes kan open- en dichtdoen wanneer
hij wil. Is dat tenslotte niet ieders ideaal
E. Rasmus.
VARIA.
In Shanghai vond men in de ingewanden
van een kip, die voor een hotel geslacht
moest worden, kleine goudkorreltjes ter
waarde van 160 gulden. Niemand begrijpt,
hoe het beest aan dit goud kwam.
Bjj het graven voor de ondergrondsche
spoorbaan in Londen, heeft men een ver
steende krab gevonden, waarvan men
denkt, dat hij meer dan 50 millioen ja^r
oud is.
Door proefnemingen is gebleken, dat een
mensch wanneer hij zich volkomen rustig
houdt, en af en toe iets te drinken krijgt,
3 tot 4 weken zonder voedsel kan leven en
8 dagen zonder slaap.
In de steengroeve bjj Kirchheimbolanden
in het Noorden van de Palts is onlangs de
grootste explosie bewerkstelligd geworden,
die ooit in Europa is voorgekomen. In
twee boorgaten, waarover men maan
denlang gewerkt had, zjjn elk 300 ton ont
plofbare stoffen tot explosie gebracht ge
worden, waardoor circa 200.000 ton ge
steente opgeblazen werd.
Een standbeeld voor geiten.
In een afgelegen goudgebied, in Midden-
Australië is kort geleden een standbeeld
opgericht, dat twee geiten voorstelt op een
groot voetstuk. De goudgravers hebben het
laten neerzetten, om hun dankbaarheid te
toonen aan de geiten, die het door hun aan
wezigheid mogeljjk hebben gemaakt, om
net zoolang te zoeken naar de goudmijn, tot
ze hem hadden gevonden. Als de geiten er
niet waren geweest, hadden ze het al lang
moeten opgeven, want geen ander dier zou
zooveel nut gegeven hebben in zoo'n eenza
me streek. Bovendien heeft bjj de ontdek
king van de mjjn zelf een oude bok ook
nog een groote rol gespeeld, want die heeft
bij een van zijn sprongen een rotsblok op
zij geschoven, waardoor een holte in de
grond zichtbaar werd, welke nog niet was
opgemerkt. Dit leidde toen weer tot de ont
dekking van de mijn.
Zö-mae' toeval.
Wacht is' öor; daer 'k wat op-'elicht.
Daer 'k uut m'n mond laete voalle „Be-
rendike", en ménsen-lieve, noe je 't ga en-
de. Noe zitte ze mie' z'n oallen te vissen en
te vienken: „dat is Krammendieke; nêe-e,
vanselft Werendike; glad gin waer, Be-
rendrecht". En zó mè' vadder, en ieder
dienk' vanselft wee' dat 'n góed 'eraaid eit.
Noe was dat volstrekt m'n bedoelege nie',
'öor; om raailienksjes op te geven; i k
bin gelokkeg zó nie', om een méns moed-
willeg nieuwsgiereg te zitte' maeken. Dat
vind ik oltied een smereg iets, ik begriepe
nie' 'oe a sommegste lui dae' aregheid in
kunnen En ik kenne der, 'öor, die a de'
d'r smout in gaere, om van 't êen of 't are
een puntje op te lichten, en dan niks mi te
wille' zeggen, en zö een méns te zitte' mar
telen. Noe ze dae' bie mien nöoit areg
heid van, weet je, wan', a was ik
nieuwsgiereg, dan zou ik dat toch nóóit
laete merke. Mer, alia
Toen k dat kind nog kleine was, nog gin
schole gieng, bedoel ik, dan têekenden die
schriften vol mie oalderande bêesten. Je
kust góed zie-e, dat 't bêesten waere, wan'
je zag een lief en een kop en een staert
en een dêel póoten, mè' voe' de rest zatte
die zö rareg in mekaren 'edraaid, wat voe'
bêest a 't was, dae' rocht je zö gauw nie'
achter. Ik sloeg dan wè' is uut, dan zei ik:
„da' 's toch een mooi paerd"; mè' dan
kreeg ik: ,,gae' noe gauw toppe', dat is
glad gin paerd, zie je dat noe nog nie'." Het
was nöoit een paerd of een schaep of een
'ond of wat ok, je kreeg oltied 't zelfde
antwoord: „dat bin fantasie-dieren".
't Schient tóch dè' dat kind wè' wat van
mien wig eit, wan', om je dan noe einde-
lienge uut den dröom te 'elpen, Beren-
dike is een fantasiedurp. Zoekt er mae' nie'
nae' op de kaarte van Zuud-Beveland, wan'
je zü' 't er nie' op vinde'. Toen a ik kleine
was a ik ok een staepel schriften en dae'
têekenden ik m'n fantasiedurp in uut, mie'
de kerke in te midden en een gröoten dik
ken toren. Boven op den toren gin 'aene
voe' windwiesder, mer een beer, steil
overènde, net as een 'ond, die a netjes zit.
En zö vervolgens ieder 'uusje apart, mie'
de ménsen der vóór, oal de schriften vol.
De naem van m'n durp 'k 'enoemd Beren-
dike, en noe zegge me dat nog wer is on
der mekare, uut ter aregheid. Dat is noe
'êel 't geval, anders steekt er niks achter.
Die menêer in de stad noemden vanselft
een andere naem, mae' wi' zou dat noe
góed voe' weze' om die in de krante te zet
ten Dat geeft ommest niks, of wéét je
dat nie'. 't Bin bie óns ok oal mae' mén
sen mie' een vel over der neuze. En neemt
een goeie raed van m' an: raai ter nie' mi'
nae', wan' da' 's 't gevaerlikste werk dat a
je doe kunt. Dan zei den êenen: „zou dat zö
nie' weze' en den aren komt a': ,,'t is
zö, dat kan nie' anders". En dae' ku' je noe
zö is verkêerd mee weze, dae' za' 'k je is
een staaltje van vertelle'.
Eênegte jaeren gelee-e, toen kwam dat
in de mode mie' die briemassiens. Ik zegge'
tegen Aernout, da' 's m'n buurman,
„ik zou dae' wè' is 't êen en 't are van wille'
wete'. Wa'-voe' soorten a ter bin, 'oe diere,
van wa'-voe' febriek", afjjn, nog van oal-
les, een stik of tien vraegen. Wan' ik docht:
,,a' die affertenties noe nie' leugene', dan
zou dat voe' verschei-e 'uusouwens een
'êele opkomste kunne weze, a de vrouwe of
een misje tuus een daggeld kust verdiene
mie' zö 'n breimassien".
Nou, Aernout zei: „dat is nog-a' nie'
moeilik; je zet een vraege in „Vraag en
Aanbod" en dan zulle' ze je wè' van ant
woord diene'." Ik zegge: „ja, dè.' 's waer,
dat zou 'k kunne' doe." Mè', liek a dat meer
gaet, dat wier op de lange baene 'eschove.
En wat raai je noe De êeste keer da'
Vraag en Aanbod komt, staet er een vrae
ge in over breimassiens, 'êelegans kerrekt
net êender as a ik dat oal op-'enoemd en
mie' de voorletters van mien naem en van
óns durp der onder. Aernout zei: „kiek, 't
is goed je 't 'evrogen eit; noe weet je 't".
Ik zegge: „nêe, merre, dae' bin ik nie' debet
an, 'öor". Dat kust 'n nie' g'löove je mö'
rekene, mie' die letters der onder, Ik
zegge: „Aernout, je ken' me Nou ,ik
bin der zö vrie van as God van zonden.
G'löof je me noe Ie zei: „ja, noe mö' 'k
het glóove Mae', 't is da' jie 't zeit, mè'
van een aar zou 'k het nie' anneme". Ik
zegge: „nou, 't is zö". Maer ik zegge: „noe
bin ik zö is blie-e da' dat plekke 'ehad eit.
Wan' noe ik is wat 'elêerd. In 't vervolg
za' ik is verzichteg weze om te zeggen: „dat
za' wè' zö weze', dat kan nie' aars", wan'
noe je toch is 'ezie, 'oe a een méns wat in
z'n schoenen 'eschove kan worre, daer a
ten gin spetter van weet".
Freek Hóógstee.
Kalfszwezerikken.
Neemt kalfszwezerikken, en laat die ter
dege in schoon water wit uittrekken, en
dan opdroogen en bestrooid die dan met
wat zout en meel, en fruit ze dan in de
pan tot dat ze geel worden, en eet ze dan
met limoensap, is heel goed.
Redacteur: J. A. VAN DIXHOORN,
Z a a m s 1 a g.
Wedstrijdprobleem No. 11.
Auteur: J. Sinke, Kloetinge.
1 2 3 4 5
46 47 48 49 50
Cijferstand:
Zwart 8 schijven op 9, 10, 16, 18, 2224,
29. Dam op 25.
Wit 8 schijven op 27, 37, 38, 43, 44, 46, 47,
49. Dam op 31.
Wit speelt en wint.
Oplossingen vóór 9 Juli aan de Redactie
der Middelb. Crt. onder motto: Damru-
briek.
o
Party No. 6.
Om den Zeeuwschen titel.
De volgende party is het eerste treffen
uit den eindstrijd om den kampioenstitel
van Zeeland; zjj werd 7 April 1.1. te Middel
burg gespeeld tusschen de heeren W. Boo
gaard met wit en J. Strooband met zwart,
beiden te Middelburg.
Wit: BOOGAART.
Zwart: STROOBAND.
1. 32—28 18—23 2. 34—29 23x34
3. 40x29 20—25 4. 44—40 14—20
5. 50—44 12—18 6. 29—24
Met dezen uitruil brengt wit een stuk op
24, dat het zwarte spel in zijn ontwikkeling
belemmert.
620x29 7. 33x24 19x30
8. 35x24 10—14 9. 37—32 7—12
10. 41—37 1—7 11. 47—41
Wij achten 4641 sterker.
1 15—10 12. 40—34
Natuurlijk Wit zoekt de juiste verdedi
ging voor schijf 24.
1 217—22! 13. 28X17 11x22
Dreigt 2228 met schijfwinst.
14. 32—27 14—19
Zwart bedreigt de witte lastpost op 24.
15. 34—30
Als gevolg van wit's 12en zet is een ge
makkelijke verdediging ontstaan.
1525x34 16. 39x30 10—14
17. 30—25
Dit is vrijwel gedwongen, daar het witte
stuk op 24. anders moeilijk te verdedigen
zou zijn.
1719 X 30
19. 44—40 9—14
21. 31—26 22x31
23.. 49—44 11—17
25. 44—40 19—23
18. 25x34 14—19
20. 37—32 4—9
22. 26 X 37 6—11
24. 40—35 14—20
de taak der spelers zoo zuiver mogelijk po
sitie te kiezen.
26. 43—39 9—14 27. 48-^43 13—19
28. 38—33 8—13 29. 42—38 2—8
30. 36—31 17—21
Thans komt er eenige teekening in den
strijd.
31. 31—26 3—9
Overweging verdiende hier ook 21—27
met bezetting van veld 27, hetgeen ech
ter in een dergelijk tournooi een gewaagd
experiment beteekent. Zwart kiest dan ook
de eenvoudigste weg, welke zeer zeker de
veiligste is.
32. 26x17 12X21 33. 41—36 7—11
Positioneel achten wij 712 sterker.
34. 4641 21—26 35. 34—30 20—25
36. 32—27! 25x34 37. 40x29—23x34
38. 39x30 11—17 39. 45—40 18—22
Zwart besluit de gevaarlijke schijf op 27
op te ruimen.
40. 27x18 13x22 41. 40—34 8—13
42. 34—29
Hiermede geeft wit van een gezonden
ondernemingslust blijk.
42.
17—21
Zwart: STROOBAND.
1 2 3 4 5
Nu de opening achter den rug is, is het
Wit: BOOGAARD.
43. 29—24 14—20 44. 36—31! 20x29
45. 33x24 9—14
Op 2127 zou heel verrassend volgen
30—25, 38—32, 35x24 en 25x3.
46. 30—25 19x30 47. 35x24 13—18
48. 41—36 22—28 49. 37—32?
De fatale zet, die wij reeds in onze dam-
rubriek van 14 Mei j.l. hebben vermeld.
4928x37! 50. 31x42 14—19
51. 24X22 21—27 52. 22x31 26x39
53. 38—32 39—44 54. 32—28 44—50
dam.
55. 28—23 50—22!
De matzet! op 2319 volgt n.l. 22—27
(19—14), 27—32 (14—9), 32—14 (9x20) en
15x24 met fraaie winst op tempo.
Wi t geeft op.
Een solide partij, die jammer genoeg
wordt ontsierd door wit's onbegrijpelijken
foutzet toen de remise reeds in de lucht
hing.
Hiermede hebben wij het geheele ver
loop van den eindstrijd weergegeven, waar
mede wij meenen in den geest der lezers te
hebben gehandeld. Wij kunnen niet nala
ten een woord van dank te brengen aan de
betrokken spelers, die ons spontaan en ge
heel belangeloos de partijen ter publicee
ring deden toekomen.