UGOESCHE COURANT
De Groeiende Noordoostpolder-Dijk in het Usselmeer
De affaire-Oss voor het Ambtenaren-gerecht.
Een persbezoek aan de werken bij Lemmer, Urk, Schokland en Kadoelen
Verschillende belangrijke getuigen leggen
verklaringen af, welke niets dan lof voor
de verbannen brigade der Marechaussee
bevatten.
Het getuigenverhoor'
Nieuwe kwartaalabonné's.
Dagblad. Uitg.N.V. De Middelburgsche Crt.
Bureaux: te MIDDELBURG: St. Pieterstr.28,
Telefoon Redactie 269, Administratie 139;
te GOESTurfkade Tel. 17. Postgiro 43255.
Abonnementsprijs voor Middelburg en Goes
i 2.30, elders f 2.50 per kwartaal. Week-
cbonnemenfen in Middelburg en Goes 18 ct.
NUMMER 145. TWEE BLADEN. DONDERDAG
23 JUNI 1938. EERSTE BLAD. 181e JAARG.
Adverfentiën 30 ct per regel, ingezonden
mededeelingen 60 ct p. r. Bij contract lager.
Tarief op aanvraag. Familieberichten en
dankbetuigingen minimum f 2.10. „Kleine
Advertenties", max. 6 regels, 75 cent, bij
vooruitbetaling. „Brieven, of adres bureau
v. d. blad" 10 ct extra. Bewijsnummers 5 ct.
led.)
fAN
Juni.
Jitsche
Pots-
|itvan-
enden
Juni.
Loo",
keu-
Idaar-
f'n en
zoo-
Juni.
>ouw-
k ge-
1 ge-
istel-
tvan-
moe-
zijn
naat-
r de
een
;aan,
■Joor-
vaar-
ge-
tot
mr.
van
zee
ge
ge
ven,
eisje
het
ng-
Toor
de
t.
om-
Bo-
Dijken bouwen in „volle meer".
Veertien van de vijf-en-vijï-
tig kilometer zijn nu boven wa
ter, Ruim 45.000 ha goede
grond komt er bij Nederland.
Er wordt daar een stoer werk
verricht.
„Hier wordt een kleine 50.000 hectare
•goede grond aan Nederlands grondgebied
toegevoegd. Wij vinden dat belangrijk zoo
wel economisch als sociaal. Dit werk ver
dient de belangstelling van het geheele
Nederlandsche volk. Maar wij kunnen geen
excursies van 8% millioen menschen naar
de Zuiderzeewerken /organiseeren- .Gij;,
mijne heeren van de pers, vertegenwoor
digt door Uwe bladen deze 8% millioen.
Daarom hebben wij U gevraagd eens te
komen kijken, om er dan Uw lezers van
-te vertellen in Uwe couranten. Dat is al
les wat ik te zeggen heb."
Zoo sprak ir. V. J. P. de Bloeq van Kuf-
fejer, in het ontspanningslokaal der Zui-
derzeearbeiders, op hét roemruchte eiland
je Urk, kort en krachtig tot de vertegen
woordigers van de binnen- en buitenland-
sche pers, die gevolg hadden gegeven aan
zjjn uitnoodiging, een excursie te maken,
onder deskundig geleide, naar de in uit
voering zijnde werken van den Noord
oostelijken polder. Het mocht geen rede
voering heeten... dat was den spreker trou
wens aan te zien, dat hij geen spreker,
maar een bouwer wasMisschien lel
daarin echter ook juist de bekoring van
dit korte, goede woord.
Des morgens om een uur of negen gin
gen wij in Enkhuizen aan boord van de
gepavoiseerde „Baron van Dedem". Behal
ve den hoofdingenieur-directeur, belast
met de uitvoering van den dienst der Zui
derzeewerken, waren te onzer voorlichting
aan boord de eerstaanwezend-ingerïieur ir.
J. F. R. van de Wall en de ingenieur Van
Helden.
Over een met zonlicht overgoten, doch
door een lekker koeltje toch niet te war
me voormalige Zuiderzee, thans IJssel-
meer geheeten (Flevo-meer hebben we er,
helaas, niet van kunnen maken) ging de
vaart eerst naar De Lemmer, vervolgens
naar Urk, toen door den aanstaanden "pol
der waar nu nog 3 en 4 meter water
staat rond het eenzame Schokland, het
Zwarte Water in; te Zwartsluis verlieten
we de boot, om met een bus naar Zwolle
terug te keeren. Op Urk is de kotiemaal-
tjjd gebruikt.
Aan boord zaten we met de ingenieurs te
praten, die geanimeerd vertelden van het
groote werk, dat zoo klaarblijkelijk hun
liefde heeft. Dermate, dat een jong inge
nieur, met zijn vrouwtje op een woonschuit
al meer dan een jaar in de Urker haven
liggende, verleden jaar de kans krijgende
naar den vasten wal overgeplaatst te wor
den, er de voorkeur aan gafop Urk
te blijven. Nabij zijn werk. Geen wonder
overigens: is het niet schoon onmiddellijk
mede-bouwer te zijn aan zulke groote en
grootsche werken, later te kunnen zeggen:
ik ben één der velen geweest, die hebben
mede-geholpen dat tot stand te brengen?
Schoon, en grootsch is het werk. Maar
veeleischend ook, omvangrijk, veel, zéér
veelzijdig. Geen werk dat uit een boekje
te leeren is. Werk, dat van werkman tot
directeur-generaal eiken dag weer hoofd
brekens kost, vanwege de telkenmale op
duikende nieuwe problemen, die geen pre
cedent hebben.
Bijvoorbeeld: het zoute water der Zui
derzee wordt zilt, brak, zoet water van
het Usselmeer. De zoutwater-fauna wordt
zoetwater-fauna. Maar bepaalde zoetwater-
visschen willen niet leven voor en aleer
er zoetwatervegetatie is. En die Römt er,
natuurlijkerwijze en voor dit doel
gelukkigerwijze. Maar: de Zuiderzeewerken
zijn nog lang niet klaar, en die zoetwater
vegetatie is nu weer hier en daar verba
zend lastig voor den polderbouwen
zoo zitten behalve dit ééne kleine pro
bleempje honderdduizend andere vraag
stukken en -stukjes allemaal aan elkaar
vast
Te onzer voorlichting had men voor
goede kaartjes gezorgd. Waarop duidelijk
te zien was, wat er al gedaan is, wat men
gaat doen, en wat er nog gebeuren moet.
Hoe ver men nu eigenlijk wel is?
In 1936 is men met den Noordoostelijken
polder begonnen. Toen zijn werkhavens
gemaakt bij Lemmer en Urk, met fundee-
rmgsputten voor de daar te bouwen gema
len en toegangssluizen. In 1937 is begon
nen met het maken der dijken, welke,
naar bet zich laat aanzien, in 1940 geslo-
f" bunnen worden. De mechani
ci k 'fu l v.an twee watergemalen is
al besteld, de inrichting voor het derde ge-
fiaiQ/rf W6»ra v?lgen- Wanneer de dijk
n 1940 wordt gesloten, zal de polder in
1941 droogvallen en dan zal met de uit
voering der werken binnen den polder
met het in cultuur brengen van den grond
en dan met de kolonisatie in den Noord
oostpolder kunnen worden aangevangen.
Volgens het oorspronkelijk werkplan zou
de laatste grond in 1951 in pacht kunnen
vvorden uitgegeven, maar dit tijdstip zal,
in verband met een versnelde uitvoering,
waarschijnlijk enkele jaren worden ver
vroegd.
Op vijf plaatsen is men thans met den
dijkbouw bezig. Een dijk wordt namelijk
niet gelegd, maar „gebouwd" tegenwoor
dig. Geen wonder trouwens, als men ziet
hoe dat gaat. Bij De Lemmer hebben we
het gezien. We hebben er om zoo te zeg
gen met den neus op gestaan.
Het gaat, kortweg, zoo: men legt twee
dammen in zee, en spuit daar zand tus-
schen, en dan werkt men den dijk netjes
af, met krammat, en basalt, en beton
blokken systeem-Leendertse, en (soms)
baksteenen, en dan gaat men weer ver
der. Dat is heel eenvoudig gezegd.
Maar dat is toch niet zóó eenvoudig.
Een zandzuigertje of een baggermachientje
en het zijn heusch nog lang geen „Kari-
mata's" kost al van 12 ton gouds, en
van deze graaf- en spuitmonsters liggen
er ettelijke!
Met „onderlossers" en grijpkranen wor
den de twee dammen gelegd een heel
eind van elkaar af, met gewoon zeewater
er nog tusschen. Dan komt er een pijplei
ding, die water en zand uitspuit, tusschen
die twee dammen in. Het water loopt weer
weg, naar het andere water, in de zee
(in het „meer" eigenlijk) en het zand
blijft achter. Dat slaat neer, en vormt zoo
het zandlichaam van den dijk. Het is een
rare beeldspraak, maar niettemin: deze
methode zet zoden aan den dijk.
Zoo „bouwt" men dijken, in volle zee:
graafmachines op rupsbanden werken het
lichaam verder af. Maar niet overal gaat
dat direct zoo: op sommige plaatsen is de
ondergrond te slap. Daar gaat men, om
met succes een dijk te kunnen bouwen
eerst een geul baggeren! Zooals men bosch-
brand met tegenbranden bestrijdt, maar
een beetje anders. In die geul stort men
goed zand en daarop komt de dijk dan
stevig te liggen.
Bij De Lemmer is nu ruim 6 kilometer
dijk boven water gelegd; ter weerskanten
van Urk ruim één en aan den anderen
kant 2% kilometer; ten Zuiden van Schok
land is al ruim 3% km gelegd en onder
Kadoelen, het aansluitingspunt van den
Zuidelijken dijk van den Noordoostelijken
polder op de Overijselsche kust, is een
halve kilometer dijk klaar nu. Zoo werkt
men er op 5 plaatsen tegelijk. Bijna veer
tien kilometer zijn er nu dus gereed: het
moeten er 55 km zijn, voor de dijk dicht
zal zijn.
Men hoopt in 1940 zoover te komen. Dan
zijn inmiddels de drie watergemalen (in
De Lemmer, Urk en bij Vollenhove) ook
wel gereed gekomen, en dan kan men
dus beginnen het water rechts van den dijk
over den dijk heen naar het water links
van den dijk te malen. Een jaartje of zoo
kan dat malen duren: dan is rechts van
den dijk een polder ontstaan en links
staat het water nog even hoog, want uit
't Usselmeer loost men 't overtollige steeds
in de onafgesloten Noordelijke Zuiderzee,
door de sluizen bij den afsluitdijk. De
Noordoostelijke polder zal gemiddeld 3 me
ter onder N.A.P. komen te liggen.
Waarom heeft men den polder zóó ont
worpen en niet anders? Dat is in hoofd
zaak een kwestie van den grond. Zand
was de moeite van het inpolderen niet
waard; dat hebben we zoo ook wel genoeg.
Maar zoo als de grenzen nu loopen, krij
gen we er ongeveer het volgende grond
gebied bij, zoo omstreeks 1941:
15.800 ha zéér goede kleigrond,
12.500 ha goede kleigrond,
9.900 ha goede zavelgrond,
7.900 ha lichte zavelgrond, en
1.500 ha zand-, veen- en leemgronden
47.600 hectare totaal.
Dat kleine beetje zand en veen móest
men wel op den koop toe nemen.
-5»
De regeering achtte deze inpoldering
economisch verantwoord. Zij had destijds
vooropgesteld (toen de beslissing over al
dan niet door-inpolderen na het gereed
komen van de Wieringermeer aan de or
de kwam): het nieuw te winnen land mag
niet meer dan ongeveer 2500 per ha
kosten. De raming der kosten voor dezen
nieuwen polder nu is: 97 millioen gulden
voor waterbouwkundige werken; de ont
ginning en kolonisatie zullen 67 millioen
kosten, met een opbrengst van ongeveer
38 millioen; de eindberekening geeft een
bedrag aan van ongeveer 124 millioen gul
den kosten voor een 45 duizend hectare
grond, of rond 2600 per ha.
In verband met de werkvoorziening (ge
middeld 5600 man gedurende 15 jaar
rechtstreeks en zijdelings arbeid verschaf
fen) heeft de regeering het bouwkapitaal
renteloos verstrekt, immers: die rente zou
wel zoo ongeveer gelijk met den anders
uit te betalen steun gesteld kunnen wor
den. (Bij de uitvoering van de werken zijn
thans rechtstreeks 1350 man betrokken).
5?
Verschillende belangwekkende bijzonder
heden werden ons nog medegedeeld. Aan
die aanteekeningen zij nog het volgende
ontleend:
Het eiland Schokland zal heelemaal bin
nen de inpoldering komen te liggen. Men
verwacht, dat dit eilandje na het droog-
malen van den polder door het inklinken
van den veenachtigen ondergrond gelijk
met het aangrenzende land zal komen
te liggen.
De thans reeds bestaande havens van
Lemmer en Urk zullen aan het Usselmeer
gelegen blijven.
Ten behoeve van de scheepvaart en de
afwatering van de omringende landen zal
een randkanaal (met een keersluis) aan
gelegd worden van Blokzijl tot Kadoelen,
waar het in de Vlakte van het Zwolsche
Diep uitmondt. Verder zal buiten langs
den dijk voor de Overijsselsche kust een
scheepvaart- en afwateringsgeul worden
gebaggerd van het Zwarte Water af tot
Ramspol, waar het water op het Ussel
meer zal worden geloosd.
Voor het leegmalen en drooghouden van
den polder zullen drie gemalen worden ge
bouwd een Dieselgemaal te Urk met 3 pom
pen elk met een capaciteit van 520 ms
per minuut; een electrisch gemaal te Lem
mer eveneens met 3 pompen en met de
zelfde capaciteit van 570 m® per minuut.
De polder zal door het bouwen van
schutsluizen in de buurt van deze gema
len, op drie plaatsen voor de scheepvaart
toegankelijk worden, voor schepen van
200300 ton. In den polder zal een hoofd
vaart van Lemmer naar Urk loopen met
een zijtak naar De Voorst. Uit deze hoofd
vaarten zullen verschillende zijvaarten loo
pen, zoodat de boerderijen als regel niet op
een grooteren afstand dan 4 km van een
losplaats zullen komen te liggen.
Het verkavelingsplan van den polder is
nog in wording, doch het staat wel vast, dat
het landverkeer te Lemmer, Kuinre, Blok
zijl, Vollenhove, Kadoelen en over het
Kamper Eiland (Ramspol) den polder zal
binnenkomen, met als de hoofdverbinding
de weg RamspolLemmer.
De polderdijk krijgt een hoogte van 3.40
tot 4.65 m N.A.P.terwijl de basis van
het normaal profiel uiteenloopt van 45
80 m. Ter vergelijking kan medegedeeld
worden, dat de afsluitdijk der Zuiderzee
een hoogte heeft van ongeveer 7.50 m
N.A.P. en een gemiddelde basis- of aanleg-
breedte van 150 m.
Het lichaam van dezen polderdijk zelve
bestaat uit zand met aan den IJsselmeer-
zijde een hooggelegen keileemdam, verder
afgedekt met keileem en klei.
Tegen golfaanval wordt het dijklichaam
beschermd door kraagstukken en steen-
glooiïngen, waartoe natuursteen uit
Duitschland (basalt) uit België (kalksteen
en petit-granit) uit Zweden en Spanje (gra
niet) moest worden aangekocht, terwijl
daarnaast een groot aatal betonblokken,
betonzuilen en baksteenen worden ge
bruikt, de laatsten op minder blootgestelde
dijksgedeelten.
Tot zoover onze aanteekeningen. Mid
delerwijl bezagen en beluisterden wij deze
symphonie van den grondarbeid op en in
het Usselmeer: knarsende en piepend-
schurende baggermolens; spatterende zand-
spuiters, puf-puffende motoren van graaf
machinesstille steenzetters en vlech-
ters van groote zinkstukken, op Urk aan
den arbeiden daartuschen een manne
ke die werklieden en bezoekers „Holland-
sche nieuwe" verkochtdie we van
wege onzen voedingstoestand niet noodig
hadden (het ware een onverdiende blaam
voor den gastheer) maar niettemin daar en
zoo en toen toch niet af te wijzen.
Men maakt er weinig ophef van, maar
het is een stoer werk dat daar verricht
wordt. Een werk dat bewondering afdwingt
voor de mannen die het uitvoeren. Oók
voor den man waarvan ir. Van de Wall
in een dispuut met een sceptischen journa
list zeide: „legt u het plan Lely eens naast
wat we thans doen, ziet u dan eens welk
een groote overeenstemming in beginsel;
met welken genialen blik Lely toen de zaak
al zagdan krijgt u den verschuldigden
eerbied voor dien man. En dat verschul
digd wil ditmaal zeggen: veel, heel veel!
Onder veel belangstelling, voor zoover
althans de betrekkelijk kleine ruimte van
de zittingzaal dit toeliet, heeft heden het
ambtenarengerecht te 's-Gravenhage de
bekende zaak van de maréchaussée te Oss
behandeld.
Zooals men weet, hebben de zes onder
officieren, die tot de brigade van de ko
ninklijke maréchaussée te Oss hebben be
hoord, en die eerst van hun opsporingsbe
voegdheid ontheven en vervolgens overge
plaatst zijn, bij het ambtenarengerecht een
klacht aanhangig gemaakt tegen de be
sluiten en handelingen, welke tot deze
ontheffing en overplaatsing hebben geleid.
Na de opening deelde de voorzitter, mr.
J. H. Scholten, mede, dat het gerecht be
sloten heeft alle zaken gelijktijdig te be
handelen en dat van de zijde van het ge
recht geen getuigen zijn opgeroepen.
Verdediger van den wachtmeester is mr.
R. A. James uit Apeldoorn.
Als eerste getuige wordt gehoord de ko
lonel der kon. maréchaussée J. van Selm.
Op een vraag van mr. James, vertegen
woordiger der wachtmeesters, of getuige
voor 1 April 1938 ooit eenige klacht heeft
ontvangen over het personeel van de bri
gade Oss, antwoordt getuige: neen. Daar
na heeft hij inlichtingen ontvangen, waar
uit hij den indruk heeft gekregen, dat dit
personeel schromelijk in zijn taak was
tekortgeschoten, o.m. doordat geen vol
doende overleg werd gepleegd met den of
ficier van justitie. Getuige heeft daarop
den commandant der 2e divisie opdracht
gegeven tot het instellen van een onder
zoek. Het resultaat daarvan is geweest,
dat de wachtmeesters wel voldoende over
leg hadden gepleegd en voorts, dat de
kwestie van een beweerde mishandeling
niet waar was. Voorts deelt getuige mede,
dat het nooit in de bedoeling van wacht
meester De Gier heeft gelegen om een
proces-verbaal tegen de geestelijken op te
maken.
Op een volgende vraag van mr. James
bevestigt getuige, dat hij op 2 April een
conferentie heeft gehad met den minister
van justitie, waarbij deze heeft medege
deeld, dat hij niet den minister van defen
sie tot overeenstemming was gekomen om
trent de te nemen maatregelen. In deze
conferentie heeft getuige het voorstel ge
daan, om de brigade te handhaven, doch
alleen den ópperwachtmeester Curfs te
doen vervangen door opperwachtmeester
Mientjes. Dit voorstel is echter niet aan
vaard.
Op de vraag van mr. James, of getuige
ooit klachten heeft vernomen, dat het
personeel der brigade ruchtbaarheid gaf
aan verschillende zaken, zegt getuige daar
van nimmer iets te hebben vernomen.
Alleen was de procureur-generaal zeer
gebelgd over verschillende persberichten,
waarnaar getuige toen een onderzoek heeft
ingesteld, waarbij hem gebleken is, dat die
berichten niet van de maréchaussée afkom
stig waren.
Daarna wordt als getuige gehoord de
gepensionneerde luitenant-kolonel der kon.
maréchaussée Boellaardt, oud-commandant
van de 2e divisie (tot 1 Maart 1938).
Getuige verklaart, van den procureur-
generaal nooit eenige opmerking te heb
ben gekregen over het optreden van de
brigade te Oss. Alleen heeft de procu
reur-generaal het vermoeden uit
gesproken, dat de mannen door de
onderscheidingen te veel over het paard
zouden worden getild.
Voorts zegt getuige, dat de verhouding
tusschen hem en den procureur-generaal
heel slecht was. Alleen de noodige dienstbe
langen werden door getuige met den procu
reur-generaal behandeld, doch een vertrou
welijke omgang was met dezen procureur-
generaal niet mogelijk.
Op een vraag van den voorzitter zegt ge
tuige, dat de commandanten in het alge
meen het personeel in hun optreden vrij
laten ten behoeve van de justitie. Getuige's
oordeel over de wijze, waarop het personeel
van de brigade Oss zijn werk steeds heeft
verricht is: zeer goed.
Wanneer het optreden anders zou zijn
geweest, zou getuige dat zeer zeker van den
procureur-generaal hebben gehoord, zooals
dat ook is geschied bij een klacht over de
brigade te Uden.
Een vraag van mr. James of de procu
reur-generaal zich ten onrechte zekere be
voegdheden zou hebben toegeëigend, wordt
door den president niet toegelaten.
Hierna wordt als getuige gehoord de ma
joor van Everdingen, divisie-commandant
te Maastricht. Deze getuige zegt op 10
Maart j.L een onderhoud van een kwartier
te hebben gehad met den procureur-gene-
ïaal. Bij dit onderhoud heeft de procureur-
generaal met geen woord over de brigade
Oss gesproken. Dit heeft getuige later, toen
hij op 1 April van de klachten hoorde, in
hooge mate bevreemd. Als verklaring hier
voor vernam getuige, dat de procureur-ge
neraal zeide nimmer dergelijke zaken met
getuige's voorganger te hebben willen be
spreken, omdat daarmede samenwerking
onmogelijk was en dat de procureur-gene
raal gemeend heeft een dergelijke houding
eveneens tegenover getuige te moeten aan
nemen. Waarom is getuige onbegrijpelijk.
Toen echter op 1 April de procureur-gene
raal met zooveel klachten en feiten kwam,
lieeft getuige op gezag van een zoo hooge
autoriteit aangenomen, dat de brigade wel
op zeer onjuiste wijze moest zijn opgetre
den.
Deze meening heeft getuige later na een
onderzoek echter gewijzigd en toen is hij
tot de conclusie gekomen, dat het optreden
van de brigade geenszins onbehoorlijk of
onjuist is geweest, en dat wanneer er dan
al een fout moge zijn gemaakt, deze toch
zeer gering is geweest. Ook in de zaak van
den winkelier is getuige niet gebleken van
gebrek van tact.
Getuige verklaart verder, na de mede
deelingen van den procureur-generaal op 1
April tot het personeel der brigade te heb
ben gezegd: „Ik sta niet meer achter jul
lie", doch na het door hem ingestelde on
derzoek heeft getuige tot hen gezegd: „Nu
sta ik weer achter jullie".
Getuige is ook aanwezig geweest bij het
onderhoud, waarin is medegedeeld, dat om
trent de verplaatsingen reeds overeenstem
ming met den minister van justitie was be
reikt.
De voorzitter laat niet toe de vraag, hoe
de procureur-generaal zich heeft gedragen,
toen gebleken was, dat zijn beschuldiging
tegen jhr. Bowier in zake het verstrekken
van inlichtingen aan de pers onjuist was.
Op een vraag van mr. Meyes zegt getui
ge nog, dat hij een order heeft uitgevaar
digd, waarbij het verstrekken van inlichtin
gen aan de pers verboden werd. Dit ge
schiedde niet, omdat daarvan misbruik
werd gemaakt, doch alleen om de mogelijk
heid van het verstrekken van inlichtingen
te voorkomen.
Volgende getuige is kapitein jhr. Bowier,
districts-commandant te Nijmegen. Deze
verklaart, dat zijn oordeel over het optre
den van de brigade te Oss zeer goed is.
Met den procureur-generaal heeft getuige
ten hoogste 2 of 3 keer contact gehad. Wel
kwam getuige veel bij de met de strafzaken
belaste substituut-officieren van justitie,
doch nimmer heeft hij van één van hen
eenige klacht over de wachtmeesters in het
arrondissement Den Bosch ontvangen, inte
gendeel, wel uitingen van lof.
Mr. James vraagt den getuige naar aan
leiding van het verweer van den minister,
dat de substituut-officier Van den Burg op
15 November 1937 aan wachtmeester De
g Zij, die zich met ingang van 1 Juli
1 a.s. op ons blad abonneeren, ont-
vangen de tot dien datum ver-
schijnende nummers
gratis.
f
WEERBERICHT.
Verwachting tot morgenavond:
DE BILT. Zwakke tot matige wind uit
N. richtingen, betrokken tot zwaar be
wolkt, tijdelijk opklarend, waarschijnlijk
weinig of geen regen, weinig verandering
in temperatuur in het Noorden, in het
Zuiden koeler.
UKKEL. Matige wind uit Z. tot N. W.
richtingen, bewolkte hemel;, plaatselijk
regen, neiging tot onweer op verschillende
plaatsen, matige temperatuur.
Vr. 24 Juni. Zon op: 4 h 40; onder: 21
h 24. Licht op: 21 h 54. Maan op: 1 h 52;
onder: 17 h 28. N.M.: 27 Juni.
Hoog- en Laagwater te Vlissingen:
Juni.
Hoogwater. Laagwater.
Donderdag 23 9.51 22.15 3.48 16.09
Vrijdag 24 10.58 23.22 4.53 17.15
Zaterdag 25 11.59 24.18 5.57 18.21
Westkapelle is 28 min. en Domburg 23
min. vroeger; Veere 38 min. later. (S
springtij.) j
Hoog- en Laagwater te Wemeldinge:
Juni.
Hoogwater. Laagwater.
Donderdag 23 11.21 23.49 4.43 17-15
Vrijdag 24 12.39 5.48 18.22
Zaterdag 25 1.06 13.47 6.55 19.28
Gier zou hebben geschreven, dat de brigade
te Oss niet meer zou mogen deelnemen aan
het opsporingsonderzoek of hem daarvan
fets bekend is.
Getuige beantwoordt deze vraag ontken
nend en zegt, dat, indien zoodanig schrijven
zou zijn uitgegaan, hij daarVan zeer zeker
op de hoogte zou zijn geweest.
Vervolgens wordt gehoord de substituut
officier van justitie te 's-Hertogenbosch, mr.
Van den Burg.
De voorzitter vraagt den getuige, of het
zijn meening is, dat door de leden van de
brigade Oss maatregelen zijn genomen zon
der voorafgaand overleg met de justitie,
hoewel zulk overleg noodzakelijk en ge-
wenscht zou zijn geweest.
Getuige antwoordt, dat dit het geval zou
kunnen zijn geweest met den in hechtenis
gehouden winkelier. Deze zaak kende ge
tuige van te voren niet, doch het optreden
in deze zaak van de marechaussee heeft
getuige geen aanleiding gegeven om daar
over een opmerking te maken. Hoewel de
brigade Oss tot de onrustigste behoort, is
haar optreden steeds normaal geweest, tot
dat er een periode aanbrak, waarin veel
klachten binnenkwamen over haar optreden
in verschillende zaken, waarvan er slechts
één is vervolgd.
Getuige verklaart op de hoogte te zijn
geweest van het onderzoek in 1937 tegen
twee opzichters bij het jeugdwerk. Beide
mannen heeft getuige zelf in vrijheid ge
steld en buiten vervolging gelaten. Mis
schien was er ten aanzien van eenige ver
duistering een bewijs te leveren geweest,
doch de zaak leek getuige niet geschikt
om te vervolgen. Ten aanzien van een nader
rapport over dezelfde zaak tegen eind De
cember zegt getuige, dat hij daarop niet
verder is ingegaan, omdat hij zijn beslis
sing ter zake reeds had genomen. Dit nader
rapport is voor getuige geen aanleiding ge
weest om daarover een aanmerking te ma
ken tegen den rapporteur, aangezien getui
ge zijn opsporingsambtenaren de noodige
vrijheid laat tot onderzoek, waarna getuige
zelf de beslissing neemt, of hij de verant
woordelijkheid van een vervolging op zich
wil nemen.
Wat de zaak tegen de geestelijken betreft,
ook van dit onderhoud was getuige op de
hoogte, en hij heeft tegen wachtmeester
De Gier gezegd: diligent blijven. Getuige
is van oordeel, dat elk onderzoek en vooral
dit, zoo discreet mogelijk moet geschieden
en naar zijn oordeel had wachtmeester De
Gier dit wel iets beter kunnen doen.
Getuige verklaart verder, dat het ver
dere onderzoek in deze zaak is gestopt door
het optreden van den procureur-generaal,
hoewel het voor-onderzoek nog niet was
gesloten.
De feiten, welke aan getuige bekend zijn
geworden, zouden hem ongetwijfeld geen
aanleiding hebben gegeven om een vervol
ging in te stellen.
Getuige verklaart verder, dat hij wel een
onderhoud over deze zaak heeft gehad met
wachtmeester De Gier. Van overleg over
bepaalde feiten in deze zaak is toen echter
geen sprake geweest. Wel heeft De Gier
toen gezegd, dat hij naar Den Haag zou
gaan om getuigen te hooren.
Op een vraag van den voorzitter zegt ge
tuige, dat hij op 15 November 1937 in op
dracht van den procureur-generaal een
schrijven heeft doen uitgaan, waarbij aan
de brigade last werd gegeven zich van ver
der opsporingsonderzoek te onthouden.
De voorzitter: Heeft U dan geen aanmer
king gemaakt, toen bleek, dat de wacht
meesters zich niet aan die opdracht hiel
den?
Getuige: Neen, want mijn standpunt is,
dat de beslissing over een vervolging uit
eindelijk toch bij mij berust.
Op een vraag van mr. James, of het ge
tuige bekend is, dat meermalen processen-
verbaal zijn ingekomen, welke in strijd wa-