ZEEUWSCH ZONDAGSBLAD VAN de provinciale zeeuvsche middeldupgsche coupant 30 APRIL 1938 ZEEUWSCHE KRONIEK, DAEGELIKSE DIENGEN. DAMMEN EN SCHAKEN. WETENSWAARDIGHEDEN. 17.28 [21.09 ll5 17.45 21.15 14018.10 21.40 1.45 18.15 21.45 110 18.40 22.10 120 18.42 19.20 17.28 [18. 18.20 Il9.20 ).55 20.40 Ï1.15 21.12 tram. 1.44 19.49 21.15 22.— tram. 21,20 21.50 21.50* 22.—* 22,43 20.32 20.05 20.35 20.45 20.50 21.20 um V |er jaar lijnen. JGEN. er is meek tusschen HEMEL EN AARDE DAN Er is meer tusschen hemel en aarde dan uw philosophic kan doorgronden. Dat is een van die diepzinnige spreuken, welke Shakespeare ons heeft nagelaten. Het is goed dat hij dit woord gesproken heeft, dat voor velen toch wel het verlossende woord geweest moet zjjn, wanneer zij peinzensmoede waren en de groote moed, de levensmoed, hun begon te ontzinken. De groote klacht door alle eeuwen heen is geweest, dat de menschen maar weinig, te weinig weten. Wij hebben getracht de denkers van groot en kleiner formaat van alle tijden om problemen te door denken. Maar dit denken was als de mi croscoop. Wie met het bloote oog een drop pel water beziet ziet niets dan dien eenen droppel, maar wie hem onder den micros coop brengt, die ontdekt daar in wie weet wat al. Wie begint met over een groote vraag te denken, die ervaart alras, dat die vraag zich hoe langer zoo meer splitst in allerlei op zichzelf wel zeer belangrijke vragen. Wel weet hij het beginmaar hij weet niet waar hij eindigt. Hij ziet geen einde: wij weten te weinig. Dan is er groo te troost in de woorden, dat er meer is onder den hemel en op de aarde, dat de knapste denkers met al hun groot denk vermogen niet vermogen te doorgronden. In het oude Joodsche Spreukenboek staat een zeer merkwaardig woord: wie kennis vermeerdert, vermeerdert smart. Onbegrijpelijk, zoo bij het eerste hooren. Wat hebben wij al niet aan de kennis te danken Is de wereld niet rijker gewor den door de kennis en is ons leven niet rijker geworden, omdat de kennis ver meerderd werd Zouden wij terug willen tot de dagen, dat er zooveel minder ken nis was dan onze tijd bezit en geeft Im mers: neen. Wij zijn dankbaar. En tegelijk onvoldaan. Want het weten vraagt steeds meer. Zij is als de vrek, die het doel van zijn begeeren telkens hooger stelt. Dit nog en dat nog en zooveel nog, dan zal hij te vreden wezen. Maar als dit en dat en zoo veel gekomen is, dan is hij nog niet tevre den. Hij moet nog meer hebben. Zoo die tracht naar de oplossing van zooveel duister's als er is tusschen den hemel en de aarde. Hij kan niet stil staan. Hij kan niet tevreden wezen. Hij moet verder. Het is wel juist gezien, dat men spreekt van gouddorst. Maar ook van dorst naar ken nis. Beide soorten dorst zijn onleschbaar. En die dorstende naar steeds meer ken nis, naar steeds meer doorgronden en steeds meer begrijpen, die komt tot de er varing: wij weten weinig, te weinig. Dan, in die overtuiging van het kleine gebied, dat hij met zijn kennis en zijn speurzin kan bestrijken, afziende op het groote geheel, kan hij zich troosten met Shakespeare's woord: er is meer tusschen hemel en aarde dan uw philosophie kan doorgronden. •Jfi Philosophie, dat woord uit den vreemde tot ons gekomen, maar als Nederlander genaturaliseerd, beteekent: liefde tot de wijsheid. Er is verschil tusschen wijsheid en we tenschap. Wetenschap is de kennis van feiten, verschijnselen, hun oorzaken en ge volgen en wat dies meer zij. Wijsheid is van anderen stijl. De wetenschappelijke man behoeft nog niet wijs te wezen en de wijze nog niet wetenschappelijk. Hier geldt de oude wonderspreuk: hij is wijs, die weet, dat hij niets weet. Een boer, vergrijsd in den arbeid op veld en akker, is geen we tenschappelijk man. Maar door de eeuwen heen is daar op de velden in het open jaargetijde en bij den schouw, wanneer daarbuiten de ban op den arbeid gelegd was, een wijsheid vergaderd, die er wezen mag. De oude boerenwijsheid, die gaat over den zin van het leven, over het leven zelf, over wat daar is tusschen hemel en aarde. En menig spreekwoord, daar kunt ge vast op gaan, dat diepe waarheid of levensles bevat werd geboren waar de ploeg door de akkers gedreven wordt, waar de aarde ge dwongen wordt haar vruchten voort te brengen. Deze wijsheid is in tegenstelling tot de wetenschap bespiegelend, wars van het proefondervindelijke. Het is die wijsheid, die het noodig heeft, dat er meer is tus schen hemel en aarde dan zij kan door gronden. Want het einde van haar kunnen 7«U I- einde beteekenen van gansch haar zyn. zij moet onbedreigd blijven. Zij kan orizon niet bereiken. Steeds verder j \e van haar verwijderd liggen. Op- dpnfcS, an' uitleven zichzelf in het denken en speuren. me!f tis haar doel, haar levens kracht en bestaansrecht tevens De menschheid is niet een steenen laag Zö is een gebouw, dat oprijst naar mate de lagen steenen op elkaar gelegd worden. Zonder een eerste laag kan een tweede niet wezen. En een derde niet enz. Aan de laat ste laag zijn wij nog niet toe. Wij weten niet eens de hoeveelste laag het nu le vende geslacht vormt. En in al die lagen der menschheid is gedacht en gestreden en geleden, heeft men geworsteld met proble- amf 6n een volSende generatie heeft weer niovaart* of verworpen wat een vorige 1. heeft aanvaard of als dwa- verworpen. Maar door de strijd hor. a ten zal de waarheid als de „bona causa triomfeeren. Wanneer dan de naar wijsheid, naar re sultaten of wat ge meer wilt dorstende sterveling het betreurt, dat hij niet meer weet, dat ^zooveel hem nog verborgen is, dan kan hij zich troosten met de gedachte, dat de denkende menschen van alle tijden dat hebben ervaren als een gemis, maar ANNET JE-LIES JE De geheele volgende week is het op Wal cheren Annetje-Liesje, al is Donderdag de voornaamste dag. Op dezen marktdag was het vroeger bijzonder druk in Middelburg. In de laatste jaren is er echter niet véél meer van te merken. De tijd van Annetje- Liesje vieren is voorbij, is dus kroniek ge worden. Daarom meende ik er 't een en an der over te schrijven. De dienstboden in de stad en ook vele in de dorpen verhuren zich thans met de maand. Maandelijks wordt dus ook het loon uitbetaald. Op het platteland van Walcheren gaat het onder den boerenstand van ouds anders, zoowel voor 't mannelijk als "éoor het vrou welijk personeel. Hun diensttijd is van Mei tot October (5 maanden) en van October tot Mei (7 maanden). Toeh wordt in de laatste periode, die 2 maanden langer is, niet meer loon uitbetaald dan in de eerste periode. In den wintertijd wordt minder werk verricht dan in den zomertijd. De meiden drukten vroeger hun loon uit in ponden (6 gld). De knechten zeiden, dat zij zooveel rijksdaalders verdienden. In Nieuw- en Sint-Joosland en in Westelijk Zeeuwseh-Vlaajideren is voor de landbou wersknechten de tijd van dienstverwisseling half kortemaand (16 Febr.) en St. Maar ten (11 Nov.) Ofschoon vele gebruiken bij het Annetje-Liesje vieren tot het verleden behooren, zullen wij in de volgende be schrijving voorstellen of alles nog zoo is als vroeger. De eerste week van Mei en ook van Oc tober is het voor de Walchersche boeren knechts en meiden een gewichtige tijd. Zij verlaten 's Maandags hun dienst, als zij niet verkozen hierin te blijven, om des Donderdags tegen den avond in hun nieuwe betrekking te gaan. Zij hebben hun loon ontvangen en gaan op den marktdag naar stad om inkoopen te doen enom pret te maken. Dan heeft iedere boerenjongen zijn besten „rok" aan en ieder boerenmeisje een mooie „beuk en doek". De portemonnaie met zilveren beslag van den eersten en de zilveren knip met koralen beurs van de laatste zjjn door de pas ontvangen huur goed voorzien. Het kan dus nu lijden. Een oud liedje begint dan ook aldus: Annetje en Liesje gaan naar de stad, Knechten en meiden hun huurloon [gehad. De noodige inkoopen van kleeren, goud of zilver worden gedaan. Jammer, dat vele jongens nog zooveel geld aan drank uitge ven. In bepaalde herbergen, zooals „Het Melkboerinnetje" op de Varkensmarkt ko men de jongelui samen. Zijn zij thuis stil en ingetogen, nu zijn zij uitgelaten vroolijk, soms tot het losbandige toe. Vooral vroeger zag men geheele rijen jongens en meisjes door de straten trekken, zingende hunne oude hoerenliedjes of de gewone straatdeu nen. De Liesjesdag is dan ook een der weinige dagen, waarop zij eens de bloemetjes kun nen buiten zetten. Weken aaneen hebben zij op 't hof hun werkzaamheden verricht, gespeend van al le ontspanning en vermaak. Meestal is de kerkgang des Zondags de eenige afwisse ling in hun werk. Wel hebben de boerenmeiden om de 4 weken een vrijen dag, meestal Dinsdag. Dan bezoeken zij echter alleen hun ouders of andere familieleden. Op Liesjesdag „doen de meeste meisjes haar jongen op", zooals men dat in den boerenstand zegt. Daar er maar twee Liesjesdagen in het jaar zjjn en andere gelegenheden om elkaar te ontmoeten schaarsch zijn wordt het meisje, waarop de jongen het oog heeft ge slagen, des avonds laat, als alles reeds op de boerderij in slaap is, opgeklopt om haar de groote vraag te doen. Nu de gelegenheden om elkaar te ont moeten talrijk zjjn, geschiedt dat opklop pen niet meer. De Zaterdag of laatste dag voor de An- netje-Liesjeweek is het de zoogen. kasjes- of kisjesdag. De knechts halen dan hun klëerkisten en de meiden haar kasten of kabinets uit den verlaten dienst. Zjj bren gen voor de huisgenooten, waarmee zij zoo'n langen tijd samen gewerkt hebber», een flesch sterken drank of likeur mee en zoo wordt nog een glaasje aan de valreep gedronken. Z{jn de knechten of de meiden een paar weken in den nieuwen dienst, dan wordt hun gevraagd of zij willen „blijven", d.w.z. of zij op den volgenden Annetje-Liesjedag den dienst niet zullen verlaten. Het gebeurt echter ook wel eens, dat zij niet gevraagd worden, 't geen natuurlijk hun niet tot eere strekt. Nu is de Annetje-Liesjes-dag in Mei wel wat belangrijker dan die in October. In dien tijd worden op 't platteland van Wal cheren de meeste huwelijken gesloten, in tegenstelling met de Romeinen, die de Mei maand voor de ongelukkigste maand hou den om te trouwen. Het vieren van Annetje-Liesje is van zoo'n ouden datum, dat de oorsprong er van niet terug te vinden is. Zelfs is het niet mo gelijk een juiste verklaring van de woorden Annetje en Liesje te geven, daar beide meisjesnamen niet op Walcheren voor ko men. Wel de naam Anna of Antje, maar niet Annetje en nog minder Liesje of Lijsje. De bekende folklorist de heer D. J. van der Ven is dan ook onjuist, als hij niet al leen de Walchersche meisjes „maaisies' noemt, maar ook velen van haar laat luisteren naar den naam van Annetje of van Lijsje. Een wat ver gezochte verklaring is door de naam Annetje-Liesje in verband te bren gen met het woord Nehalennia, den naam van een godin, ter wier eere in het voor- en in het najaar in den heidenschen tijd feest werd gevierd. Anderen zijn er, die het woord liesjesdag een verbastering noemen van leasedag. Het woord lease (spreek uit liese) is een En- gelsch woord en moet huurdag beteekenen, Maar hiermee is 't woord Annetje niet ver klaard. Ook wordt de volgende verklaring ge geven. Vroeger bestonden 2 Roomsche feestdagen, één gewijd aan de heilige Anna, de oude profetes, Fannels dochter, bekend uit Lucas II en één ter gedachtenis aan Elisabeth, de moeder van Johannes den Dooper. Daar deze 2 feestdagen kort na elkaar gevierd werden, heeft men de vie ring op één dag doen samenvallen en werd het dus een Anna-Elisabeth of kortweg Annetje-Ljjsjefeest. Tot slot geven wij nog het volgende. An netje zou afkomstig zijn van den jongens naam Hannes of Hanne. Daar de Zeeuwen de h niet uitspreken, is het geworden Anner Met Hanne en Lijsje werd vroeger bedoeld vrijer en vrijster. Annetje-Liesjésdag moet de uitverkoren dag zijn voor jonge paartjes. 't Blijft echter een gissen en dus meestal missen. R. R. J. d. M. (Nadruk verboden.) ook als een prikkel: er is meer tusschen den hemel en de aarde dan uw philo sophie kan doorgronden. J. Nagal. Het Goesse Prinsesje en den dokter van een durp. Ja, den êenen zé' dae' om lache', en den aren, die zé' z'n eigen der an ergere', mer een jeder za' me toch g'liek motte geve a' 'k zegge', da' zukke diengen, wèl be schouwd, diép treureg bin. Ik mëene yan- selft, dat a' 'k vlie weke verteld van die wonderdokter. 'Oe verdrieteg dienk je nie' da' zó ies is voe' de wezelukke goeie dokters, liek a óns der 'ier zó-vee' 'ehatj Gög man, een reeke kan 'k er opnoeme. Dat is wee' êen van die groote voor rechten, die a óns boven de stadsmènsen. Wat a een goeien durpsdokter, die a twin- teg, derteg jaer mie' de ménsen meeleeft, betêekent voe' 'êel zè 'n omgevege, da' 's mie' gin woorden uut te drukken. Dienk mer is over 't ouwe Geilltje en de Wêezeverplegege; dat boeksje, dat a ten daer over 'eschreven eit „Jantje Fief" dat moste ze nog wer is drukke, Ik koch het sebiet 'oor En z'n jongers pk 'oevee' jaer ei Dolf nie' op Ternsse 'estae' en George op Kram- mendieke. Zukke dokters kenne' oalle mén sen van binnen en van buten. Ik zegge een reeke zou 'k er op kunne noeme. Daer ei j' op Oetjëskerke, van Ingen Schouten, 'oenneer schreef die een rekenienge voe' erme ménsen En op Driewegen, dokter Folmervergé' me,nét, vandaege verjaer' Prinses Juliana, dat voal noe in m'n gedachten, mie a 'k die naem noeme van dokter Folmer. Ja, nie' die noe op Driewegen staet, weet je; dat is z'n zeune wee' Nêe-e, oal die a 'k op-'enoemd 'öore bie den goeien, ouwen tied; ze bin gêen van oallen mir op de waereld. Mé' dirrom meuge óns de goeie en möoie diengen die a ze in d'r leven 'edaen nog wé' is gedien- ke. Op den dag van vandaege' acht ik het dan wé' van pas, om dae' nog is een oogen- blik bie stille te staen, jae, bie dat bezoek van Prinses Juliana an Zuud-Beveland toen k ze vuuftien jaer was. Liek je mesehien nog wé' wete' zult, ei Ze toen een compleet boerepak 'ehad. Ja ik bedoele vanselft een boerinnepak dat begriep je wé, mer óns zegge dan toch „boerepak". Dé' 's noe gauw gezeid: „Ze kreeg een boerepak"; mé dat was nie' gauw gedae 'öor; van belank nie'. Dat ei noe is een werk 'ewist, êer a dat oal kant en klaer in Stad voe' de glaezen te proenk lag. Mé' toen was 't in orde ok 'öor; oalles êeste klas, man Zukke mooie stikken en spellen en pae- rels, een groot prachteg slot en oal êendere kraelen, di' waere gin wurmstekelege bie 'öor, en zö möoi van kleure, wan' dir is ok nog véé' verschil in. Op pertret ku' je dat zö nie' zie Je zie' wé', da' Ze een slotje an d'r band eit en een groote beu- geltasse in d'r 'and, mé' de kleure van de kraelen of doek en beuk komt er nie' op uut. En daer ze noe net den mêesten dol mie' 'ehad, om een doek en beuk vast te kriegen, van een kleure bleeuw, die a 't beste pasten bie dat prachtegen blonden 'aer van de Prinsesse. Dat konne ze mé' nergenst vastkriege, en op een ènde ei me vrouw Folmer dat uut den-'Aag motte laete komme. Ja, dokter Folmer was dae', zö gezeid den oppersten van weet je, as voorzitter van vreemdeliengenverkeer wezende, dat 'k noe nog vergete te zeggen, en, net as dat goud en oal, kraelen en pae- rels, daer die 'êeren zelft voe' ni' Stad 'ewist, ni' de goudsmee-en, mé' a' 't gieng om beste ziede voe' doek en beuk, of rips- ziede voe' keus en 'emdrok, of best dof voe' de zwarte schorte, ja, dan most 'n vanselft bie z'n vrouwe ten offeren komme, én bie die misjes die oalles 'enaaid Daer ei een vent ok gin verstand van, en dat is nie' nöodeg ok. De misjes, die a ten dae' voe' uut-'ekozen êen Roms misje van 's-'Eeren-'oek en twi Prottestan- te van Ouwelange, die der zö-vee' te be ter verstand van, en die êere van d'r werk 'ehad, 'öor, dat mag ter van 'ezeid worre. Toen a den dag der was, en a de Prin sesse dae' in Stad kwam, op-'eklêed as de Redacteur: J. A. VAN DKHOOEN, Z a a m s 1 a g. Q Wedstrijdprobleem No. 7, Auteur: J. SCHEELE t, Zaamslag. 1 2 3 4 5 Stand in cijfers: Zwart 11. schijven op 5, 7, 9, 1215, 17, 18, 22 en 28- Wit 11. schijven op 24, 25, 27, 2931, 34, 37, 39, 44 en 5& Wit speelt en'wint. Oplossingen vóór 14 Mei aan de Redactie der Mdb. Crt. onder motto Damrubriek. Partij Nq, 4. Om het Zeeuwsch kampioenschap. In verband met den loopenden strijd om den hoogsten Zeeuwschen damtitel bieden we onzen lezers onderstaande zeer aan trekkelijke partij, die op tweeden Paasch- dag j.l. te Schoondijke werd gespeeld tus schen de heeren A. Kotvis Jr. te Zuidzande met wit en W. Boogaard, titelhouder 1937, te Middelburg met zwart. Wit: A. KOTVIS; Zwart: W. BOOGAART. I. 32—28 20—24 2. 37—32 18—23 3. 34—29 23x34 4. 40x20 15x24 5. 41—37 12—18 Geheel in de lijn der theorie gespeeld. 6. 4540 Terecht tracht wit zijn centrumstand te behouden en brengt schijf 45 in het spel. 6, 7—12 7. 4Q—34 1—7 8. 34—30 18—23 Beide spelers behandelen dit gedeelte uitstekend. 9. 30—25 10—15 Gespeeld met het oog op den uitruil 1420 en 9x20, die vroeg of laat zal moe ten volgen. 10. 31—27 17—21 Zwart mocht hier niet 5—10. Spelen we gens den damzet door 3530, 33—29, 39 x 30, 25—20, 28—22 en 32x5. Het is dus oppassen! II. 37—31 12—18 12. 31—26 7—12 13. 26x17 11x31 14. 36x27 2—7 W\j geven de voorkeur aan 611, ge volgd door 1117 en 1721, waarna wit zich verklaren moet. 15. 4641 7—11 16. 41—36 11—17 17. 4237! Verhindert ten tweeden male 510 wegens dam, zooals aangegeven bij den lOen zet. 1717—21 Overweging verdiende hier ook 1722 en 12x21. 18. 37—31 14—20! Zwart neerpt zelf het initiatief, want op 2126 zou hij wit tot den aanval hebben gebracht. 19. 25X14 9x20 20. 47-^2 4—9 21. 31—26 5—10 22. 26x17 12x21 23. 50—45 Een goede zet, die ten doel heeft den topzwaren rechtervleugel te ontlasten om over veld 30 opnieuw ten aanval te tijgen. 23. 10—14 24, 44—40 20—25 25. 42—37 21—26! Een sterke zet, die zwart weliswaar drie randschijven bezorgt, doch waarop wit voorloopig niets kan uitrichten en in zijn bewegingen belemmerd wordt. 26, 3934 Sterker dan 4034, daar wit nu kan vervolgen met 4339 en 49—43. 2614—20 27. 43—39 9—14 28. 49—43 3—9! Keurig gespeeld. Hiermede verhindert zwart den sterken uitruil 3429 en 40x29, die op 812 van zwart zeer zeker zou ge volgd zijn, hetgeen thans piet mogelijk is wegens 1823 en 13x42 met schijfwinst. 29. 34—30! Het allerbeste in dezen stand met uit ruilen naar veld 30, waarmede wit tevens een valstrik legt, daar 20—25 thans niet mogelijk is wegens 2822 (25x34), 40x20 (15 x24a), waarop wit dam haalt door 35—30, 33—29, 27—21!! (26x28 meerslag) en 32x3. Een verraderlijke damzet, die mo gelijk wordt doordat zwart met het achter- loopen van een schijf de belangrijke tempo.- zet 2822 biedt aan wit. Op a. 14x25 zou volgen 3329, 2721! en 32 x 23 met twee schijven winst. Een en ander is het gevolg van het vroegtijdig opspelen der kroon- schijf 39 en toch valt deze zet moeilijk te weerleggen. 2925x34 30. 39x30 20—25? Zwart ziet het gevaar niet en loopt in den door wit blijkbaar onbewust op- gestèlden val. 31. 28—22!! 25 x 34 32.40 x 20 15 x 24 46 47 48 49 50 33. 22—17? Hieruit blijkt, dat wit zich niet bewust is geweest van den meer dan schitterenden lokzet, die wij op den 29en zet uitvoerig hebben uiteengezet. Thans laat wit de ge legenheid onbenut voorbijgaan, daar hij in den diagramstand als volgt een winnenden damzet kon uitvoeren; 3530, 3329, 27—21 en 32x3. 3 314—20 34. 43—39 Verhindert de opruiming van schijf 17 door 3731 en 33x4, 3 420—25 35. 48—43 24—30 36. 35x24 19x30 37. 33—28 Fraai gespeeld. Wegens de isolatie der randschijven krijgt zwart gedwongen spel. 37. 13—19 38. 45—40! Wederom een lokzet Op 1822, 3034 en 25x45 zou n.J. zeer geestig volgen 1712, 2822 en 32 x 3 met gewonnen stand. Zwart liet zich echter niet van de wijs brengen. 3 89—13 39. 40—35 Wij geven de voorkeur aan 40—34, dat ongetwijfeld sterker is en meer perspectie ven biedt. 3 916—21'! Zeer fraai gespeeld. Wit wordt nu ge dwongen tot 35x24, daar op 27x16 zou volgen 1822 met schijfwinst. 40.35x24 21x12! 41.38—33! Een kostbare tempozet, waardoor een damzet mogelijk wordt en waarmede het schijfverlies van wit plotseling wordt op geheven. 4119x30 42. 28x19- 13x24 43. 37—31! 26x28 44. 33x2 dam 30—35! Neemt de dam af met terugslag naar veld 24, waarmede de levendige strijd, die deze partij kenmerkte, vroegtijdig in een kalme remise eindigt. 45. 2x30 35x24 46. 39—34 De juiste zet. Zeer terecht werd hier tot Remise besloten. Een zeer levendige en buitengewoon aantrekkelijke partij, afgezien van de ern stige fout op den 33en zet, waar wit een winnenden damzet liet glippen, waarin bei de spelers tot het uiterste hebben gestreden in dezen spannenden kamp om de hoogste Zeeuwsche dameer. kiek een beeld kon nie' gaever van we- groste boeredochter, een misje was 't, ze ze'. Op Weumelienge, ik za' z'n naem nie' noeme', mé', dae' zeiden een ouwen, ech ten Zuud-Bevelansen boer, toen a ten Ze zag: Ze 'ier een weke bleef, dan Z' een vrier". Ik 'ope nie', da' 'k dae' noe wat an miszeid Het kwaem zö rechte uut 't 'arte, net zöwel as oalles dat ter an 'edae' most worre, mie' gröote liefde 'edaen is. Ja, je begriept, het êeste was, dat er op oalle durpen deur misjes mie liesten rond 'egae' wier bie de ménsen, dus je kun' ge rust zegge', da' 'onderde ménsen der an méé-'ewerkt Mé' één mö' toch êest op de gedachte komme Noe zou ik toch dae'-van nie' graag wil le, da' je 't er noe voe' 'ieuw, dé' dit 't ver- naemste feit uut dien dokter z'n leven was. Wan' dan bè' je mis. Ik weet bevoobeld nog van een kind dat tuberculose en daer vuuftien-'onderd gullen voe' bie mekare 'ebroeht most worre. Mé' ze bin der 'ekom- me 'öor, en 't kind is 'êelegans geneze. Oevee' uren mevrouw daer an 'espan- deert eit en 'oevee' brieven 'eschreve', dét mö' je nie' vraege'. Nêe-e, ik zegge nog êens, die ouwe durp- dokters, én d'r vrouwen, wat die voe' 'êel zö 'n omgevege betêekenden, dat is mie' gin woorden uut te drukken. E11 zukke me der tegenwooreg nog 'öor, dae' bin jonge, die belove om goeie ouwe te worren. Mé' die wille' 'k noe 'ier nie' bie naeme noeme. Dat zou net weze of-é je rikkelame miek voe' den êen of den aren, en dat is dae' 'ier de plekke nie' voe'. Freek Hóógstee. EEN VISCH ALS POSTBODE. Visschers uit het dorp Ustjishma (Noord- Rusland) hebben een zalm gevangen, aan welks rugvin een 2% centimeter lange rubberbuis met het opschrift „bevat een brief" bevestigd was. De visch werd naar Archangel gebracht en uit den buis kwam de volgende in het Engelsch en Noorsch geschreven brief: „gelieve brief en buis op te sturen naar het zoologisch museum te Oslo (Noorwegen) met opgave waar, wan neer en hoe de zalm gevangen werd, alsme de naam en adres van den visscher, onder bijvoeging van eenige schubben". Volgens berekening heeft de zalm een afstand af gelegd van 4.500 kilometer. EEN MXNIATUURBOEK. Het Puschkin-museum te Moskou heeft een werk met gedichten van Puschkin ten geschenke gekregen in een formaat van 4,2 bjj 5,6 centimeter. Op de 266 bladzijden staan 134 gedichten van Puschkin en 13 illustraties, waaronder in veelkleuren schrift. Het boekje is vervaardigd door een leerling van een Moskousche school. De geheele tekst is in nietig drukschrift zorg vuldig met de hand in inkt geschreven. De illustraties zjjn met de hand beschilderd. LANGSTE TELEFOONKABEL TER WERELD. Men is begonnen met de werkzaamhe den voor het leggen van een onderzeeschen telefoonkabel van Sicilië naar Tripolis. Deze kabel zal de langste telefoonkabel ter wereld worden, n.l. met een lengte van 390 mijl. De tot dusver langste kabel loopt van Australië naar Tasmanie en is niet langer dan 170 mijl.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1938 | | pagina 9