ZEEUWSCH
ZONDAGSBLAD
of
of der Zotheid
;en
i en
rg
IRS
SAM DE PROVINCIALE ZEEUVSCHE MIDDELBURGSCME COUPAMT
w
11 JUNI 1938
gerechtigheid
een volk.
verhoogt
ZEEUWSCHE KRONIEK.
j. Nagel.
LDe
WAT LEZERS BELEEFDEN.
DAMMEN EN SCHAKEN.
reryt.
mod,
ïl gr,
3.25
alle
r. vr.
ge-
v-eland,
^straat
fij eri
3e afd.
Irijven
ïebben
werk-
tet op
lehemi-
erking.
bekw,
dad.;
bor on-
leenlas-
|1 kot-
|apsmid
30
bm zijn
ro visie;
Én ver-
Intwas-
voor
laf van
an de
Imidde-
fiddelb.
„De
leimzin-
15 h.
rburg'
Gerechtigheid verhoogt een volk. Een
spreuk, die even oud als waar is. Zij werd
in den vorm, waarin wij haar kennen, neer
geschreven door den schrijver van het
Spreukenboek, dat in den Bijbel voorkomt.
Maar dezelfde gedachte vinden wij bij
oudere schrijvers en bij schrijvers van an
deren bloede eveneens.
Dat de gedachte omtrent de gerechtig
heid, welke onder een volk een vaste plaats
hebben moet, reeds zóó oud is, moge ons tot
troost wezen. Immers daaruit volgt, dat de
klachten onzer dagen over de ongerechtig
heid onder den hemel, onder volken van
allerlei ras, reeds bestond, toen Europa nog
voor een groot deel onbewoond en onbe
kend was en meer dan één werelddeel nog
onontdekt.
En als het menschengeslacht onzer dagen
de klacht opheft, dat de ongerechtigheid
deze aarde bedekt als het water de zee, dan
wete het, dat zij daarin niets nieuws zegt.
De klacht is zoo oud als de wereld is. Om
dat deze wereld onvolmaakt is en de men-
schen op dit ondermaansche onvolmaakt.
Hoe zou er dan gerechtigheid heerschen
Wanneer één onzer dichters klaagt, dat de
waarheid nergens heil noch heul vindt en
daarbij voegt, dat dit al oud is, dan geldt
dit ook van de ongerechtigheid, die immers
ook een vorm van de groote waarheid is.
Waarom wij dit alles zeggen Is het een
soort struisvogelpolitiek: wind u niet al te
zeer op, wanneer de ongerechtigheid op de
ze wereld u wondt, het is altijd zoo ge
weest Is het een goed-praten van gebre
ken, die den tijd, waarin wij leven, aankle
ven Ook dat niet. Het is, opdat wij zul
len leeren het onze te doen, opdat er min
der ongerechtigheid heersche.
Men zal zeggen: maar ten allen tijde zijn
er brave menschen geweest, die in hun le
ven de wegen der gerechtigheid bewandel
den. Er zijn strijdbare helden geweest, die
in woord en geschrift voor de gerechtigheid
streden. Er zijn vorsten en volken geweest,
die terwille der gerechtigheid ten strijde
togen. En wat heeft het alles geholpen
De klacht over de ongerechtigheid blijft en
de spreuk: Gerechtigheid verhoogt een volk
blijft nog steeds van kracht. Oudere gene
raties griften haar in de gevels van ma
gistraatsgebouwen. Adellijke geslachten
hebben haar tot hun devies gemaakt
wat heeft het geholpen
Het is moeilijk om op deze vragen een
duidelijk en afdoend antwoord te geven.
Toch is er een antwoord, dat veel zegt. Een
antwoord in vragenden vorm.
Wat zou er van de gerechtigheid gewor
den zijn onder de menschenkinderen, wan
neer die brave menschen in hun kleine le
ven de gerechtigheid niet uitgedragen had
den; wanneer die strijdbare mannen niet
hun woord hadden verheven of hun ge
dachten in geschrifte wereldkundig hadden
gemaakt; wanneer die vorsten en volken
niet ten strijde getogen waren Daarop
kunnen wij geen antwoord geven als op de
vraag: hoeveel is tweemaal twee Maar
dit kunnen wij wél zeggen, dat al deze
menschen, hun woorden, hun daden, hun
aanschouwelijk leven ervoor hebben ge
zorgd, dat de gerechtigheidsgedachte le
vend gebleven is onder de volken. Dat zij
gewaakt hebben over het bewustzijn, dat
gerechtigheid één der beste sieraden is,
welke een volk en den enkelen mensch in
hen, siert.
Want een volk is tenslotte een verzame
ling menschen van éénen bloede, dat bin
nen dezelfde grenzen leeft.
Hier ligt dus een taak voor heel een
volk en voor den enkelen mensch in dat
volk.
Dat laatste hebben wij niet te vergeten.
Wjj mogen de gerechtigheidstaak niet en-
dosseeren aan de overheid en meenen, dat
daarmede onze taak is volbracht.
Wèl zijn de regeerders naar het oude
klassieke woord van Homerus de „Herders
der volken", maar een volk is toch iets
meer dan een wel zeer lijdelijk volgzame
kudde.
sf:
Wat is eigenlijk gerechtigheid Laten wij
het zóó mogen zeggen, dat het is een geven
van wat wij in zedelijk opzicht geven moe
ten. Het is de volstrekt zedelijke eisch,
welke in de oude spreuk aan een volk ge-
wm WOrdt' Dat onder zulk een volk ge-
d ^'orde naar de zedelijke eischen en
Erpwa ,5publieke en het particuliere leven
ardeerd worde naar zedelijke normen.
di„ hoe moeilijk de eisch is,
vpei e-r wordt Dat die eisch haast te
wnrdpn jt-s de eischen, welke gesteld
wereldord^t !?eal®n uit een zedelijke
wel vpIippi' jSrw^1 %VÜ leven onder een vrij-
te orde F h6t materieele beheersch-
Tusschen die twee i<=
weest en altijd durende. Hetrts ten voort-
durende botsing tussrhor, i a voort
üikheid. En het is de vraaa^w W6rke"
vr.it j vraa§. waaraan een
volk, waaraan de enkele mensch de voor
keur schenkt. Een voorkeur, die innlrliik
wordt bepaald, terwijl allerlei uiterlijke
factoren vaak bepalen of die voorkeur ook
wordenWerkeI"kh8id omgezet zal kunnen
Als een belooning staat daar in de spreuk
het woord: verhoogt
WB voelen, hoe wij zinken, waar de on
gerechtigheid toeneemt. Dat het met een
volk mis gaat, wanneer de gerechtigheid
het volksleven met meer beheerscht. Wii
zien het om ons heen, dat de wereld on
zer dagen weder een tijd van zedelijke in
zinking beleeft; dat de zedelijke eischen
niet zwaar genomen worden; dat de publie
ke moraliteit zinkt.
Dit is geen verhooging. Dit is een veria-
Stag.
EEN OUDERLING, DIE ONDER DE
KERKDIENST KERKBEZOEKERS
DURFDE UIT TE TEEKENEN.
In het midden der 17de eeuw woonde
te Arnemuiden een zekere Dirk
van Delen, die de betrekking van
ontvanger der tollen en licenten (een soort
van belasting) vervulde. Ook was hij lid
van de magistraat of vroedschap en werd
later burgemeester der stad, welke be
trekking hij tot zijn overlijden in 1671 ver
vulde.
Behalve de pen, noodig voor zijn ambt,
kon hij ook goed potlood en penseel han-
teeren, want hij was bekwaam in teeke
nen en schilderen. Een zijner beste schilde
rijen was de voorstelling van Bethesda.
Vroeger hing zij in het oude Gasthuis in de
Lange Delft, later in het ziekenhuis aan
het Noordpoortplein te Middelburg. In ver
band met de tegenwoordige vernieuwing
van het ziekenhuis is de schilderij voorloo-
pig opgeborgen.
In 1636 had een herstelde zieke de schil
derij uit dankbaarheid aan het Gasthuis ge
schonken. Boven het tafereel leest men
dan ook:
Ter liefden d' Achtbaer schilderkunst
En tot goe leeringh voor de Crancken,
Heeft Jaques Orloogh uit goe Gunst
Dit stuk vereert 't Gasthuijs ten dancke.
Onder dit vers staat nog: Soukt Godt
voor d' Engelen. 1636.
Genoemde Dirk van Delen was een leer
ling van den beroemden schilder Frans
Hals.
Behalve in het stadsbestuur heeft hij ook
in het kerkelijk bestuur van Arnemuiden
gezeten, n.l. als ouderling.
Toen het college qualificatum hem hier
toe had benoemd, waren er zeer veel ge
meenteleden, die tegen die benoeming be
zwaar maakten. Zij verzochten dan ook
aan den kerkeraad of beter gezegd aan het
genoemde college, waarvan de kerkeraad
een deel uitmaakte, den heer D. van Delen
niet als ouderling toe te laten, omdat „hij
die lieden utenteekent, geliek sij in de
kereke sitten".
Dat hij dit meer dan eens had gedaan,
was waar. In de kerk zittende en die mar
kante koppen van de Arnemuidsche vis-
schers ziende, terwijl zij aandachtig naar
den prediker luisterden, kon hij zijn tee
kenlust niet bedwingen. Een stuk papier
en een potlood waren spoedig uit den zak
gehaald en met eenige strepen had hij spoe
dig het profiel van den kop eens stoeren
visschers geteekend. Natuurlijk was dit
meer dan eens door de kerkbezoekers opge
merkt.
Daar de teekenaar door zijn betrekking
een voornaam persoon was, durfde men
hem er niet over aanspreken. En om er
voor uit de kerk te blijven, waren ze te
godsdienstig. Nu hij echter in de kerke
raadsbanken een plaats zou innemen, werd
om bovengenoemde reden tegen zijn benoe
ming tot ouderling bezv/aar gemaakt. Hier
op werd echter geen acht geslagen en Van
Delen heeft jaren lang de kerk als ouder
ling gediend. Al zal onder den kerkdienst
zijn teekenlust wel eens naar boven zijn ge
komen, heel wijselijk liet hij het potlood in
den zak.
HOOGE WATERSTAND OP
WALCHEREN IN JUNI 1873.
Door de lage ligging heeft Walcheren,
evenals de andere Zeeuwsche eilanden
steeds een strijd gevoerd tegen den water
wolf, die het land wilde binnendringen, nu
eens met woest geweld, dan weer op een
verraderlijke wijze. Niet alleen het beken
de wapen van Zeeland spreekt van dien
strijd, maar ook de wapens van Walcheren,
Beveland en Schouwen.
Maar elk eiland heeft ook van ouds veel
moeite gedaan om verlost te worden van
het overtollige binnenwater, dat zooveel
last en schade berokkende.
Wij zullen ons in dit klein artikeltje al
leen maar tot Walcheren bepalen en dan
nog zeer beperkt.
Zeer terecht wordt door de bevolking
van het platteland van Walcheren haar
eiland vergeleken met een bord. Met mid
den is vrij laag en de randen liggen hoog.
Elke vergelijking gaat mank, zoo ook deze.
Het verschil is niet zoo groot.
Er zijn Walchenaars, die het nog erger
maken en hun eiland vergelijken met een
teel. Zij gaan zelfs zoo ver, dat zij zeggen,
dat de kruin van den Westkappelschen
dijk even hoog ligt als de wijzerborden van
den Langen Jan.
Een dergelijke even onjuiste vergelijking
heb ik vroeger wel eens in Westelijk
Zeeuwsch-Vlaanderen gehoord, waar werd
of mogelijk nog wordt gezegd, dat de haan
van den kerktoren van Groede gelijk komt
met den dorpel van het stadhuis op de
markt te Oostburg. Elke nadenkende lezer
zal begrijpen, dat die verschillen niet zoo
groot zijn.
Door zijn lage ligging kan Walcheren al
leen bij ebbe het overtollige binnenwater
in zee loozen. De sluizen, die alleen aan de
Oostzijde van het eiland konden gelegd
worden, waren niet in staat een groot deel
van het jaar voldoende te werken. Zij kun
nen maar korten tijd openstaan. Boven
dien wordt het water in zijn loop belem
merd door de vele bochten en kronkelingen
Ieder voelt, wanneer hij het althans ern
stig neemt met eigen leven en met het
leven van zijn volk, dat het zoo niet gaan
mag: er moet verhooging komen. Die ver
hooging komt naar het oude woord
van ernstige levenswijsheid eerst dan,
wanneer de gerechtigheid weder ten troon
verheven wordt; wanneer de enkele
mensch, de regeeringen, de volken zich la
ten leiden door de zedelijke eischen, waar
aan men door het geweten gebonden is.
zoowel in de sprinken als in de hoofdwate
ringen, waarbij vroeger nog kwam de on
voldoende diepte dier watergangen.
Het is daarom te begrijpen, dat Walche
ren in 't najaar en soms nog ver in 't
voorjaar met water overlast was. Een groot
gedeelte van het eiland, zelfs de vele bin
nenwegen, stond dan blank.
De hofsteden waren daarom gebouwd op
de hoog gelegen terreinen en lagen langen
tijd als eilandjes midden in het water. De
schuit was toen het eenige middel van ver
voer.
In het begin der 16de eeuw kwam op
Walcheren nog de lepelaar voor, 't geen
wijst op een overvloed van water. Ook wa
ren er tot in de vorige eeuw vel ooievaars,
die hier voldoende voedsel konden vinden.
Hierbij kwamen de ontelbare reigers, die
als een kolonie in bepaalde bosschen nes
telden, o.a. op Groot Werendjjke onder
Zoutelande.
In 1850 waren er nog zooveel kieviten,
dat met gemak in het voorjaar eenige hon
derden kievitseieren konden worden opge
kocht voor één cent het stuk. Niet zonder
reden heet in vele gemeenten een laag ge
legen weidestreek de Kievitshoek.
Daar de Welzinge, de zeearm tussehen
Walcheren en Nieuw- en Sint-Joosland,
meer en meer verzandde, werd de afwate
ring door de Welzingsche sluis onvoldoen
de.
Het laaggelegen Welzinge leek soms een
binnenzee. Het hofsteedje, aan 't begin van
den Schroeweg, heet niet zonder reden „het
Waterhofje". Eiken winter stond dit onder
water.
Er werd in 1853 een nieuw afwaterings
kanaal naar de Zuidwatering gegraven en
hier een nieuwe sluis met spuiboezem ge
maakt. Deze werken vergden van den pol
der Walcheren wel een groote uitgave n.l.
103243, doch de lage weilanden kwamen
in een beteren toestand, zoodat de pacht
waarde aanmerkelijk steeg.
Toch bleef midden-Walcheren nog tien
tallen van jaren overlast hebben van het
binnenwater, vooral bij vele en langduri
ge regens.
Wij kunnen het ons thans bijna niet voor
stellen en toch is het waar, dat in de eer
ste helft van Juni van het jaar 1873 de
waterstand nog zóó hoog was, dat verschil
lende boerderijen onder water stonden. De
klachten over 't vele water bleven lange
jaren aanhouden. Nu in den laatsten tijd
electrische gemalen zijn geplaatst en bijzon
dere aandacht is besteed aan het uitdiepen
van alle sprinken en watergangen, zijn die
klachten verstomd. Het is niet in geld uit
te drukken, hoe hoog vele landerijen in
waarde gestegen zijn.
R. B. J. d. M.
(Nadruk verboden).
Een spookgeschiedenis.
Wij waren met een gezin van 8 kinderen.
Vader en Moeder gingen op een avond naar
een bruiloft en onze zuster zou op ons pas
sen. De kleinsten moesten naar bed, doch
de drie oudsten mochten nog wat opblijven.
Het was een mooie zomeravond en daarom
gingen wij op een bank voor het huis zit
ten. Hoe later het werd hoe stiller op
straat. Wij besloten maar naar binnen te
gaan, toen onze zuster in eens een gil gaf,
en riep: „een spook, daar op de brug". Wjj
keken die richting uit en jawel hoor, daar
zagen wfj het ook, een witte gedaante op
de brug. In een paar tellen was het weg
en in de haven, verdwenen. Hals over kop
renden we naar binnen, vergetende de bank
mede te nemen, de deur op slot en den
boom er op. Met kloppende harten wacht
ten wij de komst van onze ouders.
Een poosje later werd er hard gebeld,
doch niemand durfde de deur te openen.
Maar spoedig hoorden wij de stemmen van
onze ouders en toen durfde ieder van ons
de deur wèl te openen. Vader vroeg wat
dat moest beteekenen. Wij vertelden natuur
lijk van het spook. Toen moest vader har
telijk lachen: met dat spook van jullie
praat ik iederen avond zeide hij. Vader
vertelde ons wie en wat het spook was. Een
bakker die om den hoek van de straat
woont, keek vóór hij ging bakken iederen
avond op de brug of er ook onweer aan de
lucht was. Deze bakker met zijn witte
schort en witte muts was in het duister
door ons voor een spook gehouden.
P. S.
VARIA.
Een wonderbaarlijke uitvinding.
De Duitsche stad Nürnberg is al van
oudsher bekend als een plaats, waar veel
mooie dingen uitgevonden werden. Het
zakhorloge, de naald, veel speelgoed en al
lerlei soorten instrumenten werden daar ge
maakt. Maar ook wonderlijke dingen von
den ze er uit.
Zoo leefde ongeveer 500 jaar geleden in
Nürnberg een man, die Johan Müller heet
te. Hjj was de grootste wiskundige en
sterrenkundige van zijn tijd. Voor hem
werd de eerste sterrenwacht in Duitschland
opgericht. Hij vond zelf steeds nieuwe in
strumenten uit en o.a. maakte hij een
„kunstadelaar".
Keizer Maximiliaan kwam eens in Nürn
berg op bezoek en ter eere van zijn komst
liet Müller den vogel opstijgen. Het uur
werk in den vogel werkte zoo precies, dat
de adelaar tot ongeveer 100 meter voor de
poort van de stad den Keizer tegemoet
vloog, omkeerde en in sierlijke, langzame
bewegingen weer tot in de stad met de
stoet meetrok.
Is het een wonder, dat de burgers van
Nürnberg groot ontzag voor Johan Müller
hadden en zelfs een beetje bang voor hem
waren
GEZONDE LITERATUUR.
Is het een eer voor een schrijver, wan
neer o.a. ook zijn boeken worden uitgezocht
voor de samenstelling van een bibliotheek?
U zegt natuurlijk onmiddellijk „ja", maar
u moet daar niet te vlug mee zijn!
De heer Thomas Cosley in Birmingham
houdt' er een bibliotheek op na, waarin hij
uitsluitend boeken opneemt, die oerverve-
lend zijn. Hij heeft er al tienduizend.
Wat zijn doel daarmee is, wordt ons he
laas niet onthuld. Misschien is hij een phi-
lanthroop en wil hij met zijn voorbeeld te
kennen geven, dat ook de schrijvers van
vervelende boeken leven moeten. Misschien
is hij een van die ongelukkige menschen,
die lijden aan slapeloosheid en die, na alle
slaapmiddelen te hebben geprobeerd, tot
erkenning zijn gekomen, dat alleen het
wiegelied van een literaire zeurkous in
staat is, den geest zóó afdoende te dooden,
dat de oogen van het slachtoffer automa
tisch dichtvallen. En misschien er zijn
van die zonderlingen is zijn eenige doel:
als notoire zonderling in de krant te ko
men.
Voor de laatste veronderstelling is wel
iets te zeggen. Er zijn menschen, die er al
les voor over hebben beroemd te worden,
Herostrates stak er den tempel van Diane
te Ephese voor in brand, anderen stellen
er zich mee tevreden, met hun neus een
erwt tegen een berg op te rollen, een week
bovenop een schoorsteen te blijven zitten,
of een meneer die „brutaaltje" tegen hen
zegt, op poene van vijf gulden een draai
om zijn ooren te geven. Iedereen past een
middel toe naar zijn aardje en zoo kan een
Engelschman, die aangetast was door de
typisch-Engelsche ziekte van het „spleen"
ertoe gekomen zijn, een verzameling aan te
leggen van de stomste producten der we
reldliteratuur.
Aanvaardbaarder is echter de theorie
van de slapeloosheid. Het innemen van
slaapmiddelen is ongezond. Men gaat eraan
wennen, men kan er tenslotte niet meer
buiten, men moet steeds sterker middelen
en grootere doses toepassen. Het is bekend,
dat men zich niets slaapverwekkenders kan
indenken dan een boek, en wanneer de uit
gevers sommige van hun boeken niet na
drukkelijk voor dit sympathieke doel aan
bevelen, dan is dat ofwel een kwestie van
ijdelheid (die hun handenvol geld kost,
want het zijn juist de vervelendste boeken
waar ze mee blijven zitten, ofschoon deze
zich het beste tot het doel zouden leenen)
ofwel hun besef, dat de vervaardigers van
medische slaapmiddelen over een grooter
reclamebudget beschikken dan zij en het
dus op den langen duur van hen zouden
winnen. Toch zij hier H.H. uitgevers drin
gend aanbevolen, zich hierdoor niet te la
ten ontmoedigen. Geen beter middel om
zich op voordeelige wijze van hun winkel
dochters te ontdoen en tegelijkertijd de lij
dende menschheid te dienen. Men denke
zich eens het effect in van een advertentie
in dezen vorm:
Het verschoten behang van
Nicht Clara.
Roman in zeven deelen van Freule
Judith Zaag van Theemen.
(Uit de pers: „Het is onmogelijk,
hierbij langer dan 5 minuten de
oogen open te houden" Amst.
Koerier).
„Een slaapmiddel bij uitstek. Op
somming van droge, dorre feiten,
die geen mensch kunnen interessee
ren." (Weekblad van Drente).
„Reeds halverwege de eerste pa
gina zijt gij gevangen in de ban der
verveling, die U niet meer zal los
laten. Uw oogleden worden loom,
ge kunt ze met geen mogelijkheid
open houden. Een boek om in den
hoek te schoppen." (N.A.C.)
Er heeft zich met de bibliotheek van den
heer Thomas Cosley alleen een kleine com
plicatie voorgedaan. Een Schotsch literator,
van wiens boeken bekend is geworden, dat
zij óók in dit Pantheon der Slaapverwek-
kers zijn opgenomen, heeft daartegen hef
tig geprotesteerd een feit waarover men
zich in Engeland uitermate vroolijk maakt.
Hemzelf schijnen zijn boeken dus te amu
seeren.
Er zijn nu eenmaal van die typen, die
voor hun lijdende medemenschen niets
over hebben. In plaats van blij te zijn dat
een ander er een gezonden slaap aan te
danken heeft!
E. Rasmus.
Redacteur: J. A. VAN DIXHOORN.
Zaamslag.
Wedstrijdprobleem No. 10.
Auteur: H. M. Slabbekoorn, Goes.
1 2 3 4 5
46 47 48 49 50
Cijfer stand:
Zwart 10 schijven op 8, 10, 1420, 25.
Dam op 23.
Wit 10 schijven op 26, 2931, 3335, 39,
41, 44. Dam op 48.
Wit speelt en wint.
Oplossingen vóór 25 Juni aan de Redac
tie der Middelb. Crt. onder motto Damru-
briek.
Party No. 5.
Om den Zeeuwschen titel.
De volgende partij is uit den eindstrijd
om het kampioenschap van Zeeland en
werd 9 April 1.1. te Middelburg gespeeld
tussehen de heeren J. Strooband te Middel
burg met wit en A. Kotvis Jr. te Zuidzan-
de met zwart.
Wit: STROOBAND; Zwart KOTVIS.
1. 32—28 18—23 2. 33—29 23x32
3. 37x28 20—25 4. 39—33 14—20
5. 44—39 20—24
Zwart leidt het spel in bekende banen.
6. 29x20 25x14 7. 41—37 12—18
8. 37—32 17—21 9. 46—41 21—26
Wij geven de voorkeur aan 1823, dat
meer in overeenstemming is met de the
orie.
10. 41—37 16—21.
Een eigenaardige zet, die buiten het
speelplan ligt.
11. 31—27 11—16 12. 34—30 19—23
Een noodige uitruil met bezetting van
het centrum.
13. 28x19 14x23 14. 50—44 10—14
15. 30—25 23—28
Met dezen zet beoogt zwart om wit's
prachtigen stand eenigszins te wijzigen.
16. 32x12 21x41 17. 36—31
Dit is gedwongen om schijfverlies te ont
gaan.
1726x37 18. 47x36 7x18
19. 42 x 31 14—19
Zwart staat thans positioneel iets beter.
20. 38—32 1—7 21. 43—38 7—12
22. 35—30 19—23 23. 40—35 9—14
Er dreigde n.l. 2520 met schijfwinst.
24. 4943
Sterker ljjkt ons hier 33—28, waarna het
voor zwart oppassen wordt.
244—10 25. 44-40 6—11!
Deze schijf gaat nu ook actief deelnemen
aan het aanvalsspel.
26. 31—27!
Dreigt schijf winst met 2722, 32x21,
25—20 en 40x16.
2 611—17 27. 36—31
Het opspelen van deze schijf is vrijwel
gedwongen om het zwarte stuk op 17 tij
dig onschadelijk te kunnen maken.
2 717—21 28. 31—26
Deze zet is gedwongen naar aanleiding
van voorgaande opmerking.
2 814—20
Een sterke uitruil, waardoor zwart ste
vig op het centrum komt te staan.
29. 26x17 12x21 30. 25x14 10x19
31. 33—28!
De aangewezen zet in dezen stand, tege
lijk dreigende met 2024.
311520 Dit is dus gedwongen.
32. 30—25 20—24 33. 40—34 5—10
34. 34—30 10—14 35. 39—33 21—26
36. 45—40 8—12 37. 40—34 2—8
De stand is thans volkomen gelijk, waar
bij van eenig overwicht geen sprake is.
38. 34—29
Het eenige, maar tevens sterk
3823x34 39. 30x39 j.8—23
40. 39—34 12—18 41. 34—30 8—12
42. 43—39 12—17 43. 39—34 17—21
Het is steeds maar gedwongen spel over
beide vleugels, waarbij het tenslotte om de
tempi zal gaan.
44. 34—29 23x34 45. 30x39 18—23
46. 39—34 3—8
Zwart: KOTVIS.
46 47 48 49 50
Wit: STROOBAND.
47. 35—30 24x35
Wit offert een schijf om zich uit zijn pre
caire positie te bevrijden en een aanval op
touw te zetten, welke evenwel niet meer dan
remise oplevert, hetgeen de spelverhouding
overigens zeer juist weergeeft.
48. 33—29! 13—18 49. 28—22! 8—13
50. 22—17! 21x12
De laatste zetten van zwart waren ge
dwongen als gevolg van wit's offer op den
47en zet.
51. 27—22 18x27 52. 29x20 26—31!
De juiste zet. Hierna loopt het spel kalm
remise.
53. 32x21 16x27 54. 20—15 31—36
55. 15—10 36—41 56. 48—42 41—47
57. 10—5 19—24
Hier werd zeer terecht tot remise
besloten, daar het spel noch voor wit, noch
voor zwart, eenige winstkans bevat.
Een zeer levendige en aantrekkelijk ge
speelde partij, door beide spelers uitstekend
behandeld, evenwel zonder opvallend fraaie
momenten. Niettemin biedt het geheel vol
doende studiemateriaal voor onze lezers,
wat zeer zeker het voornaamste is.