ZEEUWSCH
ZONDAGSBLAD
VAN de provinciale zeeuvsche middeldupgsche coupant
30 APRIL 1938
ZEEUWSCHE KRONIEK,
DAEGELIKSE DIENGEN.
DAMMEN EN SCHAKEN.
WETENSWAARDIGHEDEN.
17.28
[21.09
ll5 17.45
21.15
14018.10
21.40
1.45 18.15
21.45
110 18.40
22.10
120 18.42
19.20
17.28
[18.
18.20
Il9.20
).55
20.40
Ï1.15
21.12
tram.
1.44
19.49
21.15
22.—
tram.
21,20
21.50
21.50*
22.—*
22,43
20.32
20.05
20.35
20.45
20.50
21.20
um V
|er jaar
lijnen.
JGEN.
er is meek tusschen
HEMEL EN AARDE DAN
Er is meer tusschen hemel en aarde dan
uw philosophic kan doorgronden. Dat is
een van die diepzinnige spreuken, welke
Shakespeare ons heeft nagelaten. Het is
goed dat hij dit woord gesproken heeft,
dat voor velen toch wel het verlossende
woord geweest moet zjjn, wanneer zij
peinzensmoede waren en de groote moed,
de levensmoed, hun begon te ontzinken.
De groote klacht door alle eeuwen heen
is geweest, dat de menschen maar weinig,
te weinig weten. Wij hebben getracht
de denkers van groot en kleiner formaat
van alle tijden om problemen te door
denken. Maar dit denken was als de mi
croscoop. Wie met het bloote oog een drop
pel water beziet ziet niets dan dien eenen
droppel, maar wie hem onder den micros
coop brengt, die ontdekt daar in wie weet
wat al. Wie begint met over een groote
vraag te denken, die ervaart alras, dat die
vraag zich hoe langer zoo meer splitst in
allerlei op zichzelf wel zeer belangrijke
vragen. Wel weet hij het beginmaar
hij weet niet waar hij eindigt. Hij ziet geen
einde: wij weten te weinig. Dan is er groo
te troost in de woorden, dat er meer is
onder den hemel en op de aarde, dat de
knapste denkers met al hun groot denk
vermogen niet vermogen te doorgronden.
In het oude Joodsche Spreukenboek
staat een zeer merkwaardig woord: wie
kennis vermeerdert, vermeerdert smart.
Onbegrijpelijk, zoo bij het eerste hooren.
Wat hebben wij al niet aan de kennis te
danken Is de wereld niet rijker gewor
den door de kennis en is ons leven niet
rijker geworden, omdat de kennis ver
meerderd werd Zouden wij terug willen
tot de dagen, dat er zooveel minder ken
nis was dan onze tijd bezit en geeft Im
mers: neen. Wij zijn dankbaar. En tegelijk
onvoldaan. Want het weten vraagt steeds
meer. Zij is als de vrek, die het doel van
zijn begeeren telkens hooger stelt. Dit nog
en dat nog en zooveel nog, dan zal hij te
vreden wezen. Maar als dit en dat en zoo
veel gekomen is, dan is hij nog niet tevre
den. Hij moet nog meer hebben. Zoo die
tracht naar de oplossing van zooveel
duister's als er is tusschen den hemel en
de aarde. Hij kan niet stil staan. Hij kan
niet tevreden wezen. Hij moet verder. Het
is wel juist gezien, dat men spreekt van
gouddorst. Maar ook van dorst naar ken
nis. Beide soorten dorst zijn onleschbaar.
En die dorstende naar steeds meer ken
nis, naar steeds meer doorgronden en
steeds meer begrijpen, die komt tot de er
varing: wij weten weinig, te weinig.
Dan, in die overtuiging van het kleine
gebied, dat hij met zijn kennis en zijn
speurzin kan bestrijken, afziende op het
groote geheel, kan hij zich troosten met
Shakespeare's woord: er is meer tusschen
hemel en aarde dan uw philosophie kan
doorgronden.
•Jfi
Philosophie, dat woord uit den vreemde
tot ons gekomen, maar als Nederlander
genaturaliseerd, beteekent: liefde tot de
wijsheid.
Er is verschil tusschen wijsheid en we
tenschap. Wetenschap is de kennis van
feiten, verschijnselen, hun oorzaken en ge
volgen en wat dies meer zij. Wijsheid is van
anderen stijl. De wetenschappelijke man
behoeft nog niet wijs te wezen en de wijze
nog niet wetenschappelijk. Hier geldt de
oude wonderspreuk: hij is wijs, die weet,
dat hij niets weet. Een boer, vergrijsd in
den arbeid op veld en akker, is geen we
tenschappelijk man. Maar door de eeuwen
heen is daar op de velden in het open
jaargetijde en bij den schouw, wanneer
daarbuiten de ban op den arbeid gelegd
was, een wijsheid vergaderd, die er wezen
mag. De oude boerenwijsheid, die gaat over
den zin van het leven, over het leven zelf,
over wat daar is tusschen hemel en aarde.
En menig spreekwoord, daar kunt ge vast
op gaan, dat diepe waarheid of levensles
bevat werd geboren waar de ploeg door de
akkers gedreven wordt, waar de aarde ge
dwongen wordt haar vruchten voort te
brengen.
Deze wijsheid is in tegenstelling tot de
wetenschap bespiegelend, wars van het
proefondervindelijke. Het is die wijsheid,
die het noodig heeft, dat er meer is tus
schen hemel en aarde dan zij kan door
gronden. Want het einde van haar kunnen
7«U I- einde beteekenen van gansch haar
zyn. zij moet onbedreigd blijven. Zij kan
orizon niet bereiken. Steeds verder
j \e van haar verwijderd liggen. Op-
dpnfcS, an' uitleven zichzelf in het
denken en speuren.
me!f tis haar doel, haar levens
kracht en bestaansrecht tevens
De menschheid is niet een steenen laag
Zö is een gebouw, dat oprijst naar mate de
lagen steenen op elkaar gelegd worden.
Zonder een eerste laag kan een tweede niet
wezen. En een derde niet enz. Aan de laat
ste laag zijn wij nog niet toe. Wij weten
niet eens de hoeveelste laag het nu le
vende geslacht vormt. En in al die lagen
der menschheid is gedacht en gestreden en
geleden, heeft men geworsteld met proble-
amf 6n een volSende generatie heeft weer
niovaart* of verworpen wat een vorige
1. heeft aanvaard of als dwa-
verworpen. Maar door de strijd
hor. a ten zal de waarheid als de
„bona causa triomfeeren.
Wanneer dan de naar wijsheid, naar re
sultaten of wat ge meer wilt dorstende
sterveling het betreurt, dat hij niet meer
weet, dat ^zooveel hem nog verborgen is,
dan kan hij zich troosten met de gedachte,
dat de denkende menschen van alle tijden
dat hebben ervaren als een gemis, maar
ANNET JE-LIES JE
De geheele volgende week is het op Wal
cheren Annetje-Liesje, al is Donderdag de
voornaamste dag. Op dezen marktdag was
het vroeger bijzonder druk in Middelburg.
In de laatste jaren is er echter niet véél
meer van te merken. De tijd van Annetje-
Liesje vieren is voorbij, is dus kroniek ge
worden. Daarom meende ik er 't een en an
der over te schrijven. De dienstboden in de
stad en ook vele in de dorpen verhuren
zich thans met de maand. Maandelijks
wordt dus ook het loon uitbetaald.
Op het platteland van Walcheren gaat
het onder den boerenstand van ouds anders,
zoowel voor 't mannelijk als "éoor het vrou
welijk personeel. Hun diensttijd is van Mei
tot October (5 maanden) en van October
tot Mei (7 maanden). Toeh wordt in de
laatste periode, die 2 maanden langer is,
niet meer loon uitbetaald dan in de eerste
periode. In den wintertijd wordt minder
werk verricht dan in den zomertijd.
De meiden drukten vroeger hun loon uit
in ponden (6 gld). De knechten zeiden, dat
zij zooveel rijksdaalders verdienden. In
Nieuw- en Sint-Joosland en in Westelijk
Zeeuwseh-Vlaajideren is voor de landbou
wersknechten de tijd van dienstverwisseling
half kortemaand (16 Febr.) en St. Maar
ten (11 Nov.) Ofschoon vele gebruiken bij
het Annetje-Liesje vieren tot het verleden
behooren, zullen wij in de volgende be
schrijving voorstellen of alles nog zoo is als
vroeger.
De eerste week van Mei en ook van Oc
tober is het voor de Walchersche boeren
knechts en meiden een gewichtige tijd.
Zij verlaten 's Maandags hun dienst, als
zij niet verkozen hierin te blijven, om des
Donderdags tegen den avond in hun nieuwe
betrekking te gaan. Zij hebben hun loon
ontvangen en gaan op den marktdag naar
stad om inkoopen te doen enom pret
te maken.
Dan heeft iedere boerenjongen zijn
besten „rok" aan en ieder boerenmeisje een
mooie „beuk en doek". De portemonnaie
met zilveren beslag van den eersten en de
zilveren knip met koralen beurs van de
laatste zjjn door de pas ontvangen huur
goed voorzien. Het kan dus nu lijden.
Een oud liedje begint dan ook aldus:
Annetje en Liesje gaan naar de stad,
Knechten en meiden hun huurloon
[gehad.
De noodige inkoopen van kleeren, goud
of zilver worden gedaan. Jammer, dat vele
jongens nog zooveel geld aan drank uitge
ven. In bepaalde herbergen, zooals „Het
Melkboerinnetje" op de Varkensmarkt ko
men de jongelui samen. Zijn zij thuis stil en
ingetogen, nu zijn zij uitgelaten vroolijk,
soms tot het losbandige toe. Vooral vroeger
zag men geheele rijen jongens en meisjes
door de straten trekken, zingende hunne
oude hoerenliedjes of de gewone straatdeu
nen.
De Liesjesdag is dan ook een der weinige
dagen, waarop zij eens de bloemetjes kun
nen buiten zetten.
Weken aaneen hebben zij op 't hof hun
werkzaamheden verricht, gespeend van al
le ontspanning en vermaak. Meestal is de
kerkgang des Zondags de eenige afwisse
ling in hun werk.
Wel hebben de boerenmeiden om de 4
weken een vrijen dag, meestal Dinsdag.
Dan bezoeken zij echter alleen hun ouders
of andere familieleden.
Op Liesjesdag „doen de meeste meisjes
haar jongen op", zooals men dat in den
boerenstand zegt.
Daar er maar twee Liesjesdagen in het
jaar zjjn en andere gelegenheden om elkaar
te ontmoeten schaarsch zijn wordt het
meisje, waarop de jongen het oog heeft ge
slagen, des avonds laat, als alles reeds op
de boerderij in slaap is, opgeklopt om haar
de groote vraag te doen.
Nu de gelegenheden om elkaar te ont
moeten talrijk zjjn, geschiedt dat opklop
pen niet meer.
De Zaterdag of laatste dag voor de An-
netje-Liesjeweek is het de zoogen. kasjes-
of kisjesdag. De knechts halen dan hun
klëerkisten en de meiden haar kasten of
kabinets uit den verlaten dienst. Zjj bren
gen voor de huisgenooten, waarmee zij
zoo'n langen tijd samen gewerkt hebber»,
een flesch sterken drank of likeur mee en
zoo wordt nog een glaasje aan de valreep
gedronken.
Z{jn de knechten of de meiden een paar
weken in den nieuwen dienst, dan wordt
hun gevraagd of zij willen „blijven", d.w.z.
of zij op den volgenden Annetje-Liesjedag
den dienst niet zullen verlaten. Het gebeurt
echter ook wel eens, dat zij niet gevraagd
worden, 't geen natuurlijk hun niet tot eere
strekt.
Nu is de Annetje-Liesjes-dag in Mei wel
wat belangrijker dan die in October. In
dien tijd worden op 't platteland van Wal
cheren de meeste huwelijken gesloten, in
tegenstelling met de Romeinen, die de Mei
maand voor de ongelukkigste maand hou
den om te trouwen.
Het vieren van Annetje-Liesje is van
zoo'n ouden datum, dat de oorsprong er van
niet terug te vinden is. Zelfs is het niet mo
gelijk een juiste verklaring van de woorden
Annetje en Liesje te geven, daar beide
meisjesnamen niet op Walcheren voor ko
men. Wel de naam Anna of Antje, maar
niet Annetje en nog minder Liesje of Lijsje.
De bekende folklorist de heer D. J. van
der Ven is dan ook onjuist, als hij niet al
leen de Walchersche meisjes „maaisies'
noemt, maar ook velen van haar laat
luisteren naar den naam van Annetje of
van Lijsje.
Een wat ver gezochte verklaring is door
de naam Annetje-Liesje in verband te bren
gen met het woord Nehalennia, den naam
van een godin, ter wier eere in het voor-
en in het najaar in den heidenschen tijd
feest werd gevierd.
Anderen zijn er, die het woord liesjesdag
een verbastering noemen van leasedag. Het
woord lease (spreek uit liese) is een En-
gelsch woord en moet huurdag beteekenen,
Maar hiermee is 't woord Annetje niet ver
klaard.
Ook wordt de volgende verklaring ge
geven. Vroeger bestonden 2 Roomsche
feestdagen, één gewijd aan de heilige Anna,
de oude profetes, Fannels dochter, bekend
uit Lucas II en één ter gedachtenis aan
Elisabeth, de moeder van Johannes den
Dooper. Daar deze 2 feestdagen kort na
elkaar gevierd werden, heeft men de vie
ring op één dag doen samenvallen en werd
het dus een Anna-Elisabeth of kortweg
Annetje-Ljjsjefeest.
Tot slot geven wij nog het volgende. An
netje zou afkomstig zijn van den jongens
naam Hannes of Hanne. Daar de Zeeuwen
de h niet uitspreken, is het geworden Anner
Met Hanne en Lijsje werd vroeger bedoeld
vrijer en vrijster. Annetje-Liesjésdag moet
de uitverkoren dag zijn voor jonge paartjes.
't Blijft echter een gissen en dus meestal
missen.
R. R. J. d. M.
(Nadruk verboden.)
ook als een prikkel: er is meer tusschen
den hemel en de aarde dan uw philo
sophie kan doorgronden.
J. Nagal.
Het Goesse Prinsesje en den
dokter van een durp.
Ja, den êenen zé' dae' om lache', en den
aren, die zé' z'n eigen der an ergere', mer
een jeder za' me toch g'liek motte geve
a' 'k zegge', da' zukke diengen, wèl be
schouwd, diép treureg bin. Ik mëene yan-
selft, dat a' 'k vlie weke verteld van die
wonderdokter.
'Oe verdrieteg dienk je nie' da' zó ies is
voe' de wezelukke goeie dokters, liek a óns
der 'ier zó-vee' 'ehatj Gög man, een
reeke kan 'k er opnoeme.
Dat is wee' êen van die groote voor
rechten, die a óns boven de stadsmènsen.
Wat a een goeien durpsdokter, die a twin-
teg, derteg jaer mie' de ménsen meeleeft,
betêekent voe' 'êel zè 'n omgevege, da' 's
mie' gin woorden uut te drukken.
Dienk mer is over 't ouwe Geilltje en de
Wêezeverplegege; dat boeksje, dat a ten
daer over 'eschreven eit „Jantje Fief" dat
moste ze nog wer is drukke, Ik koch het
sebiet 'oor
En z'n jongers pk 'oevee' jaer ei Dolf
nie' op Ternsse 'estae' en George op Kram-
mendieke. Zukke dokters kenne' oalle mén
sen van binnen en van buten. Ik zegge
een reeke zou 'k er op kunne noeme. Daer
ei j' op Oetjëskerke, van Ingen Schouten,
'oenneer schreef die een rekenienge voe'
erme ménsen En op Driewegen, dokter
Folmervergé' me,nét, vandaege
verjaer' Prinses Juliana, dat voal noe in
m'n gedachten, mie a 'k die naem noeme
van dokter Folmer.
Ja, nie' die noe op Driewegen staet,
weet je; dat is z'n zeune wee'
Nêe-e, oal die a 'k op-'enoemd 'öore
bie den goeien, ouwen tied; ze bin gêen
van oallen mir op de waereld. Mé' dirrom
meuge óns de goeie en möoie diengen die a
ze in d'r leven 'edaen nog wé' is gedien-
ke.
Op den dag van vandaege' acht ik het
dan wé' van pas, om dae' nog is een oogen-
blik bie stille te staen, jae, bie dat bezoek
van Prinses Juliana an Zuud-Beveland
toen k ze vuuftien jaer was.
Liek je mesehien nog wé' wete' zult,
ei Ze toen een compleet boerepak 'ehad. Ja
ik bedoele vanselft een boerinnepak dat
begriep je wé, mer óns zegge dan toch
„boerepak".
Dé' 's noe gauw gezeid: „Ze kreeg een
boerepak"; mé dat was nie' gauw gedae
'öor; van belank nie'. Dat ei noe is een
werk 'ewist, êer a dat oal kant en klaer
in Stad voe' de glaezen te proenk lag. Mé'
toen was 't in orde ok 'öor; oalles êeste
klas, man
Zukke mooie stikken en spellen en pae-
rels, een groot prachteg slot en oal êendere
kraelen, di' waere gin wurmstekelege
bie 'öor, en zö möoi van kleure, wan' dir
is ok nog véé' verschil in. Op pertret ku' je
dat zö nie' zie Je zie' wé', da' Ze een
slotje an d'r band eit en een groote beu-
geltasse in d'r 'and, mé' de kleure van de
kraelen of doek en beuk komt er nie' op
uut.
En daer ze noe net den mêesten dol
mie' 'ehad, om een doek en beuk vast te
kriegen, van een kleure bleeuw, die a 't
beste pasten bie dat prachtegen blonden
'aer van de Prinsesse. Dat konne ze mé'
nergenst vastkriege, en op een ènde ei me
vrouw Folmer dat uut den-'Aag motte
laete komme.
Ja, dokter Folmer was dae', zö gezeid
den oppersten van weet je, as voorzitter
van vreemdeliengenverkeer wezende,
dat 'k noe nog vergete te zeggen, en,
net as dat goud en oal, kraelen en pae-
rels, daer die 'êeren zelft voe' ni' Stad
'ewist, ni' de goudsmee-en, mé' a' 't gieng
om beste ziede voe' doek en beuk, of rips-
ziede voe' keus en 'emdrok, of best dof voe'
de zwarte schorte, ja, dan most 'n vanselft
bie z'n vrouwe ten offeren komme, én
bie die misjes die oalles 'enaaid
Daer ei een vent ok gin verstand van,
en dat is nie' nöodeg ok. De misjes, die a
ten dae' voe' uut-'ekozen êen Roms
misje van 's-'Eeren-'oek en twi Prottestan-
te van Ouwelange, die der zö-vee' te be
ter verstand van, en die êere van d'r
werk 'ehad, 'öor, dat mag ter van 'ezeid
worre.
Toen a den dag der was, en a de Prin
sesse dae' in Stad kwam, op-'eklêed as de
Redacteur: J. A. VAN DKHOOEN,
Z a a m s 1 a g.
Q
Wedstrijdprobleem No. 7,
Auteur: J. SCHEELE t, Zaamslag.
1 2 3 4 5
Stand in cijfers:
Zwart 11. schijven op 5, 7, 9, 1215, 17,
18, 22 en 28-
Wit 11. schijven op 24, 25, 27, 2931, 34,
37, 39, 44 en 5&
Wit speelt en'wint.
Oplossingen vóór 14 Mei aan de Redactie
der Mdb. Crt. onder motto Damrubriek.
Partij Nq, 4.
Om het Zeeuwsch kampioenschap.
In verband met den loopenden strijd om
den hoogsten Zeeuwschen damtitel bieden
we onzen lezers onderstaande zeer aan
trekkelijke partij, die op tweeden Paasch-
dag j.l. te Schoondijke werd gespeeld tus
schen de heeren A. Kotvis Jr. te Zuidzande
met wit en W. Boogaard, titelhouder 1937,
te Middelburg met zwart.
Wit: A. KOTVIS; Zwart: W. BOOGAART.
I. 32—28 20—24 2. 37—32 18—23
3. 34—29 23x34 4. 40x20 15x24
5. 41—37 12—18
Geheel in de lijn der theorie gespeeld.
6. 4540 Terecht tracht wit zijn
centrumstand te behouden en brengt schijf
45 in het spel.
6, 7—12 7. 4Q—34 1—7
8. 34—30 18—23
Beide spelers behandelen dit gedeelte
uitstekend.
9. 30—25 10—15
Gespeeld met het oog op den uitruil
1420 en 9x20, die vroeg of laat zal moe
ten volgen.
10. 31—27 17—21
Zwart mocht hier niet 5—10. Spelen we
gens den damzet door 3530, 33—29,
39 x 30, 25—20, 28—22 en 32x5. Het is dus
oppassen!
II. 37—31 12—18 12. 31—26 7—12
13. 26x17 11x31 14. 36x27 2—7
W\j geven de voorkeur aan 611, ge
volgd door 1117 en 1721, waarna wit
zich verklaren moet.
15. 4641 7—11 16. 41—36 11—17
17. 4237! Verhindert ten tweeden
male 510 wegens dam, zooals aangegeven
bij den lOen zet.
1717—21 Overweging verdiende
hier ook 1722 en 12x21.
18. 37—31 14—20!
Zwart neerpt zelf het initiatief, want op
2126 zou hij wit tot den aanval hebben
gebracht.
19. 25X14 9x20 20. 47-^2 4—9
21. 31—26 5—10 22. 26x17 12x21
23. 50—45
Een goede zet, die ten doel heeft den
topzwaren rechtervleugel te ontlasten om
over veld 30 opnieuw ten aanval te tijgen.
23. 10—14 24, 44—40 20—25
25. 42—37 21—26!
Een sterke zet, die zwart weliswaar drie
randschijven bezorgt, doch waarop wit
voorloopig niets kan uitrichten en in zijn
bewegingen belemmerd wordt.
26, 3934 Sterker dan 4034,
daar wit nu kan vervolgen met 4339 en
49—43.
2614—20 27. 43—39 9—14
28. 49—43 3—9!
Keurig gespeeld. Hiermede verhindert
zwart den sterken uitruil 3429 en 40x29,
die op 812 van zwart zeer zeker zou ge
volgd zijn, hetgeen thans piet mogelijk is
wegens 1823 en 13x42 met schijfwinst.
29. 34—30!
Het allerbeste in dezen stand met uit
ruilen naar veld 30, waarmede wit tevens
een valstrik legt, daar 20—25 thans niet
mogelijk is wegens 2822 (25x34), 40x20
(15 x24a), waarop wit dam haalt door
35—30, 33—29, 27—21!! (26x28 meerslag)
en 32x3. Een verraderlijke damzet, die mo
gelijk wordt doordat zwart met het achter-
loopen van een schijf de belangrijke tempo.-
zet 2822 biedt aan wit. Op a. 14x25 zou
volgen 3329, 2721! en 32 x 23 met twee
schijven winst. Een en ander is het gevolg
van het vroegtijdig opspelen der kroon-
schijf 39 en toch valt deze zet moeilijk te
weerleggen.
2925x34 30. 39x30 20—25?
Zwart ziet het gevaar niet en loopt in
den door wit blijkbaar onbewust op-
gestèlden val.
31. 28—22!! 25 x 34 32.40 x 20 15 x 24
46 47 48 49 50
33. 22—17?
Hieruit blijkt, dat wit zich niet bewust
is geweest van den meer dan schitterenden
lokzet, die wij op den 29en zet uitvoerig
hebben uiteengezet. Thans laat wit de ge
legenheid onbenut voorbijgaan, daar hij in
den diagramstand als volgt een winnenden
damzet kon uitvoeren; 3530, 3329,
27—21 en 32x3.
3 314—20 34. 43—39
Verhindert de opruiming van schijf 17
door 3731 en 33x4,
3 420—25 35. 48—43 24—30
36. 35x24 19x30 37. 33—28
Fraai gespeeld. Wegens de isolatie der
randschijven krijgt zwart gedwongen spel.
37. 13—19 38. 45—40!
Wederom een lokzet Op 1822, 3034
en 25x45 zou n.J. zeer geestig volgen
1712, 2822 en 32 x 3 met gewonnen
stand. Zwart liet zich echter niet van de
wijs brengen.
3 89—13 39. 40—35
Wij geven de voorkeur aan 40—34, dat
ongetwijfeld sterker is en meer perspectie
ven biedt.
3 916—21'!
Zeer fraai gespeeld. Wit wordt nu ge
dwongen tot 35x24, daar op 27x16 zou
volgen 1822 met schijfwinst.
40.35x24 21x12! 41.38—33!
Een kostbare tempozet, waardoor een
damzet mogelijk wordt en waarmede het
schijfverlies van wit plotseling wordt op
geheven.
4119x30 42. 28x19- 13x24
43. 37—31! 26x28 44. 33x2 dam 30—35!
Neemt de dam af met terugslag naar
veld 24, waarmede de levendige strijd, die
deze partij kenmerkte, vroegtijdig in een
kalme remise eindigt.
45. 2x30 35x24 46. 39—34
De juiste zet. Zeer terecht werd hier tot
Remise besloten.
Een zeer levendige en buitengewoon
aantrekkelijke partij, afgezien van de ern
stige fout op den 33en zet, waar wit een
winnenden damzet liet glippen, waarin bei
de spelers tot het uiterste hebben gestreden
in dezen spannenden kamp om de hoogste
Zeeuwsche dameer.
kiek een beeld
kon nie' gaever
van
we-
groste boeredochter,
een misje was 't, ze
ze'.
Op Weumelienge, ik za' z'n naem nie'
noeme', mé', dae' zeiden een ouwen, ech
ten Zuud-Bevelansen boer, toen a ten Ze
zag: Ze 'ier een weke bleef, dan Z' een
vrier". Ik 'ope nie', da' 'k dae' noe wat an
miszeid Het kwaem zö rechte uut 't 'arte,
net zöwel as oalles dat ter an 'edae'
most worre, mie' gröote liefde 'edaen is.
Ja, je begriept, het êeste was, dat er op
oalle durpen deur misjes mie liesten rond
'egae' wier bie de ménsen, dus je kun' ge
rust zegge', da' 'onderde ménsen der an
méé-'ewerkt Mé' één mö' toch êest op de
gedachte komme
Noe zou ik toch dae'-van nie' graag wil
le, da' je 't er noe voe' 'ieuw, dé' dit 't ver-
naemste feit uut dien dokter z'n leven was.
Wan' dan bè' je mis. Ik weet bevoobeld nog
van een kind dat tuberculose en daer
vuuftien-'onderd gullen voe' bie mekare
'ebroeht most worre. Mé' ze bin der 'ekom-
me 'öor, en 't kind is 'êelegans geneze.
Oevee' uren mevrouw daer an 'espan-
deert eit en 'oevee' brieven 'eschreve',
dét mö' je nie' vraege'.
Nêe-e, ik zegge nog êens, die ouwe durp-
dokters, én d'r vrouwen, wat die voe' 'êel
zö 'n omgevege betêekenden, dat is mie'
gin woorden uut te drukken.
E11 zukke me der tegenwooreg nog 'öor,
dae' bin jonge, die belove om goeie ouwe
te worren. Mé' die wille' 'k noe 'ier nie' bie
naeme noeme. Dat zou net weze of-é je
rikkelame miek voe' den êen of den aren,
en dat is dae' 'ier de plekke nie' voe'.
Freek Hóógstee.
EEN VISCH ALS POSTBODE.
Visschers uit het dorp Ustjishma (Noord-
Rusland) hebben een zalm gevangen, aan
welks rugvin een 2% centimeter lange
rubberbuis met het opschrift „bevat een
brief" bevestigd was. De visch werd naar
Archangel gebracht en uit den buis kwam
de volgende in het Engelsch en Noorsch
geschreven brief: „gelieve brief en buis op
te sturen naar het zoologisch museum te
Oslo (Noorwegen) met opgave waar, wan
neer en hoe de zalm gevangen werd, alsme
de naam en adres van den visscher, onder
bijvoeging van eenige schubben". Volgens
berekening heeft de zalm een afstand af
gelegd van 4.500 kilometer.
EEN MXNIATUURBOEK.
Het Puschkin-museum te Moskou heeft
een werk met gedichten van Puschkin ten
geschenke gekregen in een formaat van 4,2
bjj 5,6 centimeter. Op de 266 bladzijden
staan 134 gedichten van Puschkin en 13
illustraties, waaronder in veelkleuren
schrift. Het boekje is vervaardigd door een
leerling van een Moskousche school. De
geheele tekst is in nietig drukschrift zorg
vuldig met de hand in inkt geschreven. De
illustraties zjjn met de hand beschilderd.
LANGSTE TELEFOONKABEL TER
WERELD.
Men is begonnen met de werkzaamhe
den voor het leggen van een onderzeeschen
telefoonkabel van Sicilië naar Tripolis.
Deze kabel zal de langste telefoonkabel ter
wereld worden, n.l. met een lengte van
390 mijl. De tot dusver langste kabel loopt
van Australië naar Tasmanie en is niet
langer dan 170 mijl.